bestemmingsplan De Zevenster
Bestemmingsplan - Zuidplas
Vastgesteld op 30-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Zevenster van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpDeZevenster-Va01;
1.3 verbeelding
de plankaart van het "bestemmingsplan De Zevenster" bestaande uit de plankaart(en) met nummer NL.IMRO.1892.BpDeZevenster-Va01;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.10 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.11 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.12 bijzondere woonvoorzieningen:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 commerciële ruimte:
ruimte, welke gebruikt wordt door instanties die tot doel hebben om winst te behalen;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek die al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 gecumuleerde geluidsbelasting (Lcum)
de totale (gecumuleerde) geluidsbelasting van verschillende geluidsbronnen (wegverkeer, railverkeer en industrie) tezamen waarbij rekening wordt gehouden met de met de verschillende dosiseffect relaties van de bronnen;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.25 horeca(bedrijf):
- a. Horeca 0:
horeca-achtige activiteiten in instellingen anders dan in categorie 1-5 (paracommerciële horeca) (buurthuizen, sport- en recreatie-instellingen, sociaal-culturele instellingen);
- b. Horeca 1:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt (koffie en/of theeschenkerij gelegen in een 's avonds en 's nachts afgesloten winkelcentrum);
- c. Horeca 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden (cafetaria/ snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant);
- d. Horeca 3:
een horeca-inrichting, welke overwegend gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen (café,bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar);
- e. Horeca 4:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren (discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum met nachtvergunning);
- f. Horeca 5:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf (hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers);
1.26 jongerenontmoetingsplaats:
een overdekte plek waar jongeren samen kunnen komen;
1.27 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.28 langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT)
equivalent A-gewogen geluidsniveau op een beoordelingspunt over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand, zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponenten of muziekgeluid (industrielawaai);
1.29 maatschappelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
1.30 maximaal geluidsniveau (LAmax)
het maximaal te meten A-gewogen geluidsniveau (meterstand fast), gecorrigeerd met de meteocorrectieterm (Cm).
1.31 ondersteunende horeca
horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.32 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld is artikel 2.1 van de Wabo;
1.33 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.34 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.35 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt; bij een hoekperceel wordt de zijgevel, die naar de weg is gekeerd ook beschouwd als voorgevel;
1.37 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.38 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.39 wet:
Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.40 woning:
een complex van ruimte, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.41 Woningwet:
de Woningwet, zoals deze luidt op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.42 woonzorgappartement
een gebouw waarin een vorm van begeleid wonen voor mensen met een beperking met intensieve zorgverlening mogelijk is;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden. Het oppervlak van de eerste bouwlaag is hierbij bepalend;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;
2.8 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
2.9 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden de volgende ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:
- a. plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwhoogten, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
- b. bouwwerken ten behoeve van vluchtroutes, technische ruimten, liftschachten en luchtbehandelingskasten, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- c. speeltoestellen;
- d. wegen en paden;
- e. water;
- f. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 8 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke dienstverlening;
- b. bijzondere woonvoorzieningen;
- c. woon-zorgappartementen;
- d. kinderdagverblijf;
- e. ondersteunende horeca met categorie 3;
- f. commerciele ruimten, met een totaal brutovloeroppervlakte van maximum 180 m2;
met de daarbij behorende:
- g. tuinen;
- h. in- en uitrit;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. fiets- en voetpaden;
- k. voorzieningen van openbaar nut;
- l. speeltoestellen;
- m. water;
- n. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 8, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. seksinrichtingen;
- b. zelfstandige horeca;
- c. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken;
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 8, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 6. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
8.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
- 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- 2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan wordt gewijzigd.
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt dat de ondergrondse bouwdiepte van bouwwerken, ten behoeve van warmte-koude opslag maximaal 120 m1 onder peil bedraagt;
- c. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlakte, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
12.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Zevenster.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op ..................
Hoofdstuk 1 Inleiding
Gemeente Zuidplas is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, dienen alle gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied. Een actueel bestemmingsplan is een plan van maximaal 10 jaar oud. Een niet actueel bestemmingsplan betekent dat er geen leges meer geïnd kunnen worden. Met de Wro is er een stimulans ontstaan voor het hebben van bestemmingsplannen, welke maximaal 10 jaar oud zijn.
Het bestuur van De Zevenster en de woningcorporatie Vestia hadden de intentie het oude zorgcentrum De Zevenster te renoveren. De Zevenster exploiteert momenteel ouderenzorg in een gebouw dat zowel technisch als economisch aan het einde van haar levensduur is. Vanaf 2000 worden er al studies verricht naar de economische haalbaarheid van de renovatie. Tevens zijn de mogelijkheden voor nieuwbouw in kaart gebracht. Uiteindelijk is de keus gemaakt voor nieuwbouw van De Zevenster bij de sportvelden aan de Noordelijke Dwarsweg. De realisatie van het nieuwe zorg- en welzijnscomplex is niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een juridisch kader, op grond waarvan de omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteit bouwen verleend kan worden.
1.1 Doel
Met het voorliggende bestemmingsplan maakt de gemeente de gewenste ontwikkeling van een nieuw zorg- en welzjinscomplex mogelijk. Het bestemmingsplan ´De Zevenster´ is conform de landelijke richtlijnen, welke gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen, opgesteld. Bovendien is het bestemmingsplan overeenkomstig het opgestelde ´handboek bestemmingsplannen´ van de gemeente Zuidplas opgesteld. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het opstellen van uniforme bestemmingsplannen binnen de gemeente Zuidplas.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied van De Zevenster ligt op de hoek van de Noordelijke Dwarsweg en de Leliestraat. Momenteel zijn hier voetbalvelden en speelvoorzieningen aanwezig. Tussen de voetbalvelden en de Leliestraat zijn speeltoestellen voor de jonge kinderen, een skatebaan en een trapveldje voor de jeugd aanwezig.
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied is momenteel het bestemmingsplan ´Dorpsgebied Zevenhuizen´ van kracht (vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle op 20 juni 1995). De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'recreatieve doeleinden' met de nadere aanduiding 'sportvelden'. Binnen deze bestemming zijn sportvelden toegestaan.
De ontwikkeling van een nieuw zorg- en welzijnscomplex is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan biedt de juridische grondslag voor het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteit bouwen voor het nieuwe zorg- en welzijnscomplex.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de, aan het plan ten grondslag gelegen, keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van de gewenste ontwikkeling gegeven. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie, regio en de gemeente zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
In de hoofdstukken 5, 6 en 7 worden de verschillende milieuaspecten en relevante omgevingsaspecten behandeld. Hierbij vindt er een toets aan diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op het juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure behandeld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
Het te ontwikkelen perceel ligt aan de noord-oost zijde van de kern van Zevenhuizen. Ten zuid-westen van de Leliestraat is woningbouw uit de jaren 70 van de twintigste eeuw aanwezig. Deze woningen hebben over het algemeen 2 bouwlagen en een kap. Aan de noord-west zijde van de sportvelden heeft eind vorige eeuw nieuwbouw plaats gevonden. In deze wijk zijn woningen met een zeer wisselende architectuur gerealiseerd, waardoor er een afwisselend straatbeeld bestaat. De woningen hebben, ook hier, over het algemeen 2 bouwlagen en een kap.
Ten zuiden van de Noordelijke Dwarsweg en aan de noordzijde van de Knibbelweg is glastuinbouw aanwezig. De sportvelden vormen een 'ruimtelijke, groene buffer' tussen de woonbebouwing van de kern Zevenhuizen en het glastuingebied.
Direct aangrenzend aan het te ontwikkelen perceel (ten noord-oosten van het perceel) is een aannemersbedrijf en een magazijn van een meubeldesigner aanwezig.
Bron: google-maps
2.2 Functionele Analyse
De toekomstige locatie van het nieuwe zorg- en welzijnscomplex is onderdeel van het sportpark Van ´t Verlaat. De thuisbasis voor voetbalvereniging Groeneweg en tennisclub Zevenhuizen. De locatie waar de nieuwbouw gaat plaatsvinden wordt momenteel gebruikt als:
- 1. voetbalveld;
- 2. skatebaan;
- 3. verhard speelveld voor de jeugd (te gebruiken voor o.a. voetbal, handbal);
- 4. een groenstrook met speelvoorzieningen voor de jongere kinderen.
Op de locatie zijn uitsluitend speeltoestellen en hekwerken aanwezig. Er zijn geen gebouwen aanwezig.
2.3 Verkeer - Ontsluiting
Het sportpark wordt via de Knibbelweg voor autoverkeer ontsloten. Daar is ook een parkeerterrein aanwezig. Bezoekers van het sportpark kunnen hun auto ook aan de Leliestraat parkeren en via een voetgangersbruggetje het park betreden. Het sportpark heeft geen ontsluiting op de Noordelijke Dwarsweg.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkeling
3.1.1 Algemeen
In 2000 - 2001 is onderzoek gedaan naar een grootschalige renovatie van de huidige huisvesting van De Zevenster. Dit bleek om meerdere redenen bouwtechnisch niet realiseerbaar en te duur te zijn. Vanaf dat moment is het streven geweest De Zevenster te ontwikkelen op een nieuwe locatie binnen Zevenhuizen. Daarop zijn de vestigingsmogelijkheden op diverse locaties binnen Zevenhuizen onderzocht. Hierbij zijn de scholenlocatie, de locatie aan de Dorpstraat en de locatie aan de Burgemeester Klinkhamerweg de belangrijkste alternatieven geweest. In bijlage 1 is omschreven waarom deze locaties niet in aanmerking komen voor de nieuwbouwplannen.
Medio 2008 kwam de locatie ´Noordelijke Dwarsweg - Leliestraat´ in beeld. Een eerste studie heeft duidelijk gemaakt dat een groot aantal van de geschetste problemen op de huidige locatie, hier niet aanwezig waren.
Belangrijke uitgangspunten bij de beoordeling van mogelijke locaties in Zevenhuizen voor de nieuwbouw van De Zevenster waren:
- 1. Het totale programma van zorgverlening dient op één locatie gerealiseerd te worden.
- 2. Zowel de interne logistiek als de externe logistiek dient zo optimaal mogelijk te zijn.
- 3. Er dient een goede oplossing te worden gevonden voor het parkeren en de verkeersafwikkeling.
- 4. Het gebouwen ensemble dient zoveel mogelijk een dorps karakter te krijgen.
- 5. Toekomstige uitbreidingsmogelijkheden mogen niet geblokkeerd worden.
- 6. Het moet passen binnen de financiële mogelijkheden.
- 7. Er dient een ontwikkelende partij te worden gevonden die – mede gezien in het licht van deze tijd – bereid is om te investeren in dit project.
- 8. Factor tijd ( om uiteenlopende redenen is het van belang om zo snel mogelijk te starten met de bouw van een nieuw zorgcentrum).
De locatie aan de ´Noordelijke Dwarsweg - Leliestraat´ voldoet het beste aan al deze uitgangspunten.
3.1.2 Gebruik
Het nieuwbouwcomplex voorziet in eerste instantie in nieuwe huisvesting voor de huidige bewoners van De Zevenster. Het bestuur van De Zevenster is de samenwerking aangegaan met Vestia. Het nieuwecomplex biedt ruimte aan verschillende gebruikers. Hieronder een overzicht van de verschillende gebruikers en functies:
De Zevenster
- circa 42 verpleegeenheden
- circa 60 zorgappartementen
- dagverzorging
- tijdelijke opvang plaatsen (zorghotel)
- kantoorruimte
- voorzieningen als recreatieruimte, keuken, bibliotheek / internetcafe, buurtwinkel, een garderobe, magazijnen en toiletten. Deze functies zijn ten dienste van de bewoners van De Zevenster.
Vestia
Vestia draagt zorg voor de bouw van 19 seniorenwoningen. Deze woningen zijn uitgerust met zorgvoorzieningen. Hier kan zelfstandig gewoond worden, maar indien zorg gewenst is, kan er gebruik gemaakt worden van de aanwezige zorgfaciliteiten.
Overige gebruikers
- De Gemiva-SVG Groep ondersteunt mensen met een lichamelijke, verstandelijke of meervoudige handicap in de provincie Zuid-Holland. Het nieuwe complex voorziet in appartementen, waar begeleid wonen plaats vindt. Op de begane grond wordt ten behoeve van Gemiva een wooncluster voor clienten gerealiseerd.
- Tandarts;
- Fysiotherapeuten;
- Apotheek;
- Huisartsen;
- Logopedie;
- Maatschappelijk werk;
- Kinderdagverblijf;
- Steunpunt zorgwelzijnskruispunt (centrum voor jeugd en gezin);
- Vierstroom thuiszorg;
- Kapper / beautysalon.
Een groot deel van de hiervoor genoemde functies zijn momenteel ook aanwezig in De Zevenster.
Het nieuwe complex biedt huisvesting voor met name maatschappelijke functies. De functies die niet als 'maatschappelijk' zijn aan te wijzen (bijvoorbeeld de kapper en de horeca-aangelegenheid) hebben een ondersteunende functie. Deze hebben met name voor de bewoners en gebruikers van De Zevenster een rol.
3.1.3 Bouwen
Het nieuw te ontwikkelen zorg-welzijnscomplex krijgt 4 bouwlagen. De begane grond is in oppervlak het omvangrijkst. De tweede en de derde bouwlaag hebben deels een verspringende gevel. Hierdoor ontstaat er een 'speelse' gevel, die op punten zorgt voor een 'overhangend' bouwdeel. De vierde bouwlaag is een terugliggende bouwlaag.
Daarnaast is het losstaande gebouw, waarin de seniorenwoningen van Vestia worden gerealiseerd, ook 4 bouwlagen hoog. Door de diversiteit in bouwhoogten en de verspringende gevels, wordt er een pand ontwikkeld dat qua bouwmassa goed past op deze locatie in Zevenhuizen.
De bouwhoogte van de 4 bouwlagen van het grote hoofdgebouw wordt maximaal 17 meter. De rest van het pand, en de bouwhoogte van de seniorenwoningen, wordt maximaal 14 meter hoog. Dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw (ook met 4 bouwlagen) hoger uitkomt dan 14 meter is te verklaren doordat de begane grond van het grote gebouw een hogere verdiepingshoogte heeft. De te realiseren wooneenheden van het zorg-welzijnscomplex worden voorzien van een balkon.
De bouwhoogte wordt overschreden door bouwwerken als trappenhuizen, ten behoeve van vluchtroutes, liftschachten, luchtbehandelingskasten, ventilatieschachten en andere technische voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de bouw. Al deze voorzieningen hebben een ondergeschikt karakter: de overschrijding van de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter, de positionering is dusdanig dat ze beperkt zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Het gezamenlijk oppervlakte van al deze noodzakelijke technische voorzieningen vormt een beperkt deel van het dakvlak.
3.1.4 Ruimtelijke inpasbaarheid
De groenvoorziening met speeltoestellen voor de jongere kinderen blijft naar verwachting behouden. Het trapveldje en de skatebaan voor de jeugd worden verplaatst. Hier komt het pand (deels) te staan. De bestaande bomen aan de kant van de Leliestraat worden maximaal behouden. De eerste rij bomen aan de kant van de Leliestraat blijven behouden, waardoor het groene uitzicht van de bewoners aan de Leliestraat maximaal in tact blijft. De bomen aan de Noordelijke Dwarsweg kunnen tijdens de bouw niet behouden blijven. Nadat de bouw afgerond is, worden deze nieuw geplant. Op het parkeerterrein worden, ter afbakening van de parkeerplaatsen een aantal bomen in plantenvakken geplant.
Aan de noord-oostzijde van het pand wordt een watergang gerealiseerd, welke aansluit op de reeds bestaande watergangen. Tegen zowel de bestaande watergang als de nieuwe watergang worden parkeerplaatsen aangelegd (haakse parkeervakken). Hierdoor ontstaat er een ruimtelijke scheiding met de sportvelden.
De afstand van het pand tot aan de woningen aan de Leliestraat bedraagt circa 50 meter.
Impressie ontwerp
3.1.5 Ontsluiting en parkeren
De nieuwe Zevenster wordt op de Noordelijke Dwarsweg ontsloten. Voor de parkeerbehoefte gelden de normen, gebaseerd op de landelijke CROW-richtlijnen. In onderstaande tabel is voor het programma van De Zevenster, zoals dat tot op heden bekend is, berekend hoeveel parkeerplaatsen er gerealiseerd moeten worden.
Functie | Maat | Aantal | Norm | Totaal | |
Vestia appartementen (aanleunwoningen) | aantal | 19 | 0,6 | 11,4 | |
Verpleegunits | aantal | 42 | 0,6 | 25,2 | |
Zorgappartementen | aantal | 60 | 0,6 | 36,0 | |
Gemiva (begane grond) | aantal | 8 | 0,6 | 4,8 | |
Gemiva (1e verdieping) | aantal | 13 | 0,6 | 7,8 | |
Zorghotel | aantal | 5 | 0,6 | 3,0 | |
Commerciele ruimte | per 100 m2 | 1,77 | 2,3 | 4,1 | |
Kinderdagverblijf | aantal arbeidsplaatsen | 5 | 0,7 | 3,5 | |
Apotheek | per 100 m2 | 3,148 | 2,2 | 6,9 | |
Arts | per behandelruimte | 2 | 1,75 | 3,5 | |
Fysiotherapie | per 100 m2 | 2 | 2 | 4,0 | |
Wijkverpleging | per 100 m2 en max 3 arbeidsplaatsen per 100 m2 | 2 | 1,5 | 3,0 | |
Dagverzorging | per 100 m2 | 2,14 | 2 | 4,3 | |
Totaal | 117,5 |
Op grond van de parkeernorm moeten er 118 parkeerplaatsen aangelegd worden. Dit aantal dient minimaal terug te komen in het definitieve ontwerp met een dergelijk programma.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer vastgesteld en is op 13 maart 2012 in werking getreden.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- 1. Concurrerend = het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 2. Bereikbaar = het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio?s inclusief de achterlandverbindingen;
- nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 3. Leefbaar & veilig = het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening, is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Consequentie plangebied
Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen van het bouwplan voor De Zevenster, gevolgd door de bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang. De overige hiervoor genoemde belangen hebben geen betrekking op het plangebied.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Huidige Status
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft de volgende onderdelen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).
Op een later moment, naar verwachting medio 2012, zal het besluit worden aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Consequentie plangebied
In het ontwerp van de Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in het Barro. Geconcludeerd wordt dat het plan binnen het Rijksbeleid past, zoals vervat in het Barro.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland
In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.
Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.
Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk. Het plangebied is in de Ontwerp Provinciale Structuurvisie aangegeven als Agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling, Belangrijk weidevogelgebied en Ecologische verbinding. Bij de structuurvisie horen meerdere documenten. De belangrijkste is de Verordening Ruimte.
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte is onderdeel van de structuurvisie. De regels in de verordening zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. Alleen de bebouwingscontouren zijn relevant voor het bestemmingsplan.
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.
Consequentie plangebied
De grens van de bebouwingscontour ligt op de Knibbelweg. Het plangebied van De Zevenster ligt binnen deze contour. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de Verordening Ruimte.
4.3 Regionaal Beleid
Er zijn diverse regionale beleidsstukken. Te denken aan de Interregionale structuurvisie (ISV), het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP), de Integrale regiovisie Midden-Holland, het Ruimtelijke plan regio Rotterdam 2020 en de Structuurvisie K5. Deze visies en plannen zijn met name gericht op de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten te onderscheiden: leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het nadrukkelijk de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen.
Consequentie plangebied
De ontwikkeling van het nieuwe zorg-welzijnscomplex De Zevenster is mogelijk binnen alle regionale plannen.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Beleidsnota wonen 2002 - 2006
De voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle heeft met de 'Beleidsnota wonen 2002-2006' de hoofdlijnen van het gemeentelijk woonbeleid beschreven voor de periode van vijf jaar. In het woonbeleid van Zevenhuizen-Moerkapelle worden drie groepen onderscheiden die extra aandacht verdienen:
- starters (meestal jongeren);
- senioren;
- (sociale) doelgroepen, zoals gehandicapten.
De extra aandacht voor deze drie 'prioritaire groepen' betekende toen een belangrijke accentverschuiving ten opzichte van het toenmalige woonbeleid van de gemeente, dat met name gericht was op het bouwen van eengezinswoningen.
Consequentie plangebied
De bouw van De Zevenster past binnen de gedachte van de beleidsnota.
4.4.2 Woononderzoek: bouwen met lokale beleving
De beleidsnota is enigszins gedateerd. In 2009 heeft de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle een nader woononderzoek laten uitvoeren (Woononderzoek: bouwen met lokale beleving).
Bij de kernen Zevenhuizen en Moerkapelle zullen grote uitbreidingen plaatsvinden. Bij Zevenhuizen worden tot 2020 1.200 nieuwe woningen gebouwd, bij Moerkapelle 800. Uitgangspunt voor de uitbreidingen bij Zevenhuizen en Moerkapelle is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande fysieke en sociale structuren in de kernen. De wensen van de huidige inwoners zijn het vertrekpunt.
Kansmarkten zijn dure rijwoningen en goedkopere en middeldure tweekappers en vrijstaande woningen in de koopsector. Daarnaast is er een behoorlijke additionele vraag naar voor senioren geschikte woningen. In de huursector is er de nodige belangstelling voor zowel gestapelde nultredenwoningen als voor grondgebonden nultredenwoningen, in de koopsector richt men zich sterk op grondgebonden nultredenwoningen. Senioren zoeken kwaliteit. Er is onder senioren vooral extra vraag naar duurdere huurwoningen en naar middeldure en duurdere koopwoningen.
Consequentie plangebied
De bouw van De Zevenster voldoet aan de doelstelling van het woononderzoek.
4.4.3 Woningmarktrapportage. Tussenstap op weg naar een Woonvisie
Met de fusie van de voormalige gemeenten Moordrecht, Zevenhuizen-Moerkapelle en Nieuwerkerk aan den IJssel is het van belang dat er een nieuwe woonvisie wordt opgesteld. Als tussenstap naar een nieuwe woonvisie heeft de gemeente een analyse van de woningmarkt uitgevoerd. Deze analyse beschrijft zo veel mogelijk de feitelijke situatie: de woningvoorraad en vraag naar en aanbod van woningen (en eventuele fricties hiertussen). Het onderzoek is niet gericht op de technische kwaliteit van de woningvoorraad. Onevenwichtigheden op de woningmarkt vragen om een beleidsmatig antwoord. Dit komt aan de orde in de nog te formuleren Woonvisie. Dit betekent dan ook dat hier niet uitvoerig wordt stilgestaan bij het woningvoorraadbeleid van de corporaties voor de komende jaren. De woningmarktrapportage is op 27 september 2011 dor het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld en vormt een bijlage van de (hierna te bespreken) 'visie op hoofdlijnen'.
Voor Zevenhuizen zijn de 'kansmarkten' in zowel de huursector als de koopsector gelegen in het creëeren van geschikte woningen voor senioren met kwaliteit. Uit de rapportage blijkt dat het aantal mensen van 65 of ouder de komende 30 jaar sterk stijgt. In 2010 lag dit aantal op 1058. In 2040 zijn er naar verwachting 3505 mensen van 65 jaar of ouder. Deze tendens vraagt passende woonruimte en de daarbij behorende voorzieningen.
Consequentie plangebied
De ontwikkeling van De Zevenster sluit goed aan bij de verwachtte stijging van het aantal senioren in Zevenhuizen.
4.4.4 Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas. Visie op hoofdlijnen
De gemeente Zuidplas wil beschikken over een actuele woonvisie, die het volkshuisvestelijk beleid voor de komende jaren uitzet. Dit vanuit een publieke verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een leefbare gemeenschap met voldoende en kwalitatief goede woningen voor haar inwoners. Met deze woonvisie spreken we uit hoe we dit de komende jaren gaan doen. Uiteraard doen we dit samen met bewoners, bedrijven en het maatschappelijk middenveld. Inmiddels is het woningmarktonderzoek afgerond. Nadat de hoofdlijnen zijn vastgesteld door de gemeenteraad, wordt de visie verder uitgewerkt in concretere acties en maatregelen. Begin 2012 moet dit uitvoeringsprogramma gereed zijn.
Gelet op de aanstaande vergrijzing past een bij de schaalomvang behorende infrastructuur van welzijns- en zorgdiensten op het niveau van de dorpen. Op basis van het verrichte woningmarktonderzoek en de gesprekken die we met diverse deskundigen hebben gevoerd, ligt focus mede op 'ouderen' en mensen met een zorgbehoefte. De gemeente Zuidplas kent veel oudere gezinnen tussen 40 en 65 jaar. Dit is de vergrijzing van de toekomst. Vanaf 2020 zal de vergrijzing zich versneld doorzetten. Met de vergrijzing komt ook een toename van het aantal kleine huishoudens en vraagstukken rondom toegankelijkheid van woning en woonomgeving. De gemeente wil zich dan ook de komende jaren actief inzetten voor deze doelgroep. De visie op het voorzieningen-niveau, ten behoeve van de zorgbehoefte, wordt als volgt omschreven: 'mensen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Dit betekent dat de gemeente samen met burgers, maatschappelijk middenveld en bedrijven ervoor gaat zorgen dat voorzieningen voor zorgbehoevenden binnen de gemeente toegankelijk zijn en blijven. Voor de dorpen Moerkapelle en Zevenhuizen wordt daarnaast een zorgkruispunt gerealiseerd.'
Consequentie plangebied
De ontwikkeling van De Zevenster sluit goed aan bij de doelstellingen, zoals verwooord in de visie op hoofdlijnen.
4.4.5 Lokaal plan wonen, zorg en welzijn
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen - Moerkapelle heeft op 29 maart 2005 prestatieafspraken over wonen, zorg en welzijn vastgesteld.
Vragers, aanbieders en gemeente wensen gezamenlijk op basis van gelijkwaardigheid invulling te geven aan de ambities voor wonen, welzijn en zorg om te komen tot een levensloopbestendig Zevenhuizen-Moerkapelle. Het doel is dat alle bewoners die dat wensen in Zevenhuizen-Moerkapelle kunnen blijven wonen met een voor ieder gelijkwaardig kwaliteitsniveau. Uitgangspunt hierbij is dat bewoners in een woning en woonomgeving leven die hen uitdaagt zo zelfstandig mogelijk te functioneren. Realisatie hiervan gebeurt in twee woonzorgzones (in elke kern één) en waar mogelijk met behulp van steunpunten of andere voorzieningen in andere wijken, buitengebieden en nieuw te ontwikkelen delen van Zevenhuizen-Moerkapelle. Partijen maken afspraken over de realisatie van een levensloopbestendig woonaanbod, geïntegreerd product- en dienstenpakket, het publieke domein, vraagsturing en monitoring.
In het Pact van Savelberg is afgesproken dat de ambities tot 2015 in drie tranches worden verdeeld:
- 1. 2004-2007,
- 2. 2008-2011,
- 3. 2012-2015.
In dit plan wordt de eerste tranche uitgewerkt en wordt een doorkijk naar de periode vanaf 2008 geboden. In de kern Zevenhuizen wordt De Zevenster aangewezen als zorgwelzijnskruispunt (een uitvalsbasis voor de zorgverlening) met hieromheen een woonzorgzone. Daarmee wordt aangegeven dat de huidige Zevenster in Zevenhuizen een centrale rol speelt op het gebied van zorg.
Het plan signaleert dat de behoefte aan 'zelfstandig wonen met mogelijkheid tot thuiszorg' en 'verpleegplaatsen' in de toekomst sterk groeit. Met name voor de uitbreiding van het aantal verpleegplaatsen, wordt een belangrijke rol toebedeeld aan de nieuwbouwplannen van De Zevenster.
Na 2004 zijn er geen concrete afspraken meer vastgelegd, conform het Pact van Savelberg.
Consequentie plangebied
De nieuwbouw van De Zevenster is passend binnen de gedachte van de prestatieafspraken, ondanks dat er voor de periode 2010 - 2015 geen prestatieafspraken zijn gemaakt.
4.4.6 Welstandsnota, gemeente Zevenhuizen - Moerkapelle
In mei 2004 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen - Moerkapelle de welstandsnota vastgesteld. De gemeente Zuidplas heeft de welstandsnota, na de fusie van de voormalige drie gemeenten, van toepassing verklaard. In de nota worden verschillende welstandsniveaus onderscheiden. De locatie waar De Zevenster ontwikkeld wordt, heeft deels welstandsniveau 1 en deels welstandsniveau 3.
Welstandsniveau 1
Dit welstandsniveau geldt voor structuurdragers en gebieden die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de gemeente, de dorpen en het landschap. Dit welstandsniveau kan verder worden toegekend aan ontwikkelingsgebieden en reconstructiegebieden; daar waar nieuwe kwaliteit moet ontstaan. Uitgangspunt voor welstandsniveau 1 is handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren, stimuleren en prikkelen van de kwaliteit. Bij deze beoordeling gelden de volgende aandachtsvelden:
- relatie met de omgeving
- het bouwplan op zich
- de detaillering
Welstandsniveau 3
Deze gebieden kunnen beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente stelt in deze gebieden geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en voert conserverend beleid. Het welstandsbeleid richt zich op het handhaven van de basiseigenschappen van het gebied. Bij de beoordeling gelden de volgende aandachtsgebieden:
- relatie met de omgeving ;
- het bouwplan op zich
Consequentie plangebied
Het bouwplan is in een collegiaal overleg besproken met de welstandscommissie. Opmerkingen uit het overleg zijn meegenomen in het ontwerp.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie .vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid.
2. Zorgen voor mooi en schoon water.
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Regionaal beleid
Het bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het HHSK heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2010. Naast de inhoud van het waterbeheer geeft dit plan ook aanknopingspunten voor de samenhang tussen thema's en de samenwerking tussen de bij het waterbeheer betrokken partners. Dit laatste is belangrijk omdat de realisatie van het waterbeheer en de daarvoor benodigde inrichting slechts mogelijk is, wanneer de maatregelen van de verschillende partners zijn afgestemd en op het juiste moment worden uitgevoerd. De missie van het hoogheemraadschap luidt kortweg: .Droge voeten en schoon water'. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid (waterkeringen en peilbeheer) en de waterkwaliteit. De missie is uitgewerkt in een missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt (klantgericht en transparant).
Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het HHSK met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.
De gemeente Zuidplas heeft in 2009, samen met het HHSK een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat naast een inventarisatie van 'knelpunten en kansen' in het waterbeheer, uit een visie voor de middellange termijn en voorstellen voor maatregelen ter verbetering van het water- en rioolbeheer. Belangrijke uitgangspunten voor waterberging zijn:
- 1. Indien het oppervlak aan verharding meer dan 500 m2 toeneemt, dient er extra waterberging gerealiseerd te worden. Hier is maatwerk nodig. In principe geldt dat 10% van het extra te verharden oppervlak gecompenseerd moet worden;
- 2. Indien watergangen worden gedempt, dienen deze 100% gecompenseerd te worden;
- 3. de extra te realiseren waterberging dient binnen het plangebied of binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd te worden.
5.2 Het Plangebied
Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan is een aantal waterlopen aanwezig. Langs de Leliestraat en de Noordelijke Dwarsweg zijn watergangen aanwezig. Aanvullend zijn er twee smalle watergangen aanwezig tussen de aanwezige sportvelden.
Met het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt dat maximaal 70% van het bouwvlak bebouwd wordt. Daarnaast vindt er verharding plaats voor de parkeervakken en de realisatie van de buitenruimte voor het kinderdagverblijf. Uitgaande dat het maximale bebouwingspercentage benut wordt, is in de nieuwe situatie 11.577 m2 aan verharding aanwezig (= de verharding van de parkeerplaatsen en het oppervlakte van het te realiseren pand). Ten behoeve van de buitenruimte voor het kinderdagverblijf is ook enige verharding nodig. Deze verharding wordt gecompenseerd door het weghalen van de skatebaan.
In de bestaande situatie is er, naast de verharding van de skatebaan, circa 450 m2 aan verharding rond het sportveld aanwezig (vallend binnen het plangebied). Met de nieuwbouw van De Zevenster neemt het oppervlakte van verharding dus toe met 11.127 m2. Dit betekent dat er ten minste 1.113 m2 nieuw water gerealiseerd moet worden ten behoeve van de nieuwbouw. Er worden geen watergangen gedempt.
Aan de noord-oostkant van het nieuw te ontwikkelen pand is een nieuwe watergang gerealiseerd met een oppervlakte van 637 m2. Daarnaast worden bestaande watergangen verbreed (zowel binnen als direct aansluitend aan het plangebied) waarmee extra water gerealiseerd wordt. Het geheel aan extra water komt op 1.130 m2. Hiermee wordt voldaan aan de plicht om water te compenseren.
Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit. Bij de bouw wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te wordesn benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool. De Zevenster wordt aangesloten op het gescheiden rioolstelsel en voldoet daarmee aan het beleid.
Grondwater
Door de relatief lage ligging ten opzichte van omringende polders, alsmede het goed doorlatende Pleistocene zandpakket en de relatief goed doorlatende venige deklaag, is in de gehele Zuidplaspolder sprake van kwel. In grote delen van de Zuidplaspolder is de opwaartse kwelstroom meer dan 0,5 mm per dag. In de gehele polder is sprake van verhoogde chlorideconcentraties, een aanwijzing voor brakke kwel. Als gevolg van het verschil in stijghoogten (verschil tussen diepe en ondiepe grondwaterstanden) kunnen waterbodems omhoog worden gedrukt. Het opbarsten van veenbodems, als gevolg van deze opwaartse kweldruk, vormt met name in het zuidelijk deel van de Zuidplaspolder een risico voor de stabiliteit van de bodem. Opbarsting komt ook plaatselijk aan het maaiveld voor.
Er dient rekening gehouden te worden dat, door het aanbrengen van ondergrondse constructies grondwateroverlast wordt veroorzaakt. Het is tevens verboden om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut.
Het gebruik van kunstmatige ontwateringmiddelen (drains en grindkoffers) is in principe niet toegestaan. Het grondwaterpeil is daarom bepalend voor de landgebruiksfunctie. Dit betekent dat het landgebruik zo wordt ingericht dat de actuele grondwater situatie gunstig is voor de betreffende landgebruiksfunctie (natuur voor hoge grondwaterstand, stedelijk gebied voor lagere grondwaterstanden).
De ontwikkeling van De Zevenster leidt niet tot een verslechtering van de waterstand of waterstroming.
Waterkeringen en zonering
Binnen het plangebied, of in de directe omgeving, zijn geen waterkeringen aanwezig.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied is aan te merken als een rustige woonwijk. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is niet toelaatbaar.
De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden. In de omgeving zijn de volgende bedrijven aanwezig:
V.V. Groeneweg (voetbal) en Tennisclub Zevenhuizen zijn sportaccommodaties met veldverlichting. Hierdoor zullen deze sportverenigingen tevens in de avondperiode gebruik maken van hun velden. De combinatie sportaccommodatie en veldverlichting wordt dan ook expliciet in de brochure Bedrijven en Milieuzonering genoemd. De richtafstand heeft betrekking op geluid. De voetbalvereniging ligt dichterbij dan de tennisvereniging en is daarmee maatgevend.
V.V. Groeneweg
Deze voetbalvereniging heeft op één van de drie velden en op het trainingsveld veldverlichting. Door het realiseren van de maatschappelijke bestemming zal de vereniging een bestaand voetbalveld afstaan. De indeling van de velden zal hierdoor veranderen. De kantine en kleedkamers liggen op meer dan 100 meter van de maatschappelijke bestemming. De te verwachten geluidsbelasting van de voetbalvereniging komt van de sporters en bezoekers van het sportcomplex. Uit onderzoek naar de geluidsbelasting (zie bijlage 2) van deze sportaccommodatie blijken de piekniveaus voor overlast te zorgen. Bij de ontwikkeling van een gebouw ter plaatse van het bouwvlak binnen bestemmingsplan Zevenster moet een zodanig gevelwering worden gebruikt dat een binnenniveau van 35 dB(A) kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient een eventueel aanwezige buitenruimte zo ingericht te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uit nader onderzoek is gebleken (zie bijlage 3), dat als er maatregelen om en aan het gebouw plaats vinden er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De maatschappelijke bestemming
Binnen de maatschappelijke bestemming vallen de vestiging van seniorenwoningen, horeca en een kinderdagverblijf. Volgens Bedrijven en Milieuzonering is kinderopvang en horeca een belastende functie en geldt maximaal als categorie 2 met een richtafstand van 30 meter (geluid). De kortst gemeten afstand tussen het geprojecteerde bouwvlak en de bestaande woningen bedraagt ongeveer 50 meter. Er hoeft derhalve geen nader onderzoek te worden gedaan naar de eventuele hinder die de activiteiten, die vallen binnen de maatschappelijke bestemming, kunnen veroorzaken naar de bestaande woningen.
Verder willen wij erop wijzen dat de diverse functies binnen de maatschappelijke bestemming (geluids-) hinder van elkaar kunnen ondervinden. Zo kan het kinderopvangdeel of kinderspeelplaatsen (buiten) geluidshinder veroorzaken in naastgelegen ruimten, die bestemd worden voor vergaderingen of artsenpraktijk. Hiernaar zal bij de ontwerpfase van het complex rekening mee moeten worden gehouden.
Lichthinder
Op een (sport)inrichting is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Voor wat betreft lichthinder staat in de voorschriften van dit Besluit onder andere dat tussen 23.00 en 07.00 uur en indien geen sport wordt beoefend, de verlichting ten behoeve van sportbeoefening moet zijn uitgeschakeld (zie bijlage 2 en 4).
In het Activiteitenbesluit zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen. Voor de toetsing van lichthinder wordt in de nota van toelichting verwezen naar de richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV).
Het plangebied is gebiedstype Zone E3, stedelijk gebied. Voor zone E3 zijn in Algemene richtlijn lichthinder Deel 1 de volgende grenswaarden opgenomen:
- Verlichtingssterkte (EV) op de gevel van een woning: 10 lux
- Lichtsterkte I (cd) van elk armatuur: 10000 cd
Het verlichtingsontwerp van de sportvelden is beoordeeld door Oostendorp Nederland B.V. Deze beoordeling is vastgelegd in “lichthinderonderzoek v.v. Zevenhuizen” met referentienummer 210602.nieu, Zwijndrecht, 21-06-2011. Uit dit lichtonderzoek blijkt dat de omwonenden van de sportvelden geen lichthinder ondervinden in de zin van de opgestelde grenswaarden voor zone E3.
Consequentie plangebied
Uit onderzoek naar de geluidsbelasting van de sportaccommodatie V.V. Groeneweg (voetbal) blijken de piekniveaus voor overlast te kunnen zorgen. Bij de ontwikkeling van een gebouw ter plaatse van het bouwvlak binnen bestemmingsplan De Zevenster moet een zodanig gevelwering worden gebruikt dat een binnenniveau van 35 dB(A) kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient een eventueel aanwezige buitenruimte zo ingericht te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uit nader onderzoek is gebleken welke maatregelen genomen moeten worden om te waarborgen dat de te realiseren buitenruimten voldoen aan een goede ruimtelijke ordening (zie bijlage 4).
Andere bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving hebben geen invloed op de ontwikkeling en zullen derhalve niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De activiteiten die vallen binnen de maatschappelijke bestemming zullen geen hinder veroorzaken bij de bestaande woningen. De woon- en leefkwaliteit in de omgeving is derhalve gewaarborgd.
De lichtinstallatie voldoet aan de grenswaarden voor zone E3, waardoor vaststelling van het bestemmingsplan vanuit lichthinder plaats kan vinden.
6.2 Geluid
6.2.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplan-procedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
- 1. nieuwe infrastructuur;
- 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximaal toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
De realisatie van het zorg-welzijnscomplex wordt aangemerkt als geluidsgevoelige functie. de wegen in de directe omgeving zijn de Knibbelweg, de Noordelijke Dwarsweg en de Leliestraat. Zowel op de Knibbelweg als de Noordelijke Dwarsweg geldt een maximale rijsnelheid van 50 km/uur. Voor deze wegen geldt een wettelijke onderzoekszone van 200 meter. De nieuwe Zevenster valt binnen beide onderzoekszones. Het verrichten van akoestisch onderzoek is daarom verplicht. Op de Leliestraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Hier geldt geen wettelijke onderzoekszone.
Consequentie plangebied
Uit het verrichtte onderzoek door de milieudienst van Midden-Holland (zie bijlage 2, 5 en 6) blijkt dat:
- a. De geluidbelasting ten gevolge van de Noordelijke Dwarsweg ter plaatse van de gevels van De Zevenster ten hoogste 53 dB bedragen. Dit is boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar voldoet aan de maximale grenswaarde van 53 dB voor verzorgingshuizen en ruim onder de maximale grenswaarde voor woningen. Voor De Zevenster kan een zogenaamde hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd worden voor de Noordelijke Dwarsweg.
- b. De geluidsbelasting ten gevolge van de Knibbelweg ter plaatse van de gevels van De Zevenster de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden.
- c. De gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen tezamen (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) ten hoogste 58 dB bedraagt. Dit akoestisch onderzoek geeft geen uitsluitsel over de gevelwering in het kader van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De standaard gevelwering van 20 dB volgend uit het Bouwbesluit is niet voldoende om aan de binnenwaarde van 33 dB te kunnen voldoen. Met de bouw zal hier rekening mee gehouden moeten worden.
Vanuit de Wet geluidhinder bestaat er geen bezwaar tegen de bouw van het zorgcentrum in verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB en 63 dB worden niet overschreden. Er moet een hogere waarde procedure gevolgd worden om de realisatie van het pand mogelijk te maken.
6.2.2 Industrielawaai
Er is geen gezoneerd bedrijventerrein in de omgeving.
6.2.3 Railverkeer
Op circa 1 km afstand van het plangebied ligt de spoorlijn Den Haag - Gouda (traject 530). Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. De zonebreedte van dit traject bedraagt 300 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten de invloedssfeer van railverkeer.
6.3 Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Het plan omvat de bouw van een woon-zorgcomplex. Het valt daarmee niet binnen de grenzen van bovengenoemde categorie woningbouw uit de Regeling NIBM. Omdat in de omgeving van het plan een andere grotere ontwikkeling plaatsvindt (herstructurering Voormalige Gemeentekantoor) wordt de anticumulatie bepaling in acht genomen. De concentraties NO2 en PM10 worden als gevolg van de twee plannen gezamenlijk, voor de huidige situatie (2010) en het zichtjaar 2020 berekend.
Uit het verrichtte onderzoek door de milieudienst van Midden-Holland (zie bijlage 2) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 al in 2010 aan de grenswaarden voldoen, terwijl deze normen pas gelden vanaf respectievelijk 2011 en 2015. De bijdrage van het plan aan de NO2- en PM10-concentratie is al in 2010 minder dan 1,2 ìg/m3 (de max. bijdrage is langs Zuidplasweg: voor NO20,7 ìg/m3 en voor PM10 0,2 ìg/m3 ).
Consequentie plangebied
De grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde PM10-concentratie wordt maximaal 12 keer per jaar overschreden, waarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 35-maal overschrijdingen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 . Hieruit kan worden afgeleid dat de ontwikkeling van De Zevenster (en het Voormalige Gemeentekantoor) niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aldus wordt de realisatie van het bouwplan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.
6.4 Externe Veiligheid
6.4.1 Kader / wetgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.
Consequentie plangebied
Het nieuwbouwproject van De Zevenster is aan te merken als een kwetsbaar object. Op een afstand van ongeveer 280 meter van het plangebied ligt de Burgemeester Klinkhamerweg. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand van de weg tot het plangebied zijn er echter geen beperkingen voor het voorgenomen plan vanwege transport van gevaarlijke stoffen over genoemde weg.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, (spoor)wegen, vaarwegen of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Met andere woorden; het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een voorziening welke valt onder het Bevi of het Bevb (zie bijlage 2).
6.5 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden.
Voor het plangebied is zijn drie onderzoeken uitgevoerd:
- 1. Verkennend onderzoek, AT Milieuadvies, kenmerk AT05048, d.d. maart 2005. Dit onderzoek is uitgevoerd op een deel van de locatie. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van tijdelijke huisvesting van scholen in noodlokalen. In de bovengrond en het grondwater is een lichte verontreiniging met zink aangetroffen. De locatie is toen door de Milieudienst geschikt bevonden voor het beoogde doel (advies met kenmerk 02918.05.MD.B.Ama, d.d. 23 maart 2005).
- 2. Historisch onderzoek, Tauw bv, kenmerk R001 -4731192MBQ-mye-V01 -NL, d.d. 2 oktober 2010. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de transactie (verkoop) van de locatie. Uit het historisch onderzoek blijkt dat er op de locatie een slootdemping aanwezig is. Het onderzoek is door de Milieudienst beoordeeld (advies met kenmerk 201017505, d.d. 17 augustus 2010). In deze beoordeling is aangegeven dat in het kader van de verkoop een onderzoek moet plaatsvinden naar de slootdemping.
- 3. Indicatief onderzoek, Tauw bv, kenmerk L002-4742240EC2-agv-V01-NL, d.d. 4 november 2010. Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de in het historisch onderzoek aangetroffen slootdemping. De ligging van de voormalige gedempte sloten is vastgesteld. Er is geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. Het uitvoeren van een aanvullend (analystisch) onderzoek naar de bodemkwaliteit niet noodzakelijk.
Consequentie voor plangebied
De locatie is met bovenstaande onderzoeken voldoende onderzocht (zie ook bijlage 2). De bodem is geschikt voor het beoogde doel: het bouwen van zorgcentrum De Zevenster. Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform het grondstromenbeleid en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Najaar 2011 zal een nieuwe Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer zijn vastgesteld door B&W en de gemeenteraad. Toe te passen grond moet voldoen aan de Klasse Wonen.
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan en een voortoets uitgevoerd. Er zijn geen beschermde plantensoorten binnen het plangebied aangetroffen. Er zijn ook geen geschikte biotopen aanwezig voor beschermde planten. Deze zijn derhalve dan ook niet te verwachten.
Op de ontwikkellocatie kunnen algemene soorten broeden die in het broedseizoen beschermd zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de activiteiten. Daarnaast is de huismus waargenomen in het plangebied. De nestplaatsen van deze soort bevinden zich echter buiten het plangebied. Andere jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels worden niet verwacht. Dit door het ontbreken van bebouwing en grotere bomen op de locatie aan de Leliestraat. De Huismus is een soort die voorkomt op de Rode lijst, status ‘Gevoelig’. Verder zijn er geen vogelsoorten aangetroffen die voorkomen op de Rode lijst.
In het gebied komen geen beschermde grondgebonden zoogdiersoorten van tabel 2 en 3 voor. Vleermuizen komen zeker in Zevenhuizen voor en zijn opgenomen in tabel 3 (alle in Nederland voorkomende soorten). Soorten die veel in een stedelijke omgeving worden aangetroffen zijn de gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Van deze soorten kan zich een foerageergebied op de locatie bevinden. Een verlies van foerageergebied heeft geen gevolgen in het kader van de wet, omdat er voldoende alternatief en vergelijkbaar foerageergebied voorhanden is. Andere functies (verblijfplaatsen en/of vliegroutes) worden aan de Leliestraat niet verwacht.
In de sloot rond het plangebied is een grote school kleine blankvoorns waargenomen. Deze vissoort is niet beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. De sloot loopt aan de zuidoostkant over in een lager gelegen sloot. Vanaf deze kant kan het water dus niet doorstromen en ook eventueel aanwezige vissen kunnen niet migreren.
Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde vissoorten Bittervoorn (FF-wet tabel 3, Rode lijst status ‘Kwetsbaar’) en de Kleine modderkruiper (FF-wet tabel 2) voorkomen in de omgeving van het plangebied. De verwachting is dat deze soorten, mede door het feit dat er geen doorstroming plaatsvindt, niet voorkomen in de sloot binnen het plangebied. Er zijn verder geen beschermde vissoorten of soorten van de Rode lijst te verwachten binnen het plangebied.
De RAVON –verspreidingskaart laat zien de dat Rugstreeppad voorkomt in de omgeving van het plangebied. De Rugstreeppad staat erom bekend dat hij kilometers kan afleggen voor een geschikte voortplantings- en overwinteringsplaats. Het huidige biotoop is niet geschikt voor de Rugstreeppad. Op het moment echter dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden en het gebied bouwrijp gemaakt wordt, kan het gebied geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsplaats.
Het plangebied herbergt verder geen biotopen voor beschermde libellensoorten, vlinders of andere insecten.
Consequentie voor plangebied
Er is in het plangebied één Rode Lijst soort aangetroffen, namelijk de Huismus (zie bijlage 2). Compensatie op basis van het provinciaal compensatiebeginsel van Zuid-Holland is alleen noodzakelijk als het biotoop van de Huismus verdwijnt, door het verwijderen van alle bomen en struiken.
Het eventueel verwijderen van bomen en struiken dient buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden, zodat overtreding van de FF-wet wordt voorkomen. Het broedseizoen is globaal van half maart tot half juli. De FF-wet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest aan wordt getroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Geadviseerd wordt om voor aanvang van de werkzaamheden een ter zake deskundige op het gebied van vogels een inspectie te laten uitvoeren naar broedende vogels.
De bomen binnen en rond het plangebied zijn zeer geschikt als foerageergebied van de Gewone en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger. Er zijn echter in de omgeving van het plangebied voldoende alternatieven. Het eventueel kappen van bomen zal geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen.
Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden en er door het bouwrijp maken kale stukken grond ontstaan is het plangebied geschikt als voortplantings- en overwinteringsgebied van de streng beschermde Rugstreeppad. Geadviseerd wordt om geen stukken grond braak te laten liggen tijdens de voortplantings- en overwinteringsperiode. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan het braakliggend perceel voor de voortplanting (globaal van half april t/m juli) ongeschikt gemaakt worden door te voorkomen dat er ondiepe poelen en plassen ontstaan waar de Rugstreeppad eieren in legt. Om te voorkomen dat de Rugstreeppad overwintert op het perceel wordt aanbevolen om te voorkomen dat er veel opgespoten grond op het perceel ligt waar de Rugstreeppad zich, in oktober-november, in kan graven voor de overwintering. De overwinteringsperiode is globaal van november t/m maart. Voor het kunnen nemen van concrete maatregelen wordt echter geadviseerd om aanvullend onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied.
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Monumentenwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Nota Belvedere
Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)
De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij ontwikkelingen
Een deel van de ontwikkelingslocatie wordt aangemerkt als gebied dat een redelijk tot grote trefkans heeft op archeologische sporen. Dit betekent dat er een verkennend archeologisch onderzoek moet plaats vinden. Als daaruit blijkt dat er inderdaad een trefkans is, zal er zorg gedragen moeten worden voor een afdoende beschermende regeling in het bestemmingsplan (door middel van het opnemen van een dubbelbestemming ´Waarde/archeologie´).
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Op 23 november 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.
Archeologische beleidsadvieskaart
De archeologische beleidsadvieskaart betreft een versimpeling van de archeologische verwachtingskaart waarin het beleidsadvies per kaarteenheid wordt vermeld. Dit heeft geleid tot een archeologische beleidsadvieskaart met schaal 1:10.000 waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De kaart is afgedrukt op A0-formaat (schaal 1:15.000). De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:
- 1. Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
- archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
- overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
- gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
- 2. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
- zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)
Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 meter beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 meter. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 meter beneden maaiveld.
- Terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
- Terreinen waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
De archeologische beleidsadvieskaart heeft geresulteerd in een archeologische verwachtingskaart.
Consequentie plangebied
Uit de gemeentelijke archeologische verwachtingswaarde blijkt dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde is. Nader archeologisch onderzoek is nodig indien er een bodemverstoring optreedt van 100 m2 of meer, dieper dan 30 cm.
Consequentie voor plangebied
Hazenberg Archeologie heeft voor het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd (zie bijlage 7). Het betrof hier zowel de verkennende als de karterende fase. Ten behoeve hiervan zijn in totaal zeventien archeologische boringen gezet; vijftien tot een diepte van 2 meter en twee tot een diepte van 3 meter.
Uit het veldonderzoek blijkt dat binnen het plangebied op geen van de kansrijke niveaus een archeologische vindplaats aanwezig is. Binnen twee meter onder huidig maaiveld worden ook geen archeologische vindplaatsen meer verwacht. Op basis van de resultaten van boringen 1 en 17, die zijn doorgezet tot 3 meter onder maaiveld is de verwachting voor archeologische vindplaatsen tot 3 meter eveneens laag.
In het plangebied zijn op basis van het veldonderzoek geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats aangetroffen en deze worden ook tot een diepte van 2 meter onder huidig maaiveld niet meer verwacht. Op basis hiervan wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen bouwwerkzaamheden in het gebied kunnen zonder bezwaar vanuit de archeologie uitgevoerd worden. Opgemerkt moet worden dat het niet geheel uit sluiten is dat bij de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten gedaan worden. Indien deze worden aangetroffen, is men op basis van artikel 53 van de Monumentenwet verplicht deze zo snel mogelijk te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of meer vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks bindende werking voor de burger.
8.2 De Bestemmingen
Het bestemmingsplan heeft drie bestemmingen: groen, maatschappelijk en water.
Groen:
Binnen de bestemming groen zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn niet mogelijk binnen deze bestemming, met uitzondering van de vergunningsvrije gebouwen.
Maatschappelijk:
Het pand zelf, met de daarbij behorende parkeerplaatsen, hebben de bestemming 'maatschappelijk' gekregen. Het pand mag gebruikt worden ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening, bijzondere woonvoorzieningen, woon-zorgappartementen, een kinderdagverblijf, ondersteunende horeca met categorie 3 en commerciële ruimten (met een maximum brutovloeroppervlakte van 180 m2).
Het pand dient binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak gerealiseerd te worden. Maximaal 70% van het bouwvlak mag bebouwd worden. Op de verbeelding is de maximaal toegestane bouwhoogte opgenomen.
Water:
De gronden met de bestemming water zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken ten behoeve van de weg - en waterbouw. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn mogelijk binnen deze bestemming.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
De ontwikkeling van de Zevenster wordt aangemerkt als een bouwplan. De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente en het kostenverhaal verzekerd middels de gronduitgifte. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Wel dient de gemeenteraad bij vaststelling te besluiten dat er daarom geen exploitatieplan opgesteld wordt (conform artikel 6.12, lid 2, van de Wet ruimtelijke ordening).
9.2 Plangebied
Voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan voert de gemeente een actieve grondexploitatie. De kosten voor plannen zijn getoetst aan de daarvoor aanwezige budgetten en vallen daarbinnen. De kosten worden gedekt door de opbrengst van gronduitgifte. Uit onderzoek blijkt dat er geen hoge onvoorziene kosten te verwachten zijn en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Betrokkenheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg opgestuurd naar overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de ontvangen reacties (provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard) zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord.
10.2 Inspraak
Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden. Artikel 6a van de Wet ruimtelijke ordening is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. De inspraakverordening van de gemeente Zuidplas geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen.
Het college van de gemeente Zuidplas heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak. In mei 2011 is er een bijeenkomst georganiseerd, waarbij het plan gepresenteerd is. Deze bijeenkomst was druk bezocht. Geinteresseerden, die informatie over het plan wilde, zijn geinformeerd. De gemeente wil daarom de inspraak, op grond van de inspraakevrordening, over slaan en direct met de wettelijke procedure starten.
10.3 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerp bestemmingsplan zes weken te inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er 12 zienswijzen ingediend. De nota van beantwoording van de zienswijzen is in bijlage 8 opgenomen.
Bijlage 1 Alternatieve Locaties
Bijlage 1 Alternatieve locaties
Bijlage 2 Milieurapport
Bijlage 3 Balkons En Geluid
Bijlage 4 Lichtonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Hoge Waarde Verkeerslawaai
Bijlage 6 Hoge waarde verkeerslawaai
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek