KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Sport
Artikel 8 Tuin
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
Artikel 11 Verkeer - Verblijf
Artikel 12 Water
Artikel 13 Wonen
Artikel 14 Waarde - Archeologie 1
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 22 Overige Regels
Artikel 23 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Gekozen Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Vigerende Plannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke Karakteristiek
2.3 Functionele Analyse
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
3.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
5.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.2 Geluid
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Bodem
6.6 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
9.2 Plangebied
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
10.2 Inspraak
10.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Horeca Categorieën Horecabeleid Zuidplas
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Milieukundige Toelichting Odmh

Parkzoom

Bestemmingsplan - Zuidplas

Vastgesteld op 14-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Parkzoom van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan Parkzoom bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01;

1.4 aanbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.9 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.10 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.11 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.13 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of het maatvoeringsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak, het bouwperceel of het maatvoeringsvlak, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.21 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 coffeeshop:

gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.29 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.30 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie ten minste 0,3 m1 onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie ten minste 0,3 m1 boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant ten minste 0,3 m1 van de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;

1.31 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.34 erf

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;

1.35 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.38 horeca(bedrijf):

een horeca-inrichting als bedoeld in bijlage 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende lijst van horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas;

1.39 inwoning:

het bewonen van een niet zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

1.40 kelder

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.41 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.42 kwetsbaar object

object als bedoeld in artikel 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.43 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;

1.44 mantelzorg

het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband;

1.45 ondersteunende horeca

horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.46 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.47 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - rail', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.48 recreatie:

alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;

1.49 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.50 seizoensgebonden bouwwerk:

een tijdelijke bouwwerk, welke gedurende een periode van maximaal 6 aaneengesloten maanden per jaar aanwezig is;

1.51 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 sporthal:

een gebouw ten behoeve van het uitoefenen van binnensport;

1.53 sportschool

een ruimte bestemd voor het op commerciële basis geven van onderricht in sport al dan niet met (para-)medische begeleiding;

1.54 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.55 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.56 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.57 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.58 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.59 voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.60 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.61 woongroep:

een groep mensen van ten minste drie personen die er bewust voor kiezen om met elkaar in één huis samen te wonen, zonder dat er sprake is van een gezinsverband of liefdesrelaties. Een studentenhuis valt hier niet onder, omdat studenten er meestal niet voor kiezen om samen in één huis te wonen;

1.62 woonzorgappartement/woning/gebouw

een gebouw waarin een vorm van begeleid wonen voor mensen met een beperking met intensieve zorgverlening mogelijk is;

1.63 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.9 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m²;
  3. c. maximaal twee bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen;
  2. e. bijbehorende bouwwerken;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. fiets- en voetpaden;
  5. h. water;
  6. i. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  2. b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
  4. d. seksinrichtingen
  5. e. zelfstandige kantoren;
  6. f. zelfstandige horeca;
  7. g. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  8. h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Cultuur En Ontspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een kinderboerderij;
  2. b. ondersteunende horeca met categorie 0;

met de daarbij behorende:

  1. c. terrassen;
  2. d. bijbehorende bouwwerken;
  3. e. fiets- en voetpaden;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;
  6. h. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. zelfstandige horeca;
  2. b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;

met de daarbij behorende:

  1. c. voet- en fietspaden;
  2. d. voorzieningen van openbaar nut;
  3. e. waterlopen en waterpartijen;
  4. f. objecten van beeldende kunst;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. tuinen;
  7. i. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. een jongerenontmoetingsplaats.

5.4 Afwijken van de gebruiks- en bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3, sub c, voor de plaatsing van een jongerenontmoetingsplaats, met dien verstande dat:

  1. a. het woonmilieu in de directe omgeving hier geen onevenredige overlast van mag ondervinden;
  2. b. de jongerenontmoetingsplaats zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  3. c. de bouwhoogte maximaal 4 m1 bedraagt;
  4. d. de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt;
  5. e. de minimale afstand tot een woning ten minste 30 m1 bedraagt.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke dienstverlening;
  2. b. bijzondere woonvoorzieningen;
  3. c. woon-zorgappartementen;
  4. d. ondersteunende horeca met categorie 0;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen;
  2. f. in- en uitrit;
  3. g. bijbehorende bouwwerken;
  4. h. parkeren;
  5. i. fiets- en voetpaden;
  6. j. voorzieningen van openbaar nut;
  7. k. speeltoestellen;
  8. l. water;
  9. m. kunstwerken;
  10. n. overkappingen;
  11. o. objecten van beeldende kunst.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. seksinrichtingen;
  3. c. zefstandige horeca;
  4. d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Sport

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen;
  2. b. sportvelden;
  3. c. een zwembad;
  4. d. een sportschool (fitness);
  5. e. een muziekschool;
  6. f. sportgerelateerde buitenschoolse opvang, rekening houdend met het bepaalde in artikel 19;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sociaal/cultureel' zijn sociaal-culturele activiteiten toegestaan, met de daarbij behorende logies;
  8. h. maximaal twee zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  9. i. ondersteunende horeca;

met de daarbij behorende:

  1. j. terrassen;
  2. k. bijbehorende bouwwerken;
  3. l. voorziening van openbaar nut;
  4. m. parkeren;
  5. n. fiets- en voetpaden;
  6. o. speeltoestellen;
  7. p. water;
  8. q. kunstwerken.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. nieuwe kwetsbare objecten binnen de gebiedsaanduiding en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg' en 'veiligheidszone - zwembad';
  2. b. niet sportgerelateerde buitenschoolse opvang;
  3. c. zelfstandige horeca;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  6. f. seksinrichtingen.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. aan- en uitbouwen;
  3. c. water;
  4. d. toegangspaden en in- en uitritten;
  5. e. parkeren;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkappingen' zijn overkappingen toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken' zijn bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeren;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. e. voorzieningen van openbaar nut;
  5. f. straatmeubiliair;
  6. g. water;
  7. h. kunstwerken;
  8. i. objecten van beeldende kunst.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen;

en de daarbij behorende:

  1. b. geluidwerende voorzieningen;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. voorzieningen van openbaar nut;
  5. f. water;
  6. g. objecten van beeldende kunst;
  7. h. kunstwerken.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 11 Verkeer - Verblijf

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

en de daarbij behorende:

  1. b. voet- en fietspaden;
  2. c. parkeren;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. voorzieningen van openbaar nut;
  6. g. straatmeubiliair;
  7. h. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  8. i. terassen;
  9. j. water;
  10. k. objecten van beeldende kunst;
  11. l. kunstwerken.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
  3. c. woongroepen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen;
  2. e. bijbehorende bouwwerken;
  3. f. parkeren;
  4. g. fiets- en voetpaden;
  5. h. speeltoestellen;
  6. i. water;
  7. j. kunstwerken;
  8. k. overkappingen.

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 18, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. horeca;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst en welke een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m².

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst en welke een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m².

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

17.1 Algemene bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. 6. de ruimte tussen bouwwerken.

17.2 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

17.3 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

18.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 15 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

18.2 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg

19.2 Veiligheidszone - zwembad

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  4. 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 22 Overige Regels

22.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer-verblijf';
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  4. d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

22.2 Zwembaden

Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:

  1. 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 m¹ van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  2. 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
  3. 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  4. 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  5. 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m¹ onder peil;
  6. 6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

22.3 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 23 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 24.1 met maximaal 10%.

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Parkzoom.

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op 14 mei 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gemeente Zuidplas is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, dienen alle gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied. Een actueel bestemmingsplan is een plan van maximaal 10 jaar oud. Een niet actueel bestemmingsplan betekent dat er geen leges meer geïnd kunnen worden. Met de Wro is een stimulans ontstaan voor het hebben van bestemmingsplannen, welke maximaal 10 jaar oud zijn.

1.1 Doel

Met het voorliggende bestemmingsplan streeft de gemeente de volgende doelen na:

  1. 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  2. 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van kleinschalige nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
  3. 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen Planopzet

Bij de planbeschrijving wordt aangegeven hoe de beoogde ontwikkelingen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.

Het onderhavige bestemmingsplan is voornamelijk conserverend teneinde de huidige aard van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie, zoals weergegeven in hoofdstuk 2. Als aanvulling op de huidige situatie worden in de paragraaf "nieuwe ontwikkelingen" van hoofdstuk 3 de ontwikkelingen beschreven die binnen het plangebied worden beoogd. Verder is per thema omschreven hoe het in het bestemmingsplan is geregeld.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor de woonwijk Parkzoom, het gebied van de tennisvereniging Nieuwerkerk, het sportpark Dorresteijn en een deel van de spoorlijn Gouda - Rotterdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0001.png"

Begrenzing plangebied

1.4 Vigerende Plannen

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  1. 1. bestemmingsplan Esse/Parkzoom, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2 juli 1991, goedgekeurd door GS op 18 februari 1992;
  2. 2. uitwerkingsplan 3, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 7 december 1993;
  3. 3. uitwerkingsplan 5, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders februari 1994;
  4. 4. uitwerkingsplan 7, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 3 januari 1995 en goedgekeurd door GS op 28 maart 1995;
  5. 5. uitwerkingsplan 8, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 31 januari 1995 en goedgekeurd door GS op 28 maart 1995;
  6. 6. uitwerkingsplan 9, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 13 juni 1995 en goedgekeurd door GS op 15 augustus 1995.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgesomd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.

Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waarin alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 7 behandelt de overige relevante omgevingsaspecten. Hierbij wordt (de planologisch-juridische ruimte in) het voorliggende bestemmingsplan getoetst op de diverse milieu- en omgevingsaspecten.

Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen zijn beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Woonwijk Parkzoom

In het streekplan van de provincie Zuid-Holland (begin jaren negentig van de vorige eeuw) stond het gebied, gelegen tussen de woonwijk Dorrestein en Capelle aan den IJssel, aangemerkt als 'nieuw recreatiegebied'. Deze gronden zouden als groene buffer moeten dienen tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel.

In het toenmalige bestemmingsplan voor 'Park Dorrestein' (1978) werd al woningbouw mogelijk gemaakt. Het gemeentebestuur van de toenmalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel heeft toen een visie ontwikkeld voor het gebied, gelegen tussen de beide kernen in. De Groene Zoom vormde in deze visie de groene 'buffer' tussen beide dorpen. Hiermee werd het startsein gegeven voor de ontwikkeling van Parkzoom ten behoeve van woningbouw.

De ontwikkeling van de wijk is de afgelopen 10 jaar mogelijk gemaakt met vijf uitwerkingsplannen (zie paragraaf 1.4).

Sportpark Dorrestein

Het sportpark Dorrestein is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw in gebruik genomen. Inmiddels maken verschillende sportverenigingen hier gebruik van (zie paragraaf 2.3).

Hoofdweg Zuid

De Hoofdweg (Zuid) vormde van oudsher de verbinding tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Rotterdam. Met de realisatie van de rijksweg A20 heeft deze weg meer een rol gekregen voor lokaal en regionaal verkeer.

2.2 Ruimtelijke Karakteristiek

Woonwijk Parkzoom

De wijk Parkzoom is ruim opgezet. De gemiddelde omvang van de kavels is 160 m2. In de wijk staan overwegend halfvrijstaande woningen en rijtjeswoningen. Langs de randen (de Hoofdweg Zuid en de Spaansezoom) en aan de Italiaansezoom staan vrijstaande woningen. Aan de Zweedsezoom is een appartementencomplex aanwezig.

Vrijwel alle grondgebonden woningen hebben tenminste één parkeerplaats op eigen erf. Aanvullend hierop zijn er ook parkeerplaatsen in de openbare ruimte gesitueerd. Door de diversiteit in architectuur, heeft iedere straat zijn eigen identiteit en is het geen 'eentonige' wijk. De verschillende groen- en waterpartijen en de aanwezigheid van (diepe) voortuinen, geven de wijk een groene uitstraling.

De bebouwing aan de Hoofdweg Zuid heeft overwegend één bouwlaag met een kap en staat op ruime kavels. Hierdoor staan de woningen op (relatief) grote afstand van de weg af, zonder dat dit afbreuk doet aan de (grote) achtertuinen.

Groen en water

Het plangebied vormt ruimtelijk gezien het overgangsgebied tussen het dorp Nieuwerkerk aan den IJssel en de groene 'bufferzone' van de Groene Zoom. Zowel de groene uitstraling van het sportpark als het waterrijke park aan de noordoostzijde zorgen voor een groen karakter. De groenvoorzieningen rond de sportvelden functioneren als 'uitloop' van het park. De wijk Parkzoom wordt aan drie kanten omringd door groen: het park, het sportpark en de Groene Zoom. Door de ruime verkaveling in de woonwijk, heeft ook de woonwijk zelf een groene uitstraling.

Ontsluiting en parkeren

De hoofdontsluitingsweg van de wijk Parkzoom is de Hoofdweg. De Hoofdweg vormt van oudsher de verbinding tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Rotterdam. Met de realisatie van de rijksweg A20 heeft deze weg meer een rol gekregen voor regionaal verkeer. De hoofdweg loopt helemaal parallel aan de A20. Parallel aan de Hoofdweg loopt de Hoofdweg Zuid van de Europalaan tot in Capelle aan den IJssel.

Naast de Hoofdweg is er nog een andere ontsluiting van Parkzoom voor gemotoriseerd verkeer: via de Zweedsezoom en de Iersestraat is er een doorgang naar de wijk Dorrestein. Het sportpark Dorrestein is ook via de Spoorlaan bereikbaar.

Het stelsel van langzaamverkeersroutes in het plangebied haakt logisch aan op de (hoofd-)ontsluitingswegen de Hoofdweg, de Iersestraat en de Spoorlaan. Bijvoorbeeld het Warmoezenierspad en (een deel van) de Luxemburgsezoom.

2.3 Functionele Analyse

Het bestemmingsplangebied bestaat uit de woonwijk Parkzoom en een aantal sportvoorzieningen: het sportpark Dorrestein, de tennisvereniging Nieuwerkerk en het zwembad 'het Polderbad'. Daarbij zijn de volgende sportverenigingen actief:

  • tennisvereniging Nieuwerkerk;
  • voetbalvereniging Nieuwerkerk (sportpark Dorrestein);
  • hockeyclub NHC De IJssel (sportpark Dorrestein);
  • korfbalvereniging (sportpark Dorrestein);
  • fitness centrum 'Achmea Healthcentre';
  • basketbalvereniging 'De Waterdragers' (sportpark Dorrestein);
  • jeu de boules Club nieuwerkerk (sportpark Dorrestein);
  • badmintonclub Nieuwerkerk a/d IJssel (sportpark Dorrestein);
  • zwemvereniging Van Vliet-Barracuda (Polderbad).

Daarnaast zijn de volgende niet-woonfuncties in de wijk aanwezig:

  1. 1. een autobedrijf Abbring en Zn (Peugeot specialist) aan de Hoofdweg Zuid 12;
  2. 2. een schoonmaakbedrijf De Jong VOF aan de Italiaansezoom 4;
  3. 3. een kinderboerderij IJsselhage (deels);
  4. 4. muziekvereniging St. Con Musica op het sportpark Dorrestein;
  5. 5. een woon-zorginstelling aan de Fransezoom 2 t/m 18. Hier wonen 48 mensen met een verstandelijke of meervoudige handicap. Deze jongeren en volwassenen wonen verspreid over acht huizen aan de rand van de woonwijk Parkzoom. De woon-zorginstelling biedt 24 uur per dag verzorging. De begeleiding is vooral gericht op ondersteuning bij de dagelijkse levensbehoefte en het bieden van structuur en veiligheid. Een vaste kok verzorgt de maaltijden. ’s Nachts is er een nachtdienst aanwezig, die waar nodig cliënten met een uitluistersysteem in de gaten houdt. Overdag gaan cliënten naar een activiteitencentrum.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is in hoofdzaak een beheerplan: uitsluitend ten behoeve van het sportpark Dorrestein wordt extra bebouwing mogelijk gemaakt. De voetbalclub, de hockeyclub, de muziekvereniging en de Jeu de boules vereniging hebben aangegeven in de toekomst behoefte te hebben aan een groter clubhuis. Samen hebben de clubs behoefte aan 890 m2 aan extra bebouwing. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze bebouwing mogelijk.

Daarnaast maakt dit bestemmingsplan breder gebruik mogelijk op de sportvelden. In lijn met de sportvisie worden sportgerelateerde buitenschoolse opvang (BSO) binnen de bestemming 'sport' mogelijk gemaakt, voor zover deze niet binnen de 'veiligheidszone voor het vervoer van gevaarlijk stoffen' van de spoorlijn of binnen de 'veiligheidszone - zwembad' ligt. Binnen 200 meter van de spoorlijn mogen geen nieuwe functies gerealiseerd worden, welke kwetsbare functies aantrekken. Voor het zwembad geldt een zone van 75 meter (zie ook paragraaf 6.4.3).

Een nieuwe sportgerelateerde BSO binnen de veiligheidszones is uitsluitend mogelijk nadat het groepsrisico is berekend, er een verantwoording is opgesteld en het college, voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, schriftelijk advies in bij de brandweer en de wegbeheerder in wint ten aanzien van de externe veiligheidsrisico's.

3.2 Wijze Van Bestemmen

De hiervoor genoemde ontwikkelingen worden, afhankelijk van hoe concreet de plannen hiervoor zijn, mogelijk gemaakt met het voorliggende bestemmingsplan. Dit kan op een aantal manieren.

Direct bestemmen

Indien plannen concreet zijn, en de milieukundige en economische haalbaarheid is aangetoond, kunnen de plannen direct (bij recht) opgenomen worden in het bestemmingsplan. Uit alle benodigde onderzoeken moet blijken dat de ontwikkeling mogelijk is. Het bestemmingsplan biedt dan direct een bouwtitel voor de ontwikkeling.

Opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsverplichting

Indien de haalbaarheid van een ontwikkeling nog niet is aangetoond, of als nog niet helemaal duidelijk is hoe er ontwikkeld gaat worden, kan er een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsverplichting opgenomen worden in het bestemmingsplan. Van belang is dat bij beide flexibiliteitbepalingen duidelijke voorwaarden geformuleerd worden, die voldoende rechtszekerheid bieden. Voorwaarden die vastleggen waar een toekomstige ontwikkeling aan moet voldoen.

Indien de mogelijke ontwikkeling na het inwerking treden van het bestemmingsplan concreter wordt, kan er gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid. Er zal dan eerst een wijzigingsplan opgesteld moeten worden en in werking moeten treden, voordat er een bouwtitel aanwezig is. Aanvullend op de bestemmingsplanprocedure, zal er dus nog een juridisch-planologische procedure voor het wijzigingsplan doorlopen moeten worden. Bij vaststelling van het 'moederplan' zal in ieder geval aangetoond moeten worden dat de ontwikkeling haalbaar is uit oogpunt van geluid en luchtkwaliteit. Bij een uitwerkingsverplichting dient tevens de economische haalbaarheid globaal aangetoond te worden (voor een wijzigingsbevoegdheid geldt deze verplichting niet). De overige onderzoeken worden bij de wijzigings- of uitwerkingsprocedure uitgevoerd.

Ontwikkelingen

Het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van de sportvelden ten behoeve van sportgerelateerde buitenschoolse opvang wordt, voor zover dit mogelijk is uit oogpunt van externe veiligheid (vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor), direct mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.

Daarnaast hebben verschillende sportverenigingen een verzoek ingediend om in de toekomst te mogen uitbreiden. De uitbreiding is vooral gericht op de uitbreiding van clubhuizen (mede t.b.v. kleedruimten). De extra bebouwing leidt ertoe dat er intensiever gebruik gemaakt kan worden van de bestaande sportvoorzieningen. Dit is in overeenstemming met de sportvisie. De gemeente staat hier positief tegenover en is voornemens om medewerking te verlenen aan gewenste uitbreiding. Dit bestemmingsplan zorgt voor een directe bouwtitel voor de gewenste uitbreidingen.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn. Dit komt onder andere door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals; de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen doordat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer vastgesteld en is op 13 maart 2012 in werking getreden.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  1. 1. Concurrerend = het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
  1. 2. Bereikbaar = het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  1. 3. Leefbaar & veilig = het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening, is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Consequentie plangebied

Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen en het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, gevolgd door de wettelijke bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang.

Tevens speelt het nationale belang, nummer 7, een rol. Over de spoorlijn Gouda - Rotterdam vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Met het opnemen van een gebiedsaanduiding ' veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg' wordt voorkomen dat binnen het invloedsgebied van het spoor nieuwe kwetsbare objecten zich kunnen vestigen. Hiermee wordt bijgedragen aan het instand houden van het hoofdnetwerk spoor.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Huidige Status

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft de volgende onderdelen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).

Per 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Consequentie plangebied

In de Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid, zoals opgenomen in het Barro. Geconcludeerd wordt dat het plan binnen het Rijksbeleid past, zoals vervat in het Barro.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland

In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 en een doorkijk naar 2040 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 23 februari heeft Provinciale Staten (PS) de eerste herziening van de structuurvisie vastgesteld. Vervolgens heeft PS op 29 februari 2012 de structuurvisie geactualiseerd.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.

Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.

Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk.

Bij de structuurvisie horen meerdere documenten. Belangrijk zijn de Verordening Ruimte en het Uitvoeringsprogramma. Samengevat verwoordt de Visie op Zuid-Holland de volgende vijf integrale hoofdopgaven:

  1. 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. stad en land verbonden.

Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte is onderdeel van de structuurvisie. De regels in de verordening zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. Het enige artikel dat relevant is voor dit bestemmingsplan is artikel 2: de contouren.

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour. De Groene Zoom wordt in de verordening aangemerkt als 'stedelijk groen buiten de contour'.

Consequentie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour. Andere artikelen zijn niet relevant. Geconstateerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de provinciale structuurvisie en de - verordening.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Sportvisie

In maart 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de Sportvisie vastgesteld. Centraal in de visie staat dat de gemeente Zuidplas moet bestaan uit levendige, vitale dorpen. Vitale dorpen hebben een kwalitatief goed en een toegankelijk aanbod van sportverenigingen, sportaccommodaties en sportstimuleringsactiviteiten, dat aansluit bij de wensen en behoeften van de inwoners. Daarmee levert sport een positieve bijdrage aan een gezonde leefstijl, de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen binnen de gemeente Zuidplas.

Met deze visie gaat de gemeente een stap verder ten opzichte van het huidige sportbeleid. Het huidige beleid staat hoofdzakelijk in teken van verplaatsing en vernieuwing van bestaande sportparken. Verder is er sprake van een verbreding van de visie en is de beoogde sociale cohesie een onderdeel van de visie. Op dit moment ligt de nadruk vooral op de instandhouding van voorzieningen. Met het huidige beleid stuurt de gemeente nadrukkelijk op een kwalitatief goed aanbod. Sportstimuleringsactiviteiten zijn tot nu toe veelal aanbodgericht.

Voor het sportbeleid gelden de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Ondersteuning waar mogelijk en noodzakelijk van de sportverenigingen;
  2. 2. Realistisch beleid dat praktisch uitvoerbaar is, uitgaande van de financiële mogelijkheden;
  3. 3. Integraal sportbeleid, sportbeleid raakt de diverse terreinen van het WMO-beleid;
  4. 4. Stimuleren van georganiseerde en ongeorganiseerde sportdeelname;
  5. 5. Een zo hoog mogelijke sportdeelname door alle inwoners wordt bevorderd;
  6. 6. Er moet sprake zijn van een transparant gemeentelijk subsidiebeleid.

De sportvisie streeft erna om het multifunctionele gebruik van sportaccomodaties te bevorderen. In de binnensport is het gebruikelijk dat meerdere sporten gebruik maken van dezelfde sportvloer. Binnensportaccommodaties als gymzaal, sportzaal en sporthal zijn daarom per definitie multifunctionele accommodaties. In de buitensport worden de accommodaties nog nauwelijks multifunctioneel gebruikt. Terwijl het ruimtebeslag in de buitensport veel groter is dan in de binnensport.

In het gemeentelijk sportbeleid is opgenomen dat een multifunctioneel gebruik van de sportparken zal leiden tot meer levendigheid. Geen enkele sportvereniging in Zuidplas deelt structureel haar accommodatie met een andere organisatie. Mogelijk zijn verenigingen huiverig voor het medegebruik van velden door derden, omdat gevreeds wordt dat velden vooral als hangplek door jongeren gebruikt gaan worden.

Een sportpark kan op diverse manieren multifunctioneler worden gemaakt:

  • Toevoegen van nieuwe voorzieningen die door nieuwe doelgroepen worden gebruikt (bijvoorbeeld voorzieningen voor individuele sporters of een sport bso);
  • Intensiever gebruik van de huidige voorzieningen. Hierbij moet vooral worden gedacht aan gebruik door andere doelgroepen, op andere tijden dan de sportverenigingen (zoals scholen, bedrijven, kinderopvang of buurtsport).
  • Om de huidige voorzieningen intensiever te gebruiken wordt vooral kunstgras ingezet ter vervanging van natuurgras. Kunstgras biedt mogelijkheden om de gebruiksintensiteit te verhogen waardoor meerdere doelgroepen kunnen sporten op een veld zonder dat dit de kwaliteit aantast.

Voorstellen uit de sportvisie

  1. 1. De gemeente wil de multifunctionaliteit van de binnen- en buitenaccommodaties vergroten door vooral de huidige voorzieningen intensiever te laten gebruiken door andere doelgroepen.
  2. 2. De gemeente wil bij vervanging van natuurgras overgaan tot aanleg van kunstgras in verband met de verdubbeling van de bespeelbare capaciteit.
  3. 3. De gemeente hanteert de planningsnormen en de kwaliteitseisen van NOC*NSF om de capaciteit en de kwaliteit voor binnen- en buitensport te bepalen. Om de ruimte in Zuidplas efficient en effectief te benutten, faciliteert de gemeente geen overcapaciteit;
  4. 4. Daar waar sprake is van overcapaciteit bij accommodaties die eigendom zijn van de gemeente, maakt de gemeente afspraken maken met de verenigingen om het gebruik van te optimaliseren;
  5. 5. Organisaties uit Zuidplas hebben voorrang bij het huren van accommodaties die eigendom zijn van de gemeente;
  6. 6. De gemeente stimuleert waar mogelijk sporten en bewegen.
  7. 7. De gemeente wil dat de sportaccommodaties zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor mensen met een beperking;
  8. 8. Bij het onderzoek naar de realisatie van nieuwe accommodaties wordt als uitgangspunt meegenomen dat de richtlijn NEN 1814 (norm voor toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten) en het ´handboek voor toegankelijkheid´ in acht worden genomen.
  9. 9. De gemeente wil dat, bij de realisatie van de sportvoorzieningen in een multifunctioneel centrum, rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid voor sporters en/of toeschouwers (tribune) met een beperking.

Consequentie sportvisie voor plangebied

Het bestemmingsplan faciliteert veel aspecten uit de gemeentelijke sportvisie. Tevens wordt ingespeeld op het aspect om sportgerelateerde buitenschoolse opvang mogelijk te maken op de sportvelden, mits dit toelaatbaar is uit oogpunt van externe veiligheid. Dit heeft te maken met het transport van gevaarlijke stoffen dat over het spoor 'Utrecht-Rotterdam' plaatsvindt en met de ligging van het zwembad (zie ook paragraaf 6.4.3).

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Kader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden

geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  1. 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  2. 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  3. 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  4. 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  5. 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  6. 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  7. 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. a. Waarborgen waterveiligheid.
  2. b. Zorgen voor mooi en schoon water.
  3. c. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  4. d. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Regionaal beleid

Het bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het HHSK heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2010. Naast de inhoud van het waterbeheer geeft dit plan ook aanknopingspunten voor de samenhang tussen thema's en de samenwerking tussen de bij het waterbeheer betrokken partners. Dit laatste is belangrijk omdat de realisatie van het waterbeheer en de daarvoor benodigde inrichting slechts mogelijk is, wanneer de maatregelen van de verschillende partners zijn afgestemd en op het juiste moment worden uitgevoerd. De missie van het hoogheemraadschap luidt kortweg: 'droge voeten en schoon water'. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid (waterkeringen en peilbeheer) en de waterkwaliteit. De missie is uitgewerkt in een missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt (klantgericht en transparant).

Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het HHSK met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.

Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Zuidplas heeft in 2009, samen met het HHSK een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat naast een inventarisatie van 'knelpunten en kansen' in het waterbeheer, uit een visie voor de middellange termijn en voorstellen voor maatregelen ter verbetering van het water- en rioolbeheer. Belangrijke uitgangspunten voor waterberging zijn:

  1. 1. Indien het oppervlak aan verharding meer dan 500 m2 toeneemt, dient er extra waterberging gerealiseerd te worden. Hier is maatwerk nodig. In principe geldt dat 10% van het extra te verharden oppervlak gecompenseerd moet worden;
  2. 2. Indien watergangen worden gedempt, dienen deze 100% gecompenseerd te worden;
  3. 3. De extra te realiseren waterberging dient binnen het plangebied of binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd te worden.

5.2 Het Plangebied

Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan zijn verschillende waterlopen aanwezig. Het betreft (relatief) kleine sloten en grote waterpartijen in het park (gelegen tussen Parkzoom en Dorrestein).

Vigerende bouwrechten worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Voor de sportvelden is in het nu geldende bestemmingsplan een bebouwingspercentage opgenomen. In aanvulling op dit bebouwingspercentage mag er per bestemmingsvlak één seizoensgebonden overkapping (bijvoorbeeld een blaashal) gerealiseerd worden, welke maximaal 2.400 m2 bedraagt. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt dit bestaande recht behouden.

Met het nieuwe bestemmingsplan neemt het oppervlakte aan verharding van het sportpark Dorrestein beperkt toe. Ten opzichte van de bestaande (feitelijke) situatie neemt het oppervlakte aan bebouwing toe met 866 m2. Gezien de marginale toename van bebouwing (namelijk 866 m2 op 13,3 ha sportterrein) en de nabijheid van voldoende watergangen is het niet aannemelijk dat er water gecomenseerd hoeft te worden. Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt met het HHSK overlegd of er water gecompenseerd moet worden (er wordt maatwerk geleverd).

De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de demping van water. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.

Waterkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.

Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien het niet mogelijk of gewenst is rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.

Grondwater

Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke. In geval van bouwactiviteiten dient er rekening mee gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving.

Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mogen veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut.

Het bestemmingsplan maakt, met uitzondering van nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geen nieuwe ondergrondse bouwwerken mogelijk. Deze voorzieningen zijn in veel gevallen ook vergunningsvrij te realiseren.

Onderhoudsstroken

Evenwijdig aan de spoorlijn ligt een hoofdwatergang. In het belang van deze watergang heeft deze watergang aan weerszijden een onderhoudsstrook van 5 meter. Deze strook dient te allen tijde toegankelijk te zijn voor onderhoudswerkzaamheden.

Aan de noordkant ligt de bestemming 'sport'. Deze gronden mogen voor maximaal 2,5% bebouwd worden. De gewenste uitbreidingen van de diverse sportverenigingen vinden niet binnen de onderhoudsstrook plaats. Het is niet in het belang van de verenigingen dat gebouwen nabij de spoorlijn gesitueerd worden. De (ver-) nieuwbouwplannen zullen in de directe omgeving van de bestaande opstallen gerealiseerd worden.

Aan de zuidkant van de watergang hebben de gronden een bestemming 'verkeer – railverkeer'. Binnen deze bestemming kunnen uitsluitend voorzieningen van algemeen nut en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ten dienste van het railverkeer gerealiseerd worden. Bouwwerken, welke (grotendeels) ook vergunningsvrij mogelijk zijn. Hiermee worden er geen bouwwerkzaamheden mogelijk gemaakt die de toegankelijkheid van de onderhoudsstroken verstoren.

Waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen binnen het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan gekarakteriseerd worden als een rustige woonwijk. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is niet toelaatbaar.

De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.

6.1.1 Plangebied

Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland is geïnventariseerd welke bedrijven in het plangebied zijn gevestigd. Voor deze bedrijven zijn voor zover mogelijk de milieuzones bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering en gegevens uit milieuvergunningen en AMvB's. Vervolgens is geïnventariseerd waar mogelijk hindersituaties kunnen optreden.

Locatie naam bedrijfsaard SBI-code categorie
Britse Zoom 9 T.C. Nieuwerkerk tennisvereniging 931 3.1
Hoofdweg Zuid 12 Firma Abbring automobielenhandel 451 2
Sportpark Dorrestein 2 V.V. Nieuwerkerk voetbalvereniging 931 3.1
Sportpark Dorrestein 3 NHC De IJssel hockeyvereniging 931 3.1
Sportpark Dorrestein 5 St. Con Musica muziekvereniging 8552 2
Iersestraat 15 St. Polderbad buitenbad 931 4.1
Iersestraat 15 Ten Tije Fitness Centrum sportschool 931 2
Franse Zoom 14 IJsselhage kinderboerderij 91041 2

Aanwezige bedrijven in het plangebied

Vrijwel alle aanwezige functies zijn sportfuncties. Deze hebben in dit bestemmingsplan een bestemming sport gekregen. Daarnaast zijn er een aantal maatschappelijke functies en een autobedrijf (Firma Abbring) aanwezig. Zowel het autobedrijf als de maatschappelijke functies hebben een passende bestemming gekregen.

6.1.2 Conclusie bedrijven en milieuzonering

In het plangebied komen overwegend activiteiten voor van maatschappelijke aard. Deze activiteiten hebben in het nieuwe bestemmingsplan een maatbestemming (een maatschappelijke bestemming) gekregen. Voor het overige zijn er geen beperkingen voor de vaststelling van het conserverend bestemmingsplan.

6.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalT dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplan-procedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  1. 1. nieuwe infrastructuur;
  2. 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In de nabijheid van het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Deze hebben geen zonegrens.

Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt nieuwe sportgerelateerde buitenschoolse opvang mogelijk. Deze functie wordt niet aangemerkt als geluidsgevoelige functie (conform artikel 1.2 van het Besluit Geluidhinder). Voor de rest is het bestemmingsplan te beschouwen als een conserverend bestemmingsplan: er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.

Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan Parkzoom heeft een overwegend conserverend karakter; er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In het kader van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai. Op basis van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidsbelasting van de relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied in beeld gebracht. De rekenresultaten zijn weergegeven door middel van contouren (zie bijlage 1). Uit de rekenresultaten blijkt dat met name de geluidsbelasting langs de Hoofdweg relatief hoog is. Er zijn echter geen bezwaren om het bestemmingsplan vast te stellen.

Spoorweglawaai

Binnen het plangebied ligt traject 594, welke een zonebreedte van 600 meter, gemeten van de buitenste spoorstaaf, heeft. Hiermee ligt deze zone voor een groot deel over het plangebied heen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Dit bestemmingsplan hoeft daarmee niet te worden getoetst aan voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde uit de Wet geluidhinder (68 dB voor bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen en 63 dB voor woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen). Er dient wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Dat kan door de geluidsbelasting vanwege de spoorwegenstructuur in het plangebied in beeld te brengen.

Voor het spoorwegtraject Gouda-Rotterdam is berekend wat de geluidsbelasting op het plangebied is (zie bijlage 1). De rekenresultaten zijn weergegeven door middel van contouren. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 2.10 van DGMR Raadgevende Ingenieurs BV. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de invoergegevens, zoals deze vanuit het geluidregister van Prorail (ten behoeve van de Geluid Productie Plafond) beschikbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0002.png"

Geluidscontouren ten gevolge van de spoorlijn

De geluidsbelasting bedraagt in het deel van het plangebied met bestemming wonen ten hoogste 55 dB. Er zijn daarmee geen bezwaren om het bestemmingsplan vast te stellen.

6.2.2 Cumulatieve geluidsbelasting

Voor het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting berekend. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. Met deze methode is het mogelijk om voor verschillende bronnen de verwachte (gecumuleerde) hinder te kwantificeren. De methode “Miedema” berekent bij een bepaalde waarde van de geluidsbelasting van een geluidssoort ( weg, rail, industrie) de ervaren geluidshinder die gelijk is aan de hinder door wegverkeer in de stad. De verschillende soorten geluiden worden bij elkaar opgeteld. Vervolgens wordt de te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting gekwantificeerd volgens onderstaande tabel.

Gecumuleerde geluidsbelasting
in Lden in dB
Milieukwaliteitsmaat
< 50 Goed
50-55 Redelijk
55-60 Matig
60-65 Tamelijk slecht
65-70 Slecht
> 70 Zeer Slecht

Voor het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting op het plangebied bepaald. Voor de berekening van deze cumulatieve geluidsbelasting zijn de volgende bronnen relevant bevonden: wegverkeerslawaai en spoorlawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0003.png"

In het overgrote deel van het plangebied waar zich geluidgevoelige bestemmingen bevinden is de milieukwaliteit redelijk tot matig. Er zijn geen bezwaren om het bestemmingsplan vast te stellen.

6.2.3 Conclusie geluid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt nieuw gebruik op de sportcomplexen ten behoeve van sportgerelateerde buitenschoolse opvang mogelijk. Buitenschoolse opvang wordt niet aangemerkt als geluidsgevoelige functie. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Het aspect 'geluid' levert daarmee geen beperkingen op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.3 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  1. 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  2. 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 wonignen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het besluit is het niet toegestaan om kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) te realiseren op minder dan 300 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden overschreden.

6.3.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Parkzoom heeft een overwegend conserverend karakter. Naast een functieverbreding op de sportvelden worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het toestaan van sportgerelateerde buitenschoolse opvang draagt bij aan het intensiveren van het gebruik van de sportvelden, zoals verwoord in de gemeentelijke sportvisie. Het toevoegen van deze vorm van buitenschoolse opvang draagt in 'niet betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

Volgens artikel 5.16, eerste lid van de Wet Milieubeheer kan een dergelijk plan, waarbij de luchtkwaliteit in hoofdzaak gelijk blijft, zonder meer doorgang vinden. Om toch een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven zijn de immissies op twee locaties in het plangebied berekend (zie bijlage 1). Berekend is de bijdrage van het wegverkeer aan de concentraties NO2 en PM10.

Uit de berekeningen blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van NO2 berekend voor het jaar 2012 ruim onder de grenswaarde liggen. Deze grenswaarde is vanaf 2015 geldig. Door het schoner worden van het verkeer worden in de toekomst geen overschrijdingen berekend. De jaargemiddelde PM10 concentraties voldoen in alle gevallen aan de grenswaarden.

6.3.2 Conclusie luchtkwaliteit

Het overwegend conserverend bestemmingsplan Parkzoom staat ten opzichte van het vigerende plan een functieverbreding op de sportvelden toe. Deze functieverbreding draagt in niet betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Aldus wordt het vaststellen van het plan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 wordt voldaan.

6.4 Externe Veiligheid

6.4.1 Kader / wetgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.

Indien het belang van de functie van de dubbelbestemming Leiding zo zwaarwegend is dat er eigenlijk geen ruimte meer is voor een ander gebruik van de grond, dan kan worden afgezien van een dubbelbestemming en gekozen worden voor een 'gewone' bestemming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leidingstrook of leidingstraat. Dit is een strook grond die in gebruik is (of gereserveerd) voor meerdere leidingen. Dan kan gekozen worden voor een bestemming Leiding - Leidingstrook. Bij een specifieke leiding kan dit ook voorkomen. Dit is de belemmeringszone.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen een dergelijk gebied spelen dan belangen die het nodig maken dat eerst een onderzoek of een nadere afweging plaatsvindt, voordat een functiewijziging of omgevingsvergunning kan worden verleend. In dat geval zal de tussenstap van een wijziging of vergunning nodig zijn. Een gebiedsaanduiding is geen bestemming. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel-) gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de planregels. Er worden geen gebiedsaanduidingen opgenomen louter als signalering voor bijvoorbeeld een bepaalde milieucontour. Het bestemmingsplan is hiervoor niet bedoeld. Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR).

Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt. Indien de PR-contour voor (beperkt) kwetsbare objecten buiten de belemmeringenstrook ligt, kan voor dat deel van de contour buiten de belemmeringenstrook een gebiedsaanduiding worden toegepast.

6.4.2 Visie Externe Veiligheid, gemeente Zuidplas

Om te zorgen voor een goede borging van externe veiligheid in ruimtelijke besluiten (en in besluiten in het kader van de Wabo) is het van belang dat een aantal stappen wordt doorlopen (zie onderstaand figuur). De stappen zijn vertaald in het volgende stappenplan:

1. Inventariseer risicobronnen:

  • Raadpleeg de kaart van deze visie voor inzicht in de relevante risicobronnen,
    risico-ontvangers en gebiedstypen;
  • Raadpleeg de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) voor een check op meest actuele informatie;

2. Bepaal de risico’s en bijbehorende contouren:

  • Bepaal de ligging van de 10-6 PR-contouren en de omvang van het groepsrisico;
  • Bepaal de ligging van het invloedsgebied en indien relevant van de 100%-letaliteitsgrens;

3. Bepaal de voorwaarden EV voor ruimtelijke ordening:

  • Bepaal binnen welk gebiedstype het ruimtelijke plan is gelegen
  • Bepaal het type object(en) dat gerealiseerd mag worden (verminderd zelfredzaam kwetsbaar object, kwetsbaar object, beperkt kwetsbaar object) binnen de verschillende contouren.

4. Verantwoord het groepsrisico:

  • Werk met behulp van de teksten in bijlage 4 scenario’s de verantwoording van het groepsrisico uit.
  • Maak daarnaast gebruik van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (zie www.groepsrisico.nl).

Op basis van dit stappenplan blijkt dat er één relevante risicobron aanwezig is, namelijk de spoorlijn Gouda - Rotterdam. De invloedsgebieden van 200 meter het spoor liggen binnen het plangebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar paragraaf 6.4.3.

6.4.3 Plangebied

Risicovolle bedrijven

In en nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen (EV-relevante inrichtingen) aanwezig:

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0004.png"

Risicobronnen, overzicht

Bedrijfsnaam en locatie Soort bedrijf Aard risico PR 10-6
(m)
Invloeds
gebied
(m)
Afstand tot
plangebied
(m)
1. Tankstation Van Weelde B.V.
Europlaan 2
LPG tankstation explosief 45 150 155
2. Tankstation De Vink
Rijksweg A20
LPG tankstation explosief 110 150 400
3. Tankstation Maatveld
Rijksweg A20
LPG tankstation explosief 110 150 475
4. Polderbad
Iersestraat 15
zwembad chloorbleek-loog 0 75 binnen plangebied
5. Gasdrukmeet- en regelstation, Spoorlaan Gasdrukregel- en meetstation explosie 15 n.v.t. 12

EV-relevante bedrijven in en nabij het plangebied

1. Tankstation Van Weelde B.V.

De afstand van het plangebied tot het LPG tankstation (vulpunt en ondergrondse tank) is meer dan 150 meter. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation De Weelde gelegen en levert dus geen belemmering op voor het plangebied.

2. Tankstation De Vink

De afstand van het plangebied tot het LPG tankstation (vulpunt en ondergrondse tank) is 400 meter. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied (150 meter) van het LPG tankstation De Vink en levert dus geen belemmering op voor het plangebied.

3. Tankstation Maatveld

De afstand van het plangebied tot het LPG tankstation (vulpunt en ondergrondse tank) is 475 meter. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied (150 meter) van het LPG tankstation Maatveld en levert dus geen belemmering op voor het plangebied.

4 en 5. Polderbad Gasdrukmeet- en regelstation Spoorlaan

Het Polderbad en het gasdrukmeet- en regelstation vallen niet onder het Bevi en hoeven derhalve niet getoetst te worden in het kader van externe veiligheid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze inrichtingen wel opgenomen. Beiden vormen in het kader van externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied.

Een BSO kan worden aangemerkt als een kwetsbaar object. Conform de gemeentelijke Visie Externe Veiligheid (maart 2011) is een dergelijk object niet gewenst binnen een invloedsgebied Groepsrisico. Concreet betekent dit dat binnen het invloedsgebied van het zwembad BSO's uitsluitend onder voorwaarden mogelijk zijn.

Transport gevaarlijke stoffen

Vervoer over de weg, A20

Ten noordwesten van het plangebied is de A20 gelegen. Het plangebied ligt op ten minste 340 meter afstand van de A20. Voor ruimtelijke plannen op meer dan 200 meter afstand van de A20 is het plaatsgebonden risico en groepsrisico geen item. Op een dergelijke afstand speelt alleen het toxisch scenario. Bij nieuwbouw binnen het plangebied wordt geadviseerd om deze uit te voeren met afschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.

Vervoer over de weg, N219

Ten zuidoosten van het plangebied is op 875 meter afstand de N219 gelegen. Over deze weg worden brandbare vloeistoffen en brandbare gassen vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg.

Vervoer over het spoor (spoorlijn Utrecht - Rotterdam)

Aan de zuidkant van het plangebied ligt binnen het plangebied het spoor Utrecht - Rotterdam. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd.

Plaatsgebonden risico spoor

Uit de berekeningen in het kader van het Basisnet spoor (zie hieronder) van september 2011 blijkt dat de PR 10-6 contour voor het traject ter hoogte van het plangebied op maximaal 9 meter van het spoor is gelegen. Binnen 9 meter afstand van het spoor zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen of geprojecteerd. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico spoor

In de huidige situatie is binnen het plangebied de zone rond de spoorlijn vrijwel onbebouwd. De bebouwing in de kernen Capelle aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel telt echter wel mee in het groepsrisico ter hoogte van het plangebied. Uit berekeningen in 2009 (Signaleringskaart Midden-Holland, AVIV) blijkt dat het groepsrisico binnen het plangebied beneden de oriëntatiewaarde is gelegen (zie bijlage 1).

In juli 2010 is het ontwerp Basisnet spoor vastgesteld. Kern van het Basisnet Spoor is dat een aantal maatregelen worden genomen om het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor veiliger te maken. Uit risicoberekeningen blijkt dat met deze veiligheidsmaatregelen het groepsrisico voor de gehele gemeente Zuidplas onder de oriëntatiewaarde komt te liggen. Naar verwachting wordt het Basisnet spoor medio 2013 wettelijk vastgelegd.

Binnen 200 meter (het gebied dat bepalend is voor het groepsrisico) van het spoor zijn o.a. sportvelden, volkstuintjes en agrarische gronden gelegen (lage personendichtheid). Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, waardoor het groepsrisico als gevolg van dit bestemmingsplan beperkt kan toenemen. In het bestemmingsplan is een veiligheidszone van 200 meter opgenomen, waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk zijn. Het college kan hiervan afwijken, indien het groepsrisico berekend wordt en er een verantwoording wordt opgesteld. Tevens zal er een advies van de brandweer en de beheerder van het spoor verkregen moeten worden.

Daarnaast is van belang dat bij nieuwbouw binnen het invloedsgebied van het spoor wordt uitgevoerd met afschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.

Vervoer over het water

In de nabijheid zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in verband met externe veiligheid.

Buisleidingen

Aan de zuidwest zijde van het plangebied, op de grens met de gemeente Capelle aan den IJssel, is een hogedruk aardgasleiding gelegen. De specificatie van deze leiding zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Leiding Diameter
(inch)
Druk (bar) Belemmeringen-
strook
PR 10-6 Invloedsgebied GR
A 518 30 66 5 0 380

Deze gasleiding ligt op 415 meter afstand van het plangebied en levert dus geen belemmering op voor het plangebied.

6.4.4 Conclusie externe veiligheid

Binnen of nabij het plangebied is het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Rotterdam - Utrecht relevant voor het plangebied. Het plaatsgebonden risico in verband met de spoorlijn Rotterdam- Utrecht vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Parkzoom. Het groepsrisico in verband met het spoor ligt onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet tot nauwelijks toe, omdat het bestemmingsplan Parkzoom een overwegend conserverend bestemmingsplan is. Het bestemmingsplan maakt wel een functieverbreding op de sportvelden mogelijk.

In het kader van de verantwoording van het groepsrisico, is in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding ' veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg' en een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - zwembad' opgenomen. Binnen deze zones zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan (bijv. basisscholen, buitenschoolse opvang, verzorgingstehuizen). Pas als het groepsrisico is berekend, er een verantwoording van het groepsrisico is opgesteld en er schriftelijk advies is ingewonnen bij de brandweer en de beheerder kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van een nieuw kwetsbaar object.

6.5 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

Consequentie voor plangebied

Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Het plan maakt sportgerelateerde buitenschoolse opvang op de sportvelden mogelijk. De activiteit van de buttenschoolse opvang verschilt niet van de sportbestemming, namelijk sporten. Daarbij maakt het niet uit of kinderen hier in het kader van de buitenschoolse opvang sporten, of dat kinderen hier in het weekend sporten. De activiteit is hetzelfde.

Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het daarom met name van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied. De volgende bodeminformatie is bekend.

Tanks

Binnen het plangebied zijn meerdere tanks bekend in het bodeminformatiesysteem bij de Omgevingsdienst. Ze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen.

Voormalige bedrijven

Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere bedrijven, waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd, gevestigd zijn geweest. Binnen het plangebied zijn alle voormalige bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk spoedeisende verontreinigingen konden ontstaan, reeds onderzocht. Locaties waar eventueel nog vervolgonderzoek noodzakelijk is, zijn meegenomen onder het kopje Bodemonderzoeklocaties.

Huidige bedrijven

Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied diverse bedrijven zijn gevestigd. De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 6.1.

Bodemonderzoekslocaties

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied diverse onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Op sommige locaties daarvan is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij een ruimtelijke ontwikkeling of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning). Voor enkele locaties geldt dat deze voldoende zijn onderzocht danwel voldoende zijn gesaneerd.

Gedempte sloten

Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten zijn gedempt. Het dempingsmateriaal varieert van puin en bouw- en/of sloopafval en een demping met onbekend materiaal. Ze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen.

Grondverzet

De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen plangebied Parkzoom is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied Parkzoom is grotendeels gelegen in zone 5 (recente uitbreidingen) en gedeeltelijk in zone 12 (lint 5, Zuidplas incl Zoetermeer) en zone 6 (uitbreidingen 2).

6.5.1 Conclusie bodem

Uit het onderzoek blijkt dat er geen directe vervolgactie op het gebied van de bodem dient te worden uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan. Onacceptabele humane risico's als gevolg van de in de bodem aan te treffen verontreinigingen in combinatie met een gevoelig gebruik worden niet verwacht.

Voor de beperkte uitbreiding van bebouwing, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zal bodemonderzoek verricht moeten worden. Dit bodemonderzoek zal in ieder geval gereed moeten zijn op het moment dat de bouwvergunning wordt aangevraagd.

6.6 Kabels En Leidingen

Aan de zuidwest-zijde van het plangebied, parallel aan de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel, is een hoogspanningslijn aanwezig. Het betreft een hoogspanningslijn met een spanning van 380 kV. De indicatieve magneetveldzone voor deze hoogspanningslijn bedraagt 215 meter aan weerszijden van de lijn. Het plangebied is op 375 meter afstand van de hoogspanningslijn gelegen. De hoogspanningslijn levert dus geen belemmering op voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0005.png"

Er zijn geen andere kabels en leidingen binnen het plangebied aanwezig, welke een gebruiks- of bouwbeperking oplevert voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.

Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.

7.1.1 Plangebied

Voor dit bestemmingsplan is gekeken welke natuurwetgeving op het plan van toepassing is. Er is geen verkennend ecologisch veldonderzoek verricht. Er worden daarom alleen uitspraken gedaan op basis van literatuur- en verspreidingsgegevens. Op basis van het literatuuronderzoek is een inschatting gemaakt van de eventuele effecten van de voorgenomen activiteiten op mogelijk aanwezige beschermde gebieden. Daar het een overwegend conserverend bestemmingsplan betreft zijn effecten op beschermde soorten (Flora- en faunawet) niet volledig getoetst. Uiteindelijk volgt een conclusie ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de effecten of een aanbeveling tot nader onderzoek of vervolgprocedures (zie bijlage 1).

Soortbescherming

Een aantal beschermde soorten, zoals vogels (gierzwaluw en huismus) en vleermuizen (vooral gewone dwergvleermuis) zijn zeer waarschijnlijk in het plangebied aanwezig. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst moet hiermee rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen dit bestemmingsplan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen, zoals slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de Flora- en faunawet kunnen betekenen. In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.

Gebiedsbescherming

Op basis van literatuuronderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Structuurvisie (EHS, weidevogelgebied) ligt.

Het plangebied ligt op een afstand van tenminste 8 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Boezems Kinderdijk'). De Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' en 'Donkse Laagten' liggen op respectievelijk 11,5 en 12,5 kilometer afstand van het plangebied (zie bijlage 1). Gezien het feit dat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is en het plangebied in zijn huidige vorm (met woonblokken en sportvelden) niet of nauwelijks geschikt is voor aangewezen vogelsoorten voor de Natura 2000-gebieden, worden externe effecten met zekerheid uitgesloten. Ook van een toename van stikstof (heeft vaak een grote invloedssfeer) door een grotere verkeersintensiteit wordt uitgesloten. Externe effecten op aangewezen habitattypen worden dan ook eveneens uitgesloten. Vanwege de ligging buiten een Natura 2000-gebied zijn directe effecten op Natura 2000-gebieden ook uitgesloten. Bij dit bestemmingsplan hoeft geen rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998.

Op het moment dat er ruimtelijke ontwikkelingen met een grote invloedssfeer plaats vinden, dienen deze (opnieuw) getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het gaat dan om het mogelijk optreden van externe effecten.

Het plangebied ligt op een afstand van respectievelijk 400 meter en 1800 meter van de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (evz), onderdeel van de EHS en EHS-gebied (zie bijlage 1). In het plangebied zijn dus geen EHS-gebieden aanwezig.

Op het moment dat er ruimtelijke ontwikkelingen met een grote invloedssfeer plaats vinden, dienen deze getoetst te worden aan de doelstellingen van de EHS. Door de kap van een solitaire boom of de sloop van één woning worden negatieve effecten op de EHS overigens niet direct verwacht, omdat de invloeden van dit soort ontwikkelingen slechts zeer lokaal van aard zijn.

Andere provinciale beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied, zijn niet aanwezig nabij het plangebied. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied ligt op circa 1.100 meter afstand (zie bijlage 1). Gezien deze afstand worden effecten hierop uitgesloten.

7.1.2 Conclusie flora en fauna

Omdat het plan overwegend conserverend van aard is, is schade aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet te verwachten. Door het overwegende conserverende karakter van het plan, het type habitat in het plangebied en de relatief grote afstand tot beschermde gebieden zijn ook geen effecten op beschermde gebieden mogelijk. Samengevat zijn er vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren voor het bestemmingsplan Parkzoom.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

7.2.1 Monumentenwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

7.2.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol.

7.2.3 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op 23 november 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.

Archeologische beleidsadvieskaart

De archeologische beleidsadvieskaart betreft een versimpeling van de archeologische verwachtingskaart waarin het beleidsadvies per kaarteenheid wordt vermeld. Dit heeft geleid tot een archeologische beleidsadvieskaart met schaal 1:10.000 waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De kaart is afgedrukt op A0-formaat (schaal 1:15.000). De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:

  1. 1. Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
  • archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
  • overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  1. 2. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
  • zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)

Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 meter beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 meter. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 meter beneden maaiveld.

  • Terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
  • Terreinen waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.

De archeologische beleidsadvieskaart heeft geresulteerd in een archeologische verwachtingskaart.

Consequentie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0007.png"

Binnen het plangebied zijn gronden met een hoge en zeer hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Ter bescherming van deze waarden hebben deze gronden in het bestemmingsplan een dubbelbestemming gekregen. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden zijn uitsluitend na het verkrijgen van een aanlegvergunning (omgevingsvergunning) mogelijk.

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks bindende werking voor burgers.

8.2 De Bestemmingen

Bedrijf

Gebruik

Binnen het plangebied zijn er twee percelen, welke de bestemming 'bedrijf' hebben gekregen: het autobedrijf Abbring en Zn (Peugeot specialist) aan de Hoofdweg Zuid 12 en een nutsvoorziening aan de Luxemburgsezoom. De gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m² zijn tevens toegestaan. Het autobedrijf aan de Hoofdweg Zuid mag, overeenkomstig de bestaande gebruiksrechten, twee bedrijfswoningen hebben.

Bouwen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken gerealiseerd worden.

Cultuur en ontspanning

Gebruik

Aan de rand van het plangebied is een kinderboerderij aanwezig. Vrijwel de gehele kinderboerij ligt in het aangrenzende bestemmingsplan voor de Groene Zoom. Een klein deel van de kinderboerderij ligt binnen de grenzen van dit bestemmingsplan. De gronden hebben, in aansluiting op de bestemming in bestemmingsplan Groene Zoom, de bestemming 'cultuur en ontspanning' gekregen.

Bouwen

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden.

Groen

Gebruik

De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Daarnaast mogen de gronden gebruikt worden ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzamelpunten, fiets- en voetpaden, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen en waterpartijen, objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen, tuinen en kunstwerken.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn hiervoor diverse maatvoeringen opgenomen.

Maatschappelijk

Gebruik

De gronden met de bestemming 'maatschappelijk' mogen gebruikt worden ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening, bijzondere woonvoorzieningen, woon-zorgappartementen en ondersteunende horeca met categorie 3.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Hoofdgebouwen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd te worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken opgericht worden, mits ze voldoen aan de opgenomen regeling.

Sport

Gebruik

De gronden met de bestemmings 'sport' mogen gebruikt worden ten behoeve van sportvoorzieningen, sportvelden, een zwembad en sportscholen (fitness). Sportgerelateerde buitenschoolse opvang wordt mogelijk gemaakt. Indien deze buiten de veiligheidszone van de spoorlijn vallen zijn deze direct (bij recht) toegestaan. Is er een initiatief voor een locatie, vallend binnen de veiligheidszone, dan dient er een groepsrisico berekening en - verantwoording opgesteld te worden (zie ook de beschrijving onder 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg'.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sociaal/cultureel' zijn sociaal-culturele activiteiten en een congrescentrum, met de daarbij behorende logies toegestaan. Tevens is ondersteunende horeca toegestaan.

Bouwen

Voor de sportvelden zijn bebouwingspercentages opgenomen. In aanvulling op het bebouwingspercentagesis er per bestemmingsvlak een seizoensgebonden bouwwerk toegestaan met een maximum oppervlakte van 2.400 m2. Daarmee zijn de bouwrechten ten opzichte van het tot op heden geldende bestemmingsplan behouden.

Tuin

Gebruik

De gronden voor de voorgevels van de woningen hebben de bestemming tuin gekregen. Deze gronden mogen gebruikt worden als tuin, water, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Voor wat betreft bebouwing zijn erkers toegestaan over een breedte van maximaal 50% van de voorgevel en/of de zijgevel. De bouwhoogte van deze erker bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m1. De diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'tuin', met een maximum van 1 m¹.

Verkeer

Gebruik

De wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie hebben de bestemming 'verkeer' gekregen. Uitsluitend de Hoofdweg heeft deze bestemming gekregen. Deze gronden mogen tevens gebruikt worden ten behoeve van parkeren, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen (bermen en beplanting), voorzieningen van openbaar nut, straatmeubiliair, water en kunstwerken.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Verkeer - railverkeer

Gebruik

De spoorlijn Gouda - Rotterdam ligt voor een klein deel binnen het plangebied. De spoorbaan, inclusief het talud en de aangrenzende groenzones hebben de bestemming 'verkeer-railverkeer' gekregen. Naast een spoorbaan, kunnen deze gronden ook gebruikt worden ten behoeve van geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, water, objecten van beeldende kunst en kunstwerken.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De bouwregels zijn per type bouwwerk nader gespecificeerd in de regels.

Verkeer - verblijf

Gebruik

De overige wegen, straten en paden welke hoofdzakelijk een verblijfsfunctie hebben, hebben de bestemming 'verkeer – verblijf' gekregen. Ook het gebruik ten behoeve van fiets- en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, in- en uitritten, voorzieningen van openbaar nut, water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw is toegestaan.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De bouwregels zijn per type bouwwerk nader gespecificeerd in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPParkzoom-VA01_0008.png"

Water

Gebruik

Alle waterpartijen hebben de de bestemming 'water' gekregen. De 'gronden' binnen deze bestemming mogen gebruikt worden ten behoeve van waterpartijen, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

Bouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.

Wonen

Gebruik

De woningen hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'wonen' gekregen. Naast wonen mogen deze gronden ook gebruikt worden voor aan-huis-verbonden beroepen, woongroepen, tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken.

Het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden ook aan-huis-verbonden bedrijven en mantelzorg toe te staan.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Hoofdgebouwen dienen binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd te worden. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken opgericht worden, mits ze voldoen aan de opgenomen regeling.

Het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een dakopbouw mogelijk te maken. Daarnaast is er een mogelijkheid om ten behoeve van mantelzorg extra bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarden, mogelijk te maken.

Waarde - archeologie (1 en 2)

Gebruik

Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat delen van het plangebied een hoge of een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Deze bescherming vindt plaats door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2'. Deze bestemming geldt primair aan de onderliggende bestemmingen.

Bouwen

In de gebieden waar de archeologische waarde wordt verwacht, is een beschermingsregime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime en de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de, in het regime, vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omgevingsvergunning, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige. Voordat de werkzaamheden van start gaan, zal er een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verkregen moeten zijn.

'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg' en 'veiligheidszone - zwembad' (gebiedsaanduidingen)

De gronden binnen de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - spoorweg' en 'veiligheidszone - zwembad' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – tevens aangewezen om de vestiging van nieuwe kwetsbare objecten (o.a. BSO's) tegen te gaan. Nieuwe kwetsbare objecten zijn uitsluitend onder voorwaarden toegestaan: het groepsrisico moet worden berekend, er dient een verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld en het college wint voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, schriftelijk advies in bij de brandweer en de beheerder ten aanzien van de externe veiligheidsrisico's.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  2. 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

9.2 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

Het bestemmingsplan maakt een beperkte uitbreiding van bebouwing op sportpark Dorrestein mogelijk. Zoals in paragraaf 3.1 van deze toelichting is omschreven betreft dit een (jurisch-planologische) toename van bebouwing van 890 m2. Conform artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is deze uitbreiding van bebouwing niet aan te merken als 'bouwplan'.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Overleg 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Gasunie en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) hebben een reactie ingediend. De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de reactie van het HHSK is binnen de bestemming sport ook water mogelijk gemaakt.

10.2 Inspraak

In artikel 150 van de Gemeentewet wordt bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. De inspraakverordening van de gemeente Zuidplas geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen.

Het college van de gemeente Zuidplas heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak. Tijdens de periode van het wettelijke vooroverleg is er wel een informatieavond georganiseerd voor de buurt. Naar aanleiding van deze informatieavond is het (voorliggende) bestemmingsplan op onderdelen aangepast.

10.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt uitvoering gegeven aan de eis het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 januari 2013 t/m 6 maart 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijze ingediend.

Bijlage 1 Horeca Categorieën Horecabeleid Zuidplas

Categorie Soort Toelichting

0
Buurthuizen, sport- en recreatie-instellingen, sociaal-culturele instellingen Horeca-achtige activiteiten in instellingen anders dan in categorie 1-5 (paracommerciële horeca)

1
Koffie en/of theeschenkerij gelegen in een 's avonds en 's nachts afgesloten winkelcentrum. Een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt.


2
Cafetaria/ snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden.

3
Café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigde plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen

4
Discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning) Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren
5 Hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Milieukundige Toelichting Odmh

Bijlage 1 Milieukundige toelichting ODMH