KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Leiding - Brandstof
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst
Artikel 12 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Het Plangebied
3.1 Huidige Situatie
3.2 Gebruiksmogelijkheden
3.3 Ontsluiting
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Vervoer
4.3 Milieuaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regeling
5.3 Beschrijving Bestemmingen
5.4 Overige Regels
5.5 Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bestemmingsplan Aansluiting A20
Bijlage 2 Overzicht Model En Ligging Ontvangerpunten
Bijlage 3 Resultaten A20
Bijlage 4 Resultaten N456
Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Aansluiting A20 Moordrecht, reparatie

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 28-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

1.1 plan

het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht, reparatie van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPA20reparatie-Va01 met de bijbehorende regels.

1.3 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.4 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.12 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.14 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals onderdoorgangen, waterlopen en waterpartijen, oeververbindingen (bruggen), duikers, straatmeubilair, voorzieningen van openbaar nut, geluidswerende voorzieningen, kunstwerken, bermen en beplantingen, groenvoorzieningen en voorzieningen gericht op het tegengaan van lichthinder.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m;
  4. d. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken voor de wegaanduiding bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. f. de bouwhoogte van het straatmeubilair bedraagt ten hoogste 4 m;
  7. g. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de spoorweginfrastructuur bedraagt ten hoogste 10 m;
  8. h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 3.2 sub b, ten behoeve van een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

3.4 Specifieke gebruiksregel

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Leiding - Brandstof

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een brandstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 4.2 onder b. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

4.4 Aanlegvergunning

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

5.4 Aanlegvergunning

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afstanden en andere maten

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dat in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is het bepaalde in a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Bestemming

10.2 Bestemmingsgrenzen

10.3 Leidingen

10.4 Waarde archeologie

Artikel 11 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst

Ten aanzien van de aanduiding 'Wro-zone-verwerkelijking in naaste toekomst' wordt de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst urgent geacht.

Artikel 12 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht, reparatie'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op 9 december 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200901824/1/R3) het besluit van de raad van de gemeente Moordrecht van 27 januari 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' gedeeltelijk vernietigd. De vernietiging betreft het perceel met het kadastraal nummer 3550 en een gedeelte van het nabijgelegen veldperceel met het kadastraal nummer 3551. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog hiertoe het volgende.

'De raad heeft bij zijn belangenafweging echter onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van [appellanten sub 6] bij duidelijkheid over de toekomstige gebruiksmogelijkheden van het resterende deel van het veldperceel. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellanten sub 6] onbetwist hebben gesteld dat het onduidelijk is of het deel van het veldperceel dat buiten het plangebied ligt op een goede wijze zal kunnen worden ontsloten. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 6] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de percelen van [appellanten sub 6], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.'

Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opdracht gegeven om voor het resterende deel van het veldperceel 3551 een zorgvuldige belangenafweging te maken voor de ontsluiting van het perceel en het toekomstige gebruik. Het onderhavige plan is opgesteld met het doel te voldoen aan de aanwijzing zoals deze door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven.

Het doel van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht, reparatie' is het verminderen van de fileproblematiek op de A20. In verband met de noodzaak tot het voortvarend oplossen van de bestaande verkeersproblemen en de beschikbaarheid van gelden voor deze aanpassing dienen de werkzaamheden tot bouwrijp maken uiterlijk in 2012 aan te vangen. De werkzaamheden dienen in 2014 afgerond te zijn. In dat kader zal in het onderhavige plan een regeling worden opgenomen voor verwerkelijking in de naaste toekomst. Het effect van een aanwijzing ex artikel 3.4 Wro is dat de onteigening versneld plaats kan vinden.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat de wegvakken die in het kader van de verplaatsing van de aansluiting van de N456 op de A20 worden aangelegd/gereconstrueerd, voor zover deze gelegen zijn op het perceel met het kadastraal nummer 3550 en een deel van het nabijgelegen veldperceel met het kadastraal nummer 3551. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPA20reparatie-Va01_0001.jpg"

Keuze plangrens

De plangrens is afgestemd op de gronden die nodig zijn om de nieuwe aansluiting A20 Moordrecht te realiseren. Voor het perceel 3551 heeft dit tot gevolg dat een deel van het perceel buiten het plangebied ligt. Slechts voor het deel dat gelegen is binnen het plangebied is een bevoegdheid opgenomen om versneld te onteigenen. Door de provincie Zuid-Holland worden overigens onderhandelingen gevoerd met de eigenaresse om tot een minnelijke schikking te komen over verwerving van het perceel 3550 en het gehele perceel 3551.

1.3 Vigerende Regeling

Als gevolg van vernietiging van het raadsbesluit van 27 januari 2009 voor de percelen 3550 en 3551, geldt voor deze percelen thans het bestemmingsplan Landelijk Gebied Moordrecht. In dit vigerende bestemmingsplan is in hoofdzaak de bestaande situatie van gebruik en bebouwing vastgelegd.

Tabel 1.1 Vigerende bestemmingsplan

bestemmingsplan vaststelling gemeenteraad besluit/goedkeuring Gedeputeerde Staten
Landelijk Gebied Moordrecht 17-12-1996 15-07-1997

In het vigerende plan is het onderhavige plangebied bestemd als agrarisch weidegebied. Deze gronden zijn bestemd voor de (melk)veehouderij ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven en tevens ten behoeve van deze bestemming voor gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beplantingen, erven en open terreinen, toegangs- en ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen. De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke opbouw in de vorm van een kenmerkende afwisseling van parallel lopende weidepercelen met schei- en kavelsloten.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding bevat hoofdstuk 2 een samenvatting van het relevante beleidskader. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op de onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 wordt daarna ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de orde komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de handhaving. Het ontwerpbestemmingsplan d.d. 14 juni 2010 heeft met ingang van 17 juni 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 5 zienswijzen inzake het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht reparatie' zijn de zienswijzen samengevat en bantwoord. Met de besluitvorming over de zienswijzen is in dit plan rekening gehouden.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Zoals is aangegeven in paragraaf 1.1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' voor zover dat betrekking heeft op het perceel 3550 en een gedeelte van het nabijgelegen veldperceel met het kadastraal nummer 3551 vernietigd. Het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht was naar het oordeel van de Afdeling voor deze percelen niet zorgvuldig voorbereid, aangezien het niet duidelijk was hoe de percelen zouden worden ontsloten en wat de toekomstige gebruiksmogelijkheden waren voor het deel van veldperceel 3551 dat buiten het plangebied ligt. De overige beroepen die tegen het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht zijn ingediend, zijn ongegrond verklaard.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om de aanleg van de nieuwe aansluiting van de A20 of de wijze waarop dit gebeurt te heroverwegen. Gelet hierop zullen de bestemmingen en regelgeving gelijk blijven aan het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht. Aangezien in het kader van dat bestemmingsplan al is aangetoond dat de aansluiting in overeenstemming is met het beleid, zal er in dit hoofdstuk enkel op hoofdlijnen worden verwezen naar het beleid. Voor een uitgebreider overzicht van het relevante beleidskader wordt verwezen naar het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht van de gemeente Moordrecht d.d. 27 januari 2009, zoals dit als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

2.1 Rijksbeleid

Het realiseren van een nieuwe aansluiting van de N456 op de A20 is mede een uitvloeisel van het rijksbeleid dat is vastgelegd in de Nota Mobiliteit (2004) en het ZSM II Programma.

Nota Mobiliteit (2004)

De Nota Mobiliteit is op 21 februari 2006 in werking getreden. Hoofddoel van de Nota Mobiliteit is verbetering van de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem binnen maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving.

ZSM II Programma

ZSM staat voor: Zichtbaar, Slim, Meetbaar. Dit programma van Rijkswaterstaat moet op korte termijn zorgen voor uitbreiding van de capaciteit van een aantal snelwegen, waaronder de A20.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

De voorgenomen realisering van de nieuwe aansluiting van de N456 op de A20 is op provinciaal en regionaal niveau verankerd en vastgelegd in het Streekplan Zuid-Holland Oost (2e partiële herziening Zuidplas d.d. 24 mei 2006) en het Intergemeentelijke Structuurplan Zuidplas (ISP, 2006).

2.3 Gemeentelijk Beleid

De voormalige gemeente Moordrecht (nu opgegaan in de gemeente Zuidplas) is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de besluitvorming over het realiseren van een nieuwe aansluiting van de N456 op de A20. Hiervan is verslag gedaan in de toelichting van het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht, welke is vastgesteld op 27 januari 2009. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging heeft de gemeente Moordrecht vervolgens het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht vastgesteld.

2.4 Conclusie

De voorgenomen verplaatsing van de aansluiting van N456 op de A20 past binnen het huidige en voorgestelde beleid op de verschillende bestuursniveaus. Bij het verplaatsen van deze aansluiting is rekening gehouden met de randvoorwaarden die voortvloeien uit het bovengenoemde beleid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het nut en de noodzaak van de aansluiting voldoende aannemelijk geacht. Het ontbreekt echter aan voldoende zorgvuldigheid in het garanderen van de gebruiksmogelijkheden van het overblijvende restperceel met het kadastraal nummer 3551.

Hoofdstuk 3 Het Plangebied

3.1 Huidige Situatie

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied Moordrecht. In dit vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als Agrarisch weidegebied. De gronden zijn bestemd voor de (melkveehouderij) ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven. Op de onderhavige percelen is geen grondgebonden bedrijf meer aanwezig. Het gebruik valt onder het overgangsrecht.

Op het perceel 3550 zijn een woning en een schuur aanwezig. Op het perceel 3551 worden hobbymatig schapen gehouden.

Met het oog op het verwerven van de genoemde percelen, zijn met de eigenaresse van deze percelen door de provincie Zuid-Holland diverse onderhandelingen gevoerd gericht op verwerving op vrijwillige basis. Deze verwerving heeft mede betrekking op de in het plangebied gelegen woning en veldschuur. De onderhandelingen vinden reeds geruime tijd plaats. Op 17 juli 2008 is met de eigenaresse van de percelen gesproken over schadeloosstelling en referentieobjecten. Tevens is gesproken over de aankoop van een ander object. Op 6 februari 2009 is door de provincie Zuid-Holland een schriftelijk aanbod gedaan voor verwerving. Hierna is er meerdere malen contact geweest om te spreken over een meerwaardeclausule, grondwaarde en ontsluiting van het overblijvende deel.

De provincie heeft daarbij aangegeven bereid te zijn de percelen 3550 en 3551 volledig (dus tevens de gronden direct grenzend aan het plangebied) te verwerven. De provincie is ook bereid om slechts het perceel 3550 en dat deel van het veldperceel 3551 te verwerven dat noodzakelijk is voor de realisering van de nieuwe aansluiting. De eigenaresse heeft in deze overleggen onder andere betoogd dat het hobbymatig houden van schapen onverbrekelijk verbonden is met de mogelijkheid van wonen in de directe nabijheid en het hebben van een schuilgelegenheid voor schapen. Hieronder wordt inhoudelijk op deze stelling ingegaan.

3.2 Gebruiksmogelijkheden

Hoewel het handhaven van de bestaande woning en schuur op basis van de milieukundige situatie mogelijk is, heeft de eigenaresse van de bestaande woning aangegeven dat zij dit niet wenselijk acht. Het eventueel realiseren van een nieuwe woning op het deel van het veldperceel 3551 dat buiten het plangebied ligt is voor de gemeente Zuidplas niet bespreekbaar omdat dit niet past binnen de beleidslijn om geen nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied toe te staan.

Dit betekent dat de opgave voor dit bestemmingsplan vooral gericht is op het waarborgen van de huidige gebruiksmogelijkheden van het deel van het veldperceel 3551 dat buiten het plangebied is gelegen. Met het oog hierop dient te zijn zeker gesteld dat dit deel van het veldperceel 3551 in voldoende mate ontsloten is.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat voortzetting van het agrarisch gebruik in de vorm van het hobbymatig houden van schapen op het deel van het perceel 3551 dat buiten het plangebied ligt mogelijk is.

Zoals reeds is aangegeven, is de provincie Zuid-Holland bereid om het gehele veldperceel 3551 minnelijk te verwerven. Indien de eigenaresse het deel van het perceel 3551 dat buiten het plangebied is gelegen wenst te behouden en zij meent door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie te komen verkeren, ten gevolge waarvan zij schade lijdt, dan kan zij in de daartoe geëigende procedure een beroep doen op planschade.

3.3 Ontsluiting

Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de volgende ontsluitingsmogelijkheid opgenomen voor het perceel 3551. Het perceel zal zowel door een fietspad als een semi verharde weg worden ontsloten.

Op het fietspad zal voor de bereikbaarheid van dat perceel ook ander verkeer mogelijk en toegestaan zijn. In de figuren 3.1 en 3.2 is aangegeven op welke wijze het veldperceel ontsloten wordt en hoe de ontsluitende wegen worden vormgegeven. De ontsluitingsweg wordt aangesloten op de 5e Tochtweg en het fietspad langs het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPA20reparatie-Va01_0002.jpg"

Figuur 3.1 Ontsluiting perceel 3551

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPA20reparatie-Va01_0003.jpg"

Figuur 3.2 Dwars profielen ontsluiting

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' is uitgebreid onderzoek gedaan naar de noodzaak van het verplaatsen en vernieuwen van de aansluiting van de N456 op de A20 en de gevolgen hiervan voor de verkeersafwikkeling. Tevens zijn voor de relevante milieuaspecten onderzoeken uitgevoerd. Voor zover deze onderzoeken zijn weersproken, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconcludeerd dat deze beroepen ongegrond zijn. De onderzoeken en conclusies worden in het onderhavige plan overgenomen.

Volledigheidshalve worden de onderzoeken hieronder op hoofdlijnen besproken. Voor een volledige weergave van deze onderzoeken en de daarop gebaseerde conclusies wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht'.

4.2 Verkeer En Vervoer

In het kader van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' zijn op basis van onderzoek inzake verkeer en vervoer de volgende conclusies getrokken.

4.2.1 Hoofdwegenstructuur

De A20 is de belangrijkste wegverbinding tussen Rotterdam en Utrecht. In de huidige situatie ontstaan er in de spits files op de A20 door de slechte doorstroming op de afrit Moordrecht. De nieuwe aansluiting van de N456 op de A20 zal een betere doorstroming waarborgen en een eind maken aan deze situatie.

4.2.2 Langzaam verkeer

De bestaande onderdoorgang onder de A20 blijft voor het langzaam verkeer gehandhaafd. Daarnaast wordt een nieuwe tunnel onder het spoor gerealiseerd ten behoeve van het fietsverkeer, (beperkt) autoverkeer en ten dele landbouwverkeer. Landbouwverkeer is toegestaan voor zover dit verkeer niet de maximale doorrijhoogte van de tunnel overschrijdt.

4.2.3 Duurzaam veilig

Om het aantal verkeersslachtoffers terug te dringen is in Nederland het concept 'Duurzaam Veilig' geïntroduceerd. De nieuw aan te leggen en de te reconstrueren wegvakken zullen aan deze principes voldoen.

4.3 Milieuaspecten

In het kader van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' zijn diverse milieuonderzoeken uitgevoerd. De belangrijkste conclusies, die ook gelden voor de gronden die deel uitmaken van het thans voorliggende bestemmingsplan, worden in deze paragraaf vermeld.

4.3.1 Bodem

Er is binnen het plangebied 'Aansluiting A20 Moordrecht' een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd (Milieukundig vooronderzoek project locatie A20 te Moordrecht, IDDS, 07058806/CB/rap1, d.d. 31 oktober 2007). Daarbij is onderzocht of het voormalige, dan wel huidige, gebruik van de locatie mogelijk heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat het grootste deel van het plangebied kan worden beschouwd als 'onverdacht'. Er zijn wel enkele aandachtspunten voor vervolgonderzoek zoals de gedempte en te dempen sloten in het gebied.

4.3.2 Water

Gedurende het proces van planvorming van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' is op een aantal momenten overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Vervolgens is watertoetsoverleg gevoerd tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeente Moordrecht en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De randvoorwaarden vanuit het waterbeheer voor het verplaatsen van de aansluiting van de N456 op de A20 zijn hierbij afgestemd. Met deze randvoorwaarden wordt bij het realiseren van de nieuwe aansluiting rekening gehouden.

4.3.3 Geluid

In het kader van het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van reconstructiesituaties in de zin van de Wet geluidhinder op de gevels van de woningen binnen de geluidszones van de onderzochte wegen. Wel is voor een aantal woningen een hogere waardeprocedure doorlopen. Met inachtneming hiervan voldoet het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' aan de eisen van de Wet geluidhinder.

Bestemmingsplan Westergouwe

Het bestemmingsplan Westergouwe is bij besluit van 8 oktober 2008 vastgesteld. Binnen de geluidszone van de A20 is de bestemming Wonen- Uit te werken opgenomen. In het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van de Aansluiting A20 Moordrecht is uitgevoerd (rapport Akoestisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit d.d. 14 december 2007) is geen rekening gehouden met de eventuele bouw van woningen in Westergouwe, die gelegen zijn binnen de geluidszone van de A20. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de verplaatsing van de aansluiting van de A20 voor de geluidsbelasting op de gevels van de binnen Westergouwe geprojecteerde woningen is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Toetsingskader

Het toetsingskader voor geluid wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh). In het onderzoek uit 2007 is onderscheid gemaakt in zogenaamde 'reconstructiesituaties' en 'nieuwe situaties' ingevolge de regelgeving van de Wet geluidhinder. Gezien de ligging van de geprojecteerde woningen ten opzichte van de beoogde infrastructurele ingrepen, zijn voor de woningen binnen Westergouwe de wijzigingen aan de A20 (inclusief op- en afritten) en de wijzigingen aan de N456 direct ten zuidwesten van de woningbouwlocatie relevant. Berekend is of sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. “Nieuwe situaties” zijn niet aan de orde.

Als voorkeursgrenswaarde bij reconstructie dient de geluidsbelasting te worden aangehouden van de situatie één jaar voor reconstructie. Indien deze geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Wanneer een hogere waarde is vastgesteld, geldt de laagste van de volgende waarden als voorkeursgrenswaarde:

  • de heersende geluidsbelasting;
  • de eerder vastgestelde hogere waarde (Voor de woningen binnen Westergouwe zijn in het kader van het bestemmingsplan Westergouwe hogere waarden vastgesteld van 53 dB voor de A20 en 63 dB voor de N456).

In eerste instantie geldt bij de beoordeling van de optredende geluidsbelasting, dat gestreefd wordt naar een 'status quo'-situatie waarbij de geluidsbelasting toeneemt met niet meer dan (afgerond) 1 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is er ingevolge de Wet geluidhinder geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden met 2 dB of meer (boven de voorkeursgrenswaarde), is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder en dienen maatregelen te worden onderzocht om de geluidstoename te beperken tot 1 dB of minder. Hebben geluidsreducerende maatregelen onvoldoende effect of zijn deze ongewenst, dan kan door het bevoegd gezag, onder bepaalde voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld met een toename van 2 tot 5 dB, met dien verstande dat deze de uiterste vast te stellen grenswaarde niet te boven mag gaan.

Uitgangspunten

Op basis van de situatie in 2011 (1 jaar voor reconstructie) en 2023 (10 jaar na reconstructie) is berekend of op de gevels van de geprojecteerde woningen sprake is van een reconstructiesituatie. Daarbij is gebruikgemaakt van het rekenmodel dat ook voor het onderzoek uit 2007 is gebruikt (zie bijlage 2). Alleen de woningen in de uiterste oosthoek van het gebied Westergouwe zijn relevant. De overige woningen liggen buiten de geluidszone van de te wijzigen wegvakken. Voor de situering van de woningen is aangesloten bij het akoestisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan Westergouwe is uitgevoerd (Arcadis, Woningbouwlocatie Westergouwe, geluid vanwege wegverkeers- en railverkeerslawaai, 110623/CE8/0C8/000437, d.d. 14 februari 2008). Dat wil zeggen dat alleen de eerstelijns bebouwing is gemodelleerd. Aan de zijde van de N456 hebben de bouwblokken een hoogte van 18 meter. De bouwblokken die daar haaks op staan hebben een hoogte van 9 meter. De bouwblokken zijn op een aantal maatgevende punten voorzien van waarneempunten. Per waarneempunt wordt de geluidbelasting op verschillende hoogtes berekend (1,5 / 4,5 / 7,5 / 10,5 / 13,5 / 16,5 meter). In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de ligging van de waarneempunten.

Alle uitgangspunten voor de berekening (verkeersprognoses, snelheden, wegdekverhardingen etc.) zijn ongewijzigd ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voor een overzicht van deze uitgangspunten wordt verwezen naar het betreffende onderzoek.

Resultaten

A20

Voor de woningen is in het kader van het bestemmingsplan Westergouwe een hogere waarde vastgesteld van 53 dB voor de A20. Uit de resultaten zoals opgenomen in bijlage 3 blijkt dat geluidbelasting in 2011 in alle gevallen lager is dan 53 dB. In gevallen waarin de huidige geluidsbelasting (één jaar voor reconstructie) hoger is dan 48 dB bedraagt huidige geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde. Bijlage 3 geeft een overzicht van de geluidsbelastingen in 2011 en 2023. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van de wijzigingen aan de A20 sprake is van een beperkte toename van de geluidbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen. De toename boven de voorkeursgrenswaarde bedraagt in alle gevallen minder dan 1,50 dB. In geen van de onderzochte gevallen is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. De berekende geluidsbelastingen zijn lager dan de vastgestelde hogere waarde van 53 dB.

N456

Voor de woningen is in het kader van het bestemmingsplan Westergouwe een hogere waarde vastgesteld van 63 dB voor de N456. Uit de resultaten zoals opgenomen in bijlage 4 blijkt dat de geluidbelasting in 2011 in alle gevallen lager is dan 63 dB. In gevallen waarin de huidige geluidsbelasting (één jaar voor reconstructie) hoger is dan 48 dB bedraagt huidige geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde. Bijlage 3 geeft een overzicht van de geluidsbelastingen in 2011 en 2023. Bijlage 4 geeft een overzicht van de geluidsbelastingen in 2011 en 2023. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van de wijzigingen aan de N456 sprake is van een beperkte toename van de geluidbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen. De toename boven de voorkeursgrenswaarde bedraagt in alle gevallen minder dan 1,50 dB. In geen van de onderzochte gevallen is sprake van een reconstructiesituatie.

Conclusie

Op basis van de berekende geluidsbelastingen op de gevels van de woningen binnen het gebied Westergouwe wordt geconcludeerd dat voor de wijzigingen aan de A20 en N456 geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Op basis van berekeningen met het GeoSTACKS-model, zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof op een aantal maatgevende punten langs de omliggende wegvakken bepaald (op maximaal 5 m uit de rand van de weg). De beoogde verplaatsing van de aansluiting leidt niet tot grote wijzigingen in de verkeersintensiteiten op de omliggende wegvakken en heeft daarmee ook geen grote gevolgen voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs deze wegvakken.

In 2013 (het jaar van realisatie) worden geen jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide overschreden langs de nieuw aan te leggen en de omliggende wegvakken. Dit is ook het geval in 2020. De verplaatsing van de aansluiting leidt derhalve niet tot een overschrijding van grenswaarden.

Langs wegen is de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide maatgevend. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide bedraagt 200 µg/m³. Deze mag per jaar maximaal 18 keer (uur) worden overschreden. Uit de statistische relatie blijkt dat in het algemeen een overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde pas plaatsvindt bij een jaargemiddelde NO2-concentratie van 82 µg/m³ of hoger. In de praktijk komen dergelijke hoge concentraties NO2 in Nederland vrijwel niet voor. In 2013 (jaar van realisatie) liggen de concentraties ter hoogte van de nieuwe aansluiting voor de A20 onder de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³. Uit de resultaten blijkt dat op alle berekeningspunten uit het onderzoek de uurgemiddelde grenswaarde 0 keer wordt overschreden.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de Wet luchtkwaliteit de uitvoering van het project niet in de weg staat.

4.3.5 Externe veiligheid

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen inrichtingen gelegen die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. In het plangebied ligt de A20 en het spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Tevens liggen een aardgasleiding en een brandstofleiding in het plangebied. Er is geen sprake van vaarwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat in de huidige en toekomstige situatie ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde van het groepsrisico (GR).

4.3.6 Archeologie

Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande verplaatsing van de aansluiting A20 Moordrecht (Archeologisch bureauonderzoek Becker & Van de Graaf, projectnummer 04920507, d.d. 9 oktober 2007). Daarbij is geconstateerd dat het plangebied waarschijnlijk op de Gouderak-stroomgordel ligt. Op deze stroomgordel zijn in de omgeving van het plangebied op verschillende plaatsen concentraties van houtskool aangetroffen. Deze houtskoolconcentraties liggen op een diepte van ongeveer 3 tot 3,5 m -mv en zijn mogelijk een aanwijzing voor antropogene activiteiten uit het mesolithicum. Aangenomen wordt dat er ook in het plangebied dergelijke houtskoolconcentraties kunnen voorkomen en dat deze archeologische vindplaatsen bedreigd worden. De ingrepen die zullen worden uitgevoerd in verband met de bouw van nieuwe op- en afritten van de A20 kunnen mogelijk aanwezige vindplaatsen verstoren. Er wordt om deze reden archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd.

4.3.7 Ecologie

De Natuurbeschermingswet staat de voorgenomen realisering van de nieuwe aansluiting niet in de weg. Ook de nabijgelegen beoogde verbindingszones van de PEHS worden door de ingreep niet beïnvloed.

Voor de Flora- en faunawet (Ffw) geldt dat de aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden.

Voor de kleine modderkruiper (categorie 2) dient ontheffing in het kader van de Ffw te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV, tenzij de initiatiefnemer beschikt over een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode.

Voor de zwaar beschermde ringslang (categorie 3) kan niet volstaan worden met een goedgekeurde gedragscode en dient ontheffing te worden aangevraagd.

Aantasting van het leefgebied van de ringslang en van groeiplaatsen van plantensoorten van de Rode Lijst dient gecompenseerd te worden.

Met inachtneming van de genoemde maatregelen en voorwaarden zal de Ffw de uitvoering niet in de weg staan.

4.3.8 Kabels en leidingen

Het plangebied wordt in het noordoosten doorkruist door een brandstofleiding van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO).

Daarnaast wordt het plangebied doorsneden door een hoofdwatertransportleiding (duinwaterleiding) van waterbedrijf Oasen en een rivierwatertransportleiding van Dunea Duin en Water.

Op de plankaart, die deel uitmaakt van dit bestemmingsplan, zijn deze planologisch relevante leidingen en de vrijwaringszone opgenomen. Er wordt voldaan aan de vrijwaringzone die voor deze leidingen geldt. Geconcludeerd wordt dat de bovengenoemde leidingen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 zijn de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 4 is ingegaan op het onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de uiteindelijke juridische regeling (regels en plankaart) nader toegelicht.

5.2 Opzet Van De Regeling

De regels zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 van de regels komen de inleidende regels aan bod. Het betreft hier de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 bestemmingsregels zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 6). Hoofdstuk 3 algemene regels, bevat verschillende algemene regels die van toepassing zijn (artikel 7 tot en met 12). Tot slot zijn de overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 13 en 14).

Hierna wordt allereerst ingegaan op de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal van de overige regels.

5.3 Beschrijving Bestemmingen

Per (hoofd)functie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit (voor zover relevant):

  1. 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  2. 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  3. 3. ontheffing van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
  4. 4. specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik van gronden;
  5. 5. ontheffing van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
  6. 6. aanlegregels (indien noodzakelijk): werken en werkzaamheden die aan een aanlegvergunning zijn verbonden;
  7. 7. wijzigings- en ontheffingsbevoegdheden (indien noodzakelijk): mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen of ontheffingen te verlenen van het bepaalde in eerdere regels.

Artikel 3 Verkeer

De gronden die deel uitmaken van dit bestemmingsplan krijgen, conform de regeling in het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht', de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming wordt ook ruimte geboden voor groenvoorzieningen en water. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.

Artikelen 4 en 5 Infrastructuur - Leiding-brandstof en Infrastructuur - Leiding-water

De in het plangebied gelegen brandstofleiding, hoofdwatertransportleiding en rivierwatertransportleiding hebben een specifieke dubbelbestemming gekregen inclusief aanlegregels ter bescherming van de leidingen en de bijbehorende vrijwaringszone.

Artikel 6 Waarden - Archeologische waarden

Conform de regeling in het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' krijgen de gronden de medebestemming Waarden - Archeologische waarden. De in het plangebied aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden hiermee beschermd.

5.4 Overige Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.5 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Bestaande afstanden en andere maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten.

Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksregels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft, is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.

Overschrijding bouwgrenzen en voorgevellijn

In dit lid is aangegeven dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en de voorgevellijn, overschreden mogen worden door ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 9 Algemene ontheffingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre ontheffing kan worden verleend voor geringe afwijkingen van de bouwregels (plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen), voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 11 Verwerkelijking in de naaste toekomst

Dit artikel is van toepassing op gronden die ten behoeve van de plannen moeten worden verworven. Het effect van een aanwijzing ex artikel 3.4 Wro is dat de onteigening versneld plaats kan vinden.

Artikel 12 Werking wettelijke regelingen

In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABvRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassingverklaring van een wettelijke regeling in de regels is opgenomen.

Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten, dan bestaat het risico dat de ABvRS een eventueel vaststellingsbesluit van de raad alsnog vernietigt.

Artikel 13 Overgangsregels

Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met dit plan, te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen.

Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met dit plan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. Een voorbeeld hiervan is een reeds verleende bouwvergunning, waarbij de bouw nog niet heeft plaatsgevonden.

Voor zover bouwwerken onder het overgangsrecht zijn gebracht, geldt er een regeling voor vernieuwing en verandering en een zogenoemde calamiteitenregeling. Hierbij geldt dat de afwijking van het bouwwerk ten opzichte van het bestemmingsplan (bijvoorbeeld qua maatvoering) niet mag worden vergroot. Voor de herbouw na een calamiteit geldt een termijn van 2 jaar waarbinnen de herbouw dient plaats te vinden, waarbij burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van deze termijn indien bijvoorbeeld de procedure met betrekking tot de aansprakelijkheid of schadevergoeding nog niet is afgerond.

De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om ontheffing te verlenen ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het bouwwerk.

Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd in strijd met de Woningwet (zonder bouwvergunning of zonder de in het verleden geldende melding voor meldingsplichtige bouwwerken), zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.

Het overgangsrecht voor strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het plan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande plan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is hiertegen op te treden.

Artikel 14 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ter realisering van de in dit bestemmingsplan opgenomen infrastructuur, is op 9 juni 2005 een convenant gesloten tussen de minister van Verkeer en Waterstaat, de provincie Zuid-Holland, Railinfrabeheer B.V. (ProRail) en de gemeente Moordrecht. Daarbij is overeengekomen dat de gelden, verbonden aan de realisering van de plannen, in een overeengekomen verdeelsleutel ten laste komen van respectievelijk het Rijk, de provincie en ProRail. Op 26 januari 2009 is door partijen een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft overleg met de overlegpartners plaatsgevonden. Gezien de beperkte ruimtelijke consequenties is ervoor gekozen geen inspraakprocedure op basis van de gemeentelijke inspraakverordening te laten plaatsvinden.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van afdeling 3.4 Awb van 17 juni 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft een ieder zijn reactie kunnen geven op het plan. Tevens is het mogelijk geweest om het ontwerp via het internet in te zien. In totaal zijn 4 reacties ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de bijlage 5.

Bijlage 1 Bestemmingsplan Aansluiting A20

Bijlage 1 Bestemmingsplan aansluiting A20

Bijlage 2 Overzicht Model En Ligging Ontvangerpunten

Bijlage 2 Overzicht model en ligging ontvangerpunten

Bijlage 3 Resultaten A20

Bijlage 3 Resultaten A20

Bijlage 4 Resultaten N456

Bijlage 4 Resultaten N456

Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Bijlage 5 Nota zienswijzen