Gasleiding A20 Moordrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 12-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Gasleiding A20 Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpGasleidingA20-Va01 met de bijbehorende regels.
1.3 verbeelding
de kaart met bijbehorende verklaring, bestaande uit 1 kaartblad, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.4 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond; nader te onderscheiden in:
- a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
- b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- f. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- g. paardenfokkerij: het fokken, trainen en verzorgen van paarden;
- h. sierteelt: de teelt van gewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 cultuurhistorisch deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie.
1.16 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
1.17 dagrecreatie
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
1.18 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.21 natuur- en/of landschapsdeskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en/of landschap.
1.22 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen.
1.23 neventak/nevenfunctie
onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/nevenfuncties afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen.
1.24 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.25 recreatief medegebruik
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn (zoals recreatieve fietspaden).
1.26 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.27 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, in de vorm van veehouderij of paardenfokkerij;
- b. agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt;
- c. blauwe diensten (agrarisch waterbeheer) waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt;
- d. wandelpaden over het boerenland, waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt;
- e. natuur- en milieueducatie rondleidingen, waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt;
- f. behoud, versterking en ontwikkeling van:
- 1. de cultuurhistorische waarde in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon;
- 2. de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid en de structuur van tochten en lanen;
- 3. de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, sloot- en oevervegetaties, weidevogelgebieden en plas-drassituaties;
- g. onverharde recreatieve voet- en wandelpaden met een breedte van ten hoogte 1,5 m;
met de daarbij behorende:
- h. voorzieningen van openbaar nut;
- i. recreatief medegebruik;
- j. infrastructurele voorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. waterlopen en waterpartijen;
- m. kunstwerken;
- n. evenementen.
3.2 Bouwvoorschriften
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. van gronden voor de teelt van ruwvoeder, niet zijnde weidebouw of grasland, uitgezonderd gronden die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds in gebruik zijn voor de teelt van ruwvoeder;
- b. voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van de in tabel 1 genoemde nevenfuncties binnen de bestemming Agrarisch, met inachtneming van het volgende:
- a. omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien aanwezige waarden, zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving, niet in onevenredige mate worden geschaad, hiervoor wordt het verzoek ter toetsing voorgelegd aan de natuur-, cultuurhistorisch- en landschapsdeskundige;
- b. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
- c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
- d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, in relatie tot de functie van de weg waaraan de nevenfunctie wordt uitgeoefend en parkeren is binnen het plangebied niet toegestaan;
- e. op een perceel zijn meerdere nevenfuncties toegestaan;
Tabel 1 Nevenfuncties
Nevenfunctie | toegestaan aantal m2 van onbebouwde gronden |
recreatieve functies/agrotoerisme | gehele boerenland |
survivalactiviteiten, excursiebedrijf | 5.000 |
boerengolf | gehele boerenland |
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische en/of cultuurhistorische waarde;
- b. agrarisch medegebruik voor zover dit ten dienste staat van het beheer van de betreffende natuurgebieden;
- c. kunstwerken;
- d. recreatief medegebruik;
- e. voet- en fietspaden;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. voorzieningen van openbaar nut.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m mag bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, alsmede opstelstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer', tevens voor railverkeer;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals onderdoorgangen, waterlopen en waterpartijen, oeververbindingen (bruggen), duikers, straatmeubilair, voorzieningen van openbaar nut, geluidswerende voorzieningen, kunstwerken, bermen en beplantingen, groenvoorzieningen en voorzieningen gericht op het tegengaan van lichthinder.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m;
- d. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m;
- e. de bouwhoogte van bouwwerken voor de wegaanduiding bedraagt ten hoogste 10 m;
- f. de bouwhoogte van het straatmeubilair bedraagt ten hoogste 4 m;
- g. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de spoorweginfrastructuur bedraagt ten hoogste 10 m;
- h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 sub b, ten behoeve van een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
5.4 Specifieke gebruiksregel
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. oeververbindingen en bruggen;
- e. duikers;
- f. kunstwerken;
- g. bermen en beplantingen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. infiltratievoorzieningen;
- j. voorzieningen van openbaar nut.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
6.3 Specifieke gebruiksregel
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor binnen een afstand van 4 m: een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste40 bar.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (artikel 7.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Riool
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor binnen een afstand van 3 m: een afvalwatertransportleiding met een diameter van ten hoogste 500 mm.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande afstanden en andere maten
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dat in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is het bepaalde in a uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Bestemmingsgrenzen
Artikel 12 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Gasleiding A20 Moordrecht'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voor de nieuwe aansluiting van de provinciale weg N456 bij Moordrecht op de rijksweg A20 is het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' opgesteld. Hierin is de verplaatsing van afslag 18 van de A20 mogelijk gemaakt. Parallel aan de N456 is de regionale gasleiding W-521-18 gelegen. Om de aanpassingen aan de aansluiting op de A20 mogelijk te maken, dient de ligging van de gasleiding te worden aangepast.
De verlegging van de gasleiding is niet mogelijk binnen de vigerende bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan maakt de verlegging van de gasleiding mogelijk. Daarbij wordt alleen de nieuwe leiding mogelijk gemaakt. Omdat de huidige leiding nog bescherming behoeft tot dat deze buiten dienst wordt gesteld, is de huidige ligging van de leiding niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen circa 150 m ten zuidwesten van de Middelweg en loopt parallel aan deze provinciale weg. Het plangebied betreft een strook aan weerszijden van de rijksweg A20 met een lengte van circa 500 m. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
figuur 1.1. Ligging plangebied
1.3 Vigerende Regeling
Voor het bestemmingsplan vigeren momenteel twee bestemmingsplannen. In de onderstaande tabel is een overzicht van deze plannen opgenomen.
Bestemmingsplan | Vaststelling gemeenteraad |
Restveen en Groene Waterparel | 16 december 2008 |
Aansluiting A20 Moordrecht | 27 januari 2009 |
Het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht' is gericht op de aanleg van de nieuwe aansluiting op de A20. Ter plaatse hebben de gronden dan ook de bestemming Verkeer.
De gronden die nu deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel' hebben ten zuiden van de A20 ter plaatse van Restveen de bestemming Agrarisch. De gronden ten noorden van de A20 in de Groene Waterparel hebben de bestemming Natuur. Ter plaatse van de het spoor hebben de gronden de bestemming Verkeer (railverkeer) en Water.
Deze bovenliggende bestemmingen zijn nagenoeg één-op-één overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding bevat hoofdstuk 2 de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 een samenvatting van het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de sectorale onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de orde komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied maakt deel uit van het gebied nabij afslag 18 Moordrecht van de rijksweg A20. Vanwege een slechte doorstroming op de A20 wordt deze afrit naar het noorden verplaatst en wordt een deel van de N456 hiervoor verlegd.
Parallel aan de N456 loopt een regionale gasleiding de bestaande ligging van de leiding is weergegeven in figuur 2.1.
figuur 2.1. Bestaande ligging gasleiding
Het plangebied heeft een kenmerkende polderlandverkaveling, doorsneden door diverse grote infrastructurele lijnen, zoals de rijksweg A20 en het spoor tussen Rotterdam en Gouda. De aanwezige gasleiding ligt op circa 150 m van de Middelweg. Ter hoogte van de Rijksweg A20 is de gasleiding dichter op de Middelweg gelegen.
2.2 Toekomstige Situatie
Door de werkzaamheden die worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat aan de aansluiting bij de A20 kan de gasleiding niet op de huidige locatie blijven liggen. Daarnaast wordt bij de verlegging van de gasleiding al rekening gehouden met een eventuele verbreding van het spoor. De gasleiding komt door de verlegging in het verlengde te liggen van de leiding aan weerskanten van de rijksweg en de spoorbaan. De gasleiding wordt hiermee als het ware 'rechtgetrokken'. De toekomstige ligging van de leiding is in groen weergegeven in figuur 2.2.
figuur 2.2. Toekomstige ligging gasleiding
De gasleiding zal door middel van een boring worden aangelegd. Hierbij wordt de gasleiding onder een hoek op circa 20 meter onder maaiveld worden gelegd. De gasleiding kruist hierbij op deze diepte de rijksweg en de spoorbaan. Hierdoor wordt bij de aanleg van de gasleiding tevens rekening gehouden met een eventuele spoorbaanverdubbeling. In figuur 2.3 is een dwarsdoorsnede opgenomen van de ligging van de leiding onder het maaiveld.
figuur 2.3 ligging onder maaiveld
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de verlegging van de gasleiding. In dit hoofdstuk wordt deze ontwikkeling getoetst aan het geldende beleid.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AmvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De aanpassing aan de aansluiting A20 maakt deel uit van een beter bereikbaar Nederland. Vanwege de aanpassingen aan de aansluiting van de A20 dient ook de aanwezige gasleiding te worden aangepast. Het bestemmingsplan past hierbij binnen het rijksbeleid.
Structuurvisie Buisleidingen (ontwerp)
Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst.
In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken.
De betreffende leiding is niet opgenomen in de leidingstrook van de structuurvisie. De leiding maakt geen deel uit van het landelijk netwerk van buisleidingen.
Conclusie
Het beleid van het Rijk zet in op een beter bereikbaar Nederland. De aanpassing van de aansluiting van de A20 maakt hier deel van uit. De verlegging van de gasleiding is noodzakelijk om deze aanpassingen aan de A20 mogelijk te maken.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Structuurvisie Zuid-Holland (2010)
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
In samenhang met de Structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de provinciale verordening zijn geen regels opgenomen ten aanzien van de aanleg van buisleidingen ter plaatse.
Conclusie
Over het verleggen van gasleidingen is in het beleid van de provincie Zuid-Holland geen specifiek beleid opgenomen. Het verleggen van de gasleiding is noodzakelijk voor de aanpassingen aan de aansluiting van de N456 op de A20. Deze aanpassingen passen binnen het beleid van de provincie dat inzet op een sterkere concurrentiepositie. Bereikbaarheid is daarbij van groot belang.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De voormalige gemeente Moordrecht (nu opgegaan in de gemeente Zuidplas) is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de besluitvorming over het realiseren van een nieuwe aansluiting van de N456 op de A20. Hiervan is verslag gedaan in de toelichting van het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht, dat is vastgesteld op 27 januari 2009. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging heeft de gemeente Moordrecht vervolgens het bestemmingsplan Aansluiting A20 Moordrecht vastgesteld.
De aanpassing van de gasleiding is noodzakelijk om de aanpassingen bij de aansluiting van de A20 te kunnen uitvoeren. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan passen binnen het beleid van de gemeente.
3.4 Conclusie
De verplaatsing van de gasleiding is onderdeel van de uitwerking van de aanpassingen van de aansluiting van de N456 op de A20 ter hoogte van Moordrecht. Er zijn geen specifieke beleidsstukken ten aanzien van gasleiding. Het verleggen past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
In het kader van de verlegging van de gasleiding dient te worden onderbouwd dat de verlegging van de gasleiding geen nadelige effecten heeft op de omgeving van het plangebied. In het kader daarvan zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn in dit hoofdstuk verwoord.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Milieueffectrapportage
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Het bestemmingsplan Gasleiding A20 Moordrecht maakt de verlegging van de gasleiding mogelijk. Gezien de te verwachten effecten op het milieu zoals zijn beschreven in dit hoofdstuk is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordelingsprocedure.
4.2.2 Bodem
Omdat de verlegging van de gasleiding niet leidt tot een functieverandering van de gronden is een verkennend bodemonderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk. Ook worden ter plaatse van de grondwerkzaamheden voor het verleggen van de leiding geen verontreinigingen in de bodem verwacht.
4.2.3 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van het gebied rondom afslag 18 Moordrecht van de rijksweg A20 en is gelegen circa 150 m ten zuidwesten van de Middelweg en loopt parallel aan deze provinciale weg. Het plangebied betreft een strook aan weerszijde van de rijksweg A20 met een lengte van circa 500 m.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse deels uit zeekleigrond (noordwesten) en deels uit veengrond (zuidoosten). Er is deels sprake van grondwater trap II en deels van grondwater trap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Het plangebied ligt in verschillende peilgebieden. Ten zuidoosten van de spoorlijn ligt peilgebied 3 met een zomerpeil van NAP -6,3 m en een winterpeil van NAP -6,5 m. Tussen de rijksweg A20 en de spoorlijn is sprake van peilgebied 5 met een zomerpeil van NAP -6,2 m en een winterpeil van NAP -6,4 m. Ten noordwesten van de rijksweg A20 is peilgebied 13 gelegen met een zomerpeil van NAP -5,8 m en een winterpeil van NAP -5,9 m.
fig 4.1 Bodemsoort en grondwater trap in plangebied (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen die loodrecht op de geprojecteerde ligging van de leiding liggen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan maakt de verlegging van de gasleiding mogelijk, in het verlengde van de leiding aan weerskanten van de rijksweg, waardoor de gasleiding wordt 'rechtgetrokken'.
Waterkwantiteit
Door de ontwikkeling vindt er geen toename in verharding plaats. Compensatie van oppervlaktewater is dan ook niet noodzakelijk.
Verder wordt er onder de aanwezige watergangen door geboord. De leiding komt hier op circa 20 m onder maaiveld te liggen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheidssituatie in het plangebied.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Met de verlegging van de gasleiding vinden geen werkzaamheden aan watergangen of binnen de beschermingszones plaats. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op het waterbeheer.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.2.4 Externe veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zuidplas
De gemeente Zuidplas heeft in zijn beleidsvisie Externe Veiligheid haar beleid opgenomen ten aanzien van externe veiligheid. De gemeente wil met de visie een veilige woon-, leef- en werkomgeving bieden waaraan de ambities zo veel mogelijk worden gekoppeld aan de functie van het gebied. Daarnaast gaat wordt in de visie voldoende ruimte gelaten voor de realisatie van risicovolle bedrijvigheid. Hierbij kiest de gemeente voor een gebiedsgerichte benadering, waarbij burgers worden geïnformeerd over de aanwezige risico's in hun omgeving. De gemeente heeft in haar visie een aantal uitgangspunten geformuleerd:
- Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen houdt de gemeente Zuidplas zo veel mogelijk rekening met een zodanige indeling van het plangebied, dat mensen redelijkerwijs in staat zijn zichzelf op eigen kracht in veiligheid te brengen;
- Vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen bij voorkeur op het bedrijventerrein Gouwepark;
- Functies voor verminderd zelfredzame personen mogen enkel onder specifieke voorwaarden nabij risicobronnen (een transportroute van gevaarlijke stoffen of van een risicovol bedrijf) worden ontwikkeld;
- Bestaande functies voor verminderd zelfredzame personen nabij risicobronnen mogen daar blijven;
- Bij nieuwe ontwikkelingen, zoals uitbreiding van woongebieden of een Bevi-inrichting een (eventuele) toename van het groepsrisico zo veel mogelijk beperken door bij de uitwerking van de plannen of vergunningverlening rekening te houden met het groepsrisico;
- De gemeente Zuidplas voert geen actief beleid om het aantal particuliere propaantanks in het buitengebied te verminderen;
- Uitgangspunt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in beginsel niet wordt overschreden;
- De gemeente Zuidplas stelt in 2011 een route vast voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen;
- De gemeente Zuidplas wil onderzoeken of er mogelijkheden zijn om hulpverlening en zelfredzaamheid in de omgeving van risicobronnen te verbeteren;
- Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen de (risico)contouren van de luchthaven R'dam – The Hague Airport altijd in overleg met de provincie bepalen wat er mogelijk is en met welke randvoorwaarden rekening moet worden gehouden.
Onderzoek
De gasleiding (W-521-18) die in het voorliggend bestemmingsplan wordt verlegd is geen kwetsbaar object. Wel is de leiding een object dat risicorelevant kan zijn voor kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Om de risico's van de ontwikkeling te kunnen bepalen is een kwantitatieve risicoanalyse voor de gasleiding uitgevoerd (KEMA, 16 augustus 2012, Bijlage 1).
Kwantitatieve risicoanalyse
De kwantitatieve risicoanalyse is uitgevoerd voor de geprojecteerde gastransportleiding W-521-18. De leiding heeft een diameter van 168,3 mm en een ontwerpdruk van 40 bar. Uit de berekening blijkt dat de leiding geen 10-6 risicocontour heeft en er bevinden zich dus ook geen kwetsbare objecten binnen deze contour. Het plaatsgebonden risico voldoet dus aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR van deze leiding op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Uit de berekeningen van het groepsrisico van de leiding volgt dat er geen scenario's zijn met 10 of meer dodelijke slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen geen sprake van groepsrisico. Ook het groepsrisico vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Tevens is het planvoornemen niet in strijd met de uitgangspunten die in het beleid van de gemeente staat geformuleerd. Daarnaast zorgt de verlegging van de leiding voor een veiligere situatie.
4.2.5 Archeologie
Toetsingskader
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
De gemeente Zuidplas heeft een archeologische beleidsnota opgesteld. In deze beleidsnota is voor het hele grondgebied van de gemeente een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Deze beleidsadvieskaart geeft weer wat de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse is.
Onderzoek en conclusie
Uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Zuidplas blijkt dat de gronden ter plaatse van het plangebied een lage tot middelhoge verwachtingswaarde hebben. Omdat de grondroerende werkzaamheden een oppervlakte kleiner dan 250 m2 beslaan, is nader onderzoek naar de archeologische waarden niet noodzakelijk.
figuur 4.2 archeologische beleidsadvieskaart
4.2.6 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de EHS. Het verleggen van de gasleiding door middel van boring is niet van invloed op het functioneren van de EHS aangezien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen.
Figuur 4.3: Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
In het plangebied komen weidevogels voor. Zij zijn tijdens het broedseizoen beschermd. Verder vormt het plangebied leefgebied voor licht beschermde soorten als mol, haas, konijn, gewone pad en bruine kikker. In de watergangen komt mogelijk de matig beschermde kleine modderkruiper en de bittervoorn voor.
Aangezien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd en de gasleiding onder de watergangen door wordt geboord, wordt er geen leefgebied van beschermde soorten verstoord of aangetast. De werkzaamheden zijn ook tijdelijk van aard. Het feitelijke karakter van het plangebied verandert niet. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plangebied dan ook niet in de weg.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Ten aanzien van de werkzaamheden is de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing.
4.2.7 Kabels en leidingen
Langs de spoorlijn Rotterdam - Gouda is een afvalwatertransportleiding van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gelegen. Deze rioolleiding is middels een dubbelbestemming planologisch beschermd. De gasleiding zal op een diepte van circa 20 m onder maaiveld worden aangelegd. De rioolleiding ligt minder diep, de rioolleiding levert geen problemen op bij de aanleg van de gasleiding.
Er zijn verder geen planologisch (risico)relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 zijn de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 4 is ingegaan op het onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de uiteindelijke juridische regeling (regels en verbeelding) nader toegelicht.
5.2 Opzet Van De Regeling
Het bestemmingsplan is er op gericht om verlegging van de gasleiding mogelijk te maken. Deze gasleiding wordt bestemd door middel van een dubbelbestemming Leiding - Gas. Omdat een bestemmingsplan dient te zijn voorzien van een gebiedsdekkende laag van enkelbestemmingen, zijn de bovenliggende bestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 van de regels komen de inleidende regels aan bod. Het betreft hier de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 8). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene regels die van toepassing zijn (artikel 7 tot en met 12). Tot slot zijn de overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 13 en 14).
Hierna wordt allereerst ingegaan op de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal van de overige regels. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen, rekening houdend met actuele vereisten van de SVBP en de Wabo.
5.3 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.4 Bestemmingsregels
Per (hoofd)functie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit (voor zover relevant):
- 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
- 3. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van het bevoegd gezag;
- 4. specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik van gronden;
- 5. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van het bevoegd gezag;
- 6. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (indien noodzakelijk): werken en werkzaamheden die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden;
- 7. wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden (indien noodzakelijk): mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen of af te wijken van het bepaalde in eerdere regels.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden die in het vigerend bestemmingsplan de bestemming Agrarisch hebben, zijn ook in dit bestemmingsplan voorzien van een agrarische bestemming. Hierbij is in de regeling aangesloten op de vigerende regeling uit het bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel'. Omdat in het bestemmingsplan geen bouwvlakken zijn gelegen, zijn de regels hier op aangepast.
Binnen de bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van veehouderij of paardenfokkerij mogelijk. Daarnaast zijn bijbehorende nevenfuncties zoals natuur- en landschapsbeheer, waterbeheer en wandelpaden toegestaan. De gronden zijn tevens beschermd ten behoud, versterking en ontwikkeling van de cultuurhistorische-, landschaps- en natuurwaarden ter plaatse. Bijbehorende voorzieningen, zoals ten behoeve van algemeen nut, recreatief medegebruik, infrastructuur, de waterhuishouding, kunstwerken en evenementen zijn eveneens toegestaan.
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m.
Ten aanzien van het gebruik zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Het is niet toegestaan om de agrarische gronden in het bestemmingsplan te gebruiken voor de teelt van ruwvoeder, met uitzondering van de gronden waarop ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds ruwvoeder wordt geteeld. Ook is het niet toegestaan om op de gronden afvalstoffen of aan het gebruik onttrokken voorwerpen, goederen of materialen op te slaan, anders dan ten behoeve van de bestemming.
In het bestemmingsplan zit een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het toestaan van nevenfuncties. Hiervoor zijn in de regels eisen opgenomen waaraan deze nevenfuncties dienen te voldoen.
Binnen de bestemming is ook een vergunningstelsel ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden opgenomen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om zonder vergunning diverse werkzaamheden uit te voeren, zoals bodemroerende werkzaamheden, aanleggen van kabels, leidingen, paden en andere verhardingen en het planten van houtgewassen.
Artikel 4 Natuur
De gronden die in het vigerend bestemmingsplan de bestemming Natuur hebben, zijn ook in dit bestemmingsplan bestemd als Natuur. Evenals in de bestemming Agrarisch is voor deze bestemming aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel'.
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd ten behoeve van het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden. Agrarisch medegebruik is binnen deze bestemming toegestaan, mits dit ten dienste staat van het beheer van het betreffende natuurgebied. Daarnaast zijn kunstwerken, recreatief medegebruik, voet- en fietspaden en waterlopen en waterpartijen toegestaan.
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m.
Binnen de bestemming is ook een vergunningstelsel ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden opgenomen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om zonder vergunning diverse werkzaamheden uit te voeren, zoals bodemroerende werkzaamheden, aanleggen van kabels, leidingen, paden en andere verhardingen en het planten van houtgewassen.
Artikel 5 Verkeer
De gronden ter plaatse van de rijksweg A20 en de spoorbaan Rotterdam - Gouda zijn bestemd als verkeer. Ook bij deze bestemming is aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel' en het bestemmingsplan 'Aansluiting A20 Moordrecht'. Hierbij zijn de gronden ter plaatse bij het spoor voorzien van de nadere aanduiding 'railverkeer'. Binnen deze bestemming zijn ook bijbehorende voorzieningen, zoals onderdoorgangen, waterlopen, bruggen, duikers en andere voorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan.
Artikel 6 Water
De hoofdwatergangen zijn bestemd als water. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd. Deze bestemming is opgesteld conform de regeling uit het vigerend bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel'.
Artikel 7 Leiding - Gas
Ter plaatse van de nieuwe ligging van de gasleiding is de dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Daarbij zijn de gronden medebestemd ten behoeve van de gasleiding. Daarnaast zijn regels opgenomen ter bescherming van de leiding en de bijbehorende vrijwaringszone. Bij de regeling is aangesloten bij de vigerende regeling voor de gasleiding die geldt voor de bestemmingsplannen 'Restveen en Groene Waterparel' en 'Aansluiting A20 Moordrecht'.
Artikel 8 Leiding - Riool
De in het plangebied gelegen afvalwatertransportleiding heeft een specifieke dubbelbestemming gekregen inclusief regels ter bescherming van de leiding en de bijbehorende vrijwaringszone.Bij de regeling is aangesloten bij de vigerende regeling uit het vigerend bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel' voor de afvalwatertransportleiding.
5.5 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Bestaande afstanden en andere maten
In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten.
Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksregels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft, is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Artikel 12 Werking wettelijke regelingen
In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABvRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassingverklaring van een wettelijke regeling in de regels is opgenomen.
Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten, dan bestaat het risico dat de ABvRS een eventueel vaststellingsbesluit van de raad alsnog vernietigt.
Artikel 13 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro)
Artikel 14 Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan is geen sprake van aangewezen bouwplannen. Daarom is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen of een anterieure overeenkomst te sluiten.
Bij de initiatiefnemer, de Gasunie, zijn gelden vrijgemaakt voor de verlegging van de gasleiding. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gezien de aard van het bestemmingsplan en het feit dat er geen provinciale of rijksbelangen in het geding zijn heeft geen overleg met de overlegpartners plaatsgevonden. Gezien de beperkte ruimtelijke consequenties is ervoor gekozen geen inspraakprocedure op basis van de gemeentelijke inspraakverordening te laten plaatsvinden.
Het bestemmingsplan heeft van 8 november 2012 tot 19 december 2012 als ontwerp ter inzage heeft gelegen. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen die als bijlage bij het raadsbesluit is gevoegd.