KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Van Toepassingverklaring
Artikel 3 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Natuur - 1
Artikel 5 Natuur - 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Brandstof
Artikel 9 Leiding - Ruwwater
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Planologische Situatie
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Verkeer En Parkeren
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Opzet Bestemmingsplan
5.2 Bestemming
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca Activiteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Memo Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Berekening Stikstofdepositie
Bijlage 4 Waterhuishoudingsplan Westergouwe
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Zienswijze Veiligheidsregio
Bijlage 7 Zienswijze Drinkwaterbedrijf Oasen
Bijlage 8 Vaststellingsbesluit
Bijlage 9 Amendement ‘Een Beetje Minder Gebouw In Gbz’

Groenblauwe Zone

Bestemmingsplan - gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 10-09-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Groenblauwe Zone met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01 van de Gemeente Zuidplas.

1.2 archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.3 archeologisch onderzoek

onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.4 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen uit oude tijden;

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.6 gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.7 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.8 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccomodatie binnen één van de toegestane categorieën zoals opgenomen in Staat van horecaactiviteiten;

1.9 Parapluherziening Archeologie

het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 van de gemeente Zuidplas;

1.10 Parapluherziening Parkeren

het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 van de gemeente Zuidplas;

Artikel 2 Van Toepassingverklaring

Voor dit plan geldt dat het bepaalde in de regels van de 'Parapluherziening Parkeren' en de 'Parapluherziening Archeologie' van toepassing is.

Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Artikel 3 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voorzieningen voor het opwekken en leveren van duurzame energie en overige technische installaties worden als ondergeschikt bouwonderdeel gezien voor zover deze dakopbouw op minimaal 1 meter uit de dakrand is geplaatst en:

  1. a. niet hoger is dan 0,85 meter; of
  2. b. niet hoger is dan 2,5 meter en de gezamenlijke oppervlakte van de dakopbouwen hoger dan 0,85 meter niet meer bedraagt dan 20% van het dakoppervlak waarop zij worden geplaatst.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

3.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, gemeten volgens de NEN2580.

3.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.5 de toepassing van maten

De regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, koekoeken, balkons en overstekende daken en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen en grenzen van werkingsgebieden niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Natuur - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het beheer, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  2. b. infrastructurele voorzieningen en leidingen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'pad' uitsluitend wandel-, ruiter- en/of fietspaden;
  4. d. groenvoorzieningen en water.

Ter plaatse van de aanduiding 'pad' dan wel op een afstand van ten hoogste 20,00 meter ter weerszijden van deze aangeduide gronden zijn de gronden tevens bestemd voor een voet-/fietspad van infrastructurele betekenis.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1bedoelde gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd:

  1. a. visueel open terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter;
  2. b. toegangshekken met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter;
  3. c. verwijs- dan wel informatieborden met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter;
  4. d. bruggen.

4.3 Aanlegvergunningen

Artikel 5 Natuur - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het beheer, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  2. b. recreatief en/of educatief medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatie';
  3. c. kleinschalige horeca van maximaal categorie 2 zoals opgenomen in bijgevoegde Staat van horecaactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatie';
  4. d. infrastructurele voorzieningen en leidingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatie';
  5. e. wandel-, ruiter- en/of fietspaden;
  6. f. groenvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd:

  1. a. visueel open terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter;
  2. b. toegangshekken met een bouwhoogte van ten hoogste 1,50 meter;
  3. c. verwijs- dan wel informatieborden met een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 meter;
  4. d. een uitkijktoren met een bouwhoogte van ten hoogste 5,00 meter.
  5. e. bruggen;
  6. f. gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 2.500 m², waarvan maximaal 850 m² aan horecavoorzieningen waarbinnen een primaire horecavoorziening van maximaal 600 m² is toegestaan en secundaire horecavoorzieningen van in totaal maximaal 250 m² is toegestaan, een en ander uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatie' en met dien verstande dat:
  1. 1. de maximum bouw- en goothoogte voor de primaire horecavoorziening respectievelijk 11,00 meter en 5,00 meter bedraagt;
  2. 2. de maximum bouw- en goothoogte voor de overige gebouwen respectievelijk 9,00 meter en 4,00 meter bedraagt;
  3. 3. de onderlinge afstand tussen de primaire horecavoorziening en een secundaire horecavoorziening minimaal 100 m bedraagt;
  1. g. andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen en sport- en speeltoestellen, waaronder een klimwand of andersoortig recreatief hoogte-element met een maximale hoogte van 5,00 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

De onder lid 5.1 toegestane horecagelegenheden en recreatief en/of educatief medegebruik zijn niet toegestaan indien, voor het in gebruik nemen van deze functies, onvoldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd conform de parkeernormen als bedoeld onder Artikel 2. Conform de Parapluherziening Parkeren gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Voorts zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  1. a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een kleinschalige horecagelegenheid of recreatief en/of educatief medegebruik dient, voor de ingebruikname, aan te tonen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op grond van de Nota Parkeernormen Zuidplas;
  2. b. de functies worden pas in gebruik worden genomen op het moment dat de benodigde parkeerplaatsen in voldoende mate zijn gerealiseerd;
  3. c. In afwijking van het bepaalde onder b. mogen de parkeerplaatsen ook tijdelijk van aard zijn tot volledige uitwerking van het centrumgebied Westergouwe heeft plaatsgevonden;
  4. d. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning dient duidelijk te zijn hoe de parkeerplaatsen bereikt kunnen worden vanuit de gevraagde functies;
  5. e. voor de aanvraag omgevingsvergunning zijn de parkeernormen van toepassing die gelden ten tijde van het indienen van de aanvraag.

5.4 Aanlegvergunningen

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

6.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 2,00 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
  1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. het doen van opgravingen;
  3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  1. d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie - 1'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. kaden en oevers;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - brug of tunnel': verkeersvoorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;

met de daarbij behorende:

  1. f. voorzieningen en bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding;
  2. g. voorzieningen voor verblijf, zoals vlonders, steigers en gelijksoortige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 6,00 meter.

Artikel 8 Leiding - Brandstof

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming Leiding - Brandstof voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 8.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  1. a. de bouw verenigbaar is met de belangen van de brandstofleiding;
  2. b. de veiligheid met betrekking tot de brandstofleiding niet wordt geschaad;
  3. c. de leidingbeheerder omtrent het bepaalde onder a en b heeft geadviseerd;
  4. d. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Ruwwater

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Ruwwater' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen als bedoeld in sublid 9.2.2, mits:

  1. a. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. b. advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding alvorens een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a., een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Dit bestemmingsplan wordt aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Groenblauwe Zone".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

'Westergouwe' is de naam van de in aanbouw zijnde woonwijk van de gemeente Gouda. In de periode tot 2034 worden hier naar verwachting in totaal circa 4.500 woningen gerealiseerd. Direct ten zuiden van Westergouwe is de zogenaamde Groenblauwe Zone (verder: GBZ), een gebied meteen ten zuiden van het woongebied, met een oppervlakte van circa 45 hectare. Het gebied is in eigendom van de gemeente Gouda, maar gelegen op het grondgebied van de gemeente Zuidplas. Het gebied heeft nu een natuur- en recreatiefunctie.

De gemeenten Zuidplas en Gouda streven gezamenlijk naar verdere versterking van de recreatieve functie en de verbindingen met het woongebied Westergouwe en Moordrecht, over de Vijfde Tocht heen. Onderdeel van deze ambities is het op korte termijn uitbreiden en aanpassen van de fiets- en wandelpaden en het realiseren van een recreatieve waterplas in de GBZ. Daarnaast heeft de gemeente in 2020 het bestemmingsplan 'Sportpark 't Ambacht, Moordrecht' vastgesteld. Onderdeel van dit plan was een demping van een aantal watergangen in dit gebied welke één op één gecompenseerd dienen te worden. Deze compensatie vindt ook plaats in het plangebied.

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden binnen dit plangebied, met onder andere de toevoeging van de uitbreiding van de voet- en fietspadenstructuur, de mogelijkheid om recreatieve gebouwen te realiseren en vergroting van de toegankelijkheid door middel van nieuwe bruggen en andere verbindingswegen.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de gemeente Gouda en aan de noordoostelijke grens van de gemeente Zuidplas. Het plangebied ligt ingesloten tussen de wijk Westergouwe en de kern Moordrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Regionale ligging Westergouwe en de Groenblauwe zone

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ligging en contour Groenblauwe Zone, in rood aangegeven

Het plan betreft de volgende kadastrale percelen: 4030, 4713, 4716, 4046, 3352, 3351, 3349. Daarnaast zijn er nog een aantal kadastrale percelen die gedeeltelijk in het plangebied vallen. Dit zijn de percelen: 3900, 3515, 3514, 4136, 3511, 3491, 3186, 979, 1783, 975, 974, 971, 970, 967, 3950, 3948, 4193, 4192, 3945.

1.3 Huidige Planologische Situatie

Ter plaatse geldt de Beheersverordening Moordrecht, vastgesteld op 3 juni 2018 en raadpleegbaar via
https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1892.BvMoordrecht-Va01/r_NL.IMRO.1892.BvMoordrecht-Va01.html. Daarnaast gelden ook nog de volgende herzieningen van het genoemde plan: '1e partiële herziening beheersverordening Moordrecht', vastgesteld op 16 februari 2022, en de '2e partiële herziening beheersverordening Moordrecht', vastgesteld op 27 juni 2023.

In artikel 2.1 onder f van de in 2018 vastgestelde Beheersverordening wordt het bestemmingsplan 'Westergouwe' (Moordrechtse deel) onverkort van toepassing verklaard. Daarbij wordt verwezen naar een bijlage 6. Die bijlage strekt zich uit tot het gebied van de GBZ, maar houdt voor dat deelgebied slechts een aanwijzing is als bedoeld in artikel 13 lid 1 Wet op Ruimtelijke Ordening (het mogelijk maken van een 'versnelde' onteigening). Er is derhalve afgezien van het opnemen van regels over het bestaande gebruik, dan wel het van toepassing verklaren van een set bouw- en gebruiksregels. Dit betekent dat een toetsingskader ontbreekt voor de met dit plan beoogde recreatieve voorzieningen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze onbedoelde omissie door aan de gronden de toepasselijke enkel- en dubbelbestemmingen toe te kennen, inclusief een recreatieve zone.

Daarnaast is de Parapluherziening Archeologie, vastgesteld op 6 maart 2018 van kracht. Hierin is de waarde 'archeologie – 3' vastgelegd voor het noordwestelijk deel van het plangebied. Dit gebied is op onderstaande afbeelding te zien. De regeling houdt in dat bouwen is toegestaan mits het bouwwerk niet groter is dan 1.000 m² en niet dieper wordt gegraven dan 3 m. Tevens is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren', vastgesteld op 24 april 2018, van kracht met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 van de gemeente Zuidplas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede Parapluherziening Archeologie, met het plangebied in rood aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. Hoofdstuk 5 geeft de juridische plantoelichting. En tot slot gaat Hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied vormt onderdeel van de hoofdstructuur van de wijk Westergouwe en betreft een gebied bestemd voor recreatie én een ecologische zone. Het gebied is een karakteristiek Nederlandse open landschap met veel waterpartijen. Het plangebied ligt in de gemeente Zuidplas, de wijk Westergouwe in de gemeente Gouda. Het gebied is ongeveer 45 ha groot en is bij de start van de ontwikkeling van Westergouwe aangelegd als een natuur- en recreatiegebied. De GBZ wordt begrensd door de Provinciale weg (N457) aan de noordwestkant en de Oostringdijk aan de zuidoostkant van het perceel. De noordoostkant van het plangebied wordt gevormd door de grens tussen de gemeenten Zuidplas en Gouda. Hierlangs loopt een fietspad door het plangebied. De zuidwestelijke grens wordt gevormd door het water van de Vijfde Tocht. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van het plangebied, gezien vanaf de Oostringdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0004.png"

Afbeelding 2.1: Aanzicht plangebied vanaf de Oostringdijk (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

De Stuurgroep Westergouwe heeft op 17 maart 2022 – na voorafgaand akkoord van de Goudse gemeenteraad – een nieuw masterplan vastgesteld ('Masterplan Westergouwe 2.0') waarin meer verbinding wordt gezocht tussen de wijk en het recreatieve deel van de GBZ. Onderdeel hiervan is de wens om het recreatieve deel van de GBZ te versterken door toevoeging van recreatieve functies zoals bijvoorbeeld kanoverhuur, natuureducatiecentrum, een horecapaviljoen et cetera. Daarnaast wordt een kleine recreatieve plas aangelegd in het noorden van het plangebied.

Een ander belangrijk onderdeel van het nieuwe masterplan is de ambitie om van Westergouwe de meest beweegvriendelijke wijk in de regio te maken. Deze ambitie is neergelegd in het Gouds Sportakkoord (2019) en is sindsdien een leidend principe bij het ontwerpen en realiseren van de buitenruimte in Westergouwe. Die ambitie is tevens één van de redenen waarom in het nieuwe masterplan wordt gestreefd naar een verbinding tussen het bebouwde deel van de wijk en het recreatieve deel van de GBZ. De GBZ kan zowel aan bewoners van Westergouwe, bewoners van de wijk Korte Akkeren (1 km afstand), als aan bewoners van Moordrecht en ver daarbuiten mogelijkheden bieden voor inspanning en ontspanning.

Vanuit de gemeente Zuidplas bestaat de wens om vanuit Moordrecht zowel een fietspad als een recreatief voetpad naar de GBZ te realiseren, over de Vijfde Tocht en door de GBZ heen, aanhakend op de fietspadenstructuur in Westergouwe. Bij het versterken van het recreatieve groengebied in de GBZ zullen de huidige natuurwaarden in het ecologische deel van de GBZ ontzien worden.

Het zwaartepunt voor het verder uitbouwen van de recreatieve waarde van de GBZ ligt logischerwijs in de nabijheid van het Centrumgebied van Westergouwe, als de plek waar veel mensen samenkomen en waar ook gelegenheid is om auto's de parkeren en fietsen te stallen. De beoogde recreatieve plas dient als schakelpunt tussen het centrumgebied van Westergouwe en de GBZ.

Het is niet per se de intentie van dit bestemmingsplan om alle in te passen recreatieve functies plaats vast te regelen. Om toch een beeld te krijgen bij de omvang en invulling van het plan volgt hieronder een korte kenschets van de verschillende functies. Op het schetsontwerp is ook de waterplas aan de noordkant van het plangebied goed afleesbaar. De aangewezen locaties zijn bedoeld voor de volgende functies:

  1. 1. Primaire horecafunctie met een maximaal oppervlak van circa 600 m²: een restaurant om te borrelen, lunchen, dineren.
  2. 2. Recreatieve voorzieningen. Het zwaartepunt ligt bij voorzieningen met een directe relatie met de landschappelijke kwaliteiten in de GBZ.
  3. 3. Natuureducatie: hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een cluster volkstuintjes, een landbouwkas met eventueel een winkeltje voor het verkopen van groente.

4 tot en met 7 zijn verder gelegen locaties ten opzichte van het centrumgebied. De in te passen functies zijn kleiner en ook minder drukbezocht. Gedacht kan worden aan een klein, landschappelijk ingepast, secundaire horecavoorzieningen van in totaal 250 m², uitsluitend ter plaatse van nummer 4 gelet op de afstand tot de parkeervoorziening, een eerdergenoemde functie waarvoor de nabijheid van het centrumgebied minder van belang is zoals volkstuintjes of een landbouwkas met winkeltje.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Schetsontwerp overall plan (bron: Projectbureau Westergouwe)

Voor het hele gebied geldt dat de ontsluiting voor autoverkeer uitsluitend ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten en bevoorrading van de functies is.

Het totale bebouwde oppervlak in het plangebied is maximaal 2.500 m², de goot- en bouwhoogtes zijn vastgelegd. Voorzien zijn horecagelegenheden met een maximaal oppervlak van 850 m², uitgesplitst in een primaire horecavoorziening van 600 m² en secundaire horecavoorzieningen van maximaal 250 m². Verder zijn er, naast horeca, meerdere recreatieve/educatieve voorzieningen mogelijk, mits zij passend zijn in het gebied.

Vanuit de gedachte van de inclusieve buitenruimte zijn de GBZ en daarmee ook de nieuwe paden voor iedereen 24 uur per dag gratis toegankelijk. Daarmee worden in principe alle wandelaars, fietsers en ruiters gefaciliteerd die een wandeling of fietstocht willen maken in de GBZ. Met het oog op mensen met een beperkingworden de paden zo veel als mogelijk aangelegd op een wijze dat weinig tot geen belemmeringen aanwezig zijn in toegankelijkheid. Bij de verdere uitwerking van de ingrepen zal de Goudse Adviesraad voor mensen met een beperking (GAB) worden betrokken.

Daar waar bezoekers nu met smalle paden door het hart van de GBZ kunnen wandelen, ontstaat er met het nieuwe brede wandelpad voor iedereen een makkelijke manier om hier te komen. Omdat dit brede voetpad aansluit op het fietspad is het voor fietsers en wandelaars ook makkelijker om een ommetje te maken in de GBZ. Dat geldt met name voor fietsers die nu alleen via het bestaande fietspad vanaf de rand de GBZ kunnen beleven. De ervaring leert dat veel inwoners van Westergouwe (jong en oud) op dit moment al dankbaar gebruik maken van de GBZ om er te sporten, ontspannen, de hond uit te laten, te spelen of te recreëren. Met de extra paden wordt dat uitgebreid met een fraai perspectief naar de toekomst als in Fase 2 meer recreatieve functies worden toegevoegd en de verbindingen met Moordrecht tot stand komt, zowel over de extra paden als via het water.

In de GBZ is op dit moment reeds een natuurspeelplaats voor kinderen aanwezig. Met de toevoeging van extra paden ontstaat voor fietsers en wandelaars een directere aansluiting op deze natuurspeelplaats. Kinderen kunnen zodoende met meer gemak per fiets of kinderwagen naar deze speelplaats komen of worden gebracht. De reeds aanwezige natuurspeelplaats voor kinderen zal vanwege de voorgestelde ingrepen worden verplaatst maar na verplaatsing zal de natuurspeelplaats worden uitgebreid en in Fase 2 uitgroeien tot een echte (water)speelplaats voor kinderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Schets beoogde nieuwe situatie (Bron: Planbureau)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland opgenomen, waarvoor regels zijn opgenomen ter bescherming. De Vijfde Tocht behoort tot dit Netwerk en dit moet zodoende meegenomen worden in deze planvorming. Dit wordt later toegelicht in paragraaf 4.5.

Conclusie
Het Barro doet uitspraken over de Vijfde Tocht, welke de zuidoostelijke grens van het plangebied vormt. Dit wordt meegenomen in de planvorming en later toegelicht. Verder doet het Barro geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik. Dit brengt het gestelde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening met zich mee. Daarin is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (hierna: de Ladder). De Ladder is van toepassing op ieder bouwplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doel van de Ladder is om ongewenste leegstand te voorkomen en zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik te stimuleren. Daarenboven dient een bestemmingsplan te strekken tot een goede ruimtelijke ordening, in welk kader de keuze voor een uitbreiding van een stedelijke functie deugdelijk dient te zijn onderbouwd.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt recreatieve voorzieningen mogelijk, waaronder gebouwen tot een totale bebouwde oppervlakte van maximaal 3.500 m². Het bestemmingsplan maakt derhalve meer bebouwing mogelijk dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat daarmee om een stedelijke ontwikkeling in de zin van de wet.

Aan deze recreatieve functieuitbreiding ligt een duidelijke behoefte ten grondslag. Deze behoefte is verwoord in paragraaf 2.2. Daaruit blijkt tevens dat de gewenste uitbreidingen vanwege hun locatie-specifieke karakter, logischerwijs niet elders realiseerbaar zijn. Het belang van de beoogde verbreding van de recreatieve activiteiten in GBZ is door de provincie Zuid-Holland onderkend. Bij besluit van 4 november 2022 kende zij aan de gemeente Gouda een projectsubsidie toe ter grootte van € 450.000,- vanwege de grote bijdrage van het project aan het provinciale doel van een gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving.

De keuze voor de bestemmingsregels is gedomineerd door het belang van het behoud en de bescherming van de aanwezige natuurwaarden. Verder wordt niet meer of anders toegelaten dan minimaal benodigd is voor de gewenste recreatieve voorzieningen.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de eisen uit hoofde van de Laddertoets en is daarmee te beschouwen als een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. Dit beleid is op 15 maart 2022 in werking getreden en kent zeven provinciale vernieuwingsambities. Dit zijn:

  1. 1. samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties, en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  2. 2. bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  3. 3. schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  4. 4. een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  5. 5. versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  6. 6. sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  7. 7. gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonder, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.

Met betrekking tot het planvoornemen is het relevant om te noteren dat de provincie streeft naar vitale hoogwaardige natuur en fraaie landschappen die beginnen bij de voordeur en zich uitstrekken tot de kernen van de natuur- en groengebieden, verbonden met water en erfgoed. De provincie Zuid-Holland wil een aantrekkelijke, duurzame, concurrerende toonaangevende provincie zijn, waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving.

De provincie Zuid-Holland heeft daarnaast ook nog specifiek een beleidskeuze geformuleerd met betrekking tot de groenblauwe stedelijke structuur. Dit is een structuur van verschillende ruimtes en routes in en rondom het stedelijk gebied. De provincie zet in op een groenblauwe stedelijke structuur waarin voldoende groen en water aanwezig zijn om de leefbaarheid, gezondheid en natuurwaarden te behouden en versterken, ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden en waar nodig te versterken. In het verlengde hiervan wil de provincie de biodiversiteit in het stedelijk gebied op een duurzame manier behouden en versterken.

Het plangebied is onderdeel van deze groenblauwe stedelijke structuur en wordt zodoende meegenomen in de beleidskeuzes gemaakt door de provincie. Het planvoornemen sluit aan bij de visie zoals die geformuleerd is in de omgevingsvisie, namelijk door het behoud en versterken van deze Groenblauwe Zone.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de omgevingsvisie Zuid-Holland. Met het planvoornemen worden de kwaliteiten van het groenblauwe gebied versterkt en de natuurlijke waarden verder beschermd.

3.2.2 Omgevingsverordening

Voor het in stand houden van goede omgevingskwaliteit zijn er regels nodig over wat wel en niet is toegestaan binnen de provinciegrenzen. Deze regels zijn ondergebracht in de omgevingsverordening. Het betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. In de omgevingsverordening is het plangebied aangewezen als recreatiegebied en groene buffer. Voor de groene buffer betekent dit dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelst en de bufferfunctie niet onevenredig wordt verstoord.

Wat betreft de recreatieve functie die is aangewezen in de omgevingsverordening gelden de volgende voorwaarden: een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald kan worden voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:

  1. a. de ontwikkeling geen beperking oplevert voor de openbare toegankelijkheid van het gebied, rekening houdend met het huidige gebruik van het gebied;
  2. b. de ontwikkeling gericht is op de vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van het recreatiegebied en ook de recreatieve waarde van het gebied zal versterken;
  3. c. de ontwikkeling past bij de uitstraling en het recreatieve gebruik van het gebied;
  4. d. de ontwikkeling bijdraagt aan de samenhang tussen binnenstedelijke en buitenstedelijke groen- en waterstructuren;
  5. e. de ontwikkeling zo mogelijk gekoppeld wordt aan recreatie knooppunten en cultuurhistorisch erfgoed.

Het planvoornemen beoogd als hoofdfunctie het behoud en het versterken van de groene en recreatieve waarde van het gebied. Dit plan maakt een beperkt oppervlak aan voorzieningen mogelijk, die daarnaast bijdragen aan het karakter van het plangebied. De nieuwe wandel- en fietspaden hebben daarnaast een verbindende functie tussen de nieuwe wijk Westergouwe, Moordrecht en de rest van de gemeente Zuidplas. Het vormt hiermee een groene buffer tussen de gemeenten Gouda en Zuidplas in die zowel voor de inwoners als voor de natuur van waarde is.

Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.2.3 Samen Verder Fietsen

De provincie Zuid-Holland wil de best bereikbare provincie zijn, ook per fiets. Daarom heeft de provincie haar ambities vastgelegd in het Fietsplan 'Samen verder fietsen'. Het Fietsplan is, samen met de Uitvoeringsagenda Fiets, in april 2016 unaniem door de Provinciale Staten vastgesteld.

De provincie wil inzetten op:

  • het verbeteren en aanleggen van fietspaden zodat fietsers snel, veilig en makkelijk van A naar B én recreatief kunnen fietsen;
  • het makkelijker en aantrekkelijker maken om vanuit de auto of het OV over te stappen op de fiets;
  • het aanleggen van innovatieve, energie-neutrale fietspaden.

Het plangebied is op dit moment al een groen recreatiegebied waar bezoekers doorheen kunnen fietsen. Het planvoornemen sluit hierbij aan en werkt daarbij aan optimalisatie van dit gebied en de verbindende en recreatieve functie die het zal hebben voor (toekomstige) omwonenden. Het plan is hiermee in lijn met de doelen zoals gesteld in het provinciale fietsplan.

Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de doelen uit het provinciale fietsplan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas

Op 13 juli 2021 is de omgevingsvisie van de gemeente Zuidplas vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin legt de gemeente haar ambities vast voor de lange termijn (tot 2040). De omgevingsvisie is het afwegingskader voor toekomstige ontwikkelingen in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Op basis van de kenmerken en kwaliteiten van de gemeente wordt gestreefd naar een:

  • Aantrekkelijk Zuidplas
  • Duurzaam Zuidplas
  • Ondernemend Zuidplas
  • Gezond Zuidplas

In 2040 wil de gemeente Zuidplas in de breedste zin van het woord een aantrekkelijke en onderscheidende gemeente zijn binnen de regio. Aantrekkelijke en vitale dorpen om in te wonen, omgeven door groen en ruimte en een gemeente waar het prettig werken en recreëren is. Door de positie tussen de Randstad en het Groene Hart heeft Zuidplas een sterke kwaliteit die ingezet gaat worden om toekomstige doelen te bereiken, met een grotere rol in het kader van de Metropoolregio en regio Midden Holland.

Wat betreft recreatie en natuur is er sprake van een toenemend belang van recreatie binnen de gemeente. Zo zijn er al twee recreatieve gebieden met een bovenregionale betekenis, Rottemeren en Hitland, die door de Ringvaart en de Groene Zoom met elkaar verbonden zijn. De focus ligt op rust, ruimte, water en natuurbeleving, maar ook op uitdagend, sportief en actief recreëren.

Plangebied
Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een aantrekkelijk gebied waar recreatie en natuur elkaar kunnen versterken. Dit vindt plaats door goede en veilige routes door het plangebied ter verbinding van de verschillende nabijgelegen gebieden. Het gaat om het faciliteren van enkele voorzieningen, waarbij gedacht kan worden aan kleinschalige horeca, educatie-gerichte voorzieningen en functieversterkende elementen, zoals buitenlucht sporttoestellen en bankjes. Hiermee wordt de natuur en het landschap behouden en hebben de inwoners van omliggende gebieden een prettige plek om te bewegen en tot rust te komen.

In de omgevingsvisie is geen concrete doelstelling aangewezen voor het plangebied.

Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de ambities van de gemeente Zuidplas, doordat het inzet op een aantrekkelijke omgeving die bijdraagt aan de gezondheid van de inwoners van Zuidplas en Gouda. Hierdoor worden de landschappelijke kenmerken, die bij Zuidplas horen, versterkt.

3.3.2 Visie op recreatie Zuidplas 2025

Op het gebied van recreatie heeft de gemeente Zuidplas haar ambities vastgelegd in de 'Visie op recreatie Zuidplas 2025'. De polders, de uitgestrektheid, de cultuurhistorie, het groen en het water maken Zuidplas aantrekkelijk.

Dit wil Zuidplas nog sterker gaan neerzetten met een plezierig woon-, leef- en werkklimaat. Sport, ontspanning en recreatie zijn hierbij belangrijke elementen. Ook ondernemers hebben belang bij een recreatief aantrekkelijk Zuidplas, omdat recreanten graag gebruik maken van hun voorzieningen. Zuidplas wil uitnodigend zijn naar (potentiële) bezoekers, waarbij de focus ligt op mensen die binnen een fietsafstand van 25 km van de gemeente wonen. De visie op recreatie is vertaald in vijf speerpunten:

  1. 1. Zichtbaar maken en promoten: aandacht voor marketing van de parels in Zuidplas.
  2. 2. Ontsluiten en bereikbaar maken van Zuidplas voor dagrecreanten: het creëren van goede bewegwijzerde verbindingen.
  3. 3. Het creëren of faciliteren van nieuwe voorzieningen en het beter beleefbaar maken van bestaande voorzieningen. De gemeente juicht (ondernemers en inwoners-)initiatieven toe die de identiteit van Zuidplas versterken op het gebied van:
    1. a. Rust, ruimte, water- en natuurbeleving
    2. b. Cultuurhistorie
    3. c. Recreatie bij de boer
    4. d. Uitdagend, sportief en actief recreëren.
  4. 4. Vraaggericht ontwikkelen: de ontwikkeling van aanbod moet passen bij de wensen van de belangrijkste doelgroepen.
  5. 5. Mogelijk maken van evenementen, passend bij ons dorpse of landelijke karakter.

Situatie plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de gemeente, tegen de grens van de gemeente Gouda aan. Het gebied heeft op dit moment een polderstructuur met weilanden, en heeft een natuurfunctie. Het plan draagt bij aan de doelen van de visie op recreatie doordat het aansluit op de aspecten 'rust, ruimte, water- en natuurbeleving'. Het trekt daarnaast bewoners van de nieuwe woonwijk Westergouwe naar de gemeente voor de rust, recreatie- en natuurbeleving. Door de herontwikkeling van de Groenblauwe Zone wordt de verbinding tussen de kern Moordrecht en Gouda versterkt op een manier die past bij de kernkwaliteiten van de gemeente Zuidplas.

Conclusie
Het planvoornemen sluit aan op de wensen van de gemeente Zuidplas op het gebied van recreatie, voor zowel eigen bewoners als de bewoners van aangrenzende gemeente(n), als ook het doel is andere regio's en gemeenten te bereiken. Daarmee voegt het planvoornemen toe aan de aantrekkelijkheid van de gemeente.

3.3.3 Masterplan Westergouwe 2.0

In 2005 is het Masterplan Waterstad Westergouwe vastgesteld. Een van de belangrijkste aanleidingen voor de bouw van Westergouwe was de behoefte in Gouda aan extra woningen om de doorstroming op de Goudse woningmarkt te bevorderen. Inmiddels is Westergouwe volop in ontwikkeling. De tweede helft van Westergouwe, de planperiode 2022-2034 is nu aangebroken. Masterplan Westergouwe 2.0 probeert antwoord te geven op de vragen welke maatschappelijke ontwikkelingen verder van invloed zijn op de verdere ontwikkeling van Westergouwe.

3.3.4 Mobiliteitsvisie Zuidplas

Op 22 april 2015 heeft de gemeente Zuidplas haar Mobiliteitsvisie vastgesteld. Zuidplas wil een goed bereikbare gemeente zijn. Goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor economische activiteit, vitaliteit en ontplooiing. Er is in de verschillende dorpen een goed voorzieningenniveau, gelegen in een groene omgeving met een agrarisch karakter. Ook wordt het belang genoemd van het ontwikkelen en investeren in recreatieve fietsverbindingen. Het planvoornemen past binnen deze visie en draagt bij aan een verbeterde verbinding tussen Zuidplas en Gouda.

3.3.5 Omgevingskwaliteit

De Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas van 2023 vervangt de Welstandsnota Zuidplas 2015. Gemeente Zuidplas hanteert ze vier beoordelingsniveaus:

  • minimale regie, de verantwoordelijkheid voor een goede omgevingskwaliteit ligt in eerste instantie bij de initiatiefnemer (vergelijkbaar met de welstandsvrije gebieden uit de Welstandsnota 2015);
  • basisregie, de regie vanuit de gemeente is gericht op behouden of versterken van de basiskwaliteit om verrommeling te voorkomen.;
  • maatwerkregie, de regie is gericht op zorgvuldige inpassing waarbij maatwerk centraal staat. Dat betekent dat meer zorg besteed wordt aan behoud of versterken van de aanwezige kwaliteit;
  • eigen regie, grotere ontwikkelingen of veranderingen die de bestaande karakteristiek of het gebruik heel erg veranderen vragen om een eigen regie met nieuwe instrumenten zoals een beeldkwaliteitsplan of kwaliteitsteam.

Uitgangspunt voor de beoordeling van het uiterlijk van bouwwerken is dat elke situatie uniek is. Vooraf kan men niet bedenken welke soort bouwwerk men wil bouwen en hoe deze van invloed is op de omgeving. Elke situatie, elke aanvraag om een omgevingsvergunning moet daarom dan ook elke keer specifiek bekeken en beoordeeld worden. Daarmee krijgt elke aanvraag ook een passend advies waarbij beoordelingsaspecten aan bod komen. De vier regieniveaus bepalen vooral de mate van toepassing van het beoordelingskader.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een lijst van richtafstanden opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied
Het plan maakt een aantal verschillende functies mogelijk, zoals uitgebreid is toegelicht in paragraaf 2.2. Geen van deze functies is een gevoelige functie in het kader van de Wet milieubeheer.

Ook met de omgekeerde werking dient rekening gehouden te worden. Nabijgelegen gebied Westergouwe is een woonwijk en woningen worden wel als gevoelige functies gezien. De functies die mogelijk worden gemaakt hebben alle een milieucategorie 1, waarmee een afstand van 10 tot 30 m noodzakelijk is tussen de gevoelige functie en de nieuwe functie. Deze afstand wordt hoe dan ook aangehouden, ook al zijn de exacte locaties van de nieuwe functies nog niet vastgelegd. Door de opzet van Westergouwe ten opzichte van de Groenblauwe Zone wordt deze afstand altijd gehaald.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Plangebied
Voorliggend initiatief voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelige functie.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Externe Veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.

Plangebied
De risicokaart Nederland geeft inzicht in de risico's op de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven, met in paars het plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0007.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicobronnen (bron: atlasleefomgeving.nl)

Risicovolle inrichtingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of binnen een veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijk stoffen over (spoorwegen)
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid mogelijk wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor tussen Gouda - Rotterdam en de A20. Voor de spoorlijn geldt dat de PR-6-contour op 7 m ligt rondom de route. Hier wordt ruimschoots aan voldaan, het plangebied ligt op meer dan 50 m afstand van de spoorlijn. Voor de A20 geldt een minimale zone van 22 m rondom de weg, waar eveneens ruimschoots aan wordt voldaan met een minimale afstand van ongeveer 250 m.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ter hoogte van de Vijfde Tocht is een buisleiding aanwezig, die een klein deel door het plangebied loopt. Door deze brandstofleiding worden uitsluitend K2 en K3 vloeistoffen getransporteerd. Uit onderzoek blijkt dat bij buisleidingen waardoor uitsluitend K2 en K3 vloeistoffen worden getransporteerd er geen sprake is van een PR 10-6 contour. Ter hoogte van het plangebied is de personendichtheid nabij de gasleiding (binnen 30 m) dermate laag dat er geen sprake is van groepsrisico. Het deel van het plangebied waar de buisleiding langsloopt is natuurgebied en blijft in de nieuwe situatie ook natuurgebied. Afgezien van infrastructuur ten behoeve van recreatie (voet- en fietspaden) wordt er geen langdurig verblijf gefaciliteerd.

Bereikbaarheid voor hulpdiensten

In relatie tot planrealisatie dient voor de bereikbaarheid van het plangebied door hulpdiensten rekening te worden gehouden met de volgende voorwaarden:

  • de minimale beschikbare rijstrookbreedte kan variëren per wegkenmerk, maar de weg moet minimaal voor 3,25 meter worden verhard en er moet een vrije ruimte zijn met een breedte van 3,5 meter;
  • de doorgangshoogte moet minimaal 4,20 meter zijn;
  • er dient rekening gehouden te worden met de draaicirkel van de voertuigen en de hiermee gepaarde rijcurve en sleeplijn;
  • als richtlijn voor verharding geldt een totaal gewicht van 30 ton en een asbelasting van 11,5 ton;
  • voor bruggen en viaducten is, voor gebruik door hulpdienstvoertuigen, minimaal verkeersklasse 45 van toepassing;
  • bij een fysieke afsluiting (paaltjes etc.) in het gebied vindt tevoren overleg plaats met de Veiligheidsregio ter waarboging van een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Bodem

Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren: Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren: Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient dit te worden gemeld en samen met een saneringsplan bij de provincie of de omgevingsdienst in worden gediend. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Plangebied
In het kader van voorliggend planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport hiervan is toegevoegd in Bijlage 1. De belangrijkste resultaten worden hier besproken.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk zandig veen. Plaatselijk bestaat de bovengrond uit

zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De ondergrond bestaat voornamelijk uit veen en is plaatselijk zwak tot sterk zandig en/of zwak tot sterk kleiïg en/of plantenrestenhoudend. Plaatselijk bestaat de ondergrond uit zwak siltig klei of matig siltig, matig fijn zand.

De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudend. Verder is de bovengrond plaatselijk matig

puinhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak baksteenhoudend of sterk puinhoudend.

Tijdens de veldwerkzaamheden is plaatselijk (boring 02 en 16) een stabilisatielaag (volledig puingranulaat)

aangetroffen, waardoor de boringen zijn gestuit. Aanvullend voor boring 02 is boring 02a geplaatst.

Dergelijke stabilisatielagen zijn verdacht voor aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. De boringen waar bijmeningen met puin zijn aangetroffen (boring 02, 16 en 17) zijn dicht bij dammen/duikers en verharde paden gesitueerd.

Gezien het puin zich ook in de ondergrond bevindt, is het puin naar verwachting niet afkomstig van paden,

maar van dammen/duikers. Mogelijk is bij de realisatie van de dammen/duikers puinhoudende grond toegepast, of is door de jaren heen puin aangebracht om deze te verstevigen.

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met metalen (kwik, lood, molybdeen, kobalt en zink). De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met metalen (kwik, lood, molybdeen, kobalt, zink en nikkel) en ter plaatse van boring 17 ook met PAK. Het grondwater is over de gehele onderzoekslocatie licht verontreinigd met barium.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "grootschalig onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er voor de onderzochte parameters géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de ontwiikkeling van de onderzoekslocatie. Het aangetroffen puin kan, met betrekking tot de parameter asbest, mogelijk wel milieuhygiënische belemmeringen vormen.

Er zijn bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden aanwijzingen gevonden (aantreffen van puin(resten)) die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, waardoor geadviseerd wordt een onderzoek asbest in bodem/puin uit te voeren.

Conclusie
Het uitgevoerde onderzoek heeft aangetoond dat er lichte mates van verontreiniging aanwezig zijn in het plangbied. Echter, de mate en aard van de verontreiniging geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek. Wel zijn er aanwijzingen gevonden die kunnen duiden op een asbestverontreiniging. Dit dient middels een aanvullend onderzoek verder geanalyseerd te worden.

4.5 Ecologie

Toetsingskader
Vanuit de Wet natuurbescherming is, bij ruimtelijke ingrepen en niet bestendig beheer, de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Het doel van de Wet natuurbescherming is onder andere het in stand houden van de inheemse flora en fauna.

Door, voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen en niet bestendig beheer, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt. Voor een uitgebreide toelichting op de Wet natuurbescherming wordt verwezen naar Bijlage 2.

Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt tussen de provinciale weg N457 en de Oost ringdijk, tussen de plaatsen Moordrecht en Gouda. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0008.png"

Afbeelding 4.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (bron: Rapport berekening stikstofdepositie)

De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, gelegen op een afstand van circa 5,5 km;
  • Nieuwkoopse plassen & De Haeck, gelegen op een afstand van circa 12,5 km;
  • De Wilck, gelegen op een afstand van circa 14,2 km.

Hierbij dient wel te worden vermeld dat het Natura 2000-gebied De Wilck niet stikstofgevoelig is. Om de gevolgen voor Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een stikstofberekening uitgevoerd. Het volledige rapport is te lezen in Bijlage 3. Naar aanleiding van deze berekening wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied is niet gelegen in het NNN en het voetpad dat verbreed wordt ligt buiten de 100 m afwegingszone voor NNN (zie onderstaande afbeelding). Hiermee kunnen effecten op het NNN op voorhand worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0009.png"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: rapport BEC)

Soortenbescherming
In onderstaande teksten wordt ingegaan op de afzonderlijke soortgroepen die voorkomen binnen het plangebied en of hier een effect op te verwachten is en zo ja hoe deze effecten gemitigeerd kunnen worden.

Vogels
Het plangebied is gesitueerd in de zogenaamde Groenblauwe Zone, een gebied met zeer veel broedvogels. Om een conflict met broedvogels te voorkomen dient opgaande beplanting en rietland buiten het broedseizoen (1 maart tot en met 1 september) te worden verwijderd. Gedurende het vogelbroedseizoen dient de vegetatie kort gehouden te worden om vestiging van broedvogels te voorkomen. Het bouwrijp maken buiten het kritische vogelbroedseizoen is daarom wenselijker. Jaarrond beschermde vogels worden niet verwacht, geschikte opgaande beplanting of bebouwing ontbreekt binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. De twee opstallen gemaakt voor steenuil bevinden zich niet binnen de invloedsfeer van de voorgenomen ingrepen.

Vissen
In de zomer van 2022 is door middel van E-Dna onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van grote modderkruiper. Deze soort is niet aangetroffen. Andere zwaarder beschermde vissen worden niet verwacht. De voorgenomen ingrepen hebben geen effect op beschermde vissen.

Amfibieën
In de zomer van 2022 is door middel van E-Dna onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van rugstreeppad. Deze soort is niet aangetroffen. Andere zwaarder beschermde amfibieën worden niet verwacht. De voorgenomen ingrepen hebben geen effect op zwaarder beschermde amfibieën. Wel kunnen algemeen voorkomende amfibieën voorkomen zoals de bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Door bij de aanlegfase de zorgplicht te hanteren en dieren een vluchtroute te bieden en eventueel aanwezige kikkerdril en larven over te zetten bij vergraven watergangen wordt het doden van dieren voorkomen.

Reptielen
In het gebied de Groenblauwe Zone zijn ringslangen gesignaleerd, hiervoor zijn ook speciale broeihopen aangelegd. Ter plaatse van de voorgenomen ingrepen zijn geen organische hopen aanwezig waarin ringslangen zich kunnen ophouden of voortplanten. Om te voorkomen dat ringslangen zich gaan vestigen dient organisch materiaal niet geconcentreerd te worden op hopen in en direct rond het plangebied waar de ingrepen zijn voorzien. Hiermee wordt het doden en verwonden van ringslangen voorkomen. Eventuele sloten en oevers blijven ongemoeid. Eventuele werkzaamheden worden gedaan tussen 1 november en 1 maart.

Grondgebonden zoogdieren
In het gebied waar het fietspad moet worden verlegd en de grootschaligere voorzieningen zijn voorzien is door middel van E-Dna onderzoek gedaan naar het voorkomen van de waterspitsmuis. Deze soort is hier niet aangetroffen. Wel is in het aangrenzende gebied met tijdelijke natuur met E-Dna een match gevonden met waterspitsmuis. Om de waterspitsmuis te stimuleren wordt geadviseerd om zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers te hanteren zodat deze soort in de toekomst langs het plangebied kan migreren. Andere zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht op basis van verspreiding en biotoop.

Vleermuizen
Het is aannemelijk dat vleermuizen foerageren in de Groenblauwe Zone. Om die reden is het niet wenselijk om extra verlichting aan te brengen die uitstraalt naar het ecologische (niet opengestelde) deel van de Groenblauwe Zone en de Vijfde Tocht die fungeert als een ecologische verbindingszone. Indien er wordt overwogen het extra fietspad en verbrede voetpad te verlichten dient gebruik te worden gemaakt van lage oriëntatieverlichting met bewegingssensor zodat er alleen sprake is van functionele verlichting die alleen aanspringt als het nodig is. Indien er permanente en grootschaligere verlichting is voorzien dient er nader vleermuisonderzoek plaats te vinden om eventuele effecten te bepalen. Ook kan de kleur verlichting verkend worden.

Planten
Er groeien geen beschermde planten ter plaatse van de voorgenomen ingrepen en die worden op basis van verspreiding ook niet verwacht. Het plangebied is zeer voedselrijk waardoor soorten van schrale bodem ontbreken.

Ongewervelden
Er worden geen effecten verwacht op ongewervelden. Op basis van verspreidingsgegevens worden die niet verwacht

Conclusie
Gebiedsbescherming
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Soortenbescherming
De ingreep moet bij voorkeur buiten het kwetsbare broedseizoen worden gepland (na 1 september en voor 1 maart). Indien dit niet mogelijk is zal een ecoloog een flora en faunacheck moeten uitvoeren binnen het plangebied om er zeker van te zijn dat er geen broedvogels worden verstoord.

Verlichting mag niet uitstralen naar de niet toegankelijke (donkere) delen van de Groenblauwe Zone. Indien er toch verlichting toegepast gaat worden is het advies eerst de functionaliteit voor vleermuizen te beoordelen. Een aantal soorten is namelijk lichtgevoelig. Het uitstralen van licht kan hiermee als opzettelijke verstoring worden gezien.

Vanwege het voorkomen van ringslang dienen hopen met organisch materiaal te worden voorkomen waar ringslangen in kunnen overwinteren of voortplanten binnen het plangebied.

Verder liggen er kansen om op een natuurinclusieve manier te bouwen, wat meegenomen kan worden bij het ontwerp van de gebouwen. Hierbij kan gedacht worden aan vleermuiskasten, nestkasten voor vogels en het groen inrichten van de ruimte.

4.6 Verkeer En Parkeren

Verkeer en parkeren
Binnen het plangebied wordt niet voorzien in de verkeersgeneratie van gemotoriseerd verkeer, afgezien van leveringen en hulpdiensten. Dit komt omdat het directe verzorgingsgebied voor het plangebied de woonwijk Westergouwe ten noorden en Moordrecht ten zuiden van het plangebied is. Hierbij geldt dat eventuele bezoekers die wel van verder komen en zodoende mogelijk met de auto komen, in Westergouwe worden opgevangen.

Parkeren
Het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' is op 24 april 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas. De bedoeling van het paraplubestemmingsplan is dat in ieder deel van de gemeente Zuidplas bij (bouw)ontwikkelingen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Deze herziening verklaarde de Parkeernota uit 2013 van toepassing, of diens opvolger. Inmiddels is dat de Nota Parkeernormen 2019.

Op voorliggend bestemmingsplan is het Paraplubestemmingsplan van toepassing verklaard. Daarmee wordt geregeld dat bij aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen of afwijken van het bestemmingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het geldende parkeerbeleid van de gemeente Zuidplas. In het plangebied wordt geen parkeergelegenheid gerealiseerd, de bezoekers worden gestimuleerd om te voet of met de fiets naar het plangebied te komen. (Mindervalide) bezoekers die wel met de auto komen kunnen in Westergouwe parkeren.

Op basis van het Masterplan Westergouwe 2.0 zal het plangebied ruwweg ingevuld worden met de volgende functies:

  • Primaire horeca: met een maximaal oppervlak 600 m2. Dit is een plek waar men kan lunchen, dineren, borrelen.
  • Secundaire horeca: met een totaal maximaal oppervlak van 250 m2. Hier kan gedacht worden aan kleinschalige horeca zoals een ijssalon, cafetaria etc.
  • Recreatieve voorzieningen: hierbij worden voorzieningen beoogd die een directe relatie met de landschappelijke kwaliteiten hebben in de Groenblauwe Zone. Hierbij kan gedacht worden aan kanoverhuur, bootverhuur en supboards. Andere recreatieve en/of educatieve voorzieningen zijn ook denkbaar, zoals sport-en speeltoestellen met een beperkte hoogte tot maximaal 5 m.
  • Natuureducatie: hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een cluster volkstuintjes, een landbouwkas met eventueel een winkeltje voor het verkopen van groente.

Uitgaande van vorengenoemde functies kunnen de volgende parkeercijfers worden berekend:

  • Primaire horeca met een maximaal oppervlak van 600 m2. Hiervoor geldt een norm van 14 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Dit komt neer op 84 parkeerplaatsen.
  • Secundaire horeca van maximaal 250 m2. Hiervoor geldt een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Dit komt neer op 17,5 parkeerplaatsen.
  • Recreatieve voorzieningen. De norm hiervoor is 27 parkeerplaatsen per terrein.
  • Kanoverhuur (suggestie), hiervoor wordt uitgegaan van 0,7 parkeerplaats per ligplaats. Uitgegaan wordt van circa 20 ligplaatsen. Dit komt neer op 14 parkeerplaatsen.
  • Natuureducatie (suggestie). Hiervoor is uitgegaan van een kinderboerderij, waarvoor 7,6 parkeerplaatsen per terrein als norm gelden.
  • Volkstuintjes (suggestie), hiervoor geldt 1,6 parkeerplaats per 10 tuintjes. Uitgaande van 30 tuintjes, komt dit op ongeveer 4,8 parkeerplaatsen.

Daarmee bedraagt de totale parkeerbehoefte, afgerond 155 parkeerplaatsen. Gecorrigeerd voor het dubbelgebruiken van parkeerplaatsen en de hantering van de aanwezigheidspercentages die voortvloeien uit het gemeentelijk parkeerbeleid is het maatgevende moment de zaterdagavond waarbij de horeca maximale aanwezigheid heeft. De sportfuncties (buiten) hebben dan nog een aanwezigheidspercentage van 25% en de natuureducatie 0%. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan, afgerond, 139 parkeerplaatsen. Voor die parkeerbehoefte zal ruimte gereserveerd worden in het centrumgebied. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor functies met een bezoekers-aantrekkende werking zullen conform de Paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' worden getoetst. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden slechts wordt verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat, gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden, in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in het nabij gelegen openbaar gebied van Westergouwe.

In relatie tot de parkeerbalans en -behoefte moet sprake zijn van acceptabele loopafstanden. Op basis van het Masterplan Westergouwe 2.0 zal de loopafstand van de voorziene parkeergelegenheid in het centrum tot de beoogde horecavoorzieningen in de GroenBlauwe Zone relatief kort zijn. Exacte afstanden worden bepaald in het nader op te stellen inrichtingsplan. De overige functies in de GroenBlauwe Zone, zoals een natuur-educatiecentrum, zijn gelegen op een afstand van circa 300 - 400 m ten opzichte van de parkeergelegenheid. De bezoekers worden gestimuleerd om met de fiets of wandelend richting deze functies te komen waardoor een verdere loopafstand acceptabel wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0010.png"

Afbeelding 4.4: Indicatie parkeergebied Westergouwe voor bezoekers GBZ, grijs met blauw omlijnde cirkel

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen. Dit kan onder andere indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Plangebied
Het planvoornemen betreft het mogelijk maken van de aanleg van verschillende recreatieve functies, alsmede ondersteunende infrastructuur. Gemotoriseerd vervoer wordt niet mogelijk gemaakt in het plangebied, afgezien van leveringsverkeer en hulpdiensten. Ten aanzien van de luchtkwaliteit is de NIBM-tool ingevuld, deze is op onderstaande afbeelding te zien. Als uitgangspunt hiervoor is 10 vrachtvervoersbewegingen per dag genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0011.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede NIBM-tool

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

Toetsingskader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.

Vergunningsplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.

Plangebied
Ter voorbereiding op de realisatie van Westergouwe, en ook de Groenblauwe Zone is een overzicht gemaakt van alle consequenties voor de waterhuishouding in een addendum behorend bij het masterplan van Westergouwe 2.0 (dit addendum is toegevoegd in Bijlage 4). Hier voorafgaand zijn al verschillende documenten opgesteld met afspraken, dit is de meest recente. Als uitgangspunt voor het plangebied geldt dat er geen afwenteling van de wateropgave (waterberging, kwel, waterkwaliteit en veiligheid) op gebieden elders zal plaatsvinden en het systeemgedrag van het watersysteem niet wijzigt. Dit uitgangspunt is bij de wijzigingen volledig ingevuld en geborgd.

Voor het plangebied is tevens een watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een aantal verschillende aspecten meegenomen moeten worden in de planvorming en waar (wellicht) afstemming voor nodig is met het waterschap. De watertoets is te vinden in Bijlage 5. In dit rapport wordt onder andere advies gegeven over de aanwezigheid van een transportleiding van afvalwater, deze is opgenomen in de verbeelding en bijbehorende regels zijn verwerkt in de regels. Met betrekking tot peilwaterverandering dient een gedegen motivatie aan het hoogheemraadschap worden voorgelegd. Voor het aanleggen van nieuw water zijn minimale diepten en breedten alsmede advies over de beschoeiingen aan de zijkant van het water meegegeven die bij de planvorming mee worden genomen. De zogeheten kunstwerken die in dit plan mogelijk worden gemaakt, in dit geval bruggen, zijn ook onderhevig aan een aantal eisen over hoogte en breedte.

Door het mogelijk maken van nieuwe functies neemt de verharding in het plangebied toe. Voor deze toename heeft het waterschap beleid vastgesteld. In dit beleid gelden de volgende uitgangspunten:

  • Compenserende waterberging wordt in beginsel gerealiseerd door het graven van open water.
  • Compensatie vindt in beginsel plaats binnen de grenzen van het plangebied.
  • Wanneer compensatie in het plangebied niet mogelijk is, dan wordt de compensatie in ieder geval gerealiseerd in hetzelfde peilgebied.
  • Wanneer er geen mogelijkheid is om compenserende waterberging te realiseren binnen het plangebied of het peilgebied kan in overleg met het hoogheemraadschap een andere positie worden bepaald. Tevens zijn onder restricties bepaalde vormen van alternatieve waterberging bespreekbaar.
  • Waterberging wordt gerealiseerd vóór uitvoering van het plan.
  • Het aanbrengen van >500 m2 verharding is vergunningplichtig op grond van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard.
  • De berging wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan.

Daarnaast moet rekening gehouden worden met het onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewater moet bereikbaar zijn voor het onderhoudsmaterieel. Er moet gezorgd worden voor toegankelijke onderhoudsstroken. Tot slot bevat het plan mogelijke ecologische knelpunten, bij de concrete uitwerking dient rekening gehouden te worden met het zo veel mogelijk voorkomen van deze ecologische knelpunten door bijvoorbeeld natuurvriendelijke oevers te creëren.

Over de concrete invulling vindt directe afstemming plaats met het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en bij het aanvragen van de relevante vergunningen. De verdere vereisten zijn opgenomen in de relevante stukken zoals de regels en op de verbeelding.

In relatie tot planrealisatie is het volgende van belang. In het plangebied zijn geen offensieve bluswatervoorziening (brandkranen) voor de brandweer aanwezig. Wel voorziet het plan in veel open water, dat mogelijk als bluswatervoorziening door de brandweer gebruikt kan worden. Open water is geschikt als bluswatervoorziening indien het voldoet aan de onderstaande voorwaarden:

  • de afstand tussen bouwwerk en het open water mag niet meer dan 40 meter bedragen (over de weg gemeten);
  • de totale afstand tussen het water en de opstelplaats bedraagt maximaal 8 meter, waarbij de verticale afstand (zuighoogte) tussen het waterniveau en de opstelplaats maximaal 5 meter bedraagt;
  • opstelplaatsen kunnen alleen via een verharde weg bereikt worden voor een tankautospuit;
  • er dient een onbeperkte hoeveelheid bluswater beschikbaar te zijn. Het open water dient derhalve deel uit te maken van een groter watersysteem, van waaruit water aangevuld wordt bij langdurige wateronttrekking;
  • het water is alleen bruikbaar indien het een diepte heeft van minimaal 1 meter in verband met de benodigde ruimte voor de zuigkorf;
  • het is van belang dat de kwaliteit van het open water zodanig is dat er geen beschadiging aan de bluspomp kan ontstaan. Voorzieningen die hierbij zouden kunnen helpen zijn vuilkerende roosters;
  • het is van belang dat voorzieningen in het open water zijn aangebracht of zijn voorbereid om bij vorst een deel van het open water ijsvrij te kunnen houden. Te denken valt hierbij aan voorzieningen voor het aanbrengen van ijskappen, beluchters of ijsvrijhouders (bijvoorbeeld emmers).

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Plangebied
Het initiatief voorziet in mogelijkheid tot de realisatie van nieuwe fiets- en voetpaden, alsmede kleinschalige voorzieningen. In het geldende bestemmingsplan Parapluherziening Archeologie heeft het noordoostelijke deel van het plangebied de waarde 'archeologie - 3'. Verder heeft het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde en ook geen onderzoeksverplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0012.png"

Afbeelding 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart

In het kader van planvorming voor het gebied ten noorden van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd naar mogelijke resten die zich daar bevinden. Bij deze opgravingen zijn resten gevonden van naar schatting 7000 jaar oud. Op advies van de regioarcheoloog wordt de bestaande archeologische dubbelbestemming strenger gemaakt. Dit betekent dat voor alle ontwikkelingen dieper dan 2,00 m onder het maaiveld archeologisch onderzoek vereist is. De beoogde ontwikkelingen van het plan zijn allemaal ondiep, de archeologische resten worden verwacht vanaf 2,00 tot 2,50 m onder het maaiveld verwacht worden. Voor de uitvoering van het planvoornemen heeft dit geen verdere gevolgen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9.2 Cultuurhistorie

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen landschappelijke waarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden. De beoogde voorzieningen ondersteunen de huidige en versterkte beoogde functie van het gebied.

4.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor dit initiatief.

4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Een activiteit is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het Besluit m.e.r. valt woningbouw onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarin staat dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is geen definitie beschikbaar. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' laat ruimte voor interpretatie en functioneert daardoor als een soort achtervang voor stedelijke ontwikkelingen met mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren, zo blijkt uit de jurisprudentie ((bron: https://blogomgevingsrecht.nl/jurisprudentie/stedelijk-ontwikkelingsproject-in-de-praktijk/):

  • Aard, omvang en schaalgrootte van de ontwikkeling; hoe groter, hoe eerder sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject.
  • Is er sprake van functiewijziging of behoud van bestaande functie(s).
  • Is er sprake van uitbreiding van een bestaand bouwwerk of een nieuw bouwwerk.
  • Ligging; in stedelijk gebied of niet.
  • Vormgeving en opzet; ingepast in het bestaande gebied of niet.

Het planvoornemen betreft het juridisch-planologisch mogelijk maken van verschillende nieuwe functies in het plangebied. Het totale oppervlak van de beoogde ontwikkelingen heeft een maximum, zo is vastgelegd in de regels, waardoor het verhard oppervlak in het gebied niet noemenswaardig toeneemt. Hiermee blijft voorliggend initiatief onder de drempelwaarden en is een vormvrije m.e.r.-beoordeling daarmee niet nodig.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het juridisch-planologisch mogelijk maken van verschillende nieuwe functies in het plangebied. Het totale maximale oppervlak van deze heeft een maximum, zo is vastgelegd in de regels, waardoor het verhard oppervlak in het gebied niet noemenswaardig toeneemt en buiten de definitief van een stedelijk ontwikkelingstraject valt. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit de regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels doordat het de bestemmingen visualiseert. Op de elektronische verbeelding en de analoge weergave hiervan worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij harde randvoorwaarden. De elektronische verbeelding vormt samen met de regels het voor burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Wel heeft de toelichting een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Bestemming

Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Natuur - 1
  • Natuur - 2
  • Water
  • Waarde - Archeologie 1
  • Leiding - Brandstof
  • Leiding - Ruwwater

Natuur - 1
Onder 'Natuur-1' wordt begrepen:

  • het behoud, het beheer, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  • infrastructurele voorzieningen en leidingen;
  • wandel-, ruiter- en/of fietspaden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • groenvoorzieningen en water.

Natuur - 2
Onder 'Natuur-2' wordt begrepen:

  • het behoud, het beheer, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  • recreatief en/of educatief medegebruik;
  • kleinschalige horeca;
  • infrastructurele voorzieningen en leidingen;
  • wandel-, ruiter- en/of fietspaden;
  • groenvoorzieningen en water.

Water
Onder 'Water' wordt begrepen:

  • water;
  • recreatief medegebruik;
  • groenvoorzieningen;
  • kaden en oevers;
  • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - brug of tunnel': verkeersvoorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • met de daarbij behorende:
  • voorzieningen en bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding;
  • voorzieningen voor verblijf, zoals vlonders, steigers en gelijksoortige voorzieningen.

Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

Leiding - Brandstof
Onder 'Leiding - Brandstof wordt begrepen:

  • een brandstofleiding met de daarbij behorende beschermingszone, naast de andere daar voorkomende bestemming(en).

Leiding - Ruwwater
Onder 'Leiding - Ruwwater wordt begrepen:

  • een watertransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken. naast de andere voorkomende bestemming(en).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegden Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondelijk of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen, van de Veiligheidsregio en van drinkwaterbedrijf Oasen. Deze zienswijzen zijn bijgevoegd in Bijlage 6 en Bijlage 7.

De Veiligheidsregio heeft opmerkingen gemaakt met de voorgeschreven voorwaarden waaraan voldaan moet worden met betrekking tot de bereikbaarheid van het plan voor hulpdiensten en de aanwezigheid van bluswatervoorziening. De voorwaarden zijn ter kennisgeving genomen en zijn verwerkt in paragraaf 4.3 en paragraaf 4.8.

Drinkwaterbedrijf Oasen is verantwoordelijk voor onder andere de drinkwaterinfrastructuur. Zij heeft opgemerkt dat het plan in de buurt ligt van (belangrijke) drinkwatertransportleidingen. Gezien de locatie vraagt zij dit belang op te nemen in het plan en op de verbeelding. Naast de waterleiding dient een zone aangegeven te worden van 5 meter rondom de leiding voor de bereikbaarheid en het onderhoud van de leiding.

De desbetreffende leiding ligt nabij het plangebied, met op het dichtstbijzijnde punt een afstand van circa 13,5 meter tot aan het plangebied. Daarmee is het opnemen van een zone voor het behoud en de bescherming van de leiding niet doelmatig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGBZoneMrd-Va01_0013.png"

Afbeelding 6.1: Waterleiding in blauw, afstand tot rand van het oppervlaktewater/plangrens aangegeven

Ambtshalve wijzigingen
Vanwege een actualisatie van het rekenprogramma Aerius is de stikstofberekening opnieuw uitgevoerd. De resultaten van deze nieuwe berekening leiden niet tot een gewijzigde conclusie dan eerder gepresenteerd in de toelichting.

Verder is in de bestemming 'Natuur-2' de aanduiding 'pad' verwijderd uit de bestemmingsomschrijving. Deze aanduiding was opgenomen om een indicatie te geven van de beoogde voet- en wandelpaden in het plangebied. Bij verdere uitwerking blijkt dat dit nog niet goed te voorspellen is. Mede om het voorkomen van het aanwijzen van onnodige locaties is deze er nu uitgehaald.

Tevens is de horeca-categorie teruggebracht van 3 naar 2 en is het bebouwingsoppervlak voor horeca verder uitgesplitst tot in totaal 600 m² voor de primaire horecafunctie en 250 m² voor de secundaire horeca. Ook de bouwregels zijn aangescherpt: een primaire horecavoorziening heeft een maximale goothoogte van 5 m en een maximale bouwhoogte van 11 m. Overige bouwwerken hebben een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 9 m. De minimale onderlinge afstand tussen primaire bebouwing en een secundaire horecavoorziening is bepaald op 100 meter.

Vaststelling
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld. Ter vergadering heeft de raad tevens een amendement aangenomen dat tot een wijziging van het plan leidt. Voor de inhoud van het amendement en het overzicht van de doorgevoerde wijzigingen in het plan wordt verwezen naar het Vaststellingsbesluit, bijgevoegd als Bijlage 8 alsmede naar het amendement, bijgevoegd als Bijlage 9.

De wijziging houdt verband met de voorgestelde omvang van de bebouwing. Naar het oordeel van de raad zorgt die voor een disbalans tussen natuur en recreatie. Herstel van de balans wordt bereikt door kleinere horeca en minder bebouwing. Dientengevolge houdt het het amendement in dat de in het ontwerp bestemmingsplan genoemde bouwoppervlakken worden aangepast en wel als volgt:

  • 3.500 m² totaal wordt 2.500 m² totaal;
  • 750 m² primaire horeca wordt 600 m² primaire horeca;
  • de resterende bebouwbare ruimte (na aftrek horeca) wordt verspreid gerealiseerd met een maximum van 300 m² per gebouw.

Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt vervolgens met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Handhaving
Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet.

Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een ontheffing.

Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

Planspecifiek
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte et cetera kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het plan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere recreatieve bestemmingen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Bijlage 1 Staat Van Horeca Activiteiten

Bijlage 1 Staat van horeca activiteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Memo Ecologische Quickscan

Bijlage 2 Memo Ecologische quickscan

Bijlage 3 Berekening Stikstofdepositie

Bijlage 3 Berekening stikstofdepositie

Bijlage 4 Waterhuishoudingsplan Westergouwe

Bijlage 4 Waterhuishoudingsplan Westergouwe

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Zienswijze Veiligheidsregio

Bijlage 6 Zienswijze Veiligheidsregio

Bijlage 7 Zienswijze Drinkwaterbedrijf Oasen

Bijlage 7 Zienswijze Drinkwaterbedrijf Oasen

Bijlage 8 Vaststellingsbesluit

Bijlage 8 Vaststellingsbesluit

Bijlage 9 Amendement ‘Een Beetje Minder Gebouw In Gbz’

Bijlage 9 Amendement ‘een beetje minder gebouw in GBZ’