KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Brandstof
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Riool
Artikel 11 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Situatiebeschrijving
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkeling
3.2 Kabels & Leidingen
3.3 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Waterhuishouding
5.2 Samenvatting En Conclusies
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Geluid
6.2 Luchtkwaliteit
6.3 Trillingen
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Bodem
6.6 Explosieven
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Betrokkenheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
10.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend (Water)bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 3 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Zuidelijke Dwarslaan

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 27-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanZuidelijke Dwarslaan van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan "Zuidelijke Dwarslaan";

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond. Onder andere nader te onderscheiden in:

  1. a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
  2. b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. i. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  10. j. paardenfokkerij: het houden van paarden gericht op productie en verkoop.

1.7 agrarische medegebruik

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.14 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 kunstobjecten:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;

1.17 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.18 omgevingsvergunning

vergunning die door het daartoe bevoegde bestuursorgaan is verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.19 openbare nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.20 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - rail', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.21 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.22 veehouderij

het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;

1.23 wet:

  1. 1. indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het plan;
  2. 2. indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend agrarische bedrijven zijn toegestaan als bedoeld in 1.6 onder b (veehouderij);
  2. b. (dag)recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen, varen en vissen;
  3. c. voor het behoud van de landschappelijke opbouw in de vorm van de bestaande karakteristiek van het gebied bestaande uit een kenmerkende afwisseling van parallel lopende weidepercelen met schei- en kavelsloten.

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;

met de daarbij behorende:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. straatmeubiliair;
  3. d. voorzieningen van openbaar nut;
  4. e. water;
  5. f. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde waterloop' voor een overkluisde waterloop;

met de daarbij behorende:

  1. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. d. voet- en fietspaden;
  3. e. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  4. f. voorzieningen van openbaar nut;
  5. g. straatmeubiliair;
  6. h. water;
  7. i. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;
  2. b. onderdoorgangen met een maximale doorrijhoogte van 5 meter;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluisde waterloop' voor een overkluisde waterloop;
  4. d. verkeersvoorzieningen, zoals wegen, viaducten, fiets- en voetpaden;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. civieltechnische kunstwerken, waaronder mede begrepen keermuren.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken;

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 8 Leiding - Brandstof

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van brandstof (categorie K2 en K3) met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 96 Bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

8.2 Bouwregels

Voro het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter en een oppervlakte van ten hoogte 5 m2.
  2. b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw) regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn leiding – gas' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.

9.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de rioolleiding en/of de waterleiding, verenigbaar is met het belang van de gasleiding.

9.3 Bouwregels

Op de in9.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 meter.

9.4 Afwijking van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangeduide gronden binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn leiding – riool' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een rioolleiding.

10.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de rioolleiding.

10.3 Bouwregels

Op de in10.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 meter.

10.4 Afwijking van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.3en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 11 Leiding - Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn leiding – water' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een waterleiding.

11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de waterleiding.

11.3 Bouwregels

Op de in 11.1bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 meter.

11.4 Afwijking van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in11.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. 6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

14.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 11bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

14.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in14.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

  1. 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van terinzageleggen van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. 2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van van antenne-, licht-,zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, zoals bedoeld in1.23, onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 18.1 met maximaal 10 %.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidelijke Dwarslaan.

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

ProRail heeft van de minister opdracht gekregen om het aantal overwegen in Nederland te verminderen. Een aantal overwegen zal zondermeer kunnen worden opgeheven, maar een groot aantal zal eerst moeten zijn vervangen door een ongelijkvloerse kruising, voordat tot opheffing kan worden overgegaan.

In dit kader zullen ook in het gebied tussen Zevenhuizen, Moordrecht en Gouda (de Zuidplaspolder, met de nieuwe gemeente Zuidplas), een aantal overwegen moeten verdwijnen. Voor de vervangende vrije kruisingen is subsidiegeld beschikbaar.

Eén van de op te heffen overwegen betreft de overweg spoorbaan Gouda - Zoetermeer/Den Haag, ter hoogte van de Zuidelijke Dwarsweg in de gemeente Zuidplas. De Zuidelijke Dwarsweg zal daarbij worden verplaatst en er zal een onderdoorgang worden aangelegd.

Voor de verlegging van de weg en het realiseren van de onderdoorgang is in het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Omdat de verlegging van de waterloop en de brandstofleiding niet binnen deze wijzigingsbevoegdheid valt dient een bestemmingsplan te worden opgesteld om de gehele ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft de overweg van de Zuidelijke Dwarsweg over de spoorlijn Gouda - Zoetermeer/Den Haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0001.jpg"

Locatie huidige overweg

De onderdoorgang wordt gerealiseerd aan de oostzijde van de huidige overweg.

Het plangebied is gelegen ten oosten van de huidige overweg.


afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0002.jpg"

Plangrens

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgenomen ontwikkeling en omvat de planbeschrijving. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 7 omvat de omschrijving van de omgevingsaspecten.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Situatiebeschrijving

De huidige overweg betreft een beveiligde overweg met asfaltverharding over de spoorlijn Gouda - Zoetermeer/Den Haag. Aan beide zijden van de iets verhoogd liggende spoorbaan liggen weilanden met sloten, en een enkele woning/boerderij.

Aan de noordwestzijde van de overweg ligt het bedrijventerrein Distripark A12. Aan de zuidwestzijde van de overweg staat nog de oude woning van de overwegwachter.

Langs de oostzijde van de Zuidelijke Dwarsweg loopt een brede watergang, die de spoorbaan haaks kruist door middel van een duiker (spoorbruggetje) op circa 15m van de overweg. De gronden waar de verlegging van de Zuidelijke Dwarsweg is voorzien, zijn op dit moment agrarisch in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0003.jpg"

Huidige situatie overweg

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

De bestaande overweg van de Zuidelijke Dwarsweg in de spoorbaan Gouda - Zoetermeer/Den Haag wordt opgeheven. Dit in het kader van afspraken met de minister om het aantal overwegen in Nederland te verminderen.

Er zal op circa 34m ten oosten van de Zuidelijke Dwarsweg een nieuwe weg met onderdoorgang worden aangelegd. Deze nieuwe weg gaat de Zuidelijke Dwarslaan heten.

Tijdens de bouw van de onderdoorgang kan de huidige overweg in gebruik blijven. Wanneer de onderdoorgang gereed is zal de overweg komen te vervallen.

Aangezien er genoeg ruimte is voor de bouw van de onderdoorgang, kan de bestaande duiker zijn huidige functie behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0004.jpg"

Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0005.jpg"

Artist Impressions

3.2 Kabels & Leidingen

Voor het in kaart brengen van de aanwezige kabels en leidingen is een KLIC-melding gedaan. De volgende kabels & leidingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:


Dunea Watertransportleiding

Parallel aan de noordzijde van de spoorbaan loopt op circa 30m van de spoorbaan een waterleiding van Dunea (watertransportleiding met diameter 1400mm). De Dunea leiding zal moeten worden gezinkerd, omdat de bovenkant van de leiding in de bestaande situatie een conflict vormt met de vloer van de onderdoorgang. Bij het ontwerp van de paalfundering en/of de mogelijke tijdelijke damwanden zal rekening worden gehouden met de ligging van de Dunea leiding.


DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie)

Ten zuiden van de spoorbaan is een DPO leiding gelegen die de zuidelijke toerit van de geplande onderdoorgang kruist. Deze leiding levert een conflict op met de toerit, mogelijke tijdelijke damwanden en/of de paalfundering van de onderdoorgang. De leiding wordt verlegd.


Daarnaast liggen aan de noordzijde van de spoorbaan nog een aantal leidingen die gelegen zijn nabij de noordelijke toerit van de onderdoorgang:

  • Gemeente Waddinxveen gas onder druk.
  • Gemeente Zuidplas gas onder druk.
  • Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard riool onder druk.
  • Gemeente Zuidplas riool onder druk.

Deze blijven op hun huidige locatie liggen.

3.3 Wijze Van Bestemmen

Doordat de ontwikkeling in eerste instantie mogelijk gemaakt kan worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid, is aangesloten bij het vigerend bestemmingsplan 'Gouweknoop'. De uitgangspunten uit dit bestemmingsplan zijn vertaald in de standaardregels van de gemeente Zuidplas. Zo voldoen deze regels aan de laatste eisen uit de wet- en regelgeving.

De systematiek is dus vergelijkbaar met die van het bestemmingsplan 'Gouweknoop'. De ontwikkeling wordt rechtstreeks mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nota Ruimte

Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, de Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, in werking getreden.

In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030 op hoofdlijnen vastgelegd. De nota bevat geen concrete beleidsbeslissingen maar stelt een aantal beleidsdoelen als leidraad voor de ontwikkelingen in de komende periode. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Specifiek richt het rijksbeleid zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, met name door voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van bedrijven in (groot)stedelijk gebied;
  • krachtige steden en een vitaal platteland; investeren in leefbaarheid en veiligheid;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke (natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische) waarden;
  • borging van de veiligheid; aandacht voor de waterproblematiek en externe veiligheidsaspecten.

Het rijk richt zich voor wat betreft bundeling van verstedelijking en infrastructuur met name op de stedelijke netwerken en economische kerngebieden, waaronder ook de randstad. Daarnaast heeft het rijk zich specifiek voor de randstad als doel gesteld de internationale concurrentiepositie ervan als geheel te willen versterken door verdere verstedelijking mogelijk te maken, rekening houdend met bestaande en te ontwikkelen landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de aangrenzende open groene ruimtes.

De driehoek RZG / Zuidplaspolder is in dit kader aangewezen als “transformatiegebied” waarbij een transformatie van grote delen van het bestaande agrarische gebied naar nieuw stedelijk woon- en werkgebied is voorzien. Daarmee kan voor een belangrijk deel de opgave voor de zuidvleugel, welke herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen en realisatie van 60.000 tot 80.000 woningen omvat, worden opgevangen. De driehoek RZG / Zuidplaspolder is goed te ontsluiten en biedt mogelijkheden om tegemoet te komen aan de vraag naar groene woonmilieus.

De verstedelijkingsopgave voor de zuidvleugel dient met name rond bestaande en nieuwe infrastructuur te worden geconcentreerd. Bestaande infrastructuur zal in dit kader dan ook beter moeten worden benut. Ten behoeve van de ontwikkeling zijn een aantal nieuwe spoorkruisingen nodig. Een aantal overwegen kunnen hierdoor worden opgeheven of dienen te worden aangepast tot een ongelijkvloerse kruising.

Onderhavig project betreft de wijziging van een bestaande overweg tot een ongelijkvloerse kruising.

4.1.2 Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap.

In 2011 wordt deze structuurvisie vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is het ontwerp van deze structuurvisie gereed. Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

De voorgenomen ontwikkeling speelt in op een verbetering van de verkeersveiligheid en kwaliteit van de leefomgeving. Door het verdwijnen van de overweg wordt de verkeersituatie ter plaatse veiliger.

4.1.3 Nota mobiliteit

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt.

De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.

Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.

De aanpassing van de overweg naar een ongelijkvloerse kruising draagt bij aan de verbetering van de verkeersveiligheid en kwaliteit van de leefomgeving. Het onderhavige project past dus binnen dit beleid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland

In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.

Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.

Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk.

Samengevat verwoord de Visie op Zuid-Holland de volgende vijf integrale hoofdopgaven:

  1. 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. stad en land verbonden.

Het plangebied is in de Provinciale Structuurvisie aangegeven als Agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land en transformatiegebied. Het betreft een landelijk gebied in de stedelijke invloedssfeer met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor. Het transformatiegebied is aangegeven voor de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder.

Verordening Ruimte

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen.

De verordening, gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, stelt regels betreffende de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het stedelijke gebied van Zuid-Holland. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan.

Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.

Het plangebied is aangegeven als 'Gebied buiten de bebouwingscontour'. In de regels uit de verordening ruimte is niets opgenomen voor de aanpassing van verkeersstructuren of het realiseren van een onderdoorgang.

4.2.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0006.jpg"

Op de cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland zijn geen bekende archeologisch waarden weergegeven in het plangebied. Voor de stroomrug die het onderzoeksgebied doorsnijdt geldt een middelhoge verwachting. De CHS heeft ook een verwachting voor de metaaltijden en de Romeinse Tijd. Aangezien de CHS op een grove schaal is gezet is deze kaart vrij algemeen.

In de paragraaf 'Archeologie en cultuurhistorie' wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het gebied.

4.2.3 Provinciaal Verkeers- en vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) 2002-2020 (vastgesteld) sluit aan bij de Nota Mobiliteit; een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen van de automobilist het uitgangspunt zijn zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en verkeersveiligheid, gerealiseerd tegen aanvaardbare kosten. In het PVVP is het netwerk van weginfrastructuur opgebouwd uit schaalniveaus. De volgende schaalniveaus worden onderscheiden: (Inter)nationaal, randstedelijk, regionaal, agglomeratief en lokaal niveau.

De aanpassing van de overweg naar een ongelijkvloerse kruising draagt bij aan de verbetering van de verkeersveiligheid. Het onderhavige project past dus binnen dit beleid.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Interregionale Structuurvisie driekhoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda (ISV)

Nadat het kabinet het voornemen heeft uitgesproken om het bestaande restrictieve beleid voor de Zuidplaspolder te wijzigen. Door de grens van het Groene Hart aan te passen, wordt verstedelijking van dit gebied in principe ook planologisch mogelijk gemaakt. De interregionale Structuurvisie is de langetermijnvisie en geeft antwoord op de vraag in welke mate en onder welke voorwaarden de driehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda (RZG) in het algemeen en de Zuidplaspolder in het bijzonder van kleur kunnen verschieten. De ISV bevat:

  • een programma in verschillende bandbreedtes en tijdshorizonnen (2010-2020-2030);
  • een ruimtelijke hoofdstructuur die aangeeft hoe het gebied van de Zuidplaspolder wordt aangesloten op zijn omgeving;
  • de financiële consequenties op hoofdlijnen met betrekking tot de hoofdverkeersinfrastructuur en de basiswaterstructuur;
  • de projecten die randvoorwaardelijk zijn voor de ontwikkeling van het gebied.

Aan de orde is een verstedelijkingsopgave binnen de driehoek van de Zuidvleugel die ook zijn effect zal hebben op het omliggende, met name stedelijk gebied van de gehele Zuidvleugel. Het gebied moet ontwikkeld worden tot een kwalitatief hoogwaardig en duurzaam deel van de (Zuidvleugel van de) Randstad en tevens een natuurlijke grens met het Groene Hart vormen. De uitdaging is om op een zorgvuldige manier om te gaan met de ontwikkeling van het gebied, zodat ook daadwerkelijk een kwalitatief waardevol gebied kan ontstaan.

Een van de belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder is een goede wegenstructuur.

4.3.2 Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder (ISP)

In 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het plangebied ISP bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel; de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veen en en een zone ten westen van Waddinxveen.

Ongelijkvloerse passages bij grote infrastructurele barrières is een van de kwaliteitseisen bij de ontwikkeling van de Zuidplas.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Gouweknoop' welke is vastgesteld op 1 november 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0007.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Gouweknoop'


De gronden in het plangebied hebben hierin de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Binnen een deel van het plan ligt er een 'WRO-wijzigingsgebied 3', waarbinnen de realisatie van een weg, met bijbehorende voorzieningen, zoals bermen en waterlopen mogelijk is door middel van een wijzigingsplan.

Omdat er ten behoeve van de verlegging van de Zuidelijke Dwarsweg en de realisatie van de onderdoorgang een waterloop en een brandstofleiding verlegd worden en hiervoor het bestemmingsplan gewijzigd moet worden, past de ontwikkeling niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Water

De watertoetsprocedure is het proces van afstemming tussen de waterbeheerder en de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze worden meegenomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De waterparagraaf ondersteunt de watertoetsprocedure.

Bij het opstellen van de waterparagraaf is uitgegaan van de uitgangspunten van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Daarnaast is rekening gehouden met het landelijke en provinciale beleid.

5.1 Waterhuishouding

5.1.1 Waterkeringen en waterveiligheid

Beleid

Met waterveiligheid wordt het anticiperen op gevolgen van bezwijking van een waterkering bedoeld. Het hoogheemraadschap hanteert de volgende uitgangspunten voor de ruimtelijke doorwerking van waterveiligheid:

  • Bouwen op/nabij waterkeringen; er zijn zones waar bebouwing onder voorwaarden mogelijk is en er zijn bebouwingsvrije zones waar bouwen niet is toegestaan;
  • Veiligheidnormering; realisatie van nieuwe kapitaalintensieve functies kan gevolgen hebben voor de veiligheidsnormering van het gebied. Indien verzwaring van de kades/dijken noodzakelijk is moet er in het bestemmingsplan daarvoor ruimte worden gereserveerd;
  • Risicobenadering: het risico van een eventuele dijkdoorbraak kan het noodzakelijk maken maatregelen te nemen om de gevolgen te beperken. Deze maatregelen mogen niet ten koste gaan van de waterveiligheid van andere delen van het gebied.


Huidige situatie

De Zuidplaspolder wordt voor het grootste deel omringd door regionale waterkeringen (boezemkaden) langs de Ringvaart. Voor deze regionale waterkeringen heeft de provincie normen vastgesteld in de vorm van vijf schadeklassen. De betreffende boezemkaden hebben schadeklasse 4, wat neerkomt op een gemiddelde overschrijdingskans van eens in de 300 jaar. Aan de noordzijde wordt de Zuidplaspolder begrensd door een landscheiding. Deze landscheiding vormt de scheiding tussen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De Zuidplaspolder ligt binnen de primaire waterkering 'dijkring 14'. Deze dijkring beschermt centraal Holland tegen overstroming door buitenwater. De veiligheidsnorm voor deze dijkring is door het Rijk bepaald uitgedrukt in een overschrijdingskans van eens in de 10.000 jaar. In het 'Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder' (HHSK, 2007) is opgenomen dat het plangebied niet behoort tot een risicogebied voor overstroming.


Toekomstige situatie

In of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkeringen en waterveiligheid in het gebied.

5.1.2 Watersysteem

Het plangebied is gelegen in de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder is een diep liggende droogmakerij, gelegen in de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda. Het watersysteem in de Zuidplaspolder is sinds de droogmaking in toenemende mate versnipperd geraakt. Op dit moment kent de polder circa 25 peilgebieden, verspreid over twee bemalingseenheden. Deze bemalingseenheden worden bemalen door gemaal Zuidplas bij Waddinxveen en gemaal Abraham Kroes bij Moordrecht. De in de polder aanwezige rijks infrastructuur vormt meerdere barrières in het watersysteem.

De versnippering van peilgebieden doet afbreuk aan de veerkracht van het watersysteem. Deze versnippering zorgt ervoor dat er eerder problemen ontstaan met de afvoer van water bij extreme neerslagsituaties en maakt het dagelijks beheer van het watersysteem complex. Daarnaast betekent de versnippering van peilgebieden ook ecologische versnippering omdat waterplanten en -dieren zich moeilijker door de polder kunnen verplaatsen.

Het hoogheemraadschap heeft het streven om in de toekomst peilgebieden samen te voegen waarmee de veerkracht van het watersysteem kan worden vergroot en betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden ontstaan. Daarnaast wordt er gestreefd naar het introduceren van een andere vorm van peilbeheer, waarbij er in de gehele Zuidplaspolder een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het waterpeil binnen een bepaalde bandbreedte is.

Waterkwantiteit
Beleid

Het hoogheemraadschap hanteert ten aanzien van het aspect 'waterkwantiteit' de volgende uitgangspunten bij ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Dempen is graven, het te dempen water moet voor 100% gecompenseerd worden in het zelfde peilgebied;
  • Het nieuwe grondgebruik moet aan de normering voor wateroverlast voldoen waarbij rekening is wordt gehouden met het voor het grondgebruik betreffende klimaatscenario;
  • Bij een verhardingstoename groter dan 500 m2 moet deze gecompenseerd worden door realisatie van voldoende waterberging volgens NBW-systematiek;
  • Te realiseren waterberging binnen het plangebied dan wel binnen het betreffende peilgebied;
  • Niet afwentelen: het nieuwe grondgebruik mag de bestaande waterhuishouding niet verslechteren.


Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbinnen een zomer- en winterpeil van NAP -6,25 en NAP -6,40 wordt gehandhaafd. Langs de oostzijde van de Zuidelijke Dwarsweg ligt de Zuidelijke dwarstocht die behoort tot het hoofdwatersysteem van de Zuidplaspolder. De Zuidelijke dwarstocht voert water af naar de boezem (de Ringvaart) via gemaal Zuidplas. Ook liggen er in het plangebied enkele watergangen die behoren tot het secundaire watersysteem van de polder (o.a. spoorsloten).

Volgens het 'Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder, (HHSK, 2007) is het plangebied gelegen binnen een zoekgebied voor 15 ha. waterberging. Een deel van deze opgave zou bij voorkeur kunnen worden gevonden in een verbreding van de Zuidelijke dwarstocht.

Toekomstige situatie

Net voor de T-aansluitingen van de nieuwe Zuidelijke Dwarslaan op de bestaande Zuidelijke Dwarsweg worden er nieuwe duikers aangelegd waar de weg bij beide toeritten overheen zal lopen. Ter plaatse van de zuidelijke toerit wordt er een nieuw stuk sloot aangelegd ten oosten van de onderdoorgang zodat de waterverbinding gehandhaafd blijft. Daarnaast wordt ook de bestaande sloot ten westen van de noordelijke toerit iets verlegd om ruimte te bieden aan de nieuwe weg en onderdoorgang.

Voor de realisatie van de onderdoorgang wordt het watersysteem in het plangebied enigszins gewijzigd. Volgens de uitganspunten van het hoogheemraadschap zal bij het kruisen van een hoofdwatergang een duikerconstructie worden toegepast die dezelfde natte doorsnede heeft als de bestaande duikerconstructie. Voor de overige watergangen geldt dat volstaan kan worden met duikerbuizen.

Om de functionaliteit van bestaande watergangen te behouden mag het hydraulisch profiel van de watergang niet afnemen. De bestaande breedte op de waterlijn moet worden gehandhaafd.

Door de aanleg van de nieuwe Zuidelijke Dwarslaan vindt een toename van het verhard oppervlak plaats. Aangezien de aanleg van deze Zuidelijke Dwarslaan en onderdoorgang binnen het vigerend bestemmingsplan 'Gouweknoop' door middel van een wijzigingsbevoegdheid al mogelijk is gemaakt en het bestemmingsplan 'Zuidelijke Dwarslaan' enkel wordt opgesteld voor de verlegging van de waterloop en brandstofleiding is compensatie van de verhardingstoename niet nodig.

Het Hoogheemraadschap streeft naar vermindering van het aantal peilgebieden en het handhaven van een zo hoog mogelijk peil om kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstige peilgebied waarbinnen het plangebied valt stelt het Hoogheemraadschap een hoogst peil voor van NAP -6,15 m.

In het ontwerp van de nieuwe weg en onderdoorgang is rekening gehouden met de droogleggingseis van het hoogheemraadschap voor infrastructuur van 1,0 meter boven het Toekomstig Peil, waarbij het Toekomstig Peil het toekomstige maatgevende polderpeil is van NAP -6,15 m.

Voor het dempen en graven van water en het bouwen nabij, boven of in het water is een watervergunning nodig. Dit betekent dat er een watervergunning nodig is voor het verleggen of aanbrengen van kabels en leidingen in het profiel van wateren.

Waterkwaliteit

Beleid

Het hoogheemraadschap heeft en aanzien van het waterkwaliteitsbeheer het accent de afgelopen jaren verschoven van een stofgerichte naar een meer ecologische benadering. Deze benadering is verder aangescherpt met de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW):

  • De waterkwaliteit mag niet achteruitgaan en wordt waar mogelijk verbeterd;
  • Hanteren stroomgebiedsbenadering;
  • Verbeteren van de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater.


In haar waterbeheerplan heeft HHSK maatregelen opgenomen om een goede waterkwaliteit te realiseren. Voor de Zuidplaspolder zijn er watergangen aangewezen waarvoor KRW maatregelen zijn gepland (KRW-waterlichamen). Deze maatregelen betreffen het een natuurvriendelijk inrichten en beheren van de oevers en het verbeteren van de vismigratie. Daarnaast zal de glastuinbouw moeten worden aangesloten op de riolering.


Huidige situatie

De huidige chemische en ecologische kwaliteit voldoet niet aan de KRW doelstellingen. In de Zuidplaspolder is het nutriëntengehalte veelal te hoog en zijn er nog weinig natuurvriendelijk ingerichte watergangen. Uit waterkwaliteitsspoorstudies is gebleken dat inlaatwater vaak een grote bron van nutriënten is.


Toekomstige situatie

Binnen het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig. De watergangen worden niet voorzien van natuurvriendelijk ingerichte oevers. Vervuild hemelwater dat afstroomt van de verharde oppervlakken wordt via een zuiveringsvoorziening geloosd op het oppervlaktewater.

Onderhoud

Beleid

Ten aanzien van het onderhoud van wateren worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • HHSK is verantwoordelijk voor het onderhoud van de hoofdwatergangen en boezemwateren. Voor de overige watergangen ligt de onderhoudsplicht (veelal) bij de aangelanden.
  • Watergangen, oevers en kunstwerken moeten goed bereikbaar zijn voor inspectie en onderhoud.
  • Implementeren van de Ecokleurenkoers: het maai- en schouwbeleid voor het gewone onderhoud van het HHSK.


Huidige situatie

Het hoofdwatersysteem wordt onderhouden door het hoogheemraadschap. De onderhoudsplicht van de overige watergangen ligt bij de aangelanden.


Toekomstige situatie

Het hoofdwatersysteem wordt onderhouden door het hoogheemraadschap. De onderhoudsplicht van de overige watergangen ligt bij de aangelanden.

Ten behoeve van onderhoud dient, volgens de uitgangspunten van het hoogheemraadschap, de nieuwe te realiseren duiker in de hoofdwatergang doorvaarbaar te zijn. De onderkant van de brug moet over een breedte van minimaal 2,5 meter minimaal 1 meter boven het hoogste waterpeil worden aangebracht en onderhouden. Deze uitgangspunten zijn in het plan meegenomen.

5.1.3 Afvalwaterketen en emissies

Beleid

Vanuit de eigen taak binnen de afvalwaterketen streeft het hoogheemraadschap naar het leveren van een bijdrage aan duurzaamheid en naar het realiseren en in stand houden van een efficiënte en effectieve afvalwaterketen. Hierbij worden te volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Uitgaan van de waterkwaliteitstrits 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken':
    1. 1. 'Schoonhouden': problemen aanpakken bij de bron;
    2. 2. 'Scheiden': verharding verantwoord afkoppelen;
    3. 3. 'Schoonmaken': zuiveren van afvalwater.
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van emissies van nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen naar het oppervlaktewater.


Huidige situatie

De gronden waar de nieuwe Zuidelijke Dwarslaan en onderdoorgang zijn voorzien zijn op dit moment agrarisch in gebruik. Het hemelwater dat op deze gronden valt infiltreert in de bodem waarna het afstroomt naar het oppervlaktewater.


Toekomstige situatie

Het hemelwater dat op de verharde oppervlakken van de nieuwe weg en de onderdoorgang valt zal via een zuiverende voorziening (zandvang) naar het oppervlaktewater worden afgevoerd.

Voor het lozen van water op het oppervlaktewater is een watervergunning nodig van het hoogheemraadschap. Door middel van deze vergunning worden eisen aan de kwantiteit en kwaliteit van het te lozen water gesteld.

5.2 Samenvatting En Conclusies

Waterketen en waterveiligheid

In of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkeringen en waterveiligheid in het gebied.

Watersysteem

Waterkwantiteit

Het plan mag geen nadelige effecten hebben op de hoeveelheid water in het gebied en de functionaliteit van het watersysteem. Ook moet het plan voldoen aan de uitgangspunten voor waterberging.

Het plan is gelegen in de Zuidplaspolder. Ten behoeve van het plan wordt het watersysteem enigszins aangepast. Om de functionaliteit van bestaande watergangen te behouden mag het hydraulisch profiel van de watergang niet afnemen. De hoeveelheid te dempen water zal volledig binnen het plangebied worden terug gegraven. In het plan wordt rekening gehouden met het door het hoogheemraadschap bepaalde toekomstige gewenste peil van NAP -6,15 meter. Voor de toename van het verhard oppervlak ten gevolge van de aanleg van de Zuidelijke Dwarslaan en onderdoorgang is geen watercompensatie nodig. Deze ontwikkelingen zijn met behulp van een wijzigingsbevoegdheid al in het bestemmingsplan 'Gouwe knoop' mogelijk. Voor het dempen en graven van water en het bouwen (waaronder aanleggen/verleggen van kabels en leidingen) nabij, boven of in het water is een watervergunning nodig. In het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten van het hoogheemraadschap.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit van het oppervlakte- en grondwater mag ten gevolge van het plan niet achteruitgaan. Vervuild hemelwater dat afstroomt van de verharde oppervlakken wordt via een zuiveringsvoorziening geloosd op het oppervlaktewater. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het hoogheemraadschap.

Onderhoud

Het hoofdwatersysteem wordt onderhouden door het hoogheemraadschap. De onderhoudsplicht van de overige watergangen ligt bij de aangelanden. Dit blijft onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.

Afvalwater en emissies

Het hoogheemraadschap gaat uit van de waterkwaliteitstrits 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken'. Daarnaast moeten emissies naar het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen.

Het hemelwater dat op de verharde oppervlakken van de nieuwe weg en de onderdoorgang valt zal via een zuiverende voorziening (zandvang) naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Door middel van de watervergunning voor het lozen van water op het oppervlaktewater worden eisen aan de kwantiteit en kwaliteit van het te lozen water gesteld. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Geluid

6.1.1 Spoorweglawaai

De aanleg van de tunnel betreft geen wijziging van de spoorweg in de zin van artikel 1.b van de Wet geluidhinder. In dit geval wordt de huidige bovenbouwconstructie (overweg in spoor met voegen volgens ASWIN) vervangen door een stillere baanconstructie (betonnen kunstwerk met voegloos spoor met betonnen dwarsliggers en ballastbed). De nieuwe constructie is stiller (-6,5 dB) dan de huidige constructie volgens ASWIN en bovendien stiller dan langgelast spoor op houten dwarsliggers (- 2 dB). Volgens artikel 1b lid 4 onder d is het vervangen van de baanconstructie door een stillere baanconstructie geen wijziging van de spoorweg. Derhalve is geen nader onderzoek verricht naar spoorweglawaai.

6.1.2 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

De geluidswetgeving vanwege wegverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder 2006. De geluidwetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een weg.


Reconstructie

Er is sprake van een 'reconstructie' volgens de Wet geluidhinder (art. 1) als er bij één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting in het jaar voorafgaand aan de wijziging of een reeds verleende hogere waarde met 2 dB of meer wordt verhoogd. Toenames onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden daarbij niet meegeteld. Indien er voor een woning of andere geluidgevoelige bestemming sprake is van een 'reconstructie' dient er overwogen te worden of er maatregelen getroffen moeten/kunnen worden.


Grenswaarden

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen is bepaald in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de bestemmingen waarvoor reeds een hogere waarde is vastgesteld en de bestemmingen waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld geldt als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting de laagste waarde van:

  • de heersende waarde (1 jaar voor de wijziging aan de weg);
  • en de eerder vastgestelde waarde.

Indien geen hogere waarde is vastgesteld en de heersende waarde bedraagt meer dan 48 dB, dan geldt de heersende geluidsbelasting (1 jaar voor de wijzigingen aan de weg) als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. In alle situaties geldt dat 48 dB de ondergrens is van de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Indien sprake is van een reconstructie moeten maatregelen onderzocht worden. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidsbelasting zo veel mogelijk terug te brengen tot de hoogst toelaatbare waarde. Daarbij wordt eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidsschermen of -wallen). Ook wordt naar de doelmatigheid van de maatregelen gekeken. Indien maatregelen niet voldoende of haalbaar zijn, kan een hogere waarde dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld van maximaal 68 dB. De toename van de geluidsbelasting mag niet meer dan 5 dB bedragen, tenzij de geluidsbelasting van een gelijk aantal woningen elders, met een tenminste gelijke waarde vermindert.

Wettelijk onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied wordt loodrecht op de weg begrensd door de wettelijke zonebreedte (in dit geval 250 m) en in de lengte richting van de weg door de fysieke wijzigingen aan de weg. Het onderzoeksgebied loopt voorbij de begrenzing van de fysieke wijzigingen aan de weg nog door met 1/3 van de breedte van de geluidszone (in dit geval 250*1/3=64m), zoals aangegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0008.jpg"

d = wettelijke zonebreedte (gemeten vanaf kant verharding en in dit geval 250m)

d/3 = wettelijke zonbreedte gedeeld door 3 (in dit geval 250*1/3 = 64 m)

rode lijn = weg-as

dunne zwarte lijn = einde van de fysieke wijziging van de weg

dikke zwarte lijn = afbakening wettelijk onderzoeksgebied


Sanering

In het kader van wegverkeerslawaai spreekt men van een saneringssituatie wanneer in de zone van een weg geluidgevoelige bestemmingen voorkomen die op 1 maart 1986 een hogere geluidbelasting hadden dan 60 dB(A). Formeel vallen alleen de bestemmingen die zijn opgenomen op de Eindmeldingslijst onder de definitie sanering (artikel 88 Wgh).

Als een geluidsgevoelige bestemming is aangemerkt als een te saneren bestemming is art. 90 lid 2 t/m 5 onder afdeling 3 (bestaande situaties) van toepassing in plaats van afdeling 4 (reconstructies) van de Wgh. Dit is geregeld in art. 98 Wgh. Feitelijk betekent dit dat voor de geluidsgevoelige bestemmingen van de Eindlijst de regelgeving voor reconstructie niet van toepassing is. Omdat de reconstructie van een weg pas kan worden uitgevoerd nadat de minister over maatregelen voor de sanering heeft beslist dient bij reconstructie eerst wel de sanering te worden uitgevoerd. Indien er geen sprake is van reconstructie vervalt de verplichting om op dat moment de saneringen op te lossen.

Voor de saneringssituaties dient door het treffen van geluidmaatregelen de geluidbelasting teruggebracht te worden tot minimaal de voorkeurswaarde van 48 dB mits deze maatregelen doelmatig worden geacht op basis van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Tevens moet worden aangetoond dat de grenswaarde voor het binnenniveau van 43 dB niet wordt overschreden. Indien dit wel het geval is zullen aanvullende gevelmaatregelen getroffen moeten worden.

Saneringssituaties zijn dus alleen relevant indien er sprake is van een reconstructie.

Verkeersgegevens

Voor het reconstructieonderzoek moet de geluidsbelasting in het jaar voorafgaand aan de wijziging vergeleken worden met de geluidsbelasting in de toekomstige situatie minimaal 10 jaar na realisatie. In het onderzoek wordt uitgegaan van de onderzoeksjaren 2010 en 2021.

Voor de verkeergegevens in 2021 is uitgegaan van de situatie waarin de overweg ter hoogte van de Bredeweg is afgewaardeeerd. Hierdoor zal een toename plaatsvinden van de verkeersbewegingen over de Zuidelijke Dwarslaan. Tevens is hierin de toename van verkeer vanwege overige ontwikkelingen binnen de gemeente meegenomen. De aanpassingen aan de Zuidelijke Dwarsweg zelf hebben nauwelijks invloed op de toename van de verkeersintensiteiten op de Zuidelijke Dwarslaan.

De verkeersgegevens (weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten, voertuigverdelingen, verdelingen over de dag-, avond- en nachtperiode) zijn aangeleverd door de milieudienst (ISMH).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0009.jpg"

Verkeersgegevens 2010

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0010.jpg"

Verkeersgegevens 2021


Zoals blijkt uit de verkeersgegevens is er ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg sprake van ruimschoots een verdubbeling van de verkeersintensiteiten.


Rijsnelheden en wegdekverhardingen

In het onderzoek is er vanuit gegaan dat de bestaande wegdekverharding van de Zuidelijke Dwarsweg bestaat uit dicht asfalt beton (DAB). Voor de toekomstige situaties is ook uitgegaan van dicht asfalt beton (DAB).


De rijsnelheid ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg bedraagt in de huidige situatie 60 km/uur. In de toekomstige situatie worden de rijsnelheden verlaagd. De ontwerpsnelheden voor de onderdoorgangen bedragen 50 km/uur. Omdat nog niet helemaal vaststaat waar de snelheid wordt afgewaardeerd zijn de berekeningen in eerste instantie verricht met de hogere snelheden conform de huidige situatie. Deze aanpak kan beschouwd worden als worst-case.


Rekenmethode

De berekeningen zijn verricht met het computerprogramma Geomilieu (versie 1.81). De berekeningen met dit computerprogramma zijn in overeenstemming met standaardrekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Hierin is voorgeschreven dat met alle factoren die van belang zijn rekening gehouden wordt, zoals de samenstelling van het verkeer, wegdektype, afstandsreducties, reflecties, afschermingen, bodem- en luchtdemping, helling- en kruispuntcorrecties, hoogteligging van de weg, enzovoorts.

Resultaten

De geluidsbelastingen zijn berekend ter plaatse van de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen het onderzoeksgebied. De ligging van de onderzochte wegen, de geluidgevoelige bestemmingen en de situering van de rekenpunten is weergegeven op onderstaande afbeeldingen. De geluidsbelastingen zijn berekend voor de situatie 1 jaar voor wijziging zijnde het jaar 2010 en de toekomstige situatie 10 jaar na realisatie/vaststelling bestemmingsplan zijnde het jaar 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0011.jpg"

Ligging rekenpunten

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0012.jpg"

Rekenresultaten

Uit de rekenresultaten volgt dat er voor de Zuidelijke Dwarslaan geen sprake is van reconstructie. Ter plaatse van geen enkele geluidgevoelige bestemming (woning) wordt een toename van 1.5 dB of meer berekend.

Langs de Zuidelijke Dwarsweg neemt ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg 19 de geluidsbelasting met 3 dB toe en langs de Zuidelijke Dwarsweg 23 is sprake van een afname van enkele dB's. Ondanks dat er sprake is van een toename van meer dan 1.5 dB is er geen sprake van reconstructie omdat de geluidsbelasting ter plaatse van de betreffende woning lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Tot aan de grenswaarde van 48 dB is elke toename toegestaan.

De afname ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg 23 wordt veroorzaakt door de afschermende werking van de tunnelbak van de onderdoorgang en deels doordat de bron (weg) verder van de woningen komt te liggen. De toename ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg 19 wordt veroorzaakt door de toename van het verkeer (circa verdubbeling).

Omdat er geen sprake is van reconstructie hoeven er geen maatregelen te worden afgewogen. Ook hoeft er geen nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het oplossen van saneringssituaties.

Effecten buiten wettelijk onderzoeksgebied

Ook buiten het wettelijke onderzoeksgebied kan sprake zijn van een toename van de geluidbelasting. Echter toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder is in beginsel alleen van toepassing ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen het wettelijke onderzoeksgebied (voor uitleg over het wettelijke onderzoeksgebied zie kopje 'wettelijk onderzoeksgebied').

Ter noorden van de kruising met de Vijfde Tochtweg liggen aan weerszijden van de Zuidelijke Dwarsweg woningen. Deze woningen liggen buiten het wettelijke onderzoeksgebied (de woningen liggen verder dan 1/3 zonebreedte (=64 m) van de fysieke wijziging). Door de verkeerstoename op de Zuidelijke Dwarsweg zijn ter plaatse van deze woningen toenames van de geluidsbelasting te verwachten. Om inzicht te krijgen in de te verwachten effecten zijn berekeningen verricht ter plaatse van de woningen aan de Zuidelijke Dwarsweg 15 en 16 en de Vijfde Tochtweg 2. De rekenpunten zijn weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0013.jpg"Ligging rekenpunten

Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidsbelasting ter plaatse van deze woningen met circa 3 dB toeneemt. Deze toename wordt in hoofdzaak veroorzaakt door een toename van het verkeer in de toekomstige situatie (circa verdubbeling van de etmaalintensiteiten). De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt circa 56 dB. De toename van het verkeer is in hoofdzaak te wijten aan de voorgenomen ontwikkeling van het woningbouwplan Rode Waterparel (ontsluiting via de Zuidelijke Dwarsweg richting de A12) en wordt niet veroorzaakt door de realisatie van de verdiepte onderdoorgang.


Om de effecten ten gevolge van alleen de verdiepte onderdoorgang inzichtelijk te maken is een aanvullende berekening verricht waarbij is uitgegaan van de etmaalintensiteiten in de huidige situatie vermeerderd met een jaarlijkse autonome groei van 1.5% tot het jaar 2021 (etmaalintensiteit in 2021 bedraagt in dat geval 2455). Uit de berekening volgt dat in dat geval de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen aan de Zuidelijke Dwarsweg 15 en 16 en de Vijfde Tochtweg 2 met maximaal 0.7 dB toeneemt. Hieruit blijkt dat de akoestische effecten ten gevolge van de verdiepte onderdoorgang gering zijn.

Omdat er sprake is van een toename van de geluidsbelasting van circa 3 dB kan dit aanleiding zijn voor het overwegen van maatregelen. Het plaatsen van schermen zal landschappelijk gezien niet wenselijk zijn, voor geluidswallen is niet genoeg ruimte beschikbaar. Met stille wegdekken kan een reductie tot enkele dB's behaald worden. In dit geval zou er een stil wegdek over een lengte van circa 800 m (vanaf ongeveer de projectgrens tot iets voor de onderdoorgang van de E30) moeten worden toegepast om de toename van 3 dB bij alle woningen langs de Zuidelijke Dwarsweg weg te nemen. Het toepassen van een stil wegdek over een dergelijke afstand is kostbaar. Daarnaast zal het toepassen van een dergelijk wegdek stuiten op technische bezwaren. Stille wegdekken zijn kwetsbaarder voor bijvoorbeeld zware landbouw voertuigen en verliezen snel hun geluidsreducerende vermogen indien de open structuur van het asfalt dicht slibt met vuil en modder vanwege bijvoorbeeld landbouw verkeer.

Het toepassen van bron dan wel overdrachtsmaatregelen wordt voor deze situatie vanuit landschappelijk en technisch oogpunt niet haalbaar en wenselijk geacht. De toename van de geluidsbelasting bedraagt circa 3 dB wat beduidend lager is dan de bij reconstructie maximaal toegestane toename van 5 dB (5 dB is de toename die bij een reconstructie onderzoek maximaal toelaatbaar is). Ondanks de toename van de geluidsbelasting zal er geen sprake zijn van het ontstaat van een onaanvaardbare situatie. Daarnaast is de toename van de geluidsbelasting grotendeels niet te wijten aan de realisatie van de verdiepte onderdoorgang maar een gevolg van de realisatie van het woningbouwplan Rode Waterparel.

Omdat de betreffende woningen gelegen zijn buiten het wettelijke onderzoeksgebied is het verlenen van hogere waarden voor de woningen niet van toepassing.

6.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  1. 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  2. 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.

Onderzoek

Met behulp van Geomilieu is op basis van 2 punten langs de Zuidelijke Dwarsweg een berekening gedaan. Berekeningen zijn verricht conform standaard rekenmethode II (methode die voorgeschreven wordt voor buitenstedelijke situaties) waarbij de verkeerscijfers voor 2021 zijn gehanteerd (intensiteit 4.248 motorvoertuigen generatie). De berekeningen zijn verricht voor het eerste jaar na realisatie (2012).

Omdat de intensiteiten voor 2021 hoger zijn dan het feitelijke toetsjaar en de achtergrondconcentratie en emissiecijfers voor 2012 hoger dan de prognose verder in de toekomst is deze aanpak als worst-case te beschouwen.


Uit de berekeningen volgt dat langs de Zuidelijke dwarsweg ter plaatse van de twee rekenpunten concentraties voor de maatgevende stoffen NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden (jaargemiddelde grenswaarde van 40ug/m3 voor NO2 en PM10) berekend worden. Ook de grens van maximaal 18 dagen overschrijding van de grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde voor PM10 wordt niet overschreden. Omdat er geen overschrijdingen berekend worden voor PM10 is een overschrijding ook niet te verwachten voor PM2.5. Luchtkwaliteit zal dus geen belemmering zijn.

Berekende concentraties zijn:

Punt 001
(jaargemiddelde concentraties)
Achtergrond Bijdrage weg Totaal Overschrijding 24 uurs grenswaarde
NO2 24.19 0.74 24.93 n.v.t.
PM10 21.00 0.08 21.08 8 dagen
Punt 002
(jaargemiddelde concentraties)
Achtergrond Bijdrage weg Totaal Overschrijding 24 uurs grenswaarde
NO2 24.19 0.80 24.99 n.v.t.
PM10 21.00 0.09 21.09 8 dagen

Het project draagt 'Niet in Betekende Mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

6.3 Trillingen

Er is sprake van een doorgaand ballastbed, de spoorbaan verandert niet. Nader onderzoek naar trillingen is dan ook niet nodig.

6.4 Externe Veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe inrichtingen mogelijk in het kader van het Besluit externe veiligheid. Het bestemmingsplan maakt tevens geen risicovolle activiteiten mogelijk. Het realiseren van de spoorwegonderdoorgang kan niet worden aangemerkt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

Een nadere motivering van het aspect externe veiligheid is derhalve niet aan de orde.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.

Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR). Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt.

In het plangebied is een gasleiding gelegen die valt onder de Bevb. Deze leiding wordt echter niet aangepast ten opzichte van de huidige situatie. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. De belemmeringenstrook is op de verbeelding aangegeven.

In het plangebied ligt een brandstofleiding, het betreft een DPO-leiding, welke verlegd wordt. De belemmeringenstrook voor deze brandstofleiding is op de verbeelding aangegeven.

Onderstaand wordt ten aanzien van deze leiding ingegaan op het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico

De buisleiding is geen K1 leiding, maar een K2 of K3 leiding. De verlegging van de buisleiding heeft niet tot gevolg dat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook vallen. De contour voor het plaatsgebonden risico (risicocontour van 10-6) ligt binnen de belemmeringenstrook, omdat er vloeistoffen door getransporteerd worden met een kleine risicocontour. Ook na de verlegging verandert de PR10-6 contour van de leiding niet. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de verlegging van de buisleiding. Na verplaatsing van de leiding liggen er eveneens geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de belemmeringenstrook van 5 meter.


Het plaatsgebonden risico vormt hierdoor geen belemmering voor de verlegging van de buisleiding.

Groepsrisico

De buisleiding ligt na verlegging minder dicht bij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. In de huidige situatie ligt de DPO-leiding parallel aan de sloot van de Zuidelijke Dwarsweg en de spoorbaan. Na verlegging komt de DPO-leiding verder weg te liggen van de woningen ten westen van de Zuidelijke Dwarsweg maar dichter bij de woning aan de Middenweg. Het groepsrisico zal als gevolg van de verlegging niet toenemen.

6.5 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

Op basis van een orienterend onderzoek langs het spoor Zevenhuizen-Moerkapelle (SBNS project: orienterend onderzoek, projectnummer 350006) is er een indicatief beeld verkregen van de bodemkwaliteit in de buurt van de ontwikkellocatie. Er zijn hierbij geen gevallen van verontreiniging naar voren gekomen.

Op de ontwikkellocatie zelf zijn echter geen boringen geplaatst, waardoor de daadwerkelijke bodemkwaliteit ter plaatse onzeker blijft.

Verkennend bodemonderzoek

Door Grondslag is in november 2011 een verkennend (water)bodem- en ballastonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 van deze toelichting. Hierna volgen de conclusies van dit onderzoek.

De hypothes van het onderzoek is dat de locatie wordt aangemerkt als onverdacht. Echter kunnen direct langs het spoor door spoorgebonden processen verhogingen met metalen en PAK worden verwacht. Op basis van verkennend onderzoek door middel van boringen, peilbuizen en ballastmonsters is het volgende geconcludeerd:

  • In de grond zijn lichte verhogingen ter plaatse van het tunneltracé en de bodem onder het asfalt aanwezig. Ter plaatse van de ballastmonsters in de zandfractie zijn sterke verhogingen aan chroom, koper en nikkel aangetroffen;
  • Het grondwater is een lichte verhoging met barium en nikkel aangetroffen;
  • De vrijkomende grond kan naar verwachting worden hergebruikt variërend van schone grond tot kwaliteitsklasse Industrie grond;
  • De fractie 0-63 mm van het spoorwegballast (inclusief het ronde grind), wordt indicatief beoordeeld als zijnde geschikt voor hergebruik. Conform de Eural-normering is er voor de spoorwegballast geen sprake van gevaarlijk bedrijfsafval;
  • De waterbodem ter plaatse van de te dempen sloten wordt beoordeeld als verspreidbaar op het aangrenzend perceel, klasse B in oppvervlaktewater en als her te gebruiken als klasse Industrie op landbodem. Tevens is de waterbodem beoordeeld als klasse 3 conform NW4;
  • In de bodem onder het schouwpad zijn geen verontreinigingen aangetoond. De grond wordt indicatief beoordeeld als schone grond (AW);
  • Het asfalt is geschikt voor warm hergebruik, fundering voldoet indicatief als NV-bouwstof.

6.6 Explosieven

Door ProRail BV is aan Van den Herik Sliedrecht opdracht gegeven een historisch vooronderzoek uit te voeren naar mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog ter hoogte van de spoorwegovergang Zuidelijke Dwarsweg te Zuidplas. Het doel van het onderzoek is de opdrachtgever inzage te geven in de mogelijke aanwezigheid van CE en de daarbij behorende risico’s. Hierbij wordt een advies uitgebracht over een vervolgonderzoek in het kader van de geplande werkzaamheden. (Rapport: Vooronderzoek Zuidplas, Van den Herik, d.d. 27-01-2011)

Naar aanleiding van de probleeminventarisatie kunnen de volgende relevante feiten worden opgesomd:

  • Er hebben geen directe gevechtshandelingen plaatsgevonden in het onderzoeksgebied ten tijde van mei 1940 en/of de bevrijding in mei 1945 blijkens literatuuronderzoek.
  • Er waren geen loopgraven en/of stellingen gepositioneerd binnen het onderzoeksgebied blijkens luchtfotointerpretatie en archiefstukken van het NIMH.
  • Het projectgebied is geen direct doelwit geweest van Geallieerde luchtaanvallen blijkens archiefstukken uit The National Archives (Londen) aangaande luchtaanvallen.
  • Er zijn geen CE geruimd binnen het onderzoeksgebied blijkens de archieven van de EODD.
  • Er waren geen mijnenvelden gesitueerd binnen het onderzoeksgebied blijkens het mijnenveldarchief van de EODD.
  • Bij luchtfotointerpretatie is één verdachte afwijking waargenomen buiten het onderzoeksgebied.
  • Er bestaan leemten in kennis aangaande ruimingen van CE voor 1971 binnen het onderzoeks- en projectgebied (zoals uiteengezet in hoofdstuk 5.8).


Aanbeveling
Van den Herik is van mening dat bij de voorgenomen werkzaamheden aan de spoorwegovergang Zuidelijke Dwarsweg te Zuidplas, geen verhoogd risico is op het aantreffen van niet gesprongen CE en heeft daarom voorgenomen geen probleemanalyse uit te voeren. Blijkens het geverifieerde feitenmateriaal is het projectgebied niet verdacht waardoor de geplande werkzaamheden op een normale manier uitgevoerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

7.1.1 Wet- en regelgeving

Flora- faunawet

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van wilde inheemse plant- en diersoorten. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Alle dieren en planten genieten een primaire bescherming onder de Flora- en faunawet. Dit, omdat hun bestaan op zichzelf waardevol is, ongeacht het nut de dieren en planten voor de mens kunnen hebben. Vanuit deze intrinsieke waarde is de algemene zorgplichtbepaling opgenomen (artikel 2). Hierin staat dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.

Natuurbeschermingswet 1998

"Natura 2000-gebied" is een overkoepelende naam voor de Vogel- en Habitat-richtlijngebieden. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Deze Europese vereisten zijn in Nederland geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook bestaan er 'nationale' Beschermde Natuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet 1998 biedt ook voor deze gebieden de wettelijke grondslag voor de bescherming ervan.

Activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen in beginsel geen doorgang vinden, tenzij er door GS/de minister van E,L & I een vergunning is verleend. Voor Beschermde Natuurmonumenten geldt eveneens een vergunningplicht indien activiteiten negatieve effecten hebben op de bijzondere kenmerken van het gebied.

Ecologische hoofdstructuur

De EHS is een netwerk van natuurgebieden dat de biodiversiteit stimuleert. Planten en dieren kunnen zich van het ene naar het andere gebied verspreiden. De EHS bestaat uit een aantal natuurgebieden en ecologische verbindingen daartussen. Het EHS-beschermingsregime is opgebouwd uit verschillende elementen. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Ruimtelijke ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Ook moeten de ontwikkelingen een groot openbaar belang hebben. De schadelijke effecten van de activiteit op de natuur moeten bovendien worden gecompenseerd.

Weidevogelgebied

In de provincie Zuid-Holland geldt ten aanzien van het door de provincie aangewezen 'belangrijk weidevogelgebied' een compensatieplicht voor activiteiten die de kwaliteit en/of kwantiteit van belangrijk weidevogelgebied doen afnemen.

7.1.2 Flora- en faunaonderzoek

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen in natuurwetgeving. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. ProRail heeft ARCADIS NV verzocht een Quick Scan natuurwetgeving en -beleid uit te voeren voor de voorgenomen ingreep.

Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en een habitatgeschiktheidsbeoordeling waarin op basis van tijdens een veldbezoek waargenomen omgevingskenmerken, wordt beoordeeld of het waarschijnlijk is dat er beschermde soorten in het gebied voorkomen. Op 15 december 2010 heeft ARCADIS ecoloog drs. E.R. Plantaz op locatie de habitatgeschiktheids-beoordeling uitgevoerd. Het volledige onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2 van de toelichting.

De volgende conclusies zijn hieruit voortgekomen.

  • Er is geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig.
  • Er is geen toestemming van de provincie Zuid-Holland nodig ten aanzien van de EHS.
  • Er is geen compensatieplicht in het kader van belangrijk weidevogelgebied.
  • In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor. Het betreft algemene beschermde soorten vaatplanten, grondgebonden zoogdieren en amfibieën en zwaarder beschermde soorten als de rietorchis, ringslang, rugstreeppad, vleermuizen en (broed)vogels.

Op 22 augustus 2011 is door Ekoza nader onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is toegevoegd als Bijlage 3 van deze toelichting.

De volgende conclusies volgen uit dit onderzoek:

Vleermuizen

Tijdens het veldonderzoek zijn meerdere soorten vleermuizen waargenomen. Het gaat om gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en meervleermuis. Hierbij zijn alleen foeragerende dieren waargenomen. Er zijn geen vliegroutes, verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied aanwezig.


Ringslangen

Er is op de locaties op 2 verschillende geschikte dagen gezocht naar ringslangen of naar sporen. Er is geen enkele aanwijzing gevonden dat er ringslangen aanwezig zijn in het gebied.


Planten

Wilde marjolein is langs het spoor gevonden. Dit is een soort die beschermd is middels tabel 2 van de Flora- en faunawet. Het is mogelijk om met een goedgekeurde gedragscode de pol met marjolein te verplaatsen zodat er gedurende de werkzaamheden geen verbodsbepalingen worden overtreden.


Amfibieën, vissen en platte schijfhoren

Van deze drie soortgroepen zijn geen beschermde dieren in het onderzoek aangetroffen. Wel zijn er roepende meerkikkers in de omgeving waargenomen. Gewone pad en kleine watersalamander zijn niet aangetroffen maar zouden op grond van het biotoop aanwezig kunnen zijn. Met name de gewone pad (als vroege soort ) zou gemist kunnen zijn omdat de dieren het water al weer uit zijn. Deze soorten vallen onder tabel 1 van de Flora- en faunawet waarvoor een algehele vrijstelling geldt voor de voorgenomen ingreep.

Er zijn een drietal vissoorten waargenomen maar geen van deze drie soorten is beschermd. Er zijn geen beschermde soorten waargenomen. Ten aanzien van de kleine modderkruiper en de bittervoorn is in de quickscan (Arcadis) de conclusie getrokken dat de soorten in de omgeving voorkomen. Om die reden zou een ontheffing aangevraagd moeten worden. Echter in het onderzoek zijn deze soorten niet aangetroffen zodat het niet noodzakelijk is om een ontheffing aan te vragen.

De platte schijfhoren is niet waargenomen.

Vrijstellingen en ontheffingen

Als beschermde soorten zijn foeragerende vleermuizen vastgesteld. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen, vliegroutes of essentieel jachtgebied aanwezig. Daarom zullen er door de ingreep geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (voor vleermuizen) worden overtreden. Er is geen ontheffing (positieve afwijzing) nodig.

Verder is er wilde marjolein vastgesteld. Het gaat hierbij om een soort die beschermd is volgens tabel 2 van de Flora- en faunawet. Er kan gewerkt worden met een goedgekeurde gedragscode waardoor het niet noodzakelijk is om een ontheffing aan te vragen. Hierbij zou de gedragscode van Bouwend Nederland gebruikt kunnen worden. De pol moet verplaatst worden voordat de werkzaamheden uitgevoerd worden.

Andere beschermde soorten zijn niet aangetroffen of te verwachten. Een uitzondering hierop vormt de gewone pad. Deze soort zou in het onderzoek gemist kunnen zijn. Deze soort geniet bescherming volgens tabel 1. Voor dit type ingreep geldt een algehele vrijstelling, wel geldt ten alle tijden de zorgplicht.

Kleine modderkruiper en bittervoorn zijn in het plangebied zelf niet aangetroffen, hier hoeft geen ontheffing voor aangevraagd te worden.


Mitigatie

Als mitigerende maatregelen is het noodzakelijk om voor de werkzaamheden de pol met wilde marjolein te verplaatsen naar een geschikte plaats in de omgeving. In de polder is waarschijnlijk alleen een plek elders langs de spoorlijn geschikt vanwege de bodemgesteldheid. Hiervan zal een kort verslag gemaakt moeten worden zodat aangetoond kan worden dat via het protocol gewerkt is.

Verder zijn er geen wettelijk beschermde waarden uit dit onderzoek naar voren gekomen.

Mitigatie voor andere soorten is daarmee wettelijk niet verplicht. Wel verdient het de aanbeveling om voor vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen dat er licht op het water zal schijnen. De meeste soorten hebben een hekel aan licht en het water wordt (af en toe) gebruikt door foeragerende vleermuizen.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Provincie Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft de uitgangspunten van haar beleid weergegeven in de handreiking betreffende de opstelling van en advisering over ruimtelijke plannen op grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland. Deze nota is vastgesteld door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 13 februari 2007. Een belangrijk gevolg van deze nota is dat er op AMK-terreinen en terreinen met een zeer hoge archeologische verwachting geen enkele bodemverstoring dieper dan 30 cm onder maaiveld wordt toegestaan (vrijstellingsnorm 0 m2). Iedere bodemverstoring op die terreinen dieper dan 30 cm is daarmee onderzoeksplichtig in het kader van de AMZ-cyclus. Voor terreinen met een middelmatige tot hoge verwachting geldt een vrijstellingsnorm van 100 m2, hetgeen wil zeggen dat op deze terreinen ontwikkelingen groter dan 100 m2 onderzoeksplichtig zijn.

Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Zuidplas heeft recent (23 november 2010) een eigen archeologisch beleid ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad, waaronder een archeologische beleidskaart en een erfgoedverordening.

Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingswaardekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01_0014.jpg"

De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:

  • Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
    1. 1. archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
    2. 2. overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
    3. 3. gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
    1. 1. zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
    2. 2. zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
    3. 3. zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
    4. 4. zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)

Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 m beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 m. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 m beneden maaiveld.

Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.

Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.

Op deze kaart ligt het plangebied in deels in een zone met een lage verwachting en deels in een zone met een middelhoge verwachting. De gemeente hanteert voor een lage verwachting het beleid dat onderzoek uitgevoerd dient te worden bij oppervlakten groter dan 0,5 hectare en verstoringen vanaf 30 cm beneden maaiveld. Voor een middelhoge verwachting geldt dat onderzoek uitgevoerd dient te worden bij oppervlakten groter dan 250 m2 en verstoringen vanaf 30 cm beneden maaiveld.

De noordelijke kant van de onderdoorgang ligt in een zone waar een hoge trefkans voor resten van de IJzertijd tot en met de NieuweTijd voor geld. Het beleid dat de gemeente koppelt aan deze verwachting is dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij geplande bodemverstoringen gelijk aan of groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld.

De spoorzone is gearceerd, wat een mogelijke verstoring betekent. Het beleid is dat de aard en diepte van de verstoring in kaart moet worden gebracht.

Erfgoedverordening

De erfgoedverordening biedt de nodige bescherming aan archeologische waarden totdat een daartoe ingericht bestemmingsplan kan worden vastgesteld. De archeologische waarden zijn als volgt beschermd:

Het is verboden om in en archeologisch monument of verwachtingsgebied de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld te verstoren. Dit geldt niet wanneer het te verstoren gebied kleiner is dan:

  • 5000 m2 in een gebied met een lage verwachting,
  • 250 m2 in een gebied met een middelhoge verwachting,
  • 100 m2 in een gebied met een hoge archeologische verwachting, of
  • 50 m2 in een gebied met een zeer hoge archeologische verwachting.

Als basis hiervoor is genomen de archeologische beleidsadvieskaart.

Wanneer in een geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent de archeologische monumentenzorg, dan gelden regels van dat bestemmingsplan.


Wanneer binnen het grondgebied van de gemeente Zuidplas archeologisch onderzoek wordt verricht gelden de volgende regels;

  • het college van B&W stelt het Programma van Eisen vast;
  • ook het Plan van Aanpak wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het college.

Conclusie

Op de IKAW staat de locatie weergegeven in een zone met een zeer lage trefkans op archeologische resten. Enkele vondstmeldingen in de directe omgeving wijzen erop dat bewoning heeft plaatsgevonden in het Meso- en Neolithicum.


Op de Cultuur Historische kaart van Zuid-Holland staat voor de locatie geen archeologische waarde aangegeven, met uitzondering van het meest zuidelijke deel, waarvoor een redelijke tot grote kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten.


Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt de locatie van de overweg in een gebied met zowel een lage als een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Voor de spoorlijn zelf is aangegeven dat de bodemopbouw mogelijk verstoord is.

Op basis van het provinciaal en gemeentelijk archeologisch beleid is voor de onderdoorgang archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Vervolgonderzoek archeologie

Archeologisch vervolgonderzoek is in november 2011 uitgevoerd door BAAC. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna zijn kort de conclusies en aanbevelingen beschreven.

Bodemopbouw

Globaal bestaat de bodemopbouw (van boven naar beneden) uit: twee antropogene ophogingslagen (ophogingslagen laatmiddeleeuwse veenwinningslandschap) op restanten van het afgegraven veen. Daaronder oude, slappe, blauwe kleirijke getijafzettingen van de Formatie van Walcheren en Wormer. De kleilagen worden naar onderen toe grijzer en humeuzer. De zeeklei-afzettingen worden afgewisseld door dunne veenlagen (Formatie van Nieuwkoop). Het grootste deel van het plangebied heeft een geheel intacte bodem (tochteerdbodem). Ter plekke van de spoordijk is de bodem bij boring 24 tot 1,50 m –mv verstoord. Dit kan door graafwerkzaamheden voor de spoordijk of een opgevulde krater uit WO-II zijn.

Archeologische resten

Alleen in de bovenste, 30 tot 75 cm dikke, antropogene zand en kleilagen (bolster) zijn wat archeologische indicatoren aangetroffen. Deze indicatoren bestaat uit fragmentjes rood puin, twee fragmentjes van industrieel badkamerkeramiek uit de 20ste eeuw, en een steelfragment (pottenbakkersafval uit de 17de eeuw). Al deze indicatoren stammen uit de perioden nieuwe tijd B tot C (1600 na Chr - tot heden) en zijn bemestingsof afvalvondsten. Deze duiden niet op een plaatselijke archeologische vindplaats. In de diepere klei- en veenlagen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Archeologische interpretatie

Ondanks de plaatselijk lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting zijn in de 12 verkennende en 17 karterende boringen geen archeologische relevante indicatoren of lagen aangetroffen (bijlage 2, 3 en 4). De noordelijke hoge verwachting was gebaseerd op de mogelijke aanwezigheid van een brede, zandige kreekgeul. Deze eertijds hoogliggende zandbedding is tot 3 meter – mv niet aangetroffen, wel is een kleiner, 35 meter breed veengeultje aangetroffen. De nagezakte vulling bestond mogelijk alleen uit humeuse klei. Dit duidt op een rustig stromend water milieu in een veenlandschap.


Uit de verkennende en merendeels karterende boringen zijn geen relevante archeologische indicatoren in al deze lagen aangetroffen. De geplande werkzaamheden zullen dus geen archeologie verstoren.

Conclusie en aanbeveling

De conclusie is dat er geen vervolgonderzoek voor het gehele plangebied nodig is.

Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

8.2 De Bestemmingen

Agrarisch met waarden

Voor de bestemming Agrarisch met waarden is als uitgangspunt de vigerende bestemming voor dit gebied aangehouden. Het gebied heeft daarbij, conform de vigerende regeling, de bestemming “Agrarisch met waarden” behouden. Binnen deze bestemming is een agrarische bedrijfsvoering mogelijk.

Omdat het gebied landschappelijke waarden kent wordt met de bestemming tevens uitgegaan het behoud van de bestaande landschappelijke karakteristiek van het gebied, met zijn kenmerkende afwisseling van parallel lopende weidepercelen met schei- en kavelsloten. Bescherming van de landschappelijke waarde geschiedt mede doordat er voor het uitvoeren van bepaalde werken of van werkzamheden een omgevingsvergunning is vereist.

Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor een afschermende groenstrook van ca. 5 meter breed tussen de nieuw aan te leggen Zuidelijke Dwarslaan en de Vijfde Tochtweg.

Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de hoofdverkeersstructuur in het plangebied, ofwel de bestaande Zuidelijke Dwarsweg en de nieuw aan te leggen Zuidelijke Dwarslaan.

Binnen de bestemming is de bouw van bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan. Met een aanduiding is aangegeven waar een overkluisde waterloop wordt gerealiseerd.

Verkeer - Railverkeer

De bestemming Verkeer - Railverkeer is opgenomen voor de spoorlijn Gouda - Den Haag. Binnen de bestemming is de bouw van bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan. Tevens wordt de realisatie van een ondedoorgang mogelijk gemaakt. Met een aanduiding is aangegeven waar een overkluisde waterloop is gelegen.

Water

De bestemming Water is opgenomen voor de hoofdwatergang in het plangebied.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat de overige watergangen in het plangebied, niet specifiek zijn bestemd maar (planologisch) worden beschermd via het opgenomen aanlegvergunningenstelsel. Ook het Hoogheemraadschap kent bevoegdheden ten aanzien van bestaande watergangen. Op basis van de keurbepalingen is het niet zonder omgevingsvergunning mogelijk sloten de dempen.

Dubbelbestemming Leiding

De bestemming “Leiding” is opgenomen ter bescherming van de in het plangebied gelegen ondergrondse brandstof-, gas-, riool- en waterleidingen. In deze situatie is er sprake van een zogenoemde "dubbelbestemming" waarbij de leidingfunctie primair is gesteld ten opzichte van de andere opgenomen bestemmingen. Bebouwing ten behoeve van de leidingen is toegestaan. Bebouwing ten behoeve van de ondergelegen functies is slechts toegestaan, indien de belangen van de leidingen dat toelaten. Om dit goed te kunnen beoordelen moet, bij de beoordeling van bouwaanvragen, advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerders. In de regels is de bescherming van de leidingen geborgd doordat er voor het uitvoeren van bepaalde werken of van werkzamheden een omgevingsvergunning is vereist. Hier geldt dat een omgevingsvergunning slechts zal worden verleend indien de belangen van de leiding, waaronder begrepen de veiligheidsbelangen, dit gedoogt. Ook hier is een bepaling opgenomen dat alvorens een vergunning kan worden verleend advies dient te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Er is op 14 april 2011 een convenant gesloten tussen de Gemeente Zuidplas, de Provincie Zuid-Holland en ProRail B.V. inzake de aanleg van ongelijkvloerse openbare spoorovergangen op de Rotterdamse en Haagse lijn in de Zuidplaspolder.

Door het sluiten van dit convenant zijn de financiele bijdragen vastgelegd en is de financiele haalbaarheid geborgd.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Betrokkenheid

10.1 Overleg 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp-bestemmingsplan is daarom toegezonden aan de volgende partijen:

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu (VROM-Inspectie);
  • Provincie Zuid-Holland;
  • Gemeente Waddinxveen;
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • GasUnie;
  • Intergemeentelijke samenwerkingsorgaan Midden-Holland
  • NV Nederlandse Spoorwegen
  • Prorail Infrabeheer
  • Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  • Rijkswaterstaat
  • Tennet
  • Ministerie van Defensie


Van de VROM-Inspectie, GasUnie, Intergemeentelijke samenwerkingsorgaan Midden-Holland, NV Nederlandse Spoorwegen, ProRail Infrabeheer, Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Rijkswaterstaat en Ministerie van Defensie is binnen de gestelde termijn geen overlegreactie ontvangen, waarmee wordt aangenomen dat deze instanties en organisaties onder verwijzing naar artikel 3:6 Algemene wet bestuursrecht kunnen instemmen met het plan.


De provincie Zuid-Holland heeft per brief laten weten dat het voorontwerp conform het beleid is dat is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte. Tennet heeft per email laten weten dat er in het betreffende plangebied geen eigendommen aanwezig zijn.

De gemeente Waddinxveen heeft de volgende vragen gesteld. Deze zijn hieronder samengevat, waarbij het standpunt van de gemeente is weergegeven:

  • op welke wijze zijn de Waddinxveense belanghebbenden bij dit bestemmingsplan betrokken ?

Gemeentelijk standpunt: Er is een inloopavond over de projecten geweest. Daarnaast kunnen de belanghebbenden hun zienswijze kenbaar maken. Publicatie van het ontwerp zal ook in het Waddinxveense gedeelte van het Hart van Holland worden gepubliceerd.

  • hoe wordt het bestaande fietspad dat aansluit op het Distripark op deze ontwikkeling aangesloten?

Gemeentelijk standpunt: De aansluiting is een uitvoeringstechnisch aspect en zal in later stadium bepaald worden. Aansluiting zal kunnen plaatsvinden volgens dit bestemmingsplan.

  • wat wordt de vrije doorrijhoogte in de tunnel?

Gemeentelijk standpunt: De doorrijhoogte van de tunnel is 4,5 meter en geschikt voor alle verkeer.

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft per brief gereageerd:

  • De plankaart maakt een grotere hoeveelheid verharding mogelijk dan uitgevoerd gaat worden. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is dit niet wenselijk. Verzocht wordt om de groenstrook tussen de Zuidelijke Dwarsweg en de Zuidelijke Dwarslaan als groen te bestemmen.

Gemeentelijk standpunt: Om schuifruimte mogelijk te maken voor de situering van de weg is er voor gekozen niet gedetailleerd te bestemmen. In het ontwerp is opgenomen dat aan weerszijde van de weg een berm wordt aangelegd. De 'reststroken' worden dan ook groen ingericht. Binnen de bestemming Verkeer zijn 'groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting' en 'water' mogelijk.

  • Het projectplan verslechtert de bestaande waterhuishouding niet en in het projectplan zijn de waterhuishoudkundige belangen voldoende gewaarborgd. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de uitvoering van het plan.

Gemeentelijk standpunt: dit is voor kennisgeving aangenomen.

10.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis het ontwerpbestemmingsplan terinzage te leggen vanaf 22 december 2011 gedurende zes weken. In Bijlage 6 zijn de ingekomen zienswijzen en de reactie daarop van de gemeente Zuidplas opgenomen.

Bijlage 1 Verkennend (Water)bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend (water)bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 2 Quickscan natuurwetgeving

Bijlage 3 Nader Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Nader ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 4 Inventariserend veldonderzoek archeologie

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van zienswijzen