Bermweg 20
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 25-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bermweg 20 van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpBermweg20Nwk-Va01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan 'Bermweg 20' bestaande uit de verbeelding met nummerNL.IMRO.1892.BpBermweg20Nwk-Va01;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.9 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.10 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.11 achtergevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), zolder en vliering;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 gestapelde woning:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.22 half-vrijstaande woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.24 kelder:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;
1.25 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.26 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en waarbij de zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.27 object van beeldende kunst:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;
1.28 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.30 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.31 peil:
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,25 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.32 recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals varen en wandelen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
1.33 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 speelvoorzieningen:
een in de openbare ruimte - buiten - gelegen gelegenheid om te kunnen spelen, waaronder mede begrepen trapveldjes;
1.36 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt;
1.37 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.38 voorgevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.39 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.40 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.41 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.42 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de verticale bouwdiepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- b. water en kunstwerken;
- c. een ontsluitingsweg ten behoeve van de achtergelegen woningen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
- d. toegangspaden en in- en uitritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. objecten van beeldende kunst.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. een ontsluitingsweg ten behoeve van de achtergelegen woningen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
- c. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen;
- e. bijbehorende bouwwerken;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. fiets- en voetpaden en in- en uitritten;
- h. speeltoestellen;
- i. water;
- j. kunstwerken;
- k. objecten van beeldende kunst.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
- c. verblijfsgebied en bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, straten en paden, voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, bermen, taluds, water en kunstwerken;
- d. groen;
met de daarbij behorende:
- e. erven en tuinen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. straatmeubilair;
- h. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
7.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
- 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- 2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen Artikel 3 tot en met Artikel 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. risicovolle inrichtingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemming 'Woongebied;
- c. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
11.3 Zwembaden
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:
- a. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- b. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken in acht wordt genomen;
- c. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- d. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- e. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
- f. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
11.4 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1 met maximaal 10 %.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bermweg 20 van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de aanleiding tot en het doel van dit bestemmingsplan beknopt beschreven. Daarnaast worden zowel de bestaande als de beoogde nieuwe situatie uiteengezet. Tot slot is een korte leeswijzer voor deze toelichting opgenomen.
1.1 Aanleiding En Doel
De eigenaar van het perceel Bermweg 20 te Nieuwerkerk aan den IJssel is voornemens om naast zijn bestaande woning een tweede woning te realiseren ter plaatse van zijn huidige bedrijfsloods, alsmede een tweetal nieuwe woningen op het achtererf. Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag' is dit niet mogelijk. De gemeente wenst medewerking te verlenen aan deze voorgenomen ontwikkeling.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken door het (deels) wijzigen van bestemming en regelen van bijkomende bebouwingsmogelijkheid.
1.2 Gekozen Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van een drietal nieuwe woningen aan de Bermweg in Nieuwerkerk aan den IJssel. De nieuwe situatie wordt deels gedetailleerd bestemd (de bestaande woning en de vervangende woning ter plaatse van de bedrijfsloods), in lijn met de woonbestemmingen langs de Bermweg. De nieuw te realiseren woningen op het achterliggende deel worden flexibel bestemd, aansluitend bij de uitgangspunten voor het woongebied Esse Zoom Laag.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen aan de Bermweg aan de zuidwestzijde van de kern Nieuwerkerk aan den IJssel. Smalle watergangen rondom het perceel vormen de begrenzing van het plangebied, zie afbeelding 1.1 en 1.2.
Ten zuiden van het plangebied loopt de Bermweg, een dijk ten behoeve van de Ringvaart van de polder Prins Alexander. De aanwezige (lint)bebouwing langs de Bermweg bestaat voornamelijk uit (voormalige) agrarische bedrijven en woningen. Op het perceel ten westen van het plangebied zijn ook meerdere woningen gelegen.
Op dit moment wordt het plangebied ten noorden en oosten nog omringd door agrarische gronden. Echter wordt er gewerkt aan een nieuw woongebied 'Esse Zoom Laag'. In dit gebied worden circa 550 nieuwe woningen ontwikkeld, waardoor het plangebied op termijn omsloten wordt door een woonwijk.
Tevens is het ter plaatse van Bermweg 18 (ten westen van het plangebied) mogelijk gemaakt om tussen de woningen Bermweg 18 en 18a een nieuwe (vrijstaande) woning op te richten.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in Nieuwerkerk a/d IJssel
Afbeelding: 1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het perceel Bermweg 20 ligt binnen het bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag' welke d.d. 29 maart 2016 is vastgesteld door de gemeente Zuidplas en in werking is getreden op 26 oktober 2016.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag'
De gronden ter plaatse van Bermweg 20 kennen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast ligt er een aanduiding over de gronden vanwege de geluidzone van het spoor, alsmede een specifieke aanduiding voor de bedrijfsactiviteiten in de bestaande loods op het perceel (specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf).
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten en hoofdstuk 5 de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historie En Huidige Situatie
Landschapsstructuur en ruimtelijk beeld
Het landschap van Esse, waarbinnen onderhavig plangebied is gelegen, is de weerslag van een ontwikkelingsgeschiedenis die karakteristiek is voor geheel Nieuwerkerk aan den IJssel.
Droogmakerij
Grote plassen, welke ontstonden doordat veengebieden zijn ontgraven en uitgebaggerd voor de veenwinning, zijn drooggemalen en ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Onderhavig plangebied ligt in zo'n droogmakerij, in de polder Prins Alexander. Hierbij is gebruik gemaakt van een relatief langgerekte verkaveling en vele sloten. De bodem bestaat uit veen. De Ringvaart functioneert als boezem. De vaart ligt hoog boven de diepe Polder Prins Alexander (circa -6 m ten opzichte van NAP) op de rand van de Polder Esse, Gansdorp en Blaardorp (circa -2 m ten opzichte van NAP). Het hoge en brede talud van de vaart is hier over een grote lengte vrij van beplanting en bebouwing. De Bermweg onderaan het talud is vanouds de plek voor de boerderijen.
Plangebied
Het landschap rondom onderhavig plangebied kenmerkt zich door een open gebied waarbij de (voormalige) agrarische functie de boventoon voert. De gronden zijn verkaveld middels smalle watergangen. De aanwezige strokenverkaveling loopt in de richting van noord-west naar zuid-oost.
Functionele structuur
Het huidig grondgebruik rondom het plangebied is overwegend agrarisch. Aan de Bermweg zijn nabij het plangebied een tweetal glastuinbouwbedrijven gevestigd en één veehouderij met bijbehorende bedrijfswoningen. Langs de Bermweg zijn nog enkele burgerwoningen gelegen in de vorm van lintbebouwing. Voor zover de open gronden niet voor glastuinbouw worden gebruikt, betreft het hier vooral graslanden. Als bijzonder element kan nog worden genoemd de Ringvaart met bijbehorende waterkering, die het plangebied scheidt van Esse Zoom Hoog.
Plangebied
Het huidig grondgebruik binnen het plangebied is wonen met daaraan ondergeschikt een werklocatie ten behoeve van een installatiebedrijf. Het plangebied wordt begrensd door een open watergang. Binnen het plangebied zijn een woning, een bedrijfsloods en een tuin gelegen. De woning dateert van eind jaren '90 van de 20e eeuw en de loods uit de jaren '70.
Afbeelding 2.2 - Huidige situatie Bermweg 20, de loods naast de woning wordt gesloopt
2.2 Nieuwe Situatie
Op het perceel Bermweg 20 is, zoals eerder benoemd, naast de woning een bestaande bedrijfsloods gelegen. Deze loods zal worden gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van een drietal woningen. Naast de bestaande woning zal, ter plaatse van de huidige loods, een vrijstaande woning gerealiseerd worden. Daarnaast zal een tweetal nieuwe woningen op het terrein achter de bestaande woning en loods worden gerealiseerd.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden de gronden ter plaatse van de bestaande loods bestemd tot 'Wonen' met de aanduiding 'vrijstaand' en de gronden achter de bestaande woning tot 'Woongebied' met de mogelijkheid voor twee nieuwe woningen.
2.2.1 Nieuwbouw Esse Zoom Laag
Onderhavig plangebied ligt tegen de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Esse Zoom Laag aan. De ontwikkeling van Esse Zoom Laag is dan ook van grote invloed op onderhavige ontwikkeling.
De hoofdstructuur van Esse Zoom Laag bestaat uit vier slagen in het landschap. De randen van deze vier slagen worden gekenmerkt door brede watergangen en/of groenstructuren, die de herkenbare richting en doorzichten van het oorspronkelijk landschap borgen en tevens iedere overgang haar eigen identiteit meegeven. De te behouden kavels langs de Bermweg passen naadloos in dit raamwerk.
Elke slag kent een eigen sfeer en wordt met name bepaald door de omgevingsfactoren. Het perceel Bermweg 20 grenst aan twee slagen; ten oosten kenmerkt de slag zich door korte woonstraten waar het verblijven gelijk kan worden gesteld aan het verkeer. Daarnaast grenst Bermweg 20 aan een slag welke zich kenmerkt door een verkaveling rond een collectief openbaar gebied dat via bruggen is doorgelust aan de hoofdontsluiting. Tevens hebben de woonvelden grenzend aan de Bermweg een dubbel gezicht: enerzijds lopen zij mee in het karakter van de slag, waar ze binnen vallen, anderzijds zoeken ze aansluiting bij de sfeer van de wereld van het lint langs de Ringvaart.
De ontwikkeling van Esse Zoom Laag brengt kansen met zich mee voor de verdichting van omliggende kavels. Op het perceel Bermweg 18a is het mogelijk gemaakt om een viertal nieuwe woningen te realiseren, deze nieuwe kavels worden via Esse Zoom Laag ontsloten. Tevens wordt er tussen de woningen Bermweg 18 en Bermweg 18a de mogelijkheid geboden om een vijfde woning op te richten.
In de huidige situatie is er op de Bermweg 20 één woning en een bedrijfsloods gelegen. De grootte van deze kavel biedt een goede mogelijkheid tot verdichting. Gezien de ligging van onderhavig plangebied, dient deze ontwikkeling zich aan te sluiten bij zowel Esse Zoom Laag als bij de ontwikkeling op het perceel Bermweg 18a.
Afbeelding 2.3 - Omliggende woningtypen Esse Zoom Laag
Afbeelding 2.4 - Ontwikkeling perceel Bermweg 18a
2.2.2 Ontwikkelprincipes
De ontwikkelingen op het perceel Bermweg 20 dienen, zoals eerder beschreven, aan te sluiten bij de nieuwbouwwijk Esse Zoom Laag en de ontwikkelingen op het naastgelegen perceel perceel Bermweg 18a om één stedenbouwkundig geheel te krijgen. In ruimtelijk-functionele zin ontstaat zo een coherent gebied.
Achter de bestaande woningen Bermweg 18 en 18a worden vier nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd, deze sluiten aan bij de nieuwbouw van Esse Zoom Laag. Tussen de woningen Bermweg 18 en 18a wordt ook een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd, welke meer aansluit bij de bestaande bebouwing en verkaveling gericht op de Bermweg.
Zijde Esse Zoom Laag
Onderhavig plangebied beoogt een zelfde soort ontwikkeling. Achter de bestaande woning, grenzend aan Esse Zoom Laag en de vier te ontwikkelen woningen op Bermweg 18a, worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Om één stedenbouwkundig geheel te verkrijgen binnen het gebied, wordt er bij onderhavige ontwikkeling voor deze woningen uitgegaan van de ontwikkelprincipes van Bermweg 18a (zie afbeelding 2.5 voor de ontwikkelprincipes). In hoofdlijn kunnen deze worden samengevat als:
- bouwvormen bestaan uit maximaal twee lagen met een kap;
- bouwvlakken beslaan maximaal 10 bij 16 meter;
- bouwvlakken liggen minimaal 3 meter uit de zijdelingse erfgrenzen;
- bouwvormen hebben een zadeldak/schilddak met een hoek van tenminste 35 graden;
- de bouwvorm en/of kapvorm staat gevarieerd haaks op of parallel aan de openbare ruimte;
- de architectuur biede voldoende ruimte en vrijheid aan de gebruiker voor het 'personaliseren' van de eigen woning;
- aan-, uit- en opbouwen zoals erkers, patio's, dakkapellen, dakramen, balkons etc. dragen bij tot het gevarieerde beeld;
- anonieme en blinde gevels grenzend aan de openbare ruimte worden vermeden.
Afbeelding 2.5 - Ontwikkelprincipes Bermweg 18a
Zijde Bermweg
Aan de voorzijde naast de bestaande woning, ter plaatse van de loods, wordt één woning mogelijk gemaakt. Deze woning grenst aan de Bermweg en dient hierdoor meer aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en verkaveling gericht op de Bermweg.
De bestaande woningen in de nabije omgeving van - en op de Bermweg 20 zelf, zijn voornamelijk vrijstaande woningen bestaande uit één bouwlaag met kap. De maximale goot- en bouwhoogte voor deze woningen bedraagt 4,5 m respectievelijk 8 m. Onderhavige ontwikkeling sluit, waar het de woningen grenzend aan de Bermweg betreft, aan bij deze hoogtes om een coherent beeld in het lint te bewerkstelligen. Er ontstaat zo een 'gelaagde' stedenbouwkundige structuur met lagere woningen in het oude lint en hogere woningen in de nieuwbouw daar achter.
Afbeelding 2.6 - Bestaande woningen Bermweg
2.2.3 Beeldkwaliteit
Onderhavige ontwikkeling dient aan te sluiten bij de ontwikkelprincipes zoals beschreven in paragraaf 2.2.1 en bij het 'stedenbouwkundig plan en beeldregie Esse Zoom Laag' zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels van onderhavig plan.
Anders dan een beeldkwaliteitplan, dat dwingend voorschrijft, beschrijft een beeldregieplan de ambitie, die aan de kwaliteit van een plan is meegegeven. Het beeldregieplan is bedoeld als sturend beleidsdocument voor de gemeente en tegelijkertijd als inspirator richting ontwikkelende partijen en ontwerpers voor de kwaliteit. Het bepaalt het beeld van de hoofdplanstructuur en de verkavelingtypologie en geeft richting aan de uitwerking van de kavels, de openbare ruimte (ontsluiting), de architectuur en de wijze van overgang openbaar-privé.
Het stedenbouwkundig plan van Esse Zoom Laag en het beeldregieplan zijn in één hand ontwikkeld en laten zich daarmee ook als zodanig lezen. Daarom volgt de indeling van de beeldregie de structuur van het stedenbouwkundig plan: van groot naar klein, van verkavelingsstructuur naar de maat en schaal van de erfafscheiding.
Concreet zijn uit het beeldregieplan met name de architectonische aspecten relevant voor onderhavig plan. Daarbij gelden bovenstaande ontwikkelprincipes, evenals aspecten ten aanzien van materialisatie, architectonische verbijzonderingen en detailleringen, zoals te vinden op pagina 41 van het beeldregieplan.
2.2.4 Verkeer en parkeren
Onderhavige ontwikkeling dient aan te sluiten bij de nieuwbouwwijk Esse Zoom Laag. Derhalve wordt er gekeken naar de parkeernormen die voor dat plan zijn gebruikt.
Ontsluiting
Het perceel grenst aan de zuidzijde aan de Bermweg. De nieuwe woningen op het achterterrein dienen te worden ontsloten via de Bermweg.
Parkeren
De parkeernorm binnen Esse Zoom Laag, uitgedrukt in parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers per woning (pp/won), is voor woningen vrijstaand/twee-aaneen: 2,1 pp/woning.
Deze norm wijkt af van het doorgaans gehanteerde beleid binnen de gemeente, maar is eerder reeds voor de ontwikkeling van Esse Zoom Laag overeengekomen. Van deze normering is 0,3 pp/woning bestemd voor bezoekers. Deze dient gesitueerd te zijn in het openbaar gebied. Verder wordt waar mogelijk gestreefd naar parkeren op eigen terrein. Voor het aantal parkeervoorzieningen bij woningen worden de volgende berekeningsaantallen gehanteerd:
Parkeervoorziening | Theoretisch aantal | Berekenings- aantal | Opmerking | ||
Enkele oprit zonder garage | 1 | 0,8 | Oprit min. 5,0 meter diep | ||
Lange oprit zonder garage of carport | 2 | 1,0 | |||
Dubbele oprit zonder garage | 2 | 1,7 | Oprit min. 4,5 meter breed | ||
Garage zonder oprit (bij woning) | 1 | 0,4 | |||
Garagebox | 1 | 0,5 | |||
Garage met enkele oprit | 2 | 1,0 | Oprit min. 5,0 meter diep | ||
Garage met lange oprit | 3 | 1,3 | |||
Garage met dubbele oprit | 3 | 1,8 | Oprit min. 4,5 meter breed |
Voor de bestaande woning, die conserverend wordt bestemd, gelden - in lijn met de gemeentelijke staandaarden - de CROW-normen (CROW publicatie 317).
Plangebied
Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van drie woningen, waarvan één vrijstaand en de overige twee als twee-onder-een-kap of vrijstaand. Voor de berekening wordt uitgegaan van drie vrijstaande koopwoningen met een parkeernorm van 2,1 waarvan 0,3 bereikbaar zijn voor bezoekers.
Ten behoeve van de drie nieuwe woningen binnen het plangebied dienen derhalve, afgerond naar boven, 7 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Daarvan dient er één op openbaar terrein te liggen. Denkbaar is dat dit in het profiel van de interne ontsluitingsweg wordt opgelost.
De initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar dient deze parkeerplaatsen in te passen in het uiteindelijke ontwerp.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van de CROW-publicatie 317. De verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in 'matig stedelijk' gebied en 'rest bebouwde kom' bedraagt 8,6 voortuigen per etmaal.
Voor drie woningen komt hiermee de verkeersgeneratie uit op 26 voertuigen per etmaal. De verkeersgeneratie is dermate gering dat er geen problemen worden verwacht ten aanzien van de verkeersafwikkeling.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening (het kleiner worden van de groep jongeren in de bevolkingsopbouw) nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden.
Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
3.1.3 Conclusie
Er is bij de voorgenomen planontwikkeling geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid. Uit de ladder duurzame verstedelijking volgt dat er niet wordt voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.2.2).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld (geconsolideerd in werking sinds 12 januari 2017). In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd. In de visie staan vier rode draden centraal:
- Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden;
- Het vergroten van de agglomeratie;
- Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Het bevorderen van de transitie naar een water en energie-efficiënte samenleving.
De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Stads- en dorpsranden
Het plangebied ligt deels binnen de contouren van 'Stads- en dorpsranden'. Dit is een zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Kwaliteitskaart
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.
Onderhavig plangebied ligt in een droogmakerij in het veenweidelandschap (veencomplex) midden in het Groene Hart. Daarnaast ligt het plangebied binnen de contouren van stads- en dorpsranden en aan een fiets- en wandelroute blijkens de Kwaliteitskaart. Onderhavige ontwikkeling dient derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:
- Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
- Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
- Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
3.2.2 Verordening ruimte
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking sinds 12 januari 2017). De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid. Bij de uitwerking van het plan dient rekening gehouden te worden met de kwaliteiten van het gebied.
Onderhavige ontwikkeling past binnen de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en voorwaarden ten aanzien van 'ruimtelijke kwaliteit' wanneer er bij de uitwerking van de drie vrijstaande woningen rekening gehouden wordt met de ontwikkelprincipes en het stedenbouwkundig plan en beeldregie Esse Zoom Laag.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 - 2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.
Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van een goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.
De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio. De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen na de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.
Op 24 april 2014 heeft de provincie laten weten aan het ISMH dat de provincie de notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' en de bijlagen als kader aanvaardt voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 2, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012. In november 2015 heeft de provincie dit nogmaals bestendigd door ook de actualisatie van het woningbouwprogramma te aanvaarden
3.3.2 Conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen dit regionale woonbeleid, gezien het feit dat de ontwikkeling, direct grenzend aan Esse Zoom Laag, in de regionale projectenlijst woningbouw is opgenomen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030, vastgesteld op 27 november 2012, is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Afbeelding 3.1 - Uitsnede structuurvisie Zuidplas
In de structuurvisie is het plangebied aangegeven als 'dorp of buurtschap toekomstig', met de volgende toelichting: Om te voldoen aan de woonvraag van de eigen inwoners, wordt aan de zuidzijde van Nieuwerkerk aan den IJssel een nieuwe woonwijk ontwikkeld. Essezoomlaag maakt met circa 600 nieuwe woningen deel uit van de wijk Esse. Deze wijk kent een aantal maatschappelijke voorzieningen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt drie woningen mogelijk op de grens van Esse Zoom Laag, passend binnen de structuur van de nieuwe woonwijk. Onderhavige planontwikkeling past hiermee binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
3.4.2 Woonvisie Zuidplas
Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: "Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas". Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Leidraad in de woonvisie is de variant "gautonoom +", waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd. De woningmarktrapportage die ten grondslag ligt aan de woonvisie, laat zien dat in Nieuwerkerk aan den IJssel een tekort is aan woningen op de korte en op de lange termijn. Woningbouw om te voorzien in de eigen behoefte van de bewoners van Nieuwerkerk aan den IJssel is daarom gewenst om zodoende deze bewoners voor Nieuwerkerk aan den IJssel op de korte en de lange termijn vast te houden.
Onderhavige ontwikkeling draagt, evenals de ontwikkeling van Esse Zoom Laag, bij aan de woningbouw in Nieuwerkerk aan den IJssel en voorziet in een deel van de lokale woningbehoefte naar vrijstaande woningen.
3.4.3 Welstandsnota
Op 3 juni 2015 is de Welstandsnota Zuidplas 2015 in werking getreden. De nota bevat twee welstandsniveaus. Structuur bepalende elementen, landschappelijk waardevolle gebieden en historische dorpskernen worden nadrukkelijk beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime.
Onderhavig plangebied ligt in een vrij welstandsniveau met een ontwikkelopgave (Esse Zoom Laag). Wel dient de ontwikkeling aan te sluiten bij het opgestelde beeldkwaliteitsplan van Esse Zoom Laag, 'Stedenbouwkundig plan en Beeldregie' (februari 2014).
3.4.4 Nota Parkeernormen
Op 5 november 2013 heeft de gemeente Zuidplas de Nota Parkeernormen vastgesteld. De gemeente wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen en worden geborgd in het bestemmingsplan. In paragraaf 2.2.4 is hier reeds nader op in gegaan, specifiek ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.
3.4.5 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de omgevingsaspecten. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de omgevingskwaliteit voldoende dient te borgen.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.
4.2.2 Planspecifiek
Afbeelding 4.1 - Uitsnede uit de archeologische beleidskaart. De rode contour geeft het plangebied weer.
Op basis van de beleidsadvieskaart is dit voor het plangebied vertaald in het volgende beleid:
- Lage archeologische verwachting: geen onderzoekverplichting;
- Hoge archeologische verwachting dieper gelegen niveau: bij oppervlakten gelijk aan of groter dan 100 m2 en verstoringen dieper dan 3 m beneden maaiveld is archeologisch onderzoek nodig.
Dit betekent dat er alleen bij bodemverstoringen die dieper dan 3 m beneden maaiveld reiken en groter dan 100 m2 zijn archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij verstoringen in de bovenlaag (tot 3 m diepte) is geen onderzoek nodig.
4.2.3 Conclusie ten aanzien van het plangebied
De ontwikkeling die onderhavig plan mogelijk maakt, voorziet niet in verstoringen dieper dan 3 m beneden maaiveld. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en zijn er geen beperkingen voor de vaststelling van onderhavig plan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.3.1 Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
4.3.2 Planspecifiek
Binnen het vigerend bestemmingsplan is het op het perceel Bermweg 20 mogelijk om een installatiebedrijf te vestigen in de bestaande loods. Deze loods wordt ten behoeve van onderhavige ontwikkeling gesloopt. Middels onderhavig bestemmingsplan komt de mogelijkheid tot het vestigen van een installatiebedrijf te vervallen.
In de directe omgeving zijn daarnaast geen bedrijven gelegen met een richtafstand reikend tot onderhavig plangebied. Er is derhalve geen sprake van een belemmering voor woningbouw binnen het plangebied of van een belemmering of beperking voor nabij gelegen bedrijven als gevolg van het toevoegen van milieugevoelige functies.
4.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Door het vervallen van de mogelijkheid tot het vestigen van een installatiebedrijf zal het woon- en leefklimaat ter plaatse van de Bermweg 20 in meer of mindere mate verbeteren. Daarnaast is er als gevolg van de nieuwe woningen geen sprake van een belemmering of beperking voor nabij gelegen bedrijven. Derhalve staat het apsect bedrijven en milieuzonering vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Bodem
4.4.1 Wet- en regelgeving
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door de Omgevingsdienst Midden-Holland kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Dit bodemonderzoek is ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
4.4.2 Planspecifiek
Een actualiserend- en nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek is door Tritium Advies uitgevoerd (d.d. 7 juni 2017, zie Bijlage 1). Doel van het onderzoek is het vaststellen en actualiseren van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Om te bepalen of deze een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het actualiserend onderzoek (NEN 5740+A1) zijn twee deellocaties onderscheiden : het erf (A) en de achterzijde van het perceel (tuin) (B). Voor het verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) is één deellocatie onderscheiden, de achterzijde van het perceel (tuin) (B).
Actualiserend onderzoek: erf (A)
Uit de analyseresultaten blijkt de zintuiglijk schone bovengrond licht verontreinigd is met kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink. De matig grind- en zwak kolengruishoudende bovengrond onder de asfaltverharding blijkt sterk verontreinigd te zijn met zink en licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, lood, nikkel en PAK. Het zwak grindhoudende monster van de bovengrond ter plaatse van de loods blijkt sterk verontreinigd te zijn met koper, lood, nikkel, zink en PAK en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik, molybdeen en minerale olie.
De zintuiglijk schone ondergrond is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met kobalt, koper, zink, molybdeen, kwik, lood en PAK.
Na uitsplitsing van het mengmonster (MMA02), waarin een matige verontreiniging met nikkel werd aangetoond, blijkt dat slechts één deelmonster sterk verontreinigd is, twee deelmonsters blijken matig verontreinigd te zijn en vier deelmonsters blijken licht verontreinigd te zijn met nikkel.
Bestrijdingsmiddelen
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond niet verontreinigd is met de onderzochte parameters.
Grondwater
Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium en zink.
Actualiserend onderzoek: achterzijde perceel (tuin) (B)
Uit de analyseresultaten blijkt het mengmonster (MMB01) van de sporen puin- en grindhoudende boven- en ondergrond matig verontreinigd te zijn met zink en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen en nikkel. De zintuiglijk schone bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink en PCB. De zintuiglijk schone ondergrond blijkt licht verontreinigd te zijn met koper, lood, molybdeen en zink.
Na uitsplitsing van het mengmonster (MMB01), waarin een matige verontreiniging met zink werd aangetoond, blijkt dat slechts één deelmonster matig verontreinigd is, de overige deelmonsters zijn licht verontreinigd met zink.
Bestrijdingsmiddelen
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met DDD en chloordaan.
Grondwater
Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, nikkel, zink en naftaleen.
Verkennend asbestonderzoek: achterzijde perceel (tuin) (B)
Voorafgaand aan de veldwerkzaamheden is het maaiveld visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Tijdens de graafwerkzaamheden is het uitkomende materiaal eveneens beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn zowel op het maaiveld als in het uitkomende materiaal geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in het mengmonster van de puinhoudende grond géén asbest is aangetoond in de fijne fractie (<16 mm). Derhalve dient de hypothese dat dat de locatie verdacht is op de aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Een nader asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Nader onderzoek t.p.v. loods (boring A03)
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de aard en omvang van de sterke verontreinigingen met zware metalen en PAK afdoende zijn vastgesteld. De verontreiniging is afkomstig van het (heterogeen verontreinigde) funderingsmateriaal (grind) dat onder de beton- en asfaltverharding aanwezig is. De verontreiniging is voor 1987 ontstaan.
De sterke verontreiniging met zware metalen en PAK, is slechts over een beperkt oppervlakte van circa 10 m2 aanwezig en wordt aangetroffen vanaf 0,50 tot 0,70 m-mv. De dikte van de sterk verontreinigde laag bedraagt 0,20 m. Het sterk verontreinigde bodemvolume wordt derhalve geraamd op 2 m3.
Gezien de mate en omvang van de sterke verontreiniging in de grond kan worden afgeleid dat géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Nader onderzoek strook naast perceelgrens
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de aard en omvang van de sterke verontreinigingen met nikkel en zink afdoende zijn vastgesteld. De exacte oorzaak van de verontreiniging is onbekend. Gezien het voorkomen van de verontreiniging in de ondergrond en het (huidige) gebruik van het terreindeel, vanaf tenminste 1971, is het aannemelijk dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan.
De ondergrond, ter plaatse van de strook evenwijdig aan de perceelgrens, is heterogeen matig tot sterk verontreinigd met nikkel en zink.
De verontreiniging met zink wordt aangetoond op twee locaties vanaf 0,5 tot 2,0 m-mv. De verontreinigingen zijn verspreid over een oppervlakte van 12 m2 en 38 m2. Met een laagdikte van 1,5 meter wordt de omvang van het sterk verontreinigd bodemvolume geraamd op 18 m3 en 57 m3.
De sterke verontreiniging met nikkel wordt eveneens aangetoond op twee locaties en overlappen grotendeels de contouren van de zink verontreinigingen. De verontreinigingen zijn tevens aanwezig binnen dezelfde trajecten. De verontreiniging met nikkel is aanwezig over een oppervlakte van 33 m2 en 27 m2. De omvang van het sterk verontreinigde bodemdeel wordt derhalve geraamd op 50 m3 en 41 m3.
De totale oppervlakte van de heterogeen matig tot sterk met nikkel en zink verontreinigde strook bedraagt 71 m2. Met een laagdikte van 1,5 m wordt de omvang geraamd op 106,5 m3.
Het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn met nikkel en zink.
Gezien de mate en omvang van de sterke verontreiniging in de grond kan worden afgeleid dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dat wil zeggen dat meer dan 25 m3 bodemvolume (grond) verontreinigd is met gehalten gemiddeld boven de interventiewaarde.
Uit de risicobeoordeling blijkt dat voor het huidige en het toekomstige gebruik van de locatie geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat voor het huidige gebruik geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.
Erf verontreiniging
Er is sprake van een sterke (spot) verontreiniging met zink. De aard en omvang van de verontreiniging zijn middels onderhavig onderzoek afdoende vastgesteld. De verontreiniging is afkomstig van het (heterogeen verontreinigde) funderingsmateriaal dat onder de beton/asfaltverharding aanwezig is. Aangezien de huidige bebouwing en de verhardingen in 1971 zijn gerealiseerd is het aannemelijk dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan.
De verontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 32 m2 met een laagdikte van 0,15 m. Het sterk verontreinigde bodemvolume wordt derhalve geraamd op 5 m3.
Gezien de mate en omvang van de sterke verontreiniging in de grond kan worden afgeleid dat géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Olie waarneming (1+2)
Binnen de onderzoekslocatie is ter plaatse van het trafohuis (1) en achter de woning (2) een oliewater reactie waargenomen. Uit de resultaten blijkt dat de grond achter de woning niet verontreinigd is met minerale olie. Ter plaatse van het trafohuis is sprake van een matige verontreiniging met minerale olie. De oorzaak van de verontreiniging is niet bekend.
Omdat de matige verontreiniging met minerale olie wordt aangetoond beneden het grondwaterniveau is tevens het grondwater ter plaatse van het trafohuis onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater niet verontreinigd is met minerale olie.
Woning
Er is sprake van een sterke verontreiniging met lood in de bovengrond en een sterke verontreinigingsspot met zink in de ondergrond. Tevens zijn twee matige verontreinigingen met zink aangetoond in de bovengrond.
De aard en omvang van de verontreiniging zijn middels onderhavig onderzoek afdoende vastgesteld. De verontreiniging is vermoedelijk afkomstig van het (heterogeen verontreinigde) grind dat op de locatie aanwezig is. De verontreiniging is derhalve voor 1987 ontstaan.
De sterke verontreiniging met lood wordt aangetoond vanaf 0,30 m-mv tot een diepte van 0,80 mmv. De verontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 32 m2. De omvang wordt derhalve geraamd op 16 m3.
De sterke verontreiniging met nikkel wordt aangetoond vanaf 0,50 m-mv tot een diepte van 1,00 m-mv. De verontreinig is aanwezig over een oppervlakte van circa 21 m2. De omvang wordt geraamd op 11 m3.
Gezien de mate en omvang van de verontreinigingen in de grond kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
4.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek op de locatie, kan worden geconcludeerd dat de bodemhygiënische situatie an het plangebied voldoende in kaart is gebracht in het kader van de bestemmingswijziging. Op de locatie bevinden zich bodemverontreiniging(en) die dienen te worden gesaneerd of geadviseerd wordt deze te saneren. Voor de bestemmingsplanwijziging van het plangebied dienen daarom voldoende financiële middelen gereserveerd te worden om de locatie te saneren en de locatie geschikt te maken voor de toekomstige bestemming.
Voorafgaand aan de nieuwbouw en/of herinrichting dienen delen van de locatie te worden gesaneerd. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning in kader van de bouw dient een saneringsplan en/of een BUS-melding te worden bijgesloten.
Geadviseerd wordt het (heterogeen) verontreinigde funderingsmateriaal, bestaande uit grind en kolengruis voorafgaand aan eventuele grondwerkzaamheden separaat te verwijderen en af te voeren naar een erkende verwerker.
Tijdens de voorgenomen herontwikkeling van het onderzoeksgebied, zal rekening moeten worden gehouden met het geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierin mag niet zondermeer gegraven worden. Voorafgaand aan vaststelling van onderhavig bestemmingsplan en in ieder geval voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in de verontreinigde grond dient een melding BUS of een saneringsplan ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het Bevoegd Gezag. Gedurende de bestemmingsplanprocedure wordt hier nadere invulling aan gegeven.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. De analyseresultaten van de grond zijn indicatief vergeleken met de hergebruikswaarden uit het Besluit bodemkwaliteit.
Indien meer dan 50 m3 verontreinigde grond wordt ontgraven, geldt hiervoor een meldingsplicht bij het bevoegde gezag inzake de Wet bodembescherming, i.c. de Provincie. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Kader/wetgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis" voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
4.5.2 Planspecifiek
Inrichtingen
In en nabij het plangebied zijn geen vanuit externe veiligheid (EV) relevante inrichtingen gelegen (bron: risicokaart.nl).
Transport over de weg
Nabij het plangebied zijn de rijksweg A20 en provinciale weg N219 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
A20
De A20 ligt op circa 2000 m afstand van onderhavig plangebied. Voor ruimtelijke plannen op meer dan 200 meter afstand van de A20 zijn het plaatsgebonden risico en groepsrisico geen item. Op een dergelijke afstand speelt alleen het toxisch scenario. Zoals in de Visie EV van Zuidplas is weergegeven moet bij nieuwbouw worden overwogen om deze uit te voeren met afschakelbare ventilatie (met één druk op de knop), zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.
N219
Op 360 meter ten zuidoosten van het plangebied is de N219 gelegen. Voor ruimtelijke plannen op meer dan 200 meter afstand van de N219 zijn het plaatsgebonden risico en groepsrisico geen item. Uit de tellingen die in 2008 zijn uitgevoerd blijkt dat er over N219 geen toxische stoffen worden vervoerd. Derhalve is deze weg voor dit plangebied niet relevant.
Transport over het spoor
Ten noordwesten van het plangebied is het spoor Rotterdam . Gouda gelegen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject valt onder het Basisnet Spoor. De afstand tussen het plangebied en het spoort bedraagt circa 650 meter. In de circulaire Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) is aangegeven dat er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik gesteld hoeven te worden voor het gebied op meer dan 200 meter afstand van een route. In de Visie EV van Zuidplas is voor de zone buiten 200 meter aangegeven dat alleen het toxisch scenario relevant is. Bij nieuwbouw moet worden overwogen om deze uit te voeren met afschakelbare ventilatie (met één druk op de knop), zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.
Transport per buisleiding
Ten zuidwesten van het plangebied is op de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel de gasleiding A518 gelegen met een invloedsgebied GR van 380 meter. Het plangebied ligt op 670 meter afstand van deze gasleiding. Deze gasleiding is derhalve niet relevant voor het plangebied.
Transport over het water
Nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.5.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Het aspect externe veiligheid staat vaststelling van het plan niet in de weg.
4.6 Ecologie
4.6.1 Wet- en regelgeving
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt de landelijke wet: Wet natuurbescherming (Wnb), waarin verwerkt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2017 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
Gebiedsbescherming
De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden. Gebiedsbescherming De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet voorziet in de bevoegd gezag rol van provincies die in haar eigen verordeningen nog soorten zwaarder kan beschermen. Daarnaast bevat de Wnb "de zorgplicht", die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
4.6.2 Planspecifiek
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Tritium Advies (d.d. 30 augustus 2017, zie Bijlage 2).
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en provinciaal beschermde weidevogelgebieden is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het een bedrijfslocatie betreft die wordt omgezet naar drie duurzame woningen.
Soorten
Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde waterplanten in het waterlichaam rondom het plangebied geldt dat het planvoornemen geen bedreiging vormt. Wel wordt bij werkzaamheden aan het waterlichaam verwezen naar het onder “amfibieën, reptielen en vissen” omschreven protocol.
Vogels
Het verstoren van broedgevallen van vogels is niet toegestaan. De werkzaamheden dienen daarom buiten de broedperiode (dus tussen half oktober en half februari) uitgevoerd te worden, of buiten de broedperiode te worden gestart en aansluitend worden uitgevoerd. Indien de werkzaamhedenworden uitgevoerd op bovenstaande wijze (procotol), zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Enkele algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht. Omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen eveneens uit te sluiten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht en onderstaand omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Het plangebied ligt nabij het algemene verspreidingsgebied van de strikt beschermde rugstreeppad (Herder et al., 2011). De rugstreeppad komt voor in de gemeente Zuidplas. In Hitland is een populatie aanwezig (info E.C.O.logisch). Het plangebied ligt hier niet ver vanaf. Ondanks de mogelijke barrièrewerking van de Ringvaart van de Polder Prins Alexander, kan niet uitgesloten worden dat deze populatie het gebied kan bereiken. Derhalve dient er in met name de situatie na sloop voor te worden gezorgd dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat het gebied aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Indien er bijvoorbeeld plasjes ontstaan, is er reeds een geschikte habitat aanwezig voor de rugstreeppad om zich te vestigen. In het uiterste geval kan er ook worden voorkomen dat rugstreeppadden het plangebied gaan bevolken door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond.
Werkzaamheden in c.q. aan waterlichamen dienen in beginsel te worden uitgevoerd in de periode van eind augustus tot 1 november, met een voorkeur voor de maand oktober. Dit is namelijk de periode tussen de voortplanting en de winterrust van vissen en amfibieën. Bovendien hebben water- en oeverplanten in deze periode zaad gezet. In de maanden november en december kunnen deze werkzaamheden eveneens plaatsvinden mits de winterrust van vissen en amfibieën nog niet is ingetreden (afhankelijk van weersomstandigheden), een en ander ter nadere beoordeling.
Werkzaamheden moeten op zo’n manier worden uitgevoerd dat het water en de daarin voorkomende zaden en dieren kunnen terugstromen naar het waterlichaam. Op plaatsen waar bijvoorbeeld de voortplanting van de meerkikker of middelste groene kikker wordt vermoed, dienen werkzaamheden pas na 1 oktober te worden uitgevoerd. De maand oktober is tevens de minst kwetsbare periode voor vissen zoals bijvoorbeeld de kleine modderkruiper.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
4.6.3 Conclusie ten aanzien van het plan
De omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels, vissen en amfibieën dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Aandacht dient te worden geschonken aan het voorkomen van vestiging van de rugstreeppad op de planlocatie, na sloop van de bebouwing.
Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Het aspect ecologie staat de vaststelling van onderhavig plan niet in de weg.
4.7 Geluid
4.7.1 Industrielawaai
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een geluidzone hebben. Binnen deze zone dient getoetst te worden aan de normen.
Planspecifiek
In of nabij het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.
Conclusie ten aanzien van het plan
Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.
4.7.2 Railverkeer
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone, deze is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Binnen deze zone dient te worden getoetst aan de normen. Deze zone is op het in de nabijheid van het plangebied gelegen traject Gouda-Rotterdam 600 meter breed en reikt derhalve tot over het plangebied.
Planspecifiek
Voor het spoorwegtraject Gouda-Rotterdam is in het kader van de ontwikkeling in Esse Zoom Laag berekend wat de geluidsbelasting op het onderzoeksgebied is. Er zijn geen andere relevante spoorwegtrajecten voor dit onderzoeksgebied. De rekenresultaten zijn weergegeven middels contouren.
Afbeelding 4.2 - Geluidscontouren ten gevolgen van de spoorweg Gouda-Rotterdam, incl. plaatsing 2 meter hoog geluidscherm (Esse Zoom Laag)
Uit afbeelding 4.2 blijkt dat, na plaatsing van een 2 meter hoog geluidscherm dat in het voorjaar 2018 wordt gerealiseerd ten zuiden van de spoorlijn ten behoeve van de ontwikkeling van Esse Zoom Laag, binnen het plangebied kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 55 dB.
Om te voorkomen dat nieuwe woningen in gebruik worden genomen alvorens het geluidscherm is geplaatst, is er binnen het vigerende bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag' een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen in de woonwijk alleen gebouwd mogen worden nadat een geluidscherm met een hoogte van 2 meter is opgericht ten zuiden van de spoorlijn Gouda-Rotterdam. Deze verplichting wordt in onderhavig plan overgenomen.
Conclusie ten aanzien van het plan
Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op grond van een voorwaardelijke verplichting wordt vóór de bouw van de woningen een 2 meter hoog geluidscherm opgericht langs het spoor.
4.7.3 Wegverkeerslawaai
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
- 1. nieuwe infrastructuur;
- 2. nieuwe geluidgevoelige functies, zoals bijvoorbeeld woningen.
De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere waarde procedure moeten worden doorlopen (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling Esse Zoom Laag is onderzoek gedaan naar het wegverkeerslawaai. Onderhavig plangebied is gelegen in de zone van een weg, als bedoeld in de Wgh. Alle overige wegen in en nabij het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/uur. De Bermweg ten westen van Bermweg 18 heeft een maximum snelheid van 60 km/uur. Er is onderzocht wat de invloed van deze gezoneerde weg is op het plangebied. Daarnaast is in het kader van een goed woon- en leefklimaat onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van de 60 km/uur weg en de 30 km/uur wegen in en nabij het plangebied.
Afbeelding 4.3 - Geluidscontour ten gevolge van de zoneringsplichtige deel van de Bermweg incl. aftrek conform art. 110 Wgh
Uit afbeelding 4.3 blijkt dat in het plangebied kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. In afbeelding 4.4 wordt de cumulatieve geluidsbelasting weergegeven als gevolg van de 60 km/u weg en de 30 km/uur wegen in en nabij het plangebied exclusief aftrek art. 110g Wgh.
Afbeelding 4.4 - Geluidscontouren ten gevolge van de wegen voor het jaar 2025 inclusief ontwikkeling Esse Zoom Laag
Geconcludeerd kan worden dat voor onderhavig planvoornemen geen hogere waarde voor wegverkeer noodzakelijk is. Er gelden geen specifieke voorwaarden ten aanzien van geluidluwe gevels en/of buitenruimtes.
Geluidsbelasting op Bermweg 20
Ook is in het kader van het bestemmingsplan Esse Zoom Laag de geluidsbelasting van de wijkwegen ter hoogte van de Bermweg 20 berekend door de ODMH. Er is gerekend op een hoogte van 4,5 meter boven maaiveld aangezien deze bestaande woningen uit twee woonlagen bestaan. De geluidsbelastingen zijn berekend exclusief aftrek op grond van art. 110g Wgh.
Ter plaatse van de Bermweg 20 bedraagt de geluidsbelasting op de bestaande woning ten hoogste 49 dB. Hier kan uitgegaan worden van een minimale geluidwering van de gevels van 15 dB. Het geluidsniveau in de woningen zal hiermee 35 dB of lager bedragen, waardoor er sprake is van een acceptabele geluidsbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de ontsluitingsweg en de wijkwegen van het plangebied.
Conclusie ten aanzien van het plan
Verwacht wordt dat in het kader van wegverkeerslawaai er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van onderhavige ontwikkeling.
4.7.4 Conclusie ten aanzien van het plan
Industrielawaai is voor het plangebied niet relevant.
Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op grond van een voorwaardelijke verplichting wordt vóór de bouw van de woningen een 2 meter hoog geluidscherm opgericht langs het spoor.
Verwacht wordt dat in het kader van wegverkeerslawaai er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van onderhavige ontwikkeling.
4.8 Kabels En Leidingen
4.8.1 Kader
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
4.8.2 Conclusie ten aanzien van het plan
Straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke liggen niet in het plangebied. Het aspect kabels en leidingen vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Wet- en regelgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
- Woningbouw: < 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: < 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg.
4.9.2 Planspecifiek
Omdat dit plan slechts een beperkt aantal woningen mogelijk maakt, draagt het "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de concentraties relevante stoffen in de lucht en is verder onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.
Om een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is gekeken in de Monitoringstool 2016. Dit ter toetsing of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 4.5: NO2 en PM10 concentratie huidige situatie
Uit de Monitoringstool (figuur 4.5) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in dehuidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Pal naast het plangebied langs de Bermweg ligt de concentratie van NO2 op 22,41 µg/m3 en van PM10 op respectievelijk 18,666 µg/m3. Hieruit volgt, gezien het feit dat de ontwikkeling zelf slechts tot een NIBM-verslechtering leidt, dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.9.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.10 M.e.r.
4.10.1 Kader/wetgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
4.10.2 Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang (3 woningen) ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De omvang van het project ligt zeer ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 (2.000 woningen). De directe omgeving van het plangebied bestaat op dit moment uit een open gebied, in de toekomst komt hier een woonwijk. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de ontwikkeling van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.
De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De beoogde nieuwbouw zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn.
4.10.3 Conclusie ten aanzien van het plan
De bouw van de woningen is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
4.11 Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.
Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC-berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is in 2015 aangescherpt naar 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).
Voor de geplande woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.
4.12 Water
4.12.1 Kader
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
Nederlanders leven waterbewust. Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Waterwet
de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriele onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
Waterbeheerplan
Het plangebied ligt binnen het gebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. Het hoogheemraadschap staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies, daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Het HHSK heeft haar doelen ondergebracht in verschillende aspecten:
- Waterveiligheid: Stevige dijken beschermen burgers en bedrijven. De omgeving wordt betrokken bij de werkzaamheden;
- Watersysteem: De focus op het duurzaam en slim besturen, beheren en onderhouden van het samenhangede systeem van watergangen en kunstwerken;
- Afvalwaterketen en emissies: Inzetten op duurzaamheid door optimalisatie en innovatie van de zuiveringsprocessen;
- Wegen: Veilige, doelmatig onderhouden wegen dragen bij aan een betrouwbaar netwerk binnen de regio Midden-Holland.
Om de doelen uit het WBP te realiseren investeert HHSK in de organisatie en het financieel beleid en beheer.
4.12.2 Planspecifiek
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Blijkens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem binnen het plangebied uit veen met een bodemopbouw van veraarde bovengrond op diep veen. Er is sprake van grondwatertrap I, dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand minder dan 0,5 m beneden het maaiveld ligt. (bron: maps.bodemdata.nl)
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in de polder Prins Alexander. Het huidige streefpeil van het oppervlaktewater ligt op NAP-6,53m. Rondom het plangebied zijn 'overige watergangen' gelegen, in het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkeringen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen.
Riolering
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende rioolsystemen aanwezig. Het huishoudelijk afvalwater van de bestaande woningen aan de Bermweg wordt afgevoerd via een druksysteem. Het hemelwater afkomstig van daken en overige verhardingen wordt direct geloosd op het oppervlaktewater.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is er sprake van een kleine toename van het verhard oppervlakte. In de huidige situatie is er circa 500 m2 aan verharding op het perceel aanwezig. Hiervan is 140 m2 van de bestaande woning. De overige hoeveelheid verharding, 360 m2 van de loods, wordt gesloopt.
Onderhavig plan sluit aan bij de ontwikkeling aan de Bermweg 18a; hier worden vrijstaande woningen gebouwd met een oppervlakte van 160 m2 per woning. Door onderhavige ontwikkeling van drie woningen wordt er maximaal 480 m2 aan oppervlakte mogelijk gemaakt.
In de nieuwe situatie is er dus sprake van een verhard oppervlak van 620 m2, dit betekent een toename van 120 m2.
Het HHSK maakt onderscheid in drie typen ruimtelijke ontwikkelingen, onderhavige ontwikkeling valt onder de noemer 'Kleine plannen' (plannen met een verhardingstoename tot 500 m2). HHSK geeft aan dat voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een beperkte verhardingstoename geen compensatie noodzakelijk is.
Gezien de zeer geringe toename van verharding, is er derhalve geen compensatie noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van drie nieuwe woningen op het perceel Bermweg 20. Voor de woning ter plaatse van de schuur is gekozen voor een woonbestemming aangezien deze woning in lijn wordt gebouwd met de aanwezige bebouwing langs de Bermweg. Voor de twee achterliggende woningen wordt er aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag' middels een (globalere) bestemming 'Woongebied', omdat deze gezien de ligging meer aansluiten bij de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk. Daartoe wordt middels deze bestemming ruimte geboden.
5.3 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel (artikel 2) geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.4 Bestemmingsregels
Tuin
Gebruik
De voortuinen van de bestaande en nieuwe woning langs de Bermweg zijn bestemd tot 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn tuinen, water, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen toegestaan.
Bouwen
Binnen deze bestemming mogen binnen diverse maatvoeringscriteria aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan aangrenzende woningen worden gerealiseerd, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor erf- en terreinafscheidingen geldt daarbij een maximale bouwhoogte van 1 meter, voor objecten van beeldende kunst een maximale bouwhoogte van 6 meter en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.
Wonen
Gebruik
De bestaande woning en de naastgelegen nog te realiseren woning zijn bestemd tot 'Wonen'. Met deze bestemming worden de vigerende rechten voor de bestaaande woning bestendigd. Naast de woonfunctie zijn hier aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 75 m² toegestaan, met de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, speeltoestellen, water, kunstwerken en objecten van beeldende kunst.
Bouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend als vrijstaande woning binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de goothoogte maximaal 4,5 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 8 m. Daarmee wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing langs de Bermweg. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze binnen en buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. De gronden gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag het oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van het oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 120 m².
Voor overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn aanvullende bepalingen opgenomen in de regels.
Woongebied
Gebruik
Voor de te ontwikkelen achterliggende woningen is de bestemming 'Woongebied' opgenomen, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Esse Zoom Laag'. Deze bestemming sluit grotendeels aan bij het bepaalde in de bestemming 'Wonen', maar tevens zijn wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en watergangen toegestaan. Naast de woonfunctie zijn hier aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 75 m² toegestaan. Binnen onderhavig plangebied zijn twee vrijstaande of half-vrijstaande woningen toegestaan.
Bij het bouwen dienen de kwaliteitscriteria zoals verwoord in het beeldregieplan in acht te worden genomen. Dit beeldregieplan is opgenomen als bijlage bij de regels. Als voorwaardelijke verplichting is het oprichten van een geluidscherm langs het spoor verplicht gesteld, alvorens tot woningbouw binnen de geluidscontour van het spoor kan worden overgegaan. In de regels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen (onder voorwaarden) zo lang het geluidscherm nog niet is opgericht.
Bouwen
De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 11 m, in lijn met de mogelijkheden die binnen Esse Zoom Laag worden geboden. Woningen dienen een kap te krijgen met een hellingshoek van ten minste 35 graden. Voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is aangesloten bij de overige bestemmingen.
5.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Daarnaast is een zogenaamde bestaande maten regeling opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald dat een gebruik van de gronden dat in strijd is met het bepaalde in de bestemmingregels niet is toegestaan, tenzij dit een doelmatig gebruik van de gronden in de weg staat.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Overige regels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en het bouwen van zwembaden. Daarnaast is de werking van wettelijke bepalingen vastgelegd. In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een andere wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
5.6 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
6.1.2 Kostenverhaal
Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten om de financiële haalbaarheid te borgen. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Voorbereidingsfase
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.
6.2.2 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 6 juni 2018 in de Staatscourant geplaatst, alsmede in het huis-aan-huis-blad Hart van Holland / het Gemeenteblad.
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 7 juni tot en met 18 juni 2018 (gedurende 6 weken) ter inzage gelegd en langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.
Het concept-ontwerp van het bestemmingsplan is voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. In het kader van dit overleg zijn geen punten naar voren gebracht die gewijzigd zouden moeten worden aan het bestemmingsplan.
6.2.3 Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld. Mocht tijdens de terinzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijze zijn ingediend (hetgeen inderdaad het geval is), maar kan worden aangetoond dat men redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen, dan bestaat er de mogelijkheid tot het indienen van beroep.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan & Beeldregie Esse Zoom Laag
Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan & beeldregie Esse Zoom Laag
Bijlage 3 Geluidscontouren Railverkeer
Bijlage 3 Geluidscontouren railverkeer