KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Verkeer En Parkeren
2.4 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
4.2 Beleidskader Rijk En Provincie
4.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
4.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.3 Flora En Fauna
5.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Algemeen
6.2 Verbeelding
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Gebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Rapport Magneetveldzone
Bijlage 4 Flora- En Faunatoets
Bijlage 5 Nota Van Wijzigingen

Bermweg 14, Nieuwerkerk aan den IJssel

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 17-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Bermweg 14, Nieuwerkerk aan den IJssel' met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

De plankaart van het bestemmingsplan Bermweg 14, Nieuwerkerk aan den IJssel' bestaande uit de verbeelding met nummer NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 aan huis verbonden beroep

Het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.8 agrarisch medegebruik

Een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan.

1.9 archeologisch deskundige

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.10 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.14 bebouwingspercentage

Indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  1. a. een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

Het bebouwingspercentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.15 bestaand

  1. a. Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bouwaanduidingen

Álle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.20 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.26 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.27 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen.

1.30 erker

Een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 huishouden

Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.34 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.35 peil

  1. a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  2. b. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.36 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.37 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.38 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 voorgevel

De gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.40 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.41 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de oppervlakte van een overkapping

De verticale projectie van het dakvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterlopen en waterberging;
  3. c. de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. d. oeververbindingen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of een caisson dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;

met daarbij behorend(e):

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. onbebouwde parkeervoorzieningen;
  3. e. fiets- en voetpaden;

alsmede voor:

  1. f. nevenactiviteiten, zoals vermeld in onderdeel A van de bij deze regels behorende Bijlage 1 Gebruikvrijkomende agrarische bebouwing', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', met dien verstande dat uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van de bestaande bebouwing en opslag buiten de bebouwing niet is toegestaan. Indien aangegeven mogen nevenactiviteiten tevens plaatsvinden op aangrenzende gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 4.2 kan het bevoegd gezag bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:

  1. a. de situering van nieuw op te richten bebouwing;
  2. b. de nokrichting van de kappen van gebouwen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.2, sub h voor het overschrijden van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m dan wel de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing en aan het straatbeeld;
  3. c. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
    4. 4. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

7.3 Ondergronds bouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen

Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend

  1. a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen, materialen, emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  4. d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik of het laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  6. f. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens;
  7. g. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. de maximum toegestane goothoogte, bouwhoogte, afstands-, oppervlakte- en inhoudsmaten met ten hoogste 10 %;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

9.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

10.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

10.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bermweg 14, Nieuwerkerk aan den IJssel van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Bermweg 14 in Nieuwerkerk aan den IJssel is het voormalig agrarisch bedrijf van Segers gevestigd. De betrokken agrariër is inmiddels ondernemer in ruste. Op het perceel worden geen koeien meer gehouden, maar alleen hobbymatig schapen.
Het bijbehorende grasland met een oppervlakte van circa 16 ha is een goed voorbeeld van extensief beheerd veenweidelandschap met kleine percelen gescheiden door sloten. Dit type landschap vergt doorlopend onderhoud om het unieke karakter te behouden. Verwaarlozing en verrommeling ligt bij afnemend onderhoud op de loer. Het is daarom belangrijk dat ook in de toekomst tijd en energie zal worden gestoken in het beheer. Een zoon van de gepensioneerde 76-jarige agrariër wil deze taak op zich nemen. Hiervoor is het noodzakelijk dat hij zo dicht mogelijk bij de landerijen woont. In verband hiermee is een verzoek ingediend voor het oprichten van een woning ten noordoosten van de bestaande agrarische bebouwing. De situering is zodanig gekozen dat de zichtlijnen op het landschap blijven behouden en de lintbebouwing overeenkomstig de Structuurvisie voor de Groene Zoom wordt versterkt. Burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas hebben bij brief van 30 mei 2013 medegedeeld dat er geen planologische bezwaren zijn om medewerking te verlenen aan een extra woning, omdat hierdoor het lint kan worden versterkt.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Groene Zoom', waarin het perceel is bestemd voor 'Agrarisch' zonder bouwvlak. De gevraagde nieuwbouw van een woning is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan, omdat de bestemming 'Agrarisch' het gebruik als woning niet toestaat. Gelijktijdig wordt het agrarisch bouwperceel op nummer 14 gewijzigd in 'Wonen' met de aanduiding 'Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing'. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijke gedeelte van Nieuwerkerk aan den IJssel nagenoeg grenzend aan Capelle aan den IJssel. De Bermweg is een buurtontsluitingsweg tussen Capelle aan den IJssel en de nieuwbouwwijk Esse Zoom Laag in Nieuwerkerk aan den IJssel. Ter hoogte van de planlocatie liggen aan beide zijden van de weg nog agrarische gronden. Aan weerszijden van het perceel zijn verderop vrijstaande woningen gelegen, waarvan enkele bedrijfswoningen. Het plangebied is met een zwart gestreepte lijn aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0001.png"
Figuur 1: Situering plangebied (zwart gestreepte lijn) en omgeving.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvSt
“Groene Zoom" 27 november 2012 16 oktober 2013
"Parapluherziening Parkeren" 24 april 2018

In het bestemmingsplan 'Groene Zoom' heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch'. Het oprichten van een woning ten noordoosten van het agrarisch bouwvlak is niet mogelijk op grond van het bestemmingsplan. Evenmin is hiervoor een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De gevraagde nieuwbouw op dit perceel is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Groene Zoom (planlocatie zwart omlijnd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de nieuwe en huidige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. In hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid, de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0003.png"Luchtfoto plangebied met zwart gestreepte lijn indicatief de nieuwe woning (bron: Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de Groene Zoom. Dit gebied is gelegen in een groene overgangszone tussen het stedelijke gebied van Capelle aan den IJssel en de woonkern van Nieuwerkerk aan den IJssel. Aan één zijde van het lint ligt hoofdzakelijk de lintbebouwing. De bestaande woning maakte vroeger onderdeel uit van een agrarisch lint met boerderijen, maar is inmiddels niet meer als zodanig in gebruik. De zoon van de eigenaar heeft het voornemen om een extra woning te realiseren ten noordoosten van de bestaande bebouwing.

Bouwkavel nieuw te bouwen woning. Het veenweidegebied achter het bouwvlak.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0004.png"De agrarische bedrijfswoning aan de Bermweg 14. De Bermweg richting Esse Zoom Laag.

2.2 Nieuwe Situatie

Op het perceel Bermweg 14 in Nieuwerkerk aan den IJssel staat een voormalig agrarisch bedrijfscomplex van de familie Segers. De betrokken agrariër is een ondernemer in ruste. Op het perceel worden geen koeien meer gehouden, maar alleen hobbymatig schapen. Het bijbehorende grasland met een oppervlakte van circa 16 ha wordt onderhouden door een zoon. Hiervoor is het wenselijk dat hij zo dicht mogelijk bij de landerijen woont. In verband hiermee is een nieuwe woning noodzakelijk. De woning wordt ten noordoosten van de bestaande agrarische bebouwing gesitueerd, zodat de zichtlijnen op het landschap blijven behouden en de lintbebouwing overeenkomstig de Structuurvisie Groene Zoom wordt versterkt. Gelijktijdig wordt de agrarische functie van het op nummer 14 gewijzigd in 'Wonen' met de aanduiding 'Voormalige agrarisch bedrijfsbebouwing'.
Met het bouwplan voor de woning blijft de verkavelingskarakteristiek behouden. De woning heeft één bouwlaag met een kap, passend in het landelijk gebied. De nokrichting is loodrecht op de weg. De woning krijgt een inhoud van maximaal 750 m³ met een eigen ontsluiting op de Bermweg. Een situatietekening van de nieuwe toestand is in figuur 3 opgenomen. Op de volgende pagina zijn enkele aanzichttekeningen van de nieuwbouw afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0005.png"
Figuur 3: situatietekening nieuwe toestand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0006.png"

Aanzichttekeningen voorgevel (boven) en achtergevel (onder) van de nieuwe woning.

Gebruik bestaande gebouwen / transformatie tot woning
Op verzoek van de provincie Zuid-Holland zijn de mogelijkheden onderzocht om één van de bestaande schuren om te bouwen tot woning. Figuur 4 geeft de huidige situatie weer. In rood is de invloedsfeer weergegeven van de 380kV hoogspanningsleiding Krimpen-Bleiswijk. Binnen 100 m worden geen nieuwe gevoelige objecten (zoals woningen) toegestaan. Dit wordt gedetailleerd toegelicht in paragraaf 5.1.6. Daarom valt deze optie af.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0007.png"
Figuur 4: bestaande situatie nummer 14 met in groen de nieuwe woning.

De boerderij is de laatste aan de Bermweg; de overige zijn al gesloopt. In het kader van diversiteit wordt deze in stand gehouden als Wonen met de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfsbebouwing'. Door het maaien van gras, het verwerken tot hooi in de zomer van het achterliggende weidegebied en de opslag voor verkoop in de winter kunnen de kosten voor onderhoud (zoals waterschapslasten etc.) worden betaald. De nieuwe woning wordt buiten de invloedsfeer van de hoogspanningsleiding gebouwd. De woning is in een groene kleur aangeduid in figuur 4.

2.3 Verkeer En Parkeren

Verkeer
De Bermweg is een buurtontsluitingsweg tussen Capelle aan den IJssel en de nieuwbouwwijk Esse Zoom Laag in Nieuwerkerk aan den IJssel. Op de Bermweg mag maximaal 60 km/ uur worden gereden. De planlocatie zelf wordt ontsloten door een nieuw aan te leggen in- en uitrit op de Bermweg. De Bermweg is bedoeld voor bestemmingsverkeer, maar ook in trek voor het recreatieve fietsverkeer.

De weg sluit verderop in oostelijke richting aan op de nieuwe woonwijk Esse Zoom Laag op een rotonde op de Schielandweg. Deze provinciale weg (N219) sluit in noordoostelijke richting aan op de rijksweg A20. In zuidwestelijke richting gaat deze weg over in de Abram van Rijckevorselweg. Via de N210 is vervolgens rijksweg A16 en Rotterdam bereikbaar.

Parkeren
Op 5 november 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers wonen

Functies Norm maximum matig stedelijk Aandeel bezoekers
Woning koop, vrijstaand 2,6 per woning waarvan 0,3 per woning.

De woning wordt vanaf de nieuw te realiseren in- en uitrit ontsloten op de Bermweg. Het plangebied is van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Dit betekent dat wordt voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Dit wordt in de planregels (artikel 10.1) geborgd.

2.4 Beeldkwaliteit

De ambitie is om de bestaande karakteristiek van het landschap en het bebouwingslint ter plaatse te behouden. Nieuwe ontwikkelingen moeten in verhouding staan tot de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige opbouw met behoud van het kleinschalige en transparante karakter dat wordt bepaald door de omvang van de huidige naastgelegen bebouwing, de bouwhoogten en de ruimte ertussen. De nieuwe woning zal qua architectuur zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande omgeving, waarbij streekeigen uitstraling van belang is. De woning krijgt een inhoud van maximaal 750 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van circa 3 m en een nokhoogte van maximaal 9 m. De breedte van de woning wordt maximaal 9 m. De huidige open ruimte tussen nummer 14 en nummer 14a is 140 m, slechts 10% gaat hiervan verloren door de nieuwe bebouwing. De situering van het huis is zo gekozen dat de belendende hoge blauwe loods geen schaduw werpt op de zonnepanelen van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0008.png"De huidige agrarische bedrijfsbebouwing. De bestaande woonboerderij op Bermweg 14.

De relatie van woning en bijbehorende bouwwerken zal zodanig zijn dat de hoofd-oriëntatie haaks op de weg staat, zodat het slagenlandschap wordt gerespecteerd. Stijl en materiaalkeuze van woning en bijgebouw worden op elkaar afgestemd, waarbij een landelijke uitstraling het uitgangspunt is. De functie-indeling is zodanig dat dit niet ten koste gaat van de landelijke uitstraling. Om doorzichten te behouden wordt ten westen van de woning alleen een grasveld gerealiseerd met knotwilgen langs de waterkant. De knotwilgenrij filtert het zicht op de hoogspanningsmast. Om de bestaande bedrijfsbebouwing te camoufleren wordt bufferbeplanting aangebracht met streekeigen bosplantsoen. Knotwilgen ten westen van de woning onttrekken de loods aan het zicht. Door toevoeging van de woning met de hierbij behorende streekeigen beplanting wordt de ruimtelijke kwaliteit van dit bebouwingscluster aan de Bermweg verbeterd. Figuur 5 geeft de landschappelijke inpassing weer van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0009.png"Figuur 5: Schetsontwerp Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V., Bergambacht..

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt een woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in3.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Veen'. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorgdragen voor behoud van het veen en met name bij de diepe veenpakketten zijn gericht op het beperken van de bodemdaling. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Relevant zijnde richtpunten zijn:

  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Op de Laag van de stedelijke occupatie is het plangebied ligt het ten oosten van de stads- en dorpsrand (figuur 5). Op de Laag van de Beleving maakt het plangebied onderdeel uit van een Recreatiegebied dat ligt aan een fiets- en wandelroute (figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0010.png"Figuur 5: Uitsnede 'Laag van de stedelijke occupatie'. Figuur 6: Uitsnede 'Laag van de Beleving'.

Recreatiegebieden
De Groene Zoom wordt beschouwd als een recreatiegebied. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden vergroten. Ontwikkelingen dragen tevens bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Op de kaart 'Laag van de Beleving' ligt het plangebied in de aanduiding 'Recreatiegebied' ten oosten van de stads-en dorpsrand. Deze kleinschalige ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie, omdat het lint van het recreatiegebied de Groene Zoom door toevoeging van een woning naast de bestaande boerderij wordt versterkt. Deze ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast, zodat de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied niet worden aangetast.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één woning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.
Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvSt 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze woning overigens goed inpasbaar in dit lint nabij de naastgelegen bebouwing. In paragraaf 2.4 wordt hierop ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening op ruimtelijke kwaliteit Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan onder andere om het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen en andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Op Kaart 14 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën) is het plangebied aangeduid als 'Recreatiegebied' met beschermingscategorie 2. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
De situering van de woning is zodanig gekozen dat de naastliggende opslagloods enigszins aan het zicht wordt onttrokken. De aanwezige kavelstructuur gerespecteerd. Rekening wordt gehouden met belangrijke kenmerken van dit gebied zoals handhaving van de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), kavelrichting en –structuur, waarbij de bebouwing herkenbaar blijft als lint. Het perceel wordt 'aangekleed' met inheemse beplanting en natuurvriendelijke oevers. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de provinciale Omgevingsverordening om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied wordt niet aangetast.

Conclusie
De planontwikkeling ligt in de aanduiding recreatiegebied met beschermingscategorie 2. Op grond van artikel 6.9, lid 2 onder b is inpassing en aanpassing toegestaan. Het toevoegen van één woning naast de bestaande boerderij is landschappelijk inpasbaar, omdat hiermee het lint wordt versterkt. De nieuwe bebouwing past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is op de aangrenzende locatie. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Overeenkomstig de toelichting bij de Omgevingsverordening kan deze ontwikkeling dan ook worden geschaard onder de noemer 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de voormalige gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het zuidwestelijk gebied:

  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Voor het plangebied zijn de hoofdlijnen van het beleid onder andere als volgt vertaald (citaat, bladzijde 33):

"Robuuste groene en blauwe hoofdstructuur
Op het schaalniveau van de Zuidvleugel vormen de grote eenheden Bentwoud, Rottewig en het zuidelijk deel van de polder, waar op termijn een waterrijk natuurlandschap tot stand komt, een robuust parklandschap. Deze gebieden zijn beeldbepalend op interregionaal niveau. Aan de overzijde van de Hollandse IJssel met het Hitlandgebied ligt de Krimpenerwaard, een deel van het Groene Hart waardoor de Zuidplas volledig is omgeven."

De plankaart (figuur 7) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'recreatielandschap'.

Conclusie
Het ISP bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de regio te voeren ruimtelijk beleid. Bij kleinere ontwikkelingen heeft dit beleid een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing. Hoewel het plangebied is aangeduid als recreatiegebied zal het toevoegen van één woning naast een bestaand bebouwingscluster de recreatieve uitgangspunten niet zodanig beperken dat hieraan geen medewerking kan worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0011.png"
Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met pijl aangeduid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 27 november 2012 de Structuurvisie Zuidplas 2030 vastgesteld. In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities de gemeente heeft en welke koers wordt gevolgd om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. Met dit document voldoet de gemeente aan de plicht die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt.
Veel plannen voor nieuwe woon- en werkgebieden werden als gevolg van de economische crisis (2008-2015) minder ambitieus, grootschalige opgaven worden gefaseerd in de tijd en de financieringsmogelijkheden voor groen en infrastructuur nemen af. En toch gaat Zuidplas de uitdaging aan om de leefbaarheid van zijn dorpen te verhogen en de regionale ontwikkelopgave in de Zuidplaspolder te verwezenlijken. Op de plankaart is het gebied aangeduid als 'Groen en recreatiegebied met open agrarisch landschap'. De Groene Zoom wordt verder ontwikkeld tot groen- en recreatiegebied, als groene buffer tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel. Daarbij past een combinatie van natuur, agrarisch gebruik en kleinschalige recreatiemogelijkheden. Groene Zoom sluit aan op Hitland. In figuur 8 is een uitsnede van de Structuurvisiekaart opgenomen (aanduiding 31).

Conclusie
Het plangebied ligt in een groen- en recreatiegebied met open agrarisch landschap. De woning is gesitueerd naast een voormalig agrarisch bedrijfscomplex, zodat de openheid van het landschap niet onevenredig wordt aangetast. De nieuwe eigenaar/ bewoner zal zorgdragen voor het onderhoud van de achterliggende weilanden. De recreatieve uitgangspunten worden niet onevenredig aangetast, zodat hieraan medewerking kan worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0012.png"Figuur 8: Uitsnede plankaart Structuurvisie Zuidplas 2030.

3.4.2 Structuurvisie Groene Zoom

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 31 mei 2011 de structuurvisie “Groene Zoom” vastgesteld. Deze visie geeft richting aan het gemeentelijk beleid en handelen en vormt het kader voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling van het gebied tot 2030.

Groene Zoom is een landelijk gebied tussen de dorpen Capelle aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel van ongeveer 450 meter breed. Het plangebied is opgenomen in figuur 9. Aan de noordkant wordt de Groene Zoom begrensd door de A20, aan de zuidkant door de Schielandweg. De wens is dat de Groene Zoom een overwegend landelijke en recreatieve buffer blijft tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel. De gemeente wil richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Dat wil zij door een onderbouwde, door de inwoners gedragen en haalbare Structuurvisie voor de Groene Zoom vast te stellen. De Groene Zoom is belangrijk voor instandhouding van de buffer tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel. Uitgangspunt voor de toekomst is instandhouding en versterking van de bestaande kwaliteiten tussen de bestaande woningbouw, zowel ruimtelijk als qua gebruik. Initiatief voor ontwikkeling en verandering ligt bij de eigenaren en gebruikers van het gebied, de gemeente stelt de (ontwikkelings)kaders en voert de regie. De structuurvisie is hiervoor een noodzakelijk beleidsstuk om als gemeente de (ontwikkelings)kaders te stellen en de regie te vormen.

De Bermweg is ingedeeld in kamer III van het plangebied. Dit deelgebied wordt begrensd door de spoordijk aan de noordwestzijde en de Bermweg aan de zuidoostzijde. Dit gebied kenmerkt zich door de centrale, beeldbepalende rol die dit gebied, samen met kamer II, speelt voor de Groene Zoom als geheel. De agrarische bedrijvigheid blijft in deze kamer een belangrijke drager van het landschap. Deze bedrijvigheid dient te worden ondersteund. Aan de zijde van de Essezoom Laag zal een heldere en kwalitatief goede overgang naar de weidegronden worden gerealiseerd. Het bestaande glas neemt in deze ontwikkeling een centrale plek in.

Conclusie
Op de plankaart is de planlocatie aangeduid als 'karakter van het lint behouden'. Dit bouwplan levert hieraan een bijdrage. Door de situering direct ten noordoosten van de bestaande bebouwing blijven de zichtlijnen op het landschap behouden. Ondanks de strijdigheid met de Structuurvisie (bouwen in recreatiegebied) wordt deze ontwikkeling in het gebied passend geacht, omdat de recreatieve uitgangspunten niet onevenredig worden aangetast. Bijkomend is dat het agrarisch natuurbeheer in stand wordt gehouden door de nieuwe eigenaar/ bewoner.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0013.png"Figuur 9: Integraal kaartbeeld structuurvisie Groene Zoom.

3.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 de Welstandsnota Zuidplas 2015 vastgesteld. De gemeente heeft ervoor gekozen om meer gebieden welstandsvrij te maken. Daarbij hanteert ze het principe van 'welstandsvrij tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden. Om te bepalen of een gebied kwetsbaar zijn de volgende criteria aangeduid:

  1. 1. Behoud van herkenbare structuren en cultuurhistorie;
  2. 2. Bescherming van dorpskernen en centrumgebieden;
  3. 3. Bescherming gevoelige objecten.

In de welstandsnota is een kaart opgenomen waarop is aangegeven welke gebieden welstandsvrij zijn en welke onder het zware welstandsregime vallen. De planlocatie in De Groene Zoom ligt in een gebied dat is aangeduid met een zwaar welstandsregime.
De bebouwing aan de Bermweg is ontstaan na de drooglegging van de Prins Alexanderpolder. Opvallend is dat de bebouwing aan onder meer de Bermweg voornamelijk aan één zijde van de weg is gebouwd. Hier is sprake van duidelijke lintbebouwing. De geplande woning ligt in dit lint. De Groene Zoom ligt tussen de bebouwing van Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel dat nog een restant is van de vroeger zo open Prins Alexanderpolder. Dit gebied is van betekenis als groene buffer tussen beide kernen.

Conclusie
Voor het plangebied geldt een zwaar welstandsniveau. Uitgangspunt is dat bestaande kwaliteiten niet worden aangetast en waar mogelijk worden versterkt. Het bouwplan zal om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan, zodat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3.5 Conclusie

De ontwikkeling van de Zuidplas was in de Nota Ruimte gerelateerd aan nationaal beleid. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is deze gebiedsontwikkeling evenwel vervallen in de realisatieparagraaf. Met dit bestemmingsplan zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Omgevingsvisie is het gebied buiten het bestaand stedelijk en dorpsgebied gelegen. Het bebouwingslint wordt gehandhaafd. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ruimtelijke kwaliteit). De gevraagde bestemmingswijziging past binnen het provinciale beleid.

De bestemmingswijziging is voorts in overeenstemming met het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas en de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de Structuurvisie Zuidplas 2030 en Structuurvisie Groene Zoom.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2 Beleidskader Rijk En Provincie

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

4.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Polder Esse, Gansdorp en Blaardorp, die in totaal ruim 600 hectare groot is. Het maaiveld is hier gelegen op een gemiddelde hoogte van circa -1,8 meter NAP; ten opzichte van de gronden in de polder Prins Alexander is het maaiveld in deze polder vier meter hoger gelegen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het peilgebied h001, waar een streefpeil wordt gehanteerd van -2,25 meter NAP. De drooglegging is langs de 's-Gravenweg minimaal, namelijk 0 tot 0,4 meter.
Ten behoeve van de doorspoeling van de watergangen en verbetering van de waterkwaliteit wordt via twee inlaten langs de Ringvaart water in de polder ingelaten. De stroomrichting van het oppervlak is in zuidelijke richting. Via de aanwezige watergangen en stuwen wordt het water uiteindelijk via het gemaal Hitland op de Hollandsche IJssel uitgeslagen. Voor de polder Esse, Gansdorp en Blaardorp geldt dat overwegend grondwatertrap II voorkomt. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter beneden maaiveld is gelegen. De gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 meter beneden maaiveld. De polder wordt dan ook aangemerkt als infiltratiegebied.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen zijn.

Toekomstige situatie en Waterafvoer
Het bouwvlak binnen het plangebied is in gebruik als voormalig agrarisch bedrijfscomplex. De nieuw op te richten woning heeft een oppervlakte van circa 120 m². Er wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen.
Op grond van de richtlijnen van het HHSK is dan ook geen watercompensatie nodig. Het hemelwater van het dak van de woning wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woningen wordt afgevoerd naar de aanwezige sloten. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande (pers)riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek en beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van één woning. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. In paragraaf 5.3 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is van cultureel of archeologisch belang. Deze belangen worden evenwel niet aangetast. In paragraaf 5.2 wordt dit beschreven.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek en beoordeling
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In dit geval is sprake van een rustig buitengebied.
In de bestaande planologische situatie is naast de nieuw te bouwen woning (nog) een bouwvlak opgenomen van een agrarisch bedrijf. aan de Bermweg. De agrariër heeft zijn werkzaamheden al lange tijd geleden beëindigd in verband met het bereiken van den pensioengerechtigde leeftijd. In dit bestemmingsplan wordt daarom de bestemming gewijzigd naar 'Wonen' met de aanduiding voormalige agrarische bedrijfsbebouwing'.
Voor het overige zijn er in de directe nabijheid van de planlocatie geen milieubelastende functies aanwezig, die een beperking kunnen geven aan deze planontwikkeling. Verderop gelegen bedrijven liggen ruim buiten de richtafstanden zoals genoemd in de brochure Bedrijven en Milieuzonering. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van deze planontwikkeling.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de minimale afstanden tussen (agrarische) bedrijfsmatige activiteiten en de nieuwe woning in acht worden genomen. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader
Weg verkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Spoorweglawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. De zone van de spoorlijn Gouda – Den Haag/ Rotterdam ter hoogte van het plangebied bedraagt 600 meter. Het plangebied valt buiten deze zone, zodat een verdere bespreking achterwege kan blijven.

Onderzoek en beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving (binnen een zone van 200 meter) van het plangebied zijn de Bermweg en de Burgemeester Beresteijnlaan. Ter plaatse is de maximum snelheid respectievelijk 60 km/h en 50 km/h. Bij verandering van een bestemming moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy te Vlissingen (rapportnummer 2130762 van 1 oktober 2013, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden na aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder voor genoemde wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Tevens is de gecumuleerde geluidsbelasting van beide wegen samen niet hoger dan 53 dB. Er zijn geen aanvullende voorzieningen benodigd om aan de eisen van het Bouwbesluit te voldoen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek en beoordeling
In verband met een voorgenomen woningbouw is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Inventerra Comon Services B.V. te Hendrik-Ido-Ambacht om te kunnen nagaan of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (rapportnummer 13-2185-R01AVH van 28 oktober 2013, Bijlage 2).
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De zintuiglijk onverdachte, venige bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) op de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met PAK, nikkel, koper, zink, molybdeen, barium, kwik en lood;
  • De zintuiglijk onverdachte, venige ondergrond (0,6 – 1,5 m-mv) op de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met minerale olie, nikkel en molybdeen;
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie (pb101) is licht verontreinigd met barium.

De zwak puinhoudende bodemlaag bij één boring is niet in de analysestrategie meegenomen, omdat deze bodemlaag niet representatief wordt geacht.
Voor de lichte verontreinigingen met diverse zware metalen en/of PAK in de boven- en ondergrond is geen duidelijke oorzaak aan te geven. Vermoedelijk is sprake van een langdurige diffuse bodembelasting. De lichte verhoging van het gehalte aan minerale olie in de ondergrond is volgens het chromatogram toe te schrijven aan een beïnvloeding van de analyse door humuszuren. De lichte verhoogde concentratie barium in het grondwater betreft naar verwachting een verhoogde achtergrondconcentratie.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming voor wonen.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er een risico is (vanwege de verhoogde waarden van zware metalen en/of PAK), maar dat dit risico dermate klein is dat de ontwikkeling verantwoord is. Daarom zijn de activiteiten vanuit volksgezondheid en het milieu aanvaardbaar.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek en beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van 1 woning. Ter plaatse is de luchtkwaliteit goed. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet opnieuw getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek en beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt ten noorden van het plangebied op circa 700 m een spoorlijn van Rotterdam naar Utrecht waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze spoorlijn heeft een invloedsfeer van 200 meter. De woning ligt ver hierbuiten, zodat er geen beperking is voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de omgeving van het plangebied (op circa 450 meter) een provinciale weg. Deze weg is aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De weg heeft, evenals alle wegen in de regio Midden-Holland (met uitzondering van de rijkswegen) een PR van 0 meter en een GR van < 0,1 OW. Het risico van EV van deze wegen is dus zeer beperkt. De bouw van één woning leidt niet tot een significante toename van het aantal personen nabij de weg en dus is ook geen sprake van een significante toename van het groepsrisico.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt de AMvB Buisleidingen. Er ligt in het westelijk deel van de Groene Zoom (op grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel) een hogedruk aardgasleiding A518. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1% letaalzone), maar buiten de 100% letaalzone. Wanneer binnen deze grenzen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, dient dit in beginsel te worden verantwoord.

De voorgenomen nieuwbouw van één woning ligt op een afstand van ruim 190 meter achter de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing. Uit eerder uitgevoerde berekeningen met het rekenprogramma “Carola” door de DCMR (november 2011) blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplangebied voor de Groene Zoom onder de oriëntatiewaarde ligt (maximaal 0,13 maal de oriëntatiewaarde). In de toekomstige situatie is er met de bouw van één woning een geringe toename van het groepsrisico. De factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde blijft echter ongewijzigd. Het groepsrisico blijft daarmee ruim onder de oriëntatiewaarde. Daarmee is sprake van geen of een verwaarloosbare toename van het groepsrisico.
Overigens zijn er goede vluchtmogelijkheden haaks van de risicobron af (Bermweg). In verband met het transport van toxische stoffen over het spoor zal de woning worden voorzien van een mechanische ventilatie, welke zodanig wordt uitgevoerd dat deze met één druk op de knop kan worden uitgeschakeld. Dit wordt geborgd in artikel 4.5.2 van de regels.

Hoogspanningsleiding
Op grond van het Beleidsadvies VROM uit 2005 ten aanzien van hoogspanningsleidingen, is het onwenselijk om nieuwe ontwikkelingen toe te staan waarin mogelijkerwijs kinderen langdurig verblijven (waaronder bijvoorbeeld een woonbestemming), binnen de zone rond de hoogspanningsleiding waarin het magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Het RIVM heeft naar aanleiding hiervan een kaart opgesteld met een indicatieve zone per hoogspanningsleiding waarin deze nieuwe ontwikkelingen niet gewenst zijn. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.

De nieuwe woning valt binnen de indicatieve zone van 215 m aan weerszijden van het hart (worst case scenario) van de hoogspanningsleiding, zodat deze ontwikkeling moet worden onderbouwd met een berekening, waarin wordt aangetoond dat de grenswaarde van 0,4 microtesla niet wordt overschreden.
In verband hiermede heeft SGS Roos+Bijl te Rhoon de specifieke magneetveldzone bepaald voor de projectlocatie aan de Bermweg te Nieuwerkerk aan de IJssel (rapport van 7 juni 2017, kenmerk RA-TE17156-6394, Bijlage 3). De betreffende hoogspanningslijn tussen Krimpen en Bleiswijk, is een 380 kV verbinding en de projectlocatie bevindt zich naast het vaksegment tussen mast 13 en mast 14. Voor dit vaksegment geldt een specifieke magneetveldzone van 100 meter afstand tot de hartlijn van de hoogspanningslijn. Dat wil zeggen dat voor een afstand van 100 meter of meer vanaf het hart van de lijn, het magneetveld gemiddeld over een jaar lager is dan 0.4 microtesla. Hieruit volgt dat de nieuw te bouwen garage deels binnen de specifieke magneetveld zone ligt en de geprojecteerde woning geheel buiten de specifieke magneetveldzone van 100 m ligt, zodat de hoogspanningsleiding geen belemmering vormt. Voor de bedrijfswoning geldt dat hier sprake is van een bestaande situatie.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 10) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze functiewijziging.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0014.png"
Figuur 10: Uitsnede Risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart gearceerd).

5.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in een bewoningszone vanaf de Bronstijd of IJzertijd of Romeinse tijd en plaatselijk vanaf het Neolithicum. De plankaart laat zien dat dit deelgebied op een grensvlak ligt met een lage en middelhoge trefkans op archeologische sporen (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0015.png"Figuur 11: Kaart archeologische waarden provincie Zuid-Holland.

5.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. In verband hiermede heeft het plangebied in het huidige bestemmingsplan 'Groene Zoom' een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij de evaluatie van de beleidsadvieskaart is overigens op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoeksverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.

De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke landschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.
Voor het plangebied is de archeologische beleidsadvieskaart van toepassing (zie figuur 12). Op deze kaart heeft de locatie een lage archeologische verwachting met de toevoeging 'tweede of derde archeologisch niveau vanaf 7 m beneden maaiveld'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten gelijk aan of groter dan 0,5 ha en verstoringen vanaf 30 cm beneden maaiveld. In verband hiermede is een bureauonderzoek onderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om bij toekomstige grondingrepen de uitvoerder te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0016.png"Figuur 12: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.

5.2.3 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt de bestaande bebouwing voor op inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.

5.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek en beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich op een afstand van circa 7,3 km ten zuiden van het plangebied. Sprake is alleen van nieuwbouw van één woning. Deze ingreep is relatief beperkt van aard, zodat Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed.
Het plangebied ligt circa 2 kilometer ten noorden van de dichtstbijzijnde bestaande en nieuwe natuur langs de Hollandsche IJssel (figuur 13). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpBermweg14Nwk-Va01_0017.png"Figuur 13: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt).

Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op ruim 7 km zuidelijk gelegen natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' is geen stikstofrelevant Habitatrichtlijngebied. Verder liggen er binnen 10 kilometer geen Natura2000-gebieden.
Volgens de vuistregels van het bevoegd gezag (ODH) zijn significante effecten door woningbouw pas onwaarschijnlijk op een afstand van 5 km van een stikstofrelevant Natura2000-gebied. De nieuw te bouwen woning ligt ver hierbuiten, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn. De nieuwe woning wordt bovendien energie-neutraal gebouwd (NOM), zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

5.3.1 Ecologisch onderzoek

Soortenbescherming
Bij nieuwbouwplannen dient nagegaan te worden of mogelijk waardevolle flora en/of fauna verstoord worden. In verband hiermede heeft Elzerman Ecologisch Advies te Ridderkerk een quick scan flora- en faunatoets uitgevoerd (projectnr. 2013-N17 van 17 juni 2016, Bijlage 4).
De Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden, leidt niet tot een strenger beoordelingsregime voor beschermde flora en fauna, zodanig dat het uitgevoerde onderzoek niet bruikbaar is. Ook de conclusies zullen onder het regime van deze wet niet wezenlijk veranderen (met uitzondering van mogelijk enkele soorten die niet meer of minder beschermd zijn). De conclusies uit het onderzoek van 2016 zijn derhalve toepasbaar als onderbouwing van dit initiatief.
Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies en aanbevelingen quick scan flora- en faunatoets
De projectlocatie bestaat uit een intensief onderhouden graslandperceel. Hier zijn geen beschermde natuurwaarden aangetroffen of te verwachten. Een enkele broedende Kievit kan niet worden uitgesloten. Bovendien bieden de slootkanten enige nestgelegenheid voor een Meerkoet of Wilde Eend. Alle broedende vogels en hun nesten zijn beschermd ex. artikel 11 van de Flora- en faunawet. Het broedseizoen duurt globaal vanaf half maart tot en met half juli, maar is soort-specifiek. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de grond wordt het perceel gecontroleerd op broedvogels en nesten. Bij voorkeur wordt buiten het broedseizoen gestart met de werkzaamheden.
Het bouwvlak bevindt zich geheel op het huidige grasland. De watergangen worden niet aangetast door de werkzaamheden. Hierdoor is geen directe invloed op het waterleven te verwachten. De bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd bij daglicht. Het terrein zal 's nachts niet extra verlicht worden. Enige invloed op nacht-actieve, beschermde soorten kan hiermee worden uitgesloten.
Er dient te allen tijde rekening gehouden te worden met het onverwacht verschijnen van dieren tijdens de werkzaamheden. Daar dient zorgvuldig mee omgegaan te worden. De Rugstreeppad Bufo calamita is een pioniersoort, die zich snel op zandige terreinen kan vestigen. De projectlocatie ligt echter geïsoleerd van bekende vindplaatsen in de omgeving (Delft, van Kranenbarg & Frigge, 2013). De provinciale weg N219, het spoor en de ringvaart van Polder Prins Alexander vormen een barrière ten zuiden van het projectgebied. Ten noorden liggen de Hoofdweg tussen Capelle aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel en de A20. Tot slot is het agrarisch gebied omsloten door woonwijken. De bereikbaarheid van de projectlocatie door Rugstreeppadden is hiermee erg klein.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
De resultaten van deze ecologische quick scan geven geen aanleiding tot het instellen van een vervolgonderzoek. Het is niet nodig om een ontheffing op thans de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden aan te vragen. Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de soorten- en gebiedsbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de aanbevelingen uit het rapport worden overgenomen.

5.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

5.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Water
De bestemming 'Water' is van toepassing op de in het plangebied aanwezige hoofdwaterloop. Deze gronden zijn bestemd voor water(lopen), de aan- en afvoer van oppervlaktewater met bijbehorende voorzieningen, oeververbindingen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hierbij kan gedacht worden aan keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen en gemalen.

Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het voormalige agrarische bedrijf aan de Bermweg 14 heeft voorts de aanduiding sba-vab (specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bedrijfsbebouwing).
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd overeenkomstig de in de bouwregels opgenomen regeling.
De nieuw te bouwen woning mag pas worden gebouwd, nadat tenminste 260 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Voor de woonbestemming met aanduiding ‘sba-vab’ is het beleid enerzijds gericht op hergebruik van bestaande gebouwen en anderzijds op ontstening. Om recht te doen aan beide doelen is met betrekking tot de bouw- en gebruiksregels het volgende vastgelegd:

  • Bij de bestemming Wonen met aanduiding ‘sba-vab’ mogen alle bestaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van diverse functies. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in functies die bij recht zijn toegestaan en functies waarvoor onder voorwaarden bij afwijking medewerking kan worden verleend.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Uitgangspunt voor deze bestemming is dat potentiële aanwezige archeologische waarden beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. In het concreet komt dit neer op een inventariserend- veldonderzoek door middel van grondboringen. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

7.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Voorts is het voorontwerp via het e-formulier ruimtelijke plannen aangeboden aan de provincie Zuid-Holland.

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Veiligheidsregio Hollands Midden, Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, de gemeente Capelle aan den IJssel, TenneT en Dunea hebben medegedeeld geen opmerkingen te hebben. De overige instanties hebben niet gereageerd.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis het ontwerp bestemmingsplan met ingang van 22 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage te leggen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.

Nadien zijn diverse ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen, zoals opgenomen in Bijlage 5.

Bijlage 1 Gebruik Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Bijlage 1 Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Rapport Magneetveldzone

Bijlage 3 Rapport magneetveldzone

Bijlage 4 Flora- En Faunatoets

Bijlage 4 Flora- en faunatoets

Bijlage 5 Nota Van Wijzigingen

Bijlage 5 Nota van wijzigingen