Hooge Veenen 2013
Bestemmingsplan - Zuidplas
Vastgesteld op 16-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hooge Veenen 2013 van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPHoogeVeenen met de bijbehorende regels;
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan Hooge Veenen 2013 bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.1892.BPHoogeVeenen;
1.4 aanbouw:
een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.9 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.10 agrarisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw;
1.11 ambachtelijke bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.12 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
- a. indien het percentage een bestemmingsvlak betreft: de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- b. indien het percentage een bouwperceel betreft: een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd. Dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.16 beperkt kwetsbaar object:
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 carport:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal 3 gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en toegankelijk vanaf de openbare weg;
1.29 coffeeshop:
gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.30 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.31 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie ten minste 0,3 m1 onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie ten minste 0,3 m1 boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant ten minste 0,3 m1 van de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;
1.32 dakopbouw:
het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 erker:
een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.37 GPR:
een digitaal instrument om de duurzaamheid van een woongebouw, een kantoorgebouw of een onderwijsgebouw in kaart te brengen door middel van rapportcijfers voor de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Het doel is duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken;
1.38 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.40 horeca(bedrijf):
een horeca-inrichting als bedoeld in bijlage 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende lijst van horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas;
1.41 inwoning:
het bewonen van een niet zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;
1.42 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;
1.43 kassen:
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen;
1.44 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.45 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.46 mantelzorg
het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband;
1.47 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.48 peil:
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.49 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.50 risicovolle inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid.
1.51 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.
1.53 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.54 volumineuze goederen:
goederen die vanwege hun omvang en aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben+
1.55 vloerpeil:
de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
1.56 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf in omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang, met een ondersteunend advies van een agrarisch deskundige;
1.57 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt; bij een hoekperceel wordt de gevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevel;
1.58 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.59 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.60 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.61 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 de hoogte van een windmolen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
2.10 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.11 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel
2.12 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch-glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt;
- b. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. gietwaterbassins en overige waterberging;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. fiets- en voetpaden;
- i. groen;
- j. water;
- k. kunstwerken.
3.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 3.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, zoals bedoeld in artikel 13.
3.3 Bouwregels
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van (sta-) caravans en recreatiewoningen;
- b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- c. seksinrichtingen;
- d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- f. het in gebruik hebben of geven van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- b. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- c. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
- d. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a tot en met c, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bruto bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m², rekening houdend met het bepaalde in artikel 17;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en het maatvoeringsvlak 'aantal bedrijfswoningen' zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijf van categorie 3.2 toegestaan' is een bedrijfsmatige activiteit toegestaan, die vermeld staat in de categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - volumineuze detailhandel' is volumineuze detailhandel toegestaan;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening toegestaan;
met de daarbij behorende:
- j. ondergeschikte horeca;
- k. tuinen;
- l. bijbehorende bouwwerken;
- m. voorzieningen van openbaar nut;
- n. parkeervoorzieningen;
- o. ontsluitingswegen;
- p. fiets- en voetpaden;
- q. water;
- r. groen;
- s. kunstwerken.
4.2 Dubbelbestemmingen
In aanvulling van het bepaalde in 4.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
- a. een gasleiding, zoals bedoeld in artikel 11;
- b. de archeologische waarde, als bedoeld in de artikelen 12 en 13.
4.3 Bouwregels
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. een geluidszoneringsplichtige inrichting;
- b. activiteiten als bedoeld in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
- c. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- d. zelfstandige kantoren, anders dan bedoeld in 4.1, onder d;
- e. bedrijfswoningen, anders dan bedoeld in 4.1, onder e;
- f. volumineuze detailhandel, anders dan bedoeld in 4.1, onder h;
- g. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
- h. seksinrichtingen;
- i. zelfstandige horeca;
- j. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- k. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de specifieke aanduidingen als bedoeld in 4.1, onder f, g en h, te verwijderen. Een en ander met dien verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 4.1, onder f, g en h , beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- c. fiets- en voetpaden;
- d. in- en uitritten;
- e. voorzieningen van openbaar nut;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. speelvoorzieningen;
- i. tuinen;
- j. kunstwerken.
5.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 5.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, als bedoeld in de artikelen 12 en 13 .
5.3 Bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. water;
- c. toegangspaden en in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen.
6.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 6.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, als bedoeld in de artikelen 12 en 13.
6.3 Bouwregels
Artikel 7 Verkeer -1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijkswegen;
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- c. voorzieningen van openbaar nut;
- d. straatmeubiliair;
- e. water;
- f. kunstwerken.
7.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 7.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, zoals bedoeld in artikel 13.
7.3 Bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Verkeer - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
met de daarbij behorende:
- b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. voorzieningen van openbaar nut;
- f. straatmeubiliair;
- g. water;
- h. kunstwerken.
8.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 8.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
- a. een gasleiding, zoals bedoeld in artikel 11;
- b. de archeologische waarde, als bedoeld in de artikelen 12 en 13.
8.3 Bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. kunstwerken.
9.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 9.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, als bedoeld in de artikelen 12 en 13.
9.3 Bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
- c. woongroepen;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen;
- e. bijbehorende bouwwerken;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. fiets- en voetpaden;
- h. speeltoestellen;
- i. water;
- j. kunstwerken.
10.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 10.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, zoals bedoeld in de artikelen 12 en 13.
10.3 Bouwregels
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- b. horeca;
- c. seksinrichtingen;
- d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de gronden met de bestemming 'wonen' te wijzigen in de bestemming 'bedrijf', met dien verstande dat:
- a. uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie met een milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
- b. het bebouwingspercentage maximaal 75% bedraagt;
- c. de bouwhoogte van bedrijfspanden maximaal 9 m1 bedraagt;
- d. de voormalige burgerwoning wordt bestemd als bedrijfswoning;
- e. aangetoond wordt dat op eigen terrein de benodigde extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden;
- f. na wijziging de bouw- en gebruiksbepalingen van artikel 4 van toepassing zijn;
- g. aangetoond wordt de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- h. aangetoond wordt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt;
- i. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap.
Artikel 11 Leiding - Gas
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van de aanduiding 'Leiding – Gas' (vrijwaringszone) zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.
11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de gasleiding.
11.3 Bouwregels
Op de in 11.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 meter.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 12 Waarde - Archeologie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
12.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de provinciaal archeoloog van Zuid-Holland, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.
12.3 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
13.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de provinciaal archeoloog van Zuid-Holland, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.
13.3 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Algemene bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 6. de ruimte tussen bouwwerken.
15.2 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
15.3 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 13 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
16.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 17 Aanduidingsregels
17.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - 1
17.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - 2
17.3 Vrijwaringszone - weg
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
- 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 19 Wro-zone - Wijzigingsgebied 1
19.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' te wijzigen in een bestemming 'bedrijf' overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, waarbij gestreeft wordt naar het ontwikkelen van een modern gemengd bedrijventerrein met de vestiging c.q. uitoefening van:
- a. industriële, logistieke-transport, nijverheids- en ambachtelijke bedrijven/ inrichtingen en bedrijfsactiviteiten alsmede groothandelsbedrijven voor zover deze voorkomen in milieucategorie 2 t/m 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 1;
- b. niet-zelfstandige kantoren/ kantoorachtige bedrijven, als onderdeel van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder a, met een oppervlak van maximaal 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m²;
met de daarbij behorende:
- c. toegangs- en ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten;
- d. erven en terreinen behorende bij de bedrijven;
- e. parkeervoorzieningen, eventueel ondergronds, voor bedrijven;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- h. groen;
- i. voorzieningen van openbaar nut;
- j. (ondergrondse) afvalinzamelingpunten;
- k. (beeldende)kunstobjecten;
- l. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- m. bermen, bermsloten en greppels;
- n. straatmeubilair;
met uitzondering van:
- o. risicovolle inrichtingen, die niet zijn toegestaan;
- p. verkooppunten voor motorbrandstoffen, die niet zijn toegestaan.
19.2 Voorwaarden bij de wijziging
- a. bij de ontwikkeling van bedrijven wordt bij de stedenbouwkundige opzet (ruimtelijk/functioneel) rekening gehouden met een milieuzonering alsmede een ruimtelijke indeling t.a.v. te vestigen bedrijfstypologieën;
- b. ter voorkoming van een onevenredige milieubelasting wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande woningen buiten het wijzigingsgebied;
- c. burgemeester en wethouders stellen het (de) wijzigingsplan(en) niet vast voordat er een definitief inzicht bestaat over de verkaveling;
- d. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische werksituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent onder andere dat: de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten;
- e. de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitregels. Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de hoofdontsluitingsroute), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
- f. bij het realiseren van de bedrijven geldt als doelstelling dat de inrichting zodanig wordt vormgegeven dat optimaal gebruik gemaakt kan worden van duurzaamheidprincipes. In verband hiermee wordt bij de verkaveling uitgegaan van een goed evenwicht tussen intensief gebruik en de natuurlijk groene en openbare ruimte alsmede een gebruik van duurzame energie. Daarnaast wordt bij de inrichting van het gebied uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
- g. in elk geval dient het te realiseren bedrijventerrein duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
- 1. de toepassing van meervoudig en intensief ruimtegebruik voor tenminste 20% wordt toegepast;
- 2. het ruimtegebruik wordt geïntensiveerd door stapeling van functies, ondergronds en/of geschakeld bouwen;
- 3. er een energieprestatie op locatie (EPL) geldt voor het te ontwikkelen gebied van minimaal 7;
- 4. een energieprestatiecoefficiënt (EPC) geldt van 20% lager dan de norm geldend ingevolge het Bouwbesluit;
- 5. een GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid moet worden gerealiseerd;
- 6. het geluidniveau ter plaatse van de openbare gedeelten van het terrein mag niet meer zijn dan 58 dB.
19.3 Inrichtingsbepalingen
- a. de ontsluitingswegen en de inrichting van het bedrijventerrein wordt afgestemd op de omgeving;
- b. het bedrijventerrein wordt op één of meerdere punten extern ontsloten;
- c. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings-) wegen en ontsluitingspunten vastgelegd;
- d. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de groen- en waterstructuren vastgelegd;
- e. water op het bouwperceel dient aaneengesloten aangelegd te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (de naar de naar weg georiënteerde zijde) van het perceel gesitueerd te worden;
- f. het oppervlak van een bedrijfskavel per te vestigen afzonderlijk bedrijf bedraagt minimaal 1.000 m²;
- g. op elk afzonderlijk bedrijfsperceel dient aanwezig te zijn c.q. te blijven voldoende parkeer-, laad- en losruimte;
- h. de parkeervoorzieningen dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein;
- i. in het kader van de na te streven beeldkwaliteit in het gebied worden strenge eisen gesteld aan de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
- j. de presentatie c.q. oriëntatie van de gebouwen dient te worden gericht op de wegenstructuur en voor wat betreft de hoekpercelen op de kop van de bedrijfskavel;
- k. als hoofdrichting van de gevelvlakken van bedrijfsgebouwen dient zoveel mogelijk de richtingen evenwijdig aan of haaks op de rooilijn te worden aangehouden;
- l. in het wijzigingsplan wordt de ligging van de ontsluitingswegen en straten vastgelegd in een bestemming 'Verkeer 2' als bedoeld in artikel 8;
- m. in het wijzigingsplan worden de groenvoorzieningen vastgelegd in de bestemming 'Groen' als bedoeld in artikel 5;
- n. in het wijzigingsplan wordt het water vastgelegd in de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 9.
19.4 Bouwregels
- a. in het wijzigingsplan worden de minimale en/of maximale bouwhoogten, de maximale bebouwingspercentages de overige maatvoeringeisen en de situering van de op te richten gebouwen vastgelegd met inachtneming van de uitgangspunten als verwoord in de navolgende bepalingen;
- b. in het wijzigingsplan worden bouwvlakken opgenomen;
- c. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
- d. de afstand tussen bedrijfsgebouwen van de afzonderlijke bedrijven dient ten minste 10 meter te bedragen;
- e. de afstand van gebouwen tot de weg(-en) waaraan het perceel gelegen is moet ten minste 15 meter bedragen;
- f. het bebouwingspercentage, te berekenen over de gronden van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 90%;
- g. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse- en/of achterste perceelsgrenzen, voor zover niet grenzend aan een weg bedraagt minimaal 5 meter;
- h. voor de bedrijfsgebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter;
- i. voorzieningen van openbaar nut zijn toegelaten tot een goot- en bouwhoogte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter en een oppervlak per gebouw van maximaal 50 m²;
- j. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en –regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende)kunstobjecten;
- k. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal, voor:
- 1. lichtmasten 15 meter;
- 2. andere masten, wegwijzers, verkeerstekens en –regelinstallaties, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen 12 meter;
- 3. terreinafscheidingen 2,50 meter;
- 4. overige andere bouwwerken 8 meter;
- l. in het wijzigingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de toegestane hoogte van bouwwerken met maximaal 3 meter, mits:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
- 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
- m. voor het aanbrengen van reclameobjecten, geldt dat ze uitsluitend aan het gebouw mogen worden aangebracht, mits:
- 1. de afmetingen passen in de architectuur;
- 2. zij worden aangebracht op of aan luifels;
- 3. zij worden aangebracht op dichte (gesloten) gevelvlakken binnen een afgekaderd vlak of als een 'medaillon', met dien verstande dat zij niet hoger mogen zijn dan het gebouw zelf;
- 4. de gevelverlichtingreclame geen hinder veroorzaakt bij omliggende woningen ter waarborging van de omgevingskwaliteit.
19.5 Afwijking gebruik
In het wijzigingsplan kan bepaald worden dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 19.1 voor de vestiging c.q. uitoefening van:
- a. bedrijven/bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in 19.1 genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
- b. bedrijven/bedrijfsactiviteiten vermeld in een hogere categorie dan die welke zijn vermeld in 19.1;
een en ander met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien het bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met de in 19.1 rechtstreeks toegelaten milieucategorieën;
- bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, het al dan niet continue karakter van de activiteit, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede de verkeersaantrekking;
- bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting wordt voorafgaande aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst Midden Holland.
19.6 Afwijking energie eisen
In het wijzigingsplan kan bepaald worden dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 19.2, onder g, onder 3 en 4, en terug te vallen op de wettelijke normen ten aanzien van deze opgenomen energie eisen, indien blijkt dat de voorgeschreven normen, conform de voorgestane milieuambities binnen het te ontwikkelen gebied, (vooralsnog) niet uitvoerbaar blijken te zijn.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 21 Overige Regels
21.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer-2';
- c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
- d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
21.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
21.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Artikel 22 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 23.1 met maximaal 10%.
23.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 23.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
23.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 23.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
23.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 23.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
23.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 23.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hooge Veenen 2013.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op 16 april 2013.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Gemeente Zuidplas is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, dienen alle gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied. Een actueel bestemmingsplan is een plan van maximaal 10 jaar oud. Een niet actueel bestemmingsplan betekent dat er geen leges meer geïnd kunnen worden. Met de Wro is er een stimulans ontstaan voor het hebben van bestemmingsplannen, welke maximaal 10 jaar oud zijn.
1.1 Doel
Met het voorliggende bestemmingsplan streeft de gemeente de volgende doelen na:
- 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
- 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van kleinschalige nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
- 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.
1.2 Gekozen Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan is voornamelijk conserverend teneinde de huidige aard van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie, zoals weergegeven in hoofdstuk 2. Voor het terrein ten noorden van het bedrijventerrein zijn de agrarische-tuinbouw gronden conform het wijzigingsplan Kandt en Schotte omgezet naar bedrijven. Verder is per thema omschreven hoe het in het bestemmingsplan is geregeld.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied bedrijventerrein De Hooge Veenen. Het plangebied beslaat het bestaande bedrijventerrein Hooge Veenen, evenals de gronden die hier direct aan de noordkant aan grenzen. Op deze plek is een uitbreiding van het terrein voorzien (welke overigens al mogelijk wordt gemaakt in bestemmingsplan Zuidplas West).
Het plangebied wordt in het noord-oosten begrensd door de Eerste Tochtweg, in het zuid-oosten vormt de A20 de grens en in het zuid-westen ligt de grens op de Albert van ' t Hartweg. De bestaande bedrijven aan de Albert van 't Hartweg 23 t/m 27 en de bestaande (bedrijfs-)woningen aan de Eerste Tochtweg 18 t/m 22a vallen nog binnen dit plangebied.
1.4 Vigerende Plannen
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- 1. Bestemmingsplan De Hooge Veenen 1989 (vastgesteld door gemeenteraad d.d 14 april 1989 goedgekeurd door G.S. d.d. 14 november 1989);
- 2. Bestemmingsplan Zuidplas West (vastgesteld door gemeenteraad d.d. 2 juli 2009 en eind september 2009 in werking getreden);
- 3. Wijzigingsplan Kandt en Schotte (in januari 2013 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouder).
Een belangrijk uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat bestaande rechten behouden worden.
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenoemd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De gronden, gelegen direct ten noorden van de A20, werden tot eind jaren zeventig van de vorige eeuw gebruikt als tuinbouwgebied. Een gebied dat gekenmerkt werd door diepe smalle kavels, welke gebruikt werden voor tuinbouw. Aan de kant van de weg (aan de Eerste Tochtweg en aan de Albert van 't Hartweg) stonden de bedrijfswoningen.
Met de goedkeuring van het bestemmingsplan 'De Hooge Veenen' in 1977 werd er een juridisch-planologisch kader gecreëerd om 10 hectare aan bedrijventerrein te realiseren. Ongeveer een decennia later bleek dat deze 10 hectare onvoldoende was om aan de vraag naar bedrijventerrein te kunnen voldoen. In 1989 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel een bestemmingsplan vastgesteld, waarmee een uitbreiding van circa 15 hectare mogelijk werd gemaakt. Sindsdien is het bedrijventerrein verder ontwikkeld. Tegenwoordig heeft het een omvang van ca 25 hectare. De voormalige bedrijfswoningen van de tuinbouwbedrijven zijn tegenwoordig in gebruik als bedrijfswoning (behorende bij het achtergelegen bedrijf) of als burgerwoning.
Het beeld van het bedrijventerrein vanaf de A20 was eind jaren tachtig van de vorige eeuw 'rommelig' te noemen. De achterzijden van bedrijven waren gericht naar de A20 en de onbebouwde achterterreinen werden met name gebruikt ten behoeve van opslag. Hierdoor werd het imago van het bedrijventerrein negatief beïnvloed. Het bedrijventerrein was (en is) goed zichtbaar vanaf de A20.
Het gemeentebestuur heeft toen uitgesproken dat de 'rommelige' achterkantsituaties aangepakt moesten worden. Voor het toenmalige bestaande terrein zijn er maatregelen genomen door het aanbrengen van een groenblijvende beplanting. Het oudste deel van het bedrijventerrein, dat grenst aan de A20 is dan ook groen omzoomd.
Voor het toen nog te ontwikkelen deel van het bedrijventerrein is ervoor gekozen om bedrijven met de voorkanten naar de A20 toe te positioneren. Een selectief uitgiftebeleid, waarbij de meest representatieve bedrijven (met kantoordeel) langs de A20 geplaatst werden, heeft er voor gezorgd dat hier een aantrekkelijk beeld is ontstaan. Door de genomen maatregelen heeft dit deel van het bedrijventerrein een representatief karakter aan de zijde van de A20.
2.2 Ontsluiting
Het bedrijventerrein wordt primair ontsloten via de Eerste Tochtweg. Het terrein ligt aan de op- en afrit van de A20 (afslag Nieuwerkerk aan de IJssel en Zevenhuizen) en de provinciale weg (de N219). Hierdoor is de bereikbaarheid goed. Ter markering van de entree van het bedrijfsterrein is een representatief bedrijfsverzamelgebouw gebouwd.
Hier start ook de doorgaande hoofdroute van het terrein, de Hoogeveenenweg vanaf de noordoostelijk entree tot de zuidoostelijke punt. Deze route heeft een breed profiel en wordt begeleidt met groen en waterpartijen. De route wordt vergezeld van een vrijliggend fietspad. Aansluitend op de hoofdroute bestaat de ontsluitingsstructuur uit twee ´lussen´ met een smaller profiel en een steniger karakter.
Op het oude noordelijke deel van het terrein is de lus gekoppeld aan de genoemde hoofdroute. Voor het zuidelijk deel van het terrein is in een afzonderlijke verkeerslus voorzien. Ter hoogte van de wetering verspringt de ontsluitingsstructuur. De hoofdroute komt hier direct langs de A20 te liggen en sluit aan op de landweg Albert van 't Hartweg. Verkeer verder de polder in, kan gebruik maken van de secundaire ontsluitingsweg Albert van 't Hartweg (of vervolgd de Hoogeveenenweg tot de Westringdijk). Aan deze weg zijn ook nog verschillende bedrijven en bedrijfswoningen gelegen.
De randen van het bedrijventerrein hebben een groen-blauw karakter. Ze geven het terrein van buitenaf een prettige, groene uitstraling. Op de scheidslijn tussen het oude, noordelijke deel en het nieuwere, zuidelijke deel van het terrein is sprake van een duidelijke ruimtelijke scheiding. Een brede groenzone, waar ook de wetering onderdeel van uitmaakt, knipt het bedrijventerrein in twee ruimtelijk herkenbare delen.
De hoofroute heeft in het noordelijk deel van het terrein een duidelijk ruimtelijk structurerende werking. In het zuidelijke deel gaat het brede profiel van de hoofdroute op in de groene rand van het terrein. Hier komen hoofdroute en groene rand samen. Op deze plek ligt een forse waterpartij, waarover men vanaf de A20 vrij zicht heeft op het bedrijventerrein. Het vormt de etalage van het bedrijventerrein de Hooge Veenen.
Verkeersstructuur (schematisch)
2.3 Ruimtelijke Karakteristiek
Het bedrijventerrein heeft een aantal aantrekkelijke kenmerken, waardoor het terrein een nette, uitstraling heeft;
- de aanwezigheid van veel water en groen;
- parkeren vindt in hoofdzaak op eigen terrein plaats;
- de bebouwing staat op enige afstand van de weg, waardoor er een breed wegprofiel ontstaat;
- de bebouwing is grotendeels in de strakke rooilijn gebouwd, hierdoor zijn gesloten bebouwingswanden ontstaan (opslag blijft uit het zicht);
- met uitzondering van de bebouwing langs de A20 is alle bebouwing circa 9 meter hoog (rustig bebouwingsbeeld);
- relatief brede en groene wegprofielen. Veel parkeervakken, zowel in openbaar gebied als op eigen terrein, worden omringd door groen.
Groen en waterstructuur (schematisch)
Het overgrote deel (en hart) van het bedrijfsterrein kent een afwisselend bebouwingsbeeld. Grootschalige bedrijfspanden worden afgewisseld met kleinschaliger en geclusterde units. De bedrijfskavels zijn dicht bebouwd met bedrijfspanden van overwegend 9 meter hoog. De wegprofielen tussen de compacte bouwvolumes zijn ruim, doordat ook de voorzones (tussen kavelgrens aan de weg en de voorgevel) van de bedrijfskavels veelal onbebouwd zijn. Op dit algemeen geldende bebouwingsbeeld vormen de randen een verbijzondering:
- 1. De randen aan de Eerste Tochtweg en de Albert van ´t Hartweg.
Door de aanwezigheid van de (bedrijfs-) woningen aan de Eerste Tochtweg en de Albert van 't Hartweg hebben deze randen een kleinschaliger karakter. Met name de woningen aan de Albert van 't Hartweg hebben hun oorspronkelijke karakter behouden: de positionering en de bouwmassa is in de loop der jaren nauwelijks veranderend (voornamelijk één bouwlaag met kap). De woningen staan op enige afstand van de weg. Al deze factoren samen dragen bij aan het kleinschalige, landelijke karakter.
- 2. Representatieve zone A20.
De zone langs de A20 wordt juist gekarakteriseerd door grote bouwmassa's. Alleen hier staan panden met een bouwhoogte van meer dan 9 meter. De panden hebben aan de zijde van de A20 hoogteaccenten tot circa 15 meter. Deze hoogteaccenten dragen bij aan het representatieve karakter van deze bedrijven. Dit komt mede door het kantoorachtige karakter van de bedrijvigheid in deze zone. Het representatieve beeld van de bebouwing wordt versterkt door de aanwezige groenstrook tussen de A20 en deze bedrijven in.
- 3. De westrand (de adressen aan de Hoogeveenenweg 200 t/m 214)
De westrand van het bedrijfsterrein grenst aan het glastuinbouwgebied. In het verleden is aan de bebouwing in deze zone een bijzondere regel gesteld: de maximale bouwhoogte aan de zijde van de kassen bedraagt 3 meter en deze loopt over 75 meter geleidelijk op tot een bouwhoogte van 9 meter. In deze zone zijn relatief kleinschalige bedrijfspanden gerealiseerd.
Randen (schematisch)
2.4 Functionele Analyse
Bedrijventerrein De Hooge Veenen is een gemengd bedrijventerrein en biedt ruimte aan bedrijven met een maximale milieucategorie 3 en 4. Vanwege de (bedrijfs-) woningen aan de Eerste Tochtweg en de Albert van 't Hartweg is er een 'zonering' aangebracht op het bedrijventerrein. Op de gronden direct aangrenzend aan de woningen zijn op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijven met een milieucategorie 3 toegestaan. Verder van de woningen af zijn bedrijven met een milieucategorie 4 toegestaan.
Met name langs de hoofdroute, en zeker ter hoogte van de zichtlocatie aan de A20, heeft de bedrijvigheid een kantoorachtig karakter (bedrijfsloods met kantoordeel). Verspreid over het terrein komt ook volumineuze detailhandel voor.
Vrijwel alle aanwezige bedrijven op het terrein hebben een milieucategorie, welke passend is binnen het bestemmingsplan (zie ook paragraaf 6.1). Daarnaast zijn de volgende bedrijven aanwezig:
- C. de Bruin Personenauto's B.V. (Eerste Tochtweg 2, volumineuze detailhandel);
- Wijlhuizen BV (Hoogeveenenweg 6, balieverkoop);
- Villa Vere (Hoogeveenenweg 13, outlet / verkoop);
- Harley Davidson Servicecentrum;
- Klein caravans (Hoogeveenenweg 15, verkoop van caravans).
Direct ten noorden van het bestaande bedrijventerrein worden de gronden gebruikt ten behoeve van glastuinbouw. De gronden gelegen aan de Eerste Tochtweg 18 t/m 22a en Albert van 't Hartweg 23 t/m 27 vallen binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan. Een deel van deze gronden wordt op korte termijn in gebruik genomen als bedrijventerrein. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op in gegaan.
Op het terrein is een drukreduceerinstallatie van de Gasunie aanwezig. Daarnaast zijn er twee zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie aanwezig. Een deel van de panden op het bedrijventerrein staat momenteel leeg.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plan is erop gericht om de bestaande situatie, volgens de nu geldende wetgeving te actualiseren en vast te leggen. De bestaande situatie bestaat uit een combinatie van de actuele ruimtelijk-functionele situatie ter plekke enerzijds, en de vigerende juridisch-planologische regeling anderzijds. Alle bestaande rechten worden overgenomen.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ontwikkelingen die reeds onder vigerende regelingen mogelijk zijn, waaronder de uitbreiding van het bedrijfsterrein in noord-westelijke richting, zijn wel onderdeel van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling is reeds mogelijk gemaakt door de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Zuidplas-West (Nieuwerkerk a/d IJssel). Met de wijzigingsbevoegdheid kan de agrarische-glastuin bestemming gewijzigd worden in de bestemming bedrijven. Het wijzigingsplan 'Kandt en Schotte' (vastgesteld in januari 2013) geeft hier deels invulling aan. Voor de overige glastuinbouw gronden, wordt in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die vergelijkbaar is met de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan Zuidplas-West (Nieuwerkerk a/d IJssel). Dit is dus een bestaand recht.
De afgelopen jaren heeft zich verspreid op het terrein ook detailhandel gevestigd. Waar dit als (neven)onderdeel van de bedrijfsvoering geldt, dus slechts een verkoopbalie, wordt dit niet specifiek geregeld. Op een paar plekken komt ook volumineuze detailhandel voor, deze worden positief bestemd met een specifieke aanduiding. Toekomstige, nieuwe detailhandelsvestigingen worden niet op voorhand mogelijk gemaakt.
Aan de randen van het bedrijfsterrein staan verschillende (bedrijfs-)woningen. Er is niet altijd (meer) sprake van een directe relatie met de bedrijfskavel en/of –voering. Deze woningen krijgen daarom de bestemming 'wonen'.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer vastgesteld en is op 13 maart 2012 in werking getreden.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- 1. Concurrerend = het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 2. Bereikbaar = het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 3. Leefbaar & veilig = het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening, is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Consequentie plangebied
Binnen het plangebied is er een hogedrukaaardgasleiding aanwezig. Tevens worden er gevaarlijke stoffen vervoert over de A20 en de provinciale N219. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 6.5. Om te voorkomen dat dit hoofdnetwerk voor vervoer van gevaarlijke stoffen aangetast wordt, zijn in dit bestemmingsplan veiligheidszones opgenomen.
Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen dit bestemmingsplan, gevolgd door de bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang. De overige hiervoor genoemde belangen hebben geen betrekking op het plangebied.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Huidige Status
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft de volgende onderdelen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).
Met ingang van 1 oktober 2012 is het besluit worden aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Consequentie plangebied
In het ontwerp van de Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in het Barro. Geconcludeerd wordt dat het plan binnen het Rijksbeleid past, zoals vervat in het Barro.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland
In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 23 februari heeft Provinciale Staten (PS) de eerste herziening van de structuurvisie vastgesteld. Vervolgens heeft PS op 29 februari 2012 de structuurvisie geactualiseerd.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.
Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.
Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk. Het plangebied is in de Provinciale Structuurvisie aangegeven als Agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling, Belangrijk weidevogelgebied en Ecologische verbinding. Bij de structuurvisie horen meerdere documenten. Belangrijk zijn de Verordening Ruimte en het uitvoeringsprogramma.
Samengevat verwoordt de Visie op Zuid-Holland de volgende vijf integrale hoofdopgaven:
- 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- 5. stad en land verbonden.
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte is onderdeel van de structuurvisie. De regels in de verordening zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.
Artikel 7 Kantoren
De in dit artikel opgenomen regeling betreft op hoofdlijnen een voorzetting van het bestaande kantorenbeleid van de provincie Zuid-Holland. Uitgangspunt van het beleid is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Kantoorvestiging dient plaats te vinden binnen een cirkel van 800 meter rondom de halte van openbaar vervoer. Dit wordt algemeen gezien als een redelijke loopafstand.
Eén van de uitzonderingen hierop vormen de bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2. Deze zijn buiten de hiervoor genoemde gebieden toegestaan.
Artikel 8 Bedrijventerreinen
Dit artikel bepaald dat als een bestemmignsplan voorziet in een uitbreiding van een bedrijventerrein van ten minste 1 hectare aan aaneengesloten percelen, de toelichting een verantwoording dient te bevatten waarbij de behoefte aan de uitbreidingsvraag wordt onderbouwd.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De opgenomen wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bestemming 'agrarisch-glastuinbouw' gewijzigd kan worden ten behoeve van een bedrijventerrein is een bestaand recht. In bestemmingsplan Zuidplas west (Nieuwerkerk aan den IJssel) is dit recht al opgenomen. Voor een deel van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is er reeds een wijzigingsplan opgesteld en vastgesteld.
Het bedrijventerrein De Hooge Veenen is in de Verordening Ruimte aangeduid als 'bedrijventerrein'. Nieuwe (bedrijfs-) woningen zijn niet toegestaan op bedrijventerreinen waar bedrijven met een hogere milieucategorie dan 2 zijn toegestaan.
Artikel 9 Detailhandel
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Het beleid is neergelegd in de structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de locaties die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Voor deze nieuwe locaties zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over toegelaten branches, bijvoorbeeld met een thema zoals sport- en recreatie. De provincie ziet erop toe dat deze afspraken worden vastgelegd in de bestemmingsplannen voor deze nieuwe winkelcentra.
Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde 'perifere detailhandel') die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra. Perifere detailhandel is ook buiten de aangewezenopvanglocaties voor perifere detailhandel, onder voorwaarden, toegestaan op bedrijventerreinen. Indien sprake is van een inividueel bedrijf en het aandeel perifere detailhandel overstijgt de 10% van het totale oppervlakte van het bedrijventerrein niet, dan is een nieuwe perifere detailhandel mogelijk.
Consequentie plangebied
- het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour;
- het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de Verordening Ruimte als het gaat om bedrijfsgebonden kantoren;
- het bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch gezien geen uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk;
- het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (bedrijfs-) woningen mogelijk;
- uitbreiding van perifere (en/of volumineuze) detailhandel wordt niet mogelijk gemaakt.
Geconstateerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de provinciale structuurvisie en de - verordening. Voor wat betreft de volumineuze detailhandel kiest de gemeente ervoor om geen gebruik te maken van de ruimte die de provincie biedt.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie .vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
- 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
- 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
- 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
- 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
- 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
- 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
- 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid.
2. Zorgen voor mooi en schoon water.
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Regionaal beleid
Het bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het HHSK heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2010. Naast de inhoud van het waterbeheer geeft dit plan ook aanknopingspunten voor de samenhang tussen thema's en de samenwerking tussen de bij het waterbeheer betrokken partners. Dit laatste is belangrijk omdat de realisatie van het waterbeheer en de daarvoor benodigde inrichting slechts mogelijk is, wanneer de maatregelen van de verschillende partners zijn afgestemd en op het juiste moment worden uitgevoerd. De missie van het hoogheemraadschap luidt kortweg: 'droge voeten en schoon water'. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid (waterkeringen en peilbeheer) en de waterkwaliteit. De missie is uitgewerkt in een missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt (klantgericht en transparant).
Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het HHSK met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.
De gemeente Zuidplas heeft in 2009, samen met het HHSK een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat naast een inventarisatie van 'knelpunten en kansen' in het waterbeheer, uit een visie voor de middellange termijn en voorstellen voor maatregelen ter verbetering van het water- en rioolbeheer. Belangrijke uitgangspunten voor waterberging zijn:
- 1. Indien het oppervlak aan verharding meer dan 500 m2 toeneemt, dient er extra waterberging gerealiseerd te worden. Hier is maatwerk nodig. In principe geldt dat 10% van het extra te verharden oppervlak gecompenseerd moet worden;
- 2. Indien watergangen worden gedempt, dienen deze 100% gecompenseerd te worden;
- 3. De extra te realiseren waterberging dient binnen het plangebied of binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd te worden.
5.2 Het Plangebied
Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan is een groot aantal waterpartijen aanwezig. Deze waterlopen zijn aangemerkt als boezemwater. De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de demping van water of in een toename van verharding. Het plan biedt wel de mogelijkheid om, onder voorwaarde, het bebouwingspercentage te verhogen. Er dient o.a. aangetoond te worden dat de waterhuishouding niet verstoord wordt. Tevens dient er een positief advies te zijn ontvangen van de waterbeheerder (in casu het Hoogheemraadschap). Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.
Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Grondwater
Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke. In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut.
Het plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing mogelijk.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.1.1 Kader
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden, landelijke gebieden en bedrijventerreinen.
Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als een bedrijventerrein, met aan de randen andere functies (woningbouw en glastuinbouw). Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
6.1.2 Plangebied
In het vigerende bestemmingsplan (De Hooge Veenen 1988) wordt voor een deel van het terrein maximaal categorie 4-bedrijven toegestaan en voor het overige deel maximaal categorie 3. De staat van inrichtingen, behorende bij het vigerende bestemmingsplan, is afgeleid van een tabel uit een rapport, dat in 1986 door het VNG is opgesteld. Dit rapport is een voorganger van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009. De milieucategorieen die het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt, kunnen niet één op één overgenomen worden in dit bestemmingsplan. Dit heeft meerdere oorzaken:
- In de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009 is een onderscheid gemaakt tussen categorie 3.1 en 3.2 bedrijven, terwijl in het vigerende plan categorie 3 wordt gehanteerd (dit geldt overigens ook voor de milieucategorieen 4 en 5).
- Door voortschrijdend inzicht is de categorie-indeling van meerdere bedrijven in de staat van inrichtingen van het vigerende plan veranderd. Veelal vallen bedrijven onder een lagere categorie, enkele bedrijven zijn in een hogere categorie ingedeeld.
- De indeling op SBI-codes is gewijzigd en bedrijfsactiviteiten hebben een andere SBI-code gekregen.
- Volgens vaste jurisprudentie is milieuzonering noodzakelijk op een bestaand bedrijventerrein. Dit betekent dat er vanuit de bestaande woningen inwaarts moet worden gezoneerd en op basis daarvan een maximale toelaatbare categorie kan worden bestemd.
Beide lijsten werken met een richtlijnen voor aan te houden afstanden. Aan de hand van deze gegevens kan er een 'vertaalslag' gemaakt worden. In de tabel zijn de richtlijnen ten opzichte van een rustige woonwijk opgenomen. Opgemerkt dient te worden de VNG lijst uit 2009 een onderscheidt maakt tussen rustige woonwijken, gemengde gebieden en bedrijventerreinen. Dit onderscheidt werd in 1986 niet gemaakt.
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat er maximaal aangesloten wordt bij bestaande rechten. Het is niet wenselijk dat er bedrijven met een zwaardere milieucategorie mogelijk worden gemaakt.
Staat van inrichtingen (1986) | Staat van bedrijfsactiviteiten (2009) |
Categorie 1 (woonwijk) | Categorie 1 (10 meter) |
Categorie 2 (gemengd gebied) | Categorie 2 (30 meter) |
Categorie 3 (rand woonwijk) | Categorie 3.1 (50 meter) |
Categorie 4 (100 m met afscherming, 200 m zonder afscherming) | Categorie 3.2 en 4.1 |
Categorie 5 (250 – 500 meter) | Categorie 4.2 en hoger (vanaf 300 meter) |
Vertaaltabel van de Staat van inrichtingen (1986) naar de Staat van bedrijfsactiviteiten (2009).
De zonering uit het vigerende plan is aan de hand van voorgaande tabel ' vertaalt' naar dit bestemmingsplan.
In bijlage 1 is een lijst van alle aanwezige bedrijven, inclusief de milieucategorie opgenomen. Daaruit blijkt dat op het bedrijventerrein geen bedrijven met een zwaardere milieucategorie dan 3.2 voorkomen. De volgende bedrijven zijn op basis van de zonering niet passend en dienen voor het betreffende perceel een maatbestemming te krijgen: De Heer Transport, gelegen aan de Albert van 't Hartweg 15 en Siem Stout BV, gelegen aan de Albert van 't Hartweg 19. Beide bedrijven zijn een categorie 3.2 bedrijf en hebben daarmee een milieucategorie welke hoger is dan volgens de zonering is toegestaan.
6.1.3 Conclusie
Op het terrein is een milieuzonering opgenomen, welke maximaal aansluit bij de bestaande gebruiksrechten. Aan de kant van de Eerste Tochtweg en de Albert van 't Hartweg zijn, door de aanwezigheid van woningen, bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 toegestaan. De bestaande bedrijven, welke momenteel een hogere milieucategorie dan 3.1 hebben, zijn met een specifieke aanduiding bestemd. In het tussenliggende gebied zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 4.1 toegestaan. De gronden, gelegen achter de woningen aan de Eerste Tochtweg 18 t/m 22a mogen gebruikt worden ten behoeve van bedrijven met een milieucategorie 3.2.
6.2 Geluid
6.2.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaald dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplan-procedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
- 1. nieuwe infrastructuur;
- 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmignsplan ter inzage gelegd te worden.
6.2.2 Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. Het bedrijventerrein Hooge Veenen is géén gezoneerd industrieterrein op grond van artikel 40 Wgh.
6.2.3 Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Binnen, of in de directe nabijheid van, het plangebied is geen spoorweg aanwezig.
Consequentie plangebied
- 1. Met het voorliggende bestemmingsplan worden er geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt;
- 2. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe infrastructuur mogelijk;
- 3. Het plangebied is niet aan te merken als een gezoneerd industrieterrein, waar op grond van de Wgh een zonegrens vastgesteld moet worden. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden ook niet mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan.
- 4. Er is geen spoorweg binnen, of in de directe nabijheid van, het plangebied aanwezig.
Geconstateerd wordt dat er vanuit de Wgh geen belemmering aanwezig zijn voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.3 Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 wonignen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Consequentie plangebied
Het bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch gezien geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor de gronden, gelegen aan de Alvert van 't Hartweg 23, 25 en 27, is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van deze gronden te wijzigingen ten behoeve van de bestemming 'bedrijf'. Deze regeling is een bestaand recht, welke tot op heden in bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a-d IJssel) is vastgelegd.
Het uitbreidingsgedeelte van het bedrijventerrein Hooge Veenen is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL) opgenomen als onderdeel van het IBM-project nr.1402 'Bedrijventerrein Nieuwerkerk a/d IJssel'. In de verkeersgegevens van de Monitoringstool is rekening gehouden met de realisatie van 50 ha bedrijventerrein in de omgeving van Nieuwerkerk aan den IJssel in 2020. Het onderhavige plan is ten opzichte van de NSL-melding niet gewijzigd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”) voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk. Opgemerkt dient te worden dat met de wijzigingsbevoegdheid circa 4 ha aan bedrijventerrein ontwikkeld kan worden (en niet de eerder genoemde 50 ha).
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Om een indruk te geven van de concentraties NO2 en PM10 ten gevolge van het plan zijn de concentraties, berekend door de Monitoringstool 2011, langs het Eerste Tochtweg (op 10 meter afstand van de weg, ongeveer ter hoogte van Eerste Tochtweg nr.20) in de tabel hieronder gepresenteerd. De Monitoringstool brengt jaarlijks de luchtkwaliteit in Nederland in beeld en is beschikbaar gesteld via: http://www.nsl-monitoring.nl/.
Situatie | Jaargemiddelde NO2 – concentratie (in µg/m3 ) | Jaargemiddelde PM10 – concentratie (in µg/m3 ) | |||||
Totale concentratie | Achtergrond concentratie | Totale concentratie | Achtergrond concentratie | ||||
Situatie 2011 | 29,9 | 24,4 | 24,8 | 24,1 | |||
Situatie 2015 | 26,6 | 21,8 | 23,5 | 23,0 | |||
Situatie 2020 | 20,7 | 17,6 | 22,1 | 21,6 |
Tabel: Jaargemiddelde NO2- en PM10- concentratie (in µg/m3 ) langs de Eerste Tochtweg in Nieuwekerk a/d IJssel. Bron: Monitoringstool 2011, rekenpunt nr.133325
In de bovenstaande tabel is de autonome situatie in 2011 opgenomen en de situaties in 2015 en 2020 (wanneer alle ontwikkelingen in de omgeving van het bedrijventerrein in de verkeersgegevens zijn opgenomen). Hieruit blijkt dat ruimschoots aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 wordt voldaan.
6.4 Bodem
6.4.1 Kader / wetgeving
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
6.4.2 Plangebied
De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor het gehele gebied geldt dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen tenminste een historisch onderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd moet worden.
Uit het Bodem Informatie Systeem van de Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied diverse onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Op sommige locaties daarvan is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij een ruimtelijke ontwikkeling of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning).
Binnen het gebied met de wijzigingsbevoegdheid is een bodemonderzoek bekend (A. van het Hartweg 23, uitgevoerd door Arnicon, kenmerk C94-019 , d.d. 28-2-1994), waaruit is gebleken dat ter plaatse van de brandstoftank een matige verontreiniging met minerale olie in de grond en het grondwater aanwezig is. Deze verontreiniging zal bij nieuwbouw op de locatie nader onderzocht moeten worden. Als voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat aangetoond dient te worden dat er sprake is van een goede milieuhygiënische situatie.
In het verleden zijn er binnen het plangebied meerdere sloten gedempt. Het dempingsmateriaal bestaat uit schone grond. Ze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van verontreinigingen.
Consequentie voor plangebied
De bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt beperkte ontwikkelingen, onder voorwaarden, mogelijk (het verhogen van het bebouwingspercentage en het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid). Als voorwaarde is opgenomen dat aangetoond dient te zijn dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bouwactiviteit. Aansluitend geldt voor het gehele gebied dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, voor het onderdeel bouwen, tenminste een historisch onderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd moet worden.
6.5 Externe Veiligheid
6.5.1 Kader / wetgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants en kantoorgebouwen.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.
Indien het belang van de functie van de dubbelbestemming Leiding zo zwaarwegend is dat er eigenlijk geen ruimte meer is voor een ander gebruik van de grond, dan kan worden afgezien van een dubbelbestemming en gekozen worden voor een 'gewone' bestemming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leidingstrook of leidingstraat. Dit is een strook grond die in gebruik is (of gereserveerd) voor meerdere leidingen. Dan kan gekozen worden voor een bestemming Leiding - Leidingstrook. Bij een specifieke leiding kan dit ook voorkomen. Dit is de belemmeringszone.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen een dergelijk gebied spelen dan belangen die het nodig maken dat eerst een onderzoek of een nadere afweging plaatsvindt, voordat een functiewijziging of omgevingsvergunning kan worden verleend. In dat geval zal de tussenstap van een wijziging of vergunning nodig zijn. Een gebiedsaanduiding is geen bestemming. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel-) gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.
In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de planregels. Er worden geen gebiedsaanduidingen opgenomen louter als signalering voor bijvoorbeeld een bepaalde milieucontour. Het bestemmingsplan is hiervoor niet bedoeld. Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR).
Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt. Indien de PR-contour voor (beperkt) kwetsbare objecten buiten de belemmeringenstrook ligt, kan voor dat deel van de contour buiten de belemmeringenstrook een gebiedsaanduiding worden toegepast.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Ministerie van V&W ontwikkelt het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Het basisnet wordt vastgelegd in een Amvb. Doel van het Basisnet is om bij de toewijzing van vervoerscapaciteit over een vervoersas rekening te houden met een vastgelegde risicoruimte. Deze risicoruimte dient dan tevens als randvoorwaarde voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Verder wordt in het basisnet weg een aantal wegen aangewezen waarop een zogenaamde veiligheidszone en/of een plasbrand aandachtsgebied (PAG) wordt aangewezen. Het PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het PAG moet het bevoegd gezag onderbouwen, waarom het de ontwikkelingen wil toestaan. Het basisnet gaat vooralsnog niet gelden voor provinciale en gemeentelijke wegen.
De PAG van de snelweg ligt buiten de bestemming bedrijven en heeft daarmee geen beperkende werking op dit bestemmingsplan.
Het invoeren van het basisnet is nog voorgenomen beleid. De Tweede Kamer heeft ingestemd met het voorstel tot wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (wet Basisnet). Naar verwachting treedt het basisnet in 2013 in werking.
6.5.2 Visie Externe Veiligheid, gemeente Zuidplas
Om te zorgen voor een goede borging van externe veiligheid in ruimtelijke besluiten (en in besluiten in het kader van de Wabo) is het van belang dat een aantal stappen wordt doorlopen (zie onderstaand figuur). De stappen zijn vertaald in het volgende stappenplan:
1. Inventariseer risicobronnen:
- Raadpleeg de kaart van deze visie voor inzicht in de relevante risicobronnen,
risico-ontvangers en gebiedstypen; - Raadpleeg de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) voor een check op meest actuele informatie;
2. Bepaal de risico’s en bijbehorende contouren:
- Bepaal de ligging van de 10-6 PR-contouren en de omvang van het groepsrisico;
- Bepaal de ligging van het invloedsgebied en indien relevant van de 100%-letaliteitsgrens;
3. Bepaal de voorwaarden EV voor ruimtelijke ordening:
- Bepaal binnen welk gebiedstype het ruimtelijke plan is gelegen
- Bepaal het type object(en) dat gerealiseerd mag worden (verminderd zelfredzaam kwetsbaar object, kwetsbaar object, beperkt kwetsbaar object) binnen de verschillende contouren.
4. Verantwoord het groepsrisico:
- Werk met behulp van de teksten in bijlage 4 scenario’s de verantwoording van het groepsrisico uit.
- Maak daarnaast gebruik van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (zie www.groepsrisico.nl).
Op basis van dit stappenplan blijkt dat er 3 relevante risicobronnen aanwezig zijn:
- de rijksweg (A20);
- de provinciale weg (N219);
- gasleiding.
De invloedsgebieden van de wegen en de gasleiding liggen binnen het plangebied. De 100% letlatiteitszone van de gasleiding ligt op 50 meter aan weerszijden van de gasleiding. De invloedsgebieden van de A20 en de N219 op 200 meter.
6.5.3 Plangebied
Risicovolle bedrijven
Er zijn geen bedrijven op het bedrijventerrein aanwezig die aan te merken zijn als Bevi-bedrijf. Ook in de directe nabijheid van het plangebied zijn deze niet aanwezig.
Transport gevaarlijke stoffen
Zowel over de A20 als over de provinciale weg (de N219) vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Met name brandbare gassen. De invloedsgebieden (de GR-contour) van beide wegen liggen op 200 meter. Deze zone wordt in twee delen verdeeld: in de eerste 100 meter mogen geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd worden. In de tweede zone (tussen de 100 en 200 meter) mogen geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegevoegd worden. Voor beide zones geldt dat hier, onder voorwaarden, van afgeweken kan worden.
Rijksweg A20
De PR 10-6 contour voor de A20 ligt op 32 meter, gemeten vanuit het midden van de weg. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. In verband met het transport van brandbare vloeistoffen over de A20 geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijde van de weg. Ook binnen deze zone bevinden zicht ter hoogte van het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten. Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is vormt de A20 geen belemmering voor het plangebied.
Het groepsrisico ten gevolge van de A20 bedraagt voor het baanvak, waarlangs het plangebied ligt, meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het deel van het wegvak (Z51) waaraan het plangebied grenst is echter beduidend minder dicht bebouwd dan het gedeelte van het wegvak ter hoogte van bijvoorbeeld Rotterdam Alexander. Op grond daarvan en op grond van een eerder uitgevoerde berekening voor sportpark Klein Vink (langs hetzelfde wegvak, ongeveer 1 km in westelijke richting, zie bijlage 2) kan geconstateerd worden dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied minder is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe.
Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft zijn er geen mogelijkheden om iets te doen aan de inrichting van het gebied. Wat betreft de A20 is in de Visie EV reeds opgenomen dat bij een incident op de A20 de bluswatervoorziening een knelpunt is. Dit zal in een breder kader opgepakt moeten worden en niet vanuit het conserverend bestemmingsplan Hooge Veenen. De enige relevante maatregel is om bij nieuwbouw de mechanische ventilatie zodanig uit te voeren zodat deze met één druk op de knop kan worden uitgeschakeld. Dit om te voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
N219
Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt de provinciale weg N219 (Eerste Tochtweg). Ook over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In 2008 zijn in opdracht van de Milieudienst Midden-Holland tellingen verricht van het vervoer van gevaarlijke stoffen langs alle provinciale wegen in de regio Midden-Holland. Op basis van deze tellingen is berekend dat voor de N219 ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour geldt. Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe.
Buisleidingen
Binnen het plangebied is een gasontvangstation aanwezig. Hier is een drukreduceerinstallatie van de Gasunie aanwezig. Vanaf dit station loopt een gasleiding (leidingnummer W-521-29-KR-004) met een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar richting de de N219, steekt de de N219 over, en loopt dan richting noorden.
In verband met het van kracht worden van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is door Gasunie van alle hogedruk aardgastransportleidingen de PR 10-6 contour berekend. Voor deze leiding ligt de PR 10-6 contour op de leiding. Op grond van het Bevb dient een strook van 4 meter aan weerszijde van de leiding vrij te blijven van bebouwing. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming ´Leiding - gas´.
De aanwezigheid van de leiding vormt geen belemmering voor het plangebied wat betreft het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is berekend in het kader van het bestemmingsplan Zuidplas West (deel Nieuwerkerk). Rekening houdend met de bebouwing in het bestemmingsplan Zuidplas West, is het groepsrisico ter hoogte van het plangebied minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe.
Consequentie plangebied
- 1. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.
- 2. Binnen het plangebied vindt transport gevaarlijke stoffen plaats via de A20, de provinciale N219 en via de hogedrukgasleiding. De invloedsgebieden van de A20 en de N219 worden in het bestemmingsplan opgenomen met een gebiedsaanduiding. Binnen deze zones zijn nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten pas toegestaan nadat er een verantwoording van het groepsrisico is opgesteld.
Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.1.1 Kader / wetgeving
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een f met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
7.1.2 Plangebied
Er is een oriënterend veldbezoek (quickscan) aan het plangebied gebracht op 24 september 2012. Op basis van de verspreidingsgegevens van beschermde soorten en het habitat van het plangebied is inzichtelijk gemaakt met welke soort(groepen) rekening gehouden moet worden.
Op basis van het literatuuronderzoek en het veldbezoek is een inschatting gemaakt van de eventuele effecten van de voorgenomen activiteiten op mogelijk aanwezige beschermde soorten en op de beschermde gebieden.
Voor het conserverend deel van het plan, worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en op de beschermde gebieden, omdat geen nieuwe bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Voor het plangedeelte met een wijzigingsbevoegdheid zijn effecten op beschermde soorten en gebied beoordeeld aan de hand van het veldbezoek en literatuuronderzoek.
Het plangebied (globaal weergegeven met de rode cirkel) is niet aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). EHS is met (licht)groen en blauw aangegeven
Vogels
Langs de oevers van de watergangen in het plangebied en in bomen kunnen algemene broedvogels voorkomen. Nesten van vogels, mits in gebruik, zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Broedende vogels zijn altijd beschermd.
Naast algemene broedvogels is er een aantal vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is (E,L&I, 2009). Nesten van deze soorten mogen niet zondermeer worden verwijderd. Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn verdeeld in 5 categorieën. Vogels uit de categorie 1 tot 4 zijn altijd jaarrond beschermd. Voor soorten uit categorie 5 geldt dat deze alleen beschermd zijn als zwaarwegende (ecologische) feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Voordat een jaarrond beschermd nest verloren gaat moet een omgevingscheck plaatsvinden en kunnen aanvullende mitigatie- of compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn. Is dit niet mogelijk dan moet een ontheffing worden aangevraagd.
Soorten van categorie 1-4 worden niet in het plangebied verwacht omdat het habitat niet geschikt is. Met name geschikt foerageergebied ontbreekt. Er is slechts één bomenrij in het plangebied tussen de kassen en het bedrijventerrein. Rondom het plangebied staan hier en daar grotere bomen op particuliere erven. Er is een mogelijkheid dat de sperwer dergelijke plekken gebruikt om te nestelen. Deze groenstructuren blijven behouden waardoor een negatief effecten op deze jaarrond beschermde soort niet optreedt, mocht die aanwezig zijn. Bebouwing met geschikte (pannen-)daken voor Huismus en Gierzwaluw ontbreekt in het plangebied. Rondom het plangebied of op particuliere terreinen kunnen deze soorten wel voorkomen. Enkele soorten van categorie 5, zoals de ekster, kunnen wel in het plangebied voorkomen. Er zijn echter geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die pleiten voor een jaarrond beschermde nestlocatie van categorie 5-soorten op deze plaats.
Indien broedende vogels in de groenstructuren en slootkanten niet verstoord worden zijn geen effecten te verwachten op vogels.
Vleermuizen
De soorten die op basis van verspreidingsgegevens en het aanwezige biotoop (www.vleermuis.net, www.zoogdieratlas.nl) worden verwacht zijn de Gewone dwergvleermuis, de Ruige dwergvleermuis, de Laatvlieger, de Meervleermuis en de Rosse vleermuis. Verblijfplaatsen van de Ruige dwergvleermuis en de Rosse vleermuis worden niet in het plangebied verwacht, aangezien er geen geschikte bomen met holten aanwezig zijn. Verblijfplaatsen in gebouwen op het industrieterrein en in particuliere woningen kunnen aanwezig zijn. Van de Laatvlieger is een kraamverblijfplaats bekend in Nieuwerkerk aan den IJssel. Er worden in deze delen echter geen gebouwen gesloopt, waardoor geen effect optreedt op eventueel aanwezige verblijfplaatsen. De glastuinbouwgedeelten van het plangebied zijn niet geschikt als verblijfplaats en/of foerageergebied voor vleermuizen, omdat deze een te weinig stabiel microklimaat bieden. De bomenrijen en watergangen in en rondom het plangebied zijn geschikt als foerageergebied voor met name de Gewone dwergvleermuis, maar niet van essentieel belang voor vleermuissoorten. In het plan blijven watergangen en bomenrijen behouden. Het voornemen heeft daarom geen effect op foerageergebied van vleermuizen. Doorgaande vliegroutes langs watergangen of bomenrijen zijn niet in het plangebied aanwezig. Er zijn door het plan geen effecten mogelijk op het leefgebied van vleermuizen.
Vissen
In de sloten kunnen beschermde vissoorten voorkomen. Op basis van verspreidingsgegevens wordt de kleine modderkruiper verwacht. Deze soort is iets buiten het plangebied al waargenomen (Peereboom et al., 2008). Mogelijk kunnen bittervoorn en marmergrondel voorkomen (www.ravon.nl). Het watersysteem worden ingepast in het nieuwe bestemmingsplan. Bij het dempen van sloten en eventueel inrichten van nieuwe watergangen in de toekomst treden mogelijk negatieve effecten op. Nader onderzoek naar vissen is dan noodzakelijk om te inventariseren welke soorten aanwezig zijn en hoe hiermee het beste kan worden omgegaan bij deze ontwikkeling. Indien alleen de kleine modderkruiper wordt aangetroffen kan gewerkt worden volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode, mits de initiatiefnemer zich hieraan conformeert.
Amfibieën
De rugstreeppad kan in kleine aantallen voorkomen rondom het plangebied, omdat Nieuwerkerk aan den IJssel op de grens van het verspreidingsgebied ligt (www.ravon.nl). Het habitat in het plangebied is nu niet geschikt, vanwege het intensieve gebruik en de sterke isolatie door wegen en bebouwing. Bij het ontstaan van geschikt habitat (bouwrijp maken & slopen van kassen) kan de rugstreeppad, vanwege zijn mobiele karakter en voorkomen in de regio snel opduiken. Kolonisatie kan worden voorkomen met een amfibieënscherm, het voorkomen van zandhopen, het afdekken van bouwlocaties met zeil en/of het voorkomen van tijdelijk water (bijvoorbeeld in bandensporen).
Libellen
De groene glazenmaker komt in de regio voor. Deze soort is afhankelijk van krabbenscheer om haar eieren op af te zetten. Tijdens het veldbezoek is geen krabbenscheer waargenomen. Een effect op deze soort is daarom niet waarschijnlijk.
Ongewervelden
De platte schijfhoren kan voorkomen in de omgeving van het plangebied (Boesveld et al., 2010), mits de watergangen een voldoende kwaliteit hebben en voldoende ondergedoken vegetatie. Bij het dempen van sloten treedt dan een negatief effect op. In dit geval blijven de watergangen behouden waardoor geen effect optreedt. Ook is in de watergangen geen rijke ondergedoken waterflora aanwezig waardoor de soort hier niet verwacht wordt. Uit waarnemingen uit de omgeving blijkt wel dat de soort net buiten het plangebied is waargenomen (Peereboom et al., 2008). Bij werkzaamheden aan watergangen in de toekomst moet daarom altijd kritisch gekeken worden naar de aanwezigheid van deze soort.
7.1.3 Conclusie
Vanuit de natuurwetgeving is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Er treden geen negatieve effecten op voor wettelijk beschermde natuurwaarden. Wel moet rekening worden gehouden met broedende vogels en de zorgplicht. De bestaande structuurbepalende groenstructuren hebben in dit bestemmingsplan de bestemming groen gekregen. Binnen de bestemming groen mogen uitsluitend voorzieningen ten behoeve van opnebaar nut gebouwd worden. Andere bouwactiviteiten zijn niet mogelijk. Alle watergangen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'water' gekregen. Het dempen van sloten is niet toegestaan. Als toch sloten gedempt worden, zal er afegeweken moeten worden van het bestemmingsplan en is nader onderzoek naar beschermde vissen noodzakelijk.
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
7.2.1 Monumentenwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op dologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
7.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Op 23 november 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.
Archeologische beleidsadvieskaart
De archeologische beleidsadvieskaart betreft een versimpeling van de archeologische verwachtingskaart waarin het beleidsadvies per kaarteenheid wordt vermeld. Dit heeft geleid tot een archeologische beleidsadvieskaart met schaal 1:10.000 (bijlage 2) waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De kaart is afgedrukt op A0-formaat (schaal 1:15.000). De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:
- 1. Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
- archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
- overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
- gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
- 2. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
- zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
- zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)
Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 meter beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 meter. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 meter beneden maaiveld.
- Terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
- Terreinen waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
De archeologische beleidsadvieskaart heeft geresulteerd in een archeologische verwachtingskaart.
Consequentie plangebied
Binnen het plangebied zijn gronden met een hoge en een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Ter bescherming van deze waarden hebben deze gronden in het bestemmingsplan een dubbelbestemming gekregen. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden is uitsluitend na het verkrijgen van een aanlegvergunning (omgevingsvergunning) mogelijk.
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
8.2 De Bestemmingen
Agrarisch - glastuinbouw
Gebruik
De gronden aan de Albert van 't Hartweg 23 t/m 27 hebben de bestemming 'agrarisch - glastuinbouw' gekregen. Deze gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt en ondergeschikte productiegebonden detailhandel. Aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid. Daarnaast mogen de gronden gebruikt worden ten behoeve van gietwaterbassins en overige waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, groen, water en kunstwerken.
Bouwen
Met uitzondering van de glasopstallen zelf, dienen gebouwen binnen het opgenomen bouwvlak geplaatst te worden. Maximaal 80% van het bouwvlak mag bebouwd worden tot een maximale bouwhoogte van 10 meter. Daarnaast zijn er minimaal aan te houden afstanden voor bedrijfsgebouwen tot perceelsgrenzen en watergangen voorgeschreven.
Buiten de bouwvlakken mogen de gronden voor maximaal 80% bebouwd worden ten behoeve van kassen en andere opstallen van glas. De maximale bouwhoogte van glas bedraagt 6 meter.
Het plan voorziet in twee afwijkingbevoegdheden, waarmee onder voorwaarden bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak mogelijk gemaakt worden en waarmee mantelzorg mogelijk gemaakt wordt.
Voor de gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming gewijzigd kan worden ten behoeve van bedrijven. Waar deze wijzigingsbevoegdheid aan dient te voldoen is uitgeschreven in artikel 19.
Bedrijf
Gebruik
Het overgrote deel van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'bedrijf' gekregen. Daarbij is een zonering aangebracht, welke recht doet aan de gebruiksrechten uit het nu geldende plan. Aan de kant van de Eerste Tochtweg en de Albert van 't Hartweg zijn, door de aanwezigheid van woningen, bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 toegestaan. In het tussenliggende gebied zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 4.1 toegestaan. De gronden, gelegen achter de woningen aan de Eerste Tochtweg 18 t/m 22a mogen gebruikt worden ten behoeve van bedrijven met een milieucategorie 3.2. In paragraaf 6.1 is nader uitgelegd hoe deze zonering tot stand is gekomen.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'bedrijf tot en met categorie 4.1' zijn bedrijven toegestaan, welke vermeld staan in de categorieën 1 tot en met 3.1, respectievelijk 1 tot en met 3.2, respectievelijk 1 tot en met 4.1.
Onder voorwaarden (middels een afwijkingsbevoegdheid) is er een mogelijkheid om op het terrein één of meerdere congrescentra en/of zalenverhuur toe te staan. In totaal mag er maximaal 5.000 m2 ten behoeve van deze functie gerealiseerd worden.
Daarnaast voorziet het plan in twee afwijkingbevoegdheden, waarmee onder voorwaarden afgeweken kan worden van de staat van bedrijfsactiviteiten en waarmee mantelzorg mogelijk gemaakt wordt.
Bouwen
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken opgericht worden. Op de verbeelding is het maximale bebouwingspercentage opgenomen.Daarbij is aangesloten bij de bestaande rechten. Voor het overgrote deel van het terrein betekent dit dat maximaal 75% van het perceel, vallend binnen het bouwvlak, bebouwd mag worden. Het plan biedt met een afwijkingsbevoegdheid (dus onder voorwaarden) de mogelijkheid om het bebouwingspercentage te verhogen naar maximaal 90%. Voor het perceel, gelegen achter Eerste Tochtweg 18 t/m 22 a geldt een maximum bebouwingspercentage van 90%.
Op de verbeelding is de maiximaal toegestane bouwhoogte opgenomen. Voor een groot deel mag bebouwing maximaal 9 meter hoog zijn. Het plan biedt met een afwijkingsbevoegdheid (dus onder voorwaarden) de mogelijkheid om de bouwhoogte te verhogen naar 15 meter. Voor de bebouwing langs de A20, waarvan de voorzijde van de panden naar de A20 gericht zijn, zijn hoogteaccenten tot 15 meter hoog toegestaan. Er zijn een aantal bedrijven die deze hoogteaccenten al hebben. De hoogteaccenten dragen bij aan het representatieve karakter van het terrein.
Groen
Gebruik
De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Daarnaast mogen de gronden gebruikt worden ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzamelpunten, fiets- en voetpaden, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen en waterpartijen, objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen, tuinen en kunstwerken.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn hiervoor diverse maatvoeringen voor opgenomen.
Tuin
Gebruik
De gronden voor de voorgevels van de woningen hebben de bestemming tuin gekregen. Deze gronden mogen gebruikt worden als tuin, water, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Voor wat betreft bebouwing zijn erkers toegestaan over een breedte van maximaal 50% van de voorgevel en/of de zijgevel. De bouwhoogte van deze ereker bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m1. De diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'tuin', met een maximum van 1 m¹.
Verkeer 1
Gebruik
Binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan ligt een deel van de A20. De rijksweg heeft de bestemming 'verkeer – 1' gekregen. Naast het gebruik als snelweg zijn ook de volgende functie toegestaan: bermen, bruggen, viaducten, geluidsschermen, voorzieningen van openbaar nut, water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
Verkeer 2
Gebruik
De overige wegen en straten hebben de bestemming 'verkeer – 2' gekregen. Ook het gebruik ten behoeve van fiets- en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, in- en uitritten, voorzieningen van openbaar nut, water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw is toegestaan.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
Water
Gebruik
Alle waterpartijen hebben de de bestemming 'water' gekregen. De 'gronden' binnen deze bestemming mogen gebruikt worden ten behoeve van water, vaarwater, natuurvriendelijke oevers (of overbeschoeiing) water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken (ten behoeve van weg- en waterbouw).
Deze gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van groen, natuurvriendelijke oevers (of overbeschoeiing), water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
Wonen
Gebruik
De woningen, welke geen relatie hebben met de achterliggende bedrijven hebben in het bestemmingsplan de bestemming wonen gekregen. Naast wonen mogen deze gronden ook gebruikt worden voor aan-huis-verbonden beroepen, woongroepen, tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken.
Het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden ook aan-huis-verbonden bedrijven en mantelzorg toe te staan.
Het plan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om onder voorwaarden, de bestemming wonen te wijzigingen in de bestemming 'bedrijf'. De belangrijkste voorwaarde die gesteld is, is dat er uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie met een milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Voor de overige voorwaarden wordt verwezen naar de regels.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Hoofdgebouwen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd te worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken opgericht worden, mits ze voldoen aan de opgenomen regeling.
Het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een dakopbouw mogelijk te maken. Daarnaast is er een mogelijkheid om ten behoeve van mantelzorg extra bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarden, mogelijk te maken.
Leiding - gas (dubbelbestemming)
Aan de noord-oostkant van het plangebied ligt een hogedruk gasleiding (8”- 40 bar) van de Nederlandse Gasunie. Op de verbeelding is de belemmeringenstrook opgenomen. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden uit oogpunt van veiligheid. Het bevoegd gezag kan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder, van dit bouwverbod afwijken.
Binnen de belemmeringsstrook mogen er ook geen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uitgevoerd worden zonder een omgevingsvergunning (te denken aan o.a. het aanleggen van verharding of het verrichten van bodenwerkzaamheden). Voor het verrichten van normale onderhoudswerkzaamheden aan de gasleiding is het verkrijgen van een omgevingsvergunning niet nodig.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Gebruik
Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat delen van het plangebied een hoge of een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Deze bescherming vindt plaats door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde – Archeologie 1'. Deze bestemming geldt primair voor de onderliggende bestemmingen.
Bouwen
In de gebieden waar de archeologische waarde wordt verwacht, is een beschermingsregime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime en de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de, in het regime, vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omgevingsvergunning, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige. Voordat de werkzaamheden van start gaan, zal er een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verkregen moeten zijn.
Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (1 en 2) (gebiedsaanduiding)
De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen-1 en 2' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – tevens aangewezen om de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten tegen te gaan. Nieuwe (beperkt) kwatsbare objecten zijn slecht onder voorwaarden toegestaan: het groepsrisico moet worden berekend en er een verantwoording van het groepsrisico wordt opgesteld en het college wint voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, schriftelijk advies in bij de brandweer en de wegbeheerder ten aanzien van de externe veiligheidsrisico's.
Vrijwaringszone - weg (gebiedsaanduiding)
De gronden aangrenzend aan de A20 hebben een gebiedsaanduiding ' vrijwaringszone - weg' gekregen. Op deze gronden mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het wegverkeer.
Burgemeester en wethouders kunnen voor de bouw van bouwwerken, die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, gebruik maken van een afwijkingsbevoegdheid mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het wegverkeer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de wegbeheerder.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
9.2 Plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplan is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
10.2 Inspraak
Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden. Artikel 6a van de Wet ruimtelijke ordening is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. De inspraakverordening van de gemeente Zuidplas geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen.
Het college van de gemeente Zuidplas heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak. Begin november 2012 is er een informatiebijeenkomst georganiseerd door de gemeente. Deze bijeenkomst is goed bezocht; circa 25 geinteresseerden zijn langs gekomen voor informatie.
10.3 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 27 december 2012 t/m 6 februari 2013 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. De nota van beantwoording is als bijlage 3 toegevoegd. Daarin is te lezen of en hoe de zienswijzen geleid hebben tot het aanpassen van het vast te stellen bestemmingsplan.
Bijlage 1 Horeca Categorieën Horecabeleid Zuidplas
Categorie | Soort | Toelichting | |
0 | Buurthuizen, sport- en recreatie-instellingen, sociaal-culturele instellingen | Horeca-achtige activiteiten in instellingen anders dan in categorie 1-5 (paracommerciële horeca) | |
1 | Koffie en/of theeschenkerij gelegen in een 's avonds en 's nachts afgesloten winkelcentrum. | Een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt. | |
2 | Cafetaria/ snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden. | |
3 | Café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigde plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen | |
4 | Discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning) | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren | |
5 | Hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers | Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf |
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst Van Aanwezige Bedrijven
Bijlage 1 Lijst van aanwezige bedrijven
Bijlage 2 Verantwoording Gr Sportpark Kleine Vink
Bijlage 2 Verantwoording GR sportpark Kleine Vink