Garagebedrijf 't Gilde
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 27-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpGaragebtGilde-Va01 met de bijbehorende regels.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.7 bedrijf- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.8 bestaand
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 garagebedrijf
bedrijf gericht op de reparatie van auto's.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.21 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo.
1.22 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.23 peil
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil van maximaal 0,1 m (of 0,25 m)
- boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.24 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsnog zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden: onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prositutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.25 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.26 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.27 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het plan.
1.28 Woningwet
Woningwet, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de breedte en lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.2 de oppervlakte van een gebouw
- tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren, waarbij overstekken tot 0,75 m niet worden meegerekend;
- de verticale projectie van het dakvlak, indien het een gebouw betreft met maximaal drie dichte wanden.
2.3 de oppervlakte van een overkapping
de verticale projectie van het dakvlak.
2.4 de goot (-of dakvoet)hoogte van een gebouw
tussen de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwwerk, geen gebouw zijnde
tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.8 afstanden
- afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
- in geval van overstekken: de afstand tussen de vertical projectie op het gemiddelde niveau van dakvlakken.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'garagebedrijf': uitsluitend een garagebedrijf (SBI-code 501, 502, 504);
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. seksinrichtingen;
- b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg;
- c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- d. geluidshinderlijke inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
- e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- f. opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg;
- g. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m op onbebouwde gronden;
- h. kantoorvloeroppervlak dat meer bedraagt dan 50% van het brutovloeroppervlak met een maximum van 400 m² per bedrijf.
3.4 Wijzigingsbevoegdheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
4.1 Algemeen
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
4.2 Bedrijfswoningen
Met betrekking tot bedrijfswoningen geldt overigens het volgende:
- a. indien ten behoeve van een bedrijf reeds een of meerdere woningen aanwezig zijn, wordt het bouwplan voor een nieuwe bedrijfswoning aangemerkt als bouwplan voor een tweede respectievelijk volgende bedrijfswoning;
- b. tenzij het de vervanging van een woning betreft, wordt met een bij het bedrijf reeds aanwezige woning gelijkgesteld:
- 1. de woning die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan reeds op het bouwvlak van het betrokken bedrijf aanwezig is, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken bedrijf;
- 2. de woning, die na de tervisielegging van het ontwerp van dit plan als bedrijfswoning op het bouwvlak van het betrokken bedrijf is of wordt gebouwd, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken bedrijf.
Artikel 5 Algemene Bepalingen Met Betrekking Tot Het Bouwen
5.1 Bestaande afstanden en andere maten
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. Ingeval van herbouw is het bepaalde in de leden a en b uitsluitend van toepassing, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- d. het bepaalde in lid a is niet van toepassing op (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch, bedrijf en Wonen.
5.2 Overschrrijding bouwgrenzen en voorgevellijn
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en de voorgevellijn, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mist de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
5.3 Afstand van woningen tot de weg en spoor
- a. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in tabel 1 aangegeven afstand:
Tabel 1
betreft weg | Afstand vanaf wegas tot gegeven geluidniveau in meters |
48 dB (voorkeursgrenswaarde) | |
Tweede Tochtweg (ten noorden van A20) | 45 |
- b. ingeval van herbouw van een woning tot elders op een bouwvlak mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidhinder - in geen geval minder bedragen dan de in tabel 1 aangegeven afstand.
- c. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de buitenste staaf van de spoorweg Rotterdam-Gouda - ter beperking van de geluidhinder - in geen geval minder dan de in tabel 2 aangegeven afstand bedragen.
Tabel 2
betreft weg | Afstand vanaf wegas tot gegeven geluidniveau in meters |
55 dB (voorkeursgrenswaarde) | |
spoorweg t.n.v. Tweede Tochtweg (ten noorden van A20) | 555 |
- d. ingeval van herbouw van een woning elders op een bouwvlak mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de spoorweg - ter beperking van geluidhinder - in geen geval minder bedragen dan de in tabel 2 aangegeven afstand.
- e. nieuwe woningen mogen ingevolge planwijziging of vrijstelling, op een kleinere afstand worden gebouwd dan in de leden a en c en de bijbehorende tabellen is aangegeven, indien:
- 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidshinder wordt voldaan;
- 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden.
- f. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden b en d en de bijbehorende tabellen teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand dan, indien:
- 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidshinder wordt voldaan:
- 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden.
5.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze voorschriften opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- c. bij het berekenen van de in de regels genoemde maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn;
- d. het oppervlak van ondergrondse gebouwen, voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengrondse gebouw gelegen zijn, mag niet meer bedragen dan 15 m2.
5.5 Omgevingsvergunning ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 lid b, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse diepte bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord.
5.6 Vloerpeilen
Voor het bouwen van nieuwe woningen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, het volgende:
- a. in het kader van de wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te voldoen aan 1,2 m boven zowel de huidige zomerpeil als het toekomstige hoogste peil.
Artikel 6 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. parkeren;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt hoe dan ook niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Algemene wijziging
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter controle van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Garagebedrijf 't Gilde'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel En Aanleiding Bestemmingsplan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het garagebedrijf 't Gilde met bedrijfswoning aan de 2eTochtweg 93 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) planologisch vastgelegd. In het vigerend bestemmingsplan was het plangebied als wonen bestemd. Voorliggend bestemmingsplan zal geen uitbreidingsmogelijkheden mogelijk maken. Slechts de feitelijke bestaande situatie zal worden vastgelegd.
De gemeente heeft aangegeven hieraan mee te willen werken. De eigenaar van het garagebedrijf 't Gilde heeft aangegeven de komende jaren niet te willen uitbreiden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de 2e Tochtweg 93 te Nieuwerkerk aan den IJssel. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Restveen en groene waterparel (vastgesteld op 27 januari 2009). In het vigerende bestemmingsplan heeft dit perceel (ten onrechte) een woonbestemming met aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' gekregen.
1.4 Planvorm
Er is gekozen voor een globale regelgeving die aansluit op de regels uit het vigerend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) en de daarbij behorende toelichting.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader nader toegelicht. In Hoofdstuk 3 zijn de aspecten verkeer en parkeren toegelicht. De relevante (milieukundige) onderzoeken worden in hoofdstuk 4 behandeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische plantoelichting. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
In dit hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2008)
In deze nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
2.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (2010)
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- 5. stad en land verbonden.
Het plangebied is op de functiekaart van de structuurvisie aangeduid als natuurgebied. In de (gedetailleerdere) verordening ruimte is het plangebied hier echter buiten gehouden.
Uitsnede functiekaart structuurvisie
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het onderhavige bestemmingsplan.
Artikel 2 Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren
Lid 1 geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren
Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) sluiten bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies mogelijk maken.
Het plangebied bevindt zich buiten de contour. Er is echter geen sprake van nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies.
Het plangebied ligt buiten het gebied dat is aangemerkt als ecologische hoofdstructuur en ligt aansluitend aan gebied dat is aangemerkt als bedrijventerrein.
Uitsnede verordening (ehs)
Uitsnede verordening (bedrijven)
2.3 Regionaal Beleid
Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP heeft betrekking op ontwikkelingen in de periode tot 2030. Het streven is om het ISP binnen deze periode gefaseerd uit te werken en uit te voeren. Het plan geldt voor de grondgebiedgemeenten als gemeenschappelijke basis voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Stedelijk netwerk Zuidvleugel
De afgelopen decennia zijn de afzonderlijke stedelijke agglomeraties van Zuid-Holland aaneengegroeid tot een stedelijk netwerk: de Zuidvleugel. Een van de gevolgen van dit proces is dat de voormalige periferie van de stadsgewesten steeds centraler is komen te liggen. De Zuidplas heeft zich daarbij de afgelopen decennia ontwikkeld van rand van het buitengebied (Groene Hart) tot flank van de Zuidvleugel. Rond de A12 is de ontwikkeling van grootschalige logistiek en glastuinbouw in volle gang en ontstaan er stadsrandfuncties als maneges, tuincentra en vrije woonmilieus.
Tegelijk ligt de Zuidplas aan de binnenring van de Randstad Holland en aan de achterlandverbinding naar Duitsland. Deze ligging van het gebied maakt dat de Zuidplas zich kan ontwikkelen als poort en voortuin van de Zuidvleugel.
Niet-hinderlijke bedrijvigheid
Ongeveer 10% van de vraag naar bedrijventerreinen kan gerealiseerd worden op 30 m afstand van woningen. Dergelijke kleinschalige en geen hinder veroorzakende bedrijvigheid kan zich ook verspreid vestigen in de linten en lanen.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Buiten het vigerend bestemmingsplan is er geen specifiek gemeentelijk beleid voor dit project van toepassing.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Daarbij wordt aangesloten op de bouw- en gebruiksregels uit het vigerend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
2.5 Conclusie
Het gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie. De bestaande situatie is niet in strijd met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het plangebied ligt buiten de ehs en aansluitend aan bedrijventerrein (aan de overzijde van de 2e Tochtweg). Er worden geen nieuwe ontwikkeklingen mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 3 Verkeer En Parkeren
3.1 Verkeer
De verkeersontsluiting vanaf het perceel vindt plaats via de 2e Tochtweg. Deze weg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. De weg heeft een relatief smal wegprofiel en geen verbindende functie voor doorgaand verkeer. De weg verzorgt een ontsluitende functie voor de aangelegen percelen. De verkeersintensiteit is naar verwachting beperkt.
Het bestemmingsplan voorziet niet in verdere uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsgebouwen. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 193 m2, waarmee de huidige situatie wordt vastgelegd.
Om een inschatting te maken van de verkeersgeneratie van het bedrijf, wordt uitgegaan van de kengetallen voor gemengde bedrijvigheid uit CROW-publicatie 256 (2007) van 214 mvt/netto ha. Voor de verkeersgeneratie dient uit te gaan van de netto kaveloppervlakte. Deze bedraagt 77% van de bruto kaveloppervlakte van 1.028 m2. De totale verkeersgeneratie bedraagt circa 20 mvt/etmaal. Voor (bedrijfs)woningen wordt doorgaans uitgegaan van een verkeersgeneratie van 6 tot 7 mvt/etmaal (CROW-publicatie 256), waardoor de totale verkeersgeneratie circa 25-30 mvt/etmaal bedraagt. Naar verwachting kan deze verkeersgeneratie via de 2e Tochtweg afgewikkeld worden. Dit leidt niet tot knelpunten met betrekking tot de verkeersafwikkeling.
3.2 Parkeren
De parkeerbehoefte van het garagebedrijf wordt berekend op basis van het bruto vloeroppervlak van 193 m2. Voor de parkeerkencijfers wordt uitgegaan van publicatie 182 (CROW 2008). Er wordt uitgegaan van het parkeerkengetal voor arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven van 2,5-2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo (matig stedelijk/restgebied bebouwde kom). De parkeerbehoefte bedraagt 5 à 6 parkeerplaatsen. Verder geldt voor de bedrijfswoning een parkeerkengetal van 1,7-1,9 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt minimaal 7 en maximaal 8 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost.
Hoofdstuk 4 (Milieu)onderzoeken
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante (milieu)onderzoeken beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. Elke paragraaf begint met een korte beschrijving van de bestaande werkelijke situatie in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Onderzoek en conclusie
Het betreft hier het positief bestemmen van een reeds bestaand garagebedrijf met bedrijfswoning. In het vigerende bestemmingsplan heeft dit perceel (ten onrechte) een woonbestemming gekregen. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen, maar bestemd slechts een bestaande situatie. Bouw- of sloopwerkzaamheden waarbij wordt gegraven of op een andere manier contact wordt gemaakt met de bodem, zijn niet aan de orde. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Water
Toetsingskader
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard dat zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer verzorgt. Met het oog op de functiewijziging moeten worden aangetoond dat ter plaatse de waterhuishouding op een goede wijze is geregeld.
Onderzoek en conclusie
Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Restveen en groene waterparel' in 2009 is rechtstreeks gebruikgemaakt van informatie van het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap was namelijk vertegenwoordigd in de werkgroep die betrokken is geweest bij verschillende onderzoeken voor onder ander het genoemde bestemmingsplan. Er is toen geconcludeerd dat het plan in overeenstemming met het gerichte advies van het Hoogheemraadschap ten behoeve van de bestemmingsplannen in de Zuidplaspolder is opgesteld.
Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een functieverandering mogelijk maakt (en geen uitbreiding van de hoeveelheid verharding) is verder onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk.
4.5 Ecologie
Toetsingskader
Ingevolge de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet dient onderzocht te worden of deze wetten de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek en conclusie
Er is voor dit project alleen sprake van een functiewijziging (geen nu uit te voeren bouwwerkzaamheden), daarom gaan wij ervan uit dat dit aspect geen belemmering vormt voor dit project.
4.6 Archeologie
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusie
Er is voor dit project alleen sprake van een functiewijziging (geen nu uit te voeren bouwwerkzaamheden), daarom gaan wij ervan uit dat dit aspect geen belemmering vormt voor dit project.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in het positief bestemmen van een reeds bestaand garagebedrijf met bedrijfswoning. Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie valt een garagebedrijf (SBI-code 501, 502, 504) in categorie 2. Voor dergelijke bedrijven (met bedrijfswoning) geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Ten opzichte van woningen in een gemengd gebied of een buitengebied waarin naast woningen agrarische bedrijvigheid is toegestaan, geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen van derden. Bedrijfswoningen zijn direct naast een categorie 2-bedrijf toelaatbaar. De omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische lintbebouwing waar zowel woningen als glastuinbouw aanwezig zijn. In dit geval kan dus worden uitgegaan van een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen van derden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. De realisatie van het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden (bij bestaande en nieuwe situaties). Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot PR en GR. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen) gelden belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Op ongeveer 420 m van het plangebied ligt de A20. Uit de Circulaire RVGS blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de afstand tussen deze weg en het plangebied vormt dit vervoer geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In de omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor of over het water. Ongeveer 410 m ten zuiden van het plangebied loopt de hogedrukaardgastransportleiding W-521-29-KR. Deze leiding heeft een druk van 40 bar en een uitwendige diameter van 8 inch. Het invloedsgebied van een dergelijke leiding bedraagt 95. Omdat het plangebied ruimschoots buiten dit invloedsgebied ligt, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen door deze leiding geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.9 Planologisch Relevante Leidingen
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
4.10 Wegverkeerslawaai
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. De bedrijfswoning is weliswaar een nieuw in het bestemmingsplan mogelijk te maken functie, maar op basis van het vigerende bestemmingsplan was reeds een woonfunctie toegestaan. Op basis van de Wet geluidhinder gelden voor bedrijfswoningen en burgerwoningen dezelfde normen. Bovendien blijft de omvang en volume van de woonbebouwing in onderhavig bestemmingsplan ongewijzigd ten opzichte van de vigerende regeling. Daarbij blijft het bouwvlak ongewijzigd. Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven.
4.11 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het Besluit niet in betekenende mate en bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is onder andere het geval bij woningbouw van minder dan 1.500 woningen (bij één ontsluitingsweg) en projecten waarvan de bijdrage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen kleiner is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van deze stoffen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in het positief bestemmen van een reeds bestaand garagebedrijf met bedrijfswoning. Ontwikkelingen ten opzichte van de bestaande situatie worden dus niet mogelijk gemaakt. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft dan ook geen effect op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De monitoringstool laat zien dat in 2011 zowel direct langs de A20 als direct langs de N219 (de twee maatgevende wegen die het meest dichtbij het plangebied liggen) aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg af ligt. Ter plaatse van het plangebied is daarom vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar verblijfsmilieu.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed verblijfsmilieu ter plaatse.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
5.2 Inleidende Regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.3 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het garagebedrijf met de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en kunstwerken. Het garagebedrijf is met een aparte aanduiding op de plankaart aangegeven.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan. De inhoud van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m3 bedragen. Het oppervlak aan bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 193 m2. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 6 m en 8 m bedragen.
De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m². De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen. Met betrekking tot het gebruik zijn specifieke gebruiksregels opgenomen binnen deze bestemming.
Een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vervolgfuncties én een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een saneringsregeling voor gebouwen maken deel uit van deze bestemming.
5.4 Algemene Regels
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 5 Algemene bepalingen met betrekking tot het bouwen
Bestaande afstanden en andere maten
In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten.
Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksregels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.
Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort.
Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw of het betrokken gebruik onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, geen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd of wanneer het betrokken gebruik gedurende deze periode zal worden beëindigd.
Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of - bijvoorbeeld - het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden.
Om dit soort verwikkelingen te voorkomen is in artikel 5 een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn.
Overschrijding bouwgrenzen en voorgevellijn
In dit artikel is aangegeven dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en de voorgevellijn overschreden mogen worden door ondergeschikte delen van gebouwen.
Afstand van woningen tot de weg en spoor
Er moet aan de Wet geluidhinder worden voldaan, indien een nieuwe woning/woonruimte tot stand komt. Met het oog hierop staat het bestemmingsplan een dergelijke ontwikkeling niet toe binnen de 55 dB- respectievelijk 48 dB-contour van spoorwegen en gezoneerde wegen. Deze regeling heeft betrekking op nieuwe woningen, die ingevolge planwijziging of met een omgevingsvergunning tot stand zijn gekomen. De regeling is dus niet van toepassing op bestaande woningen. Herbouw van een woning is zonder meer toegestaan indien de nieuw te bouwen woning in de bestaande voorgevellijn wordt gebouwd. Dit artikel geldt eveneens niet voor de uitbreiding van woningen. Gelet op de Wet geluidhinder is in dit artikel bepaald dat indien een woning elders op het bouwvlak wordt herbouwd, gebouwd moet worden binnen de 48 dB- en 55 dB-contour.
In deze regel is een aanvullende bepaling opgenomen op basis waarvan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde om binnen de aangegeven contouren te kunnen bouwen. Voorwaarde is dat uit geluidsberekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden.
Wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar wel wordt voldaan aan de in de Wet geluidhinder opgenomen uiterste grenswaarden en de daarvoor geldende voorwaarden, is de gemeente in principe bereid om medewerking verlenen aan de bouw van een woning binnen de contouren. Hiervoor is echter een afzonderlijke planologische procedure nodig. Burgemeester en wethouders stellen voorafgaand aan de besluitvorming een hogere grenswaarde vast.
Ondergrondse werken/Ondergronds bouwen
In deze leden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergrondse werken en ondergronds bouwen.
Vloerpeilen
In deze leden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de minimale hoogte van vloerpeilen.
Artikel 6 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Bij vrij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 5 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking van het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
5.5 Overgangsrecht En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Bouwwerken
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Gebruik
De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.
Artikel 10 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwactiviteiten mogelijk ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. Het gaat hier om een functiewijziging. De economische uitvoerbaarheid hoeft daardoor niet verder onderzocht te worden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg ex-artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties worden voorgelegd.
1. | VROM-Inspectie | Gemeentelijke beantwoording |
In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wet- houders heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM- Inspectie coördineert de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, -projectbesluiten en -structuurvisies. Het bovengenoemde plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB. | Hiervan nemen wij kennis | |
2. | Provincie Zuid-Holland | Gemeentelijke beantwoording |
Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte. Het plan is conform dit beleid. | Hiervan nemen wij kennis. | |
3. | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard | Gemeentelijke beantwoording |
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft geen opmerkingen. | Hiervan nemen wij kennis. |
Inspraakreacties
Er wordt geen inspraakprocedure gevolgd.