KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Overige Regels
Artikel 18 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Karakteristiek
2.2 Huidig Gebruik
Hoofdstuk 3 Ontwikkeling
3.1 Planbeschrijving
3.2 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Vormvrije Mer-beoordeling
6.2 Verkeer En Parkeren
6.3 Geluid
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Kabels En Leidingen
6.6 Bodemkwaliteit
6.7 Luchtkwaliteit
6.8 Bedrijven En Milieuhinder
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 Inleidende Regels
8.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
9.2 Plangebied
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Zienswijzen En Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Bijlage 1 Regionale Afstemming
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullend Historisch Onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

's Gravenhout

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 30-08-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01 van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel bestaande uit de verbeelding;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.;

1.9 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bladvaste beplanting:

bladhoudende / wintergroene opgaande beplanting;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal 3 gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en toegankelijk vanaf de openbare weg;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dakkapel:

ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het

bruikbaar woonoppervlak te vergroten;

1.26 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw

1.27 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.30 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.31 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.32 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.33 objecten voor beeldende kunst:

door kunst voortgebrachte objecten, zoals schilderijen en beelden;

1.34 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.35 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.39 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.40 vrijstaande woning:

Een vrijstaande woning heeft minimaal aan drie zijden een privé-buitenruimte, die bovendien langs twee van de gevels gemiddeld ten minste 2,5 m breed is (eventueel bebouwd met een schuur of garage);

1.41 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.42 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

De goothoogte van een gebouw wordt gemeten in de gevels, zulks vanaf het peil tot aan de hoogste horizontale snijlijn van de gevels met de dakvlakken; ondergeschikte bouwdelen zoals goten van dakkapellen worden hierbij niet meegerekend.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een langzaamverkeersontsluiting toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtsingel 1': een houtsingel, ten behoeve van de afschermende werking, zoals bedoeld in artikel 7.3.2;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtsingel 2: een houtsingel, ten behoeve van de afschermende werking, zoals bedoeld in artikel 7.3.3;

met de daarbij behorende:

  1. f. wegen en paden;
  2. g. voorzieningen van openbaar nut;
  3. h. water en kunstwerken;
  4. i. objecten van beeldende kunst;
  5. j. speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. toegangspaden en in- en uitritten;
  4. d. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

en de daarbij behorende:

  1. b. voet- en fietspaden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. voorzieningen van openbaar nut;
  6. g. straatmeubilair;
  7. h. water en kunstwerken;
  8. i. objecten van beeldende kunst.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waaronder begrepen consumentenvuurwerk.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. kunstwerken;

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 14 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. fiets- en voetpaden;
  4. f. speeltoestellen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. water;
  7. i. kunstwerken.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 0,5 ha;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterkeringen;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.

11.3 Bouwregels

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

11.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

14.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 11 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

14.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  3. 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.2 Waterstaatkundige objecten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in artikel 3 tot en met 11 voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied';
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  4. d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

17.2 Zwembaden

Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:

  1. 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  2. 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
  3. 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  4. 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  5. 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  6. 6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

17.3 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

17.4 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 18 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan ''s Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel' van de gemeenta Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aanleiding voor onderliggend plan op de locatie 's-Gravenweg 28 in de kern Nieuwerkerk aan den IJssel in de gemeente Zuidplas, vormt het verzoek tot herbestemming van het niet meer in gebruik zijnde racketcentrum 's Gravenhout. Het gebruik hiervan is komen te vervallen. Gronden en opstallen zijn in een slechte staat zodat sloop en herontwikkeling de enige optie is.

Eigenaar 's Gravenhout B.V. heeft samen met de afdeling Ruimte van de Gemeente Zuidplas bekeken op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze herontwikkeling, rekening houdend met omwonenden, gemeentelijk en provinciaal beleid en kwaliteit op termijn. 's Gravenhout B.V. en haar adviseurs hebben voor de locatie veel inspanning geleverd om te kijken op welke wijze de gemeente en de provincie wensen om te gaan met de toekomstige bestemming van deze locatie. De structuurvisie Groene Zoom van de gemeente is een belangrijke leidraad geweest om te komen tot een plan waarin zo veel mogelijk met de randvoorwaarden zoals verwoord in de visies en studies, als hierboven genoemd, rekening is gehouden.

Ook is uitgebreid rekening gehouden met de wensen van direct omwonenden (de belangenvereniging is gehoord), het naastgelegen transportbedrijf (met een autobedrijf en een tankstation) en andere belanghebbenden.

Voor de locatie is een ontwikkeling voorzien, waarbij in totaal 10 kavels voor woningbouw worden gerealiseerd. Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel. Het plangebied 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel is gelegen in het gebied Esse Zoom Hoog. Het gebied ligt tussen de Ringvaart (noordwestzijde) en de 's-Gravenweg (zuidoosten). Ten oosten van het plangebied is een bedrijf gevestigd. Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0001.png"

Figuur 1.1 luchtfoto plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is momenteel het bestemmingsplan 'Groene Zoom' van kracht. De gronden hebben de bestemming 'Sport'. De ontwikkeling naar woningbouw is hiermee in strijd.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een omschrijving van de ontwikkeling. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van Rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.

Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.

Een toelichting op de juridische systematiek evenals een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Karakteristiek

De 's-Gravenweg is een oude weg en buurtschap tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en de Rotterdamse wijk Kralingen. De 's-Gravenweg is de weg waarnaar het Nederlandse gezegde ”Zo oud als de weg naar Kralingen” verwijst. De 's-Gravenweg maakt deel uit van een oude waterkering die al in de 11e eeuw verliep van Gouda naar Vlaardingen. Na de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk in de 12e eeuw kwam de 's-Gravenweg binnendijks te liggen. De 's-Gravenweg heeft op dit gedeelte zijn landelijke karakter grotendeels behouden, het is een smalle polderweg met aan beide zijden sloten, geflankeerd door wilgen.

Vroeger waren er veel boerderijen langs de 's-Gravenweg. Het slagenlandschap was ideaal weidegebied voor vee. De boerderijen waren veelal op de kop van enkele percelen gevestigd en bestonden uit een woongedeelte aan de voorzijde met het boerenerf en stallen erachter. Heden ten dage zijn de meeste boerderijen en boerenwoningen hier verdwenen en de weidegronden niet meer als zodanig in gebruik.

2.2 Huidig Gebruik

Het plangebied is jaren in gebruik geweest als racketcentrum. Het gebruik hiervan is komen te vervallen. De gronden en opstallen zijn inmiddels in een slechte staat. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0002.png"

Figuur 2.1 luchtfoto vanuit westelijke richting

Hoofdstuk 3 Ontwikkeling

3.1 Planbeschrijving

In grote lijnen omvat het plan primair de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 10 ruime, luxe vrijstaande woningen op grote kavels. De locatie zal een woonbestemming krijgen welke door de grote openheid past in de cultuurhistorische geschiedenis van het gebied. Op de kop van het “slagenkavel” wordt een vrijstaande woning geprojecteerd welke de voorgevel aan de 's-Gravenweg zal krijgen. Langs de woning ligt de inrit, zoals gebruikelijk bij een boerenerf. De architectonische uitwerking van de eerste achterliggende woning zal verwijzen naar een boerenstal of -schuur. Na de knik in het “boerenerf” zullen links en rechts vrijstaande woningen worden gebouwd. Het profiel is dermate breed dat een doorzicht naar de achterliggende Ringvaart gewaarborgd zal blijven. De bebouwing zal zich niet over de volle diepte tot de Ringvaart uitstrekken. Dit om het achterste gedeelte een groen karakter, grenzend aan de Ringvaart te geven. Met deze opzet wordt ingespeeld op hetgeen is beoogd in de gemeentelijke structuurvisie. Zoals geëist door de provincie en ten behoeve van de recreatieve kwaliteit zal het erf worden voortgezet in een langzaam verkeersroute, welke als verbinding met de gronden aan de andere zijde van de Ringvaart zal kunnen gaan dienen. De locatie zal hoogwaardig landschappelijk worden ingevuld, hierbij wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de omgeving hetgeen ook tot uiting zal komen in de verschijningsvorm van de woningen en de inrichting van “het erf”. Bestaande bomen zullen daar waar mogelijk behouden blijven, met name langs de omringende sloten. De bestemming voor deze gronden is zo gekozen dat bomen op deze gronden zijn toegestaan (Groen). Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de groensingel behouden moet blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Impressie van de nieuwe inrichting, met rechts de 's-Gravenweg.

Visie op de 's-Gravenweg

De 's-Gravenweg wordt beschouwd als een gewaardeerde landschappelijke drager die mede door het aangrenzende “slagenlandschap” een uniek karakter kent. Wonen aan de 's-Gravenweg is vertoeven in een groene landschappelijke omgeving en dat moet zo blijven. Groene kavels blijven groen en op met woningen bebouwde kavels mag iets meer worden bebouwd, maar altijd met behoud van de landschappelijke waarden. Voor grotere kavels zoals de 's-Gravenweg 28 wordt naar oplossingen gezocht die passend zijn in de omgeving en aansluiten bij het Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg zoals vastgesteld in juni 2010 voor het bestemmingsplan Groene Zoom 2013.

Om de waarden van de 's-Gravenweg zo goed mogelijk te behouden wordt voor de onderliggende beoogde ontwikkeling een aantal uitgangspunten geformuleerd. De uitgangspunten dienen als beleidskader voor de ontwikkeling en invulling van de locatie aan de 's-Gravenweg 28.

Het belangrijkste voor het plangebied is de landschappelijke context waarin ze ligt. Deze moet te allen tijde maatgevend zijn voor welke ontwikkeling dan ook. Het is een gegeven en daar moet een plan zich naar voegen. Het landschap mag niet worden vervangen. Het beleidskader voor de locatie is opgenomen in het Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg van juni 2010. Zie paragraaf 4.4.6.

Ruimtelijke kwaliteiten vanuit de omgeving

Voor de opzet van het voorstel op de locatie is gebruikgemaakt van de ruimtelijke en functionele kwaliteiten die de omgeving biedt. Zo zijn er de aanwezige historische boerderijen welke gekarakteriseerd en gewaardeerd worden als groene omgeving. Het wonen aan de 's-Gravenweg is geliefd door de groene, landschappelijke sfeer te midden van het (deels) open polderlandschap. Typerend is de karakteristieke architectuur van het boerenland met de vele landschappelijke waardevolle elementen zoals bruggetjes, sloten, rietkragen en knotwilgen. De locatie heeft een dermate ruim oppervlak voor het aantal woningen dat naast de benodigde invulling genoeg ruimte overblijft voor de gewenste landschappelijke invulling. Dit met name in de openbare ruimte die, zoals eerder gezegd, een verwijzing is naar het “boerenerf”.

Doelstelling van de architect

Ruimtelijkheid, duurzaamheid, uitstraling en comfort met een juiste verhouding tussen maat en schaal van omgeving en bebouwing is het uitgangspunt. Het plan zal na realisatie als passend in de omgeving worden ervaren. Dit wordt bereikt door de juiste mate van proportioneren en positioneren van de woningen, door toepassing van hoogwaardige materialen alsmede door de wijze waarop het landschap en de omgeving in het plan worden verweven.

Door de stedenbouwkundige opzet hebben alle woningen een relatie met het binnengebied (het erf), hoofdontsluiting en entree. De gekozen stedenbouwkundige opzet is gelieerd aan de opzet van een boerderij, een voorhuis met meerdere achterliggende bouwvolumes in een groene setting en een open karakter.

Duurzaamheid

Het gebruik van duurzame materialen en het toepassen van duurzame energie krijgt hoge prioriteit. Zo zal het terugdringen van de CO2 footprint en het vergroten van de inzet van duurzame energiebronnen een belangrijke doelstelling zijn.

Er zal gekeken moeten worden naar het verlagen van energieverbruik door efficiënt gebruik van de energie en het eventueel inzetten van duurzame energiebronnen.

Gelet op de maatschappelijke wens om op termijn voor het wonen geen energie meer van buitenaf te betrekken, zal het gebruik van de laatste technieken op dat gebied worden onderzocht. Warmte-koudeopslag lijken, gelet op de oppervlakte van het gehele perceel en de vermoedelijke bodemgesteldheid, haalbaar.

De aanwezigheid van grote dakvlakken, voor een belangrijk deel op het zuiden gesitueerd, zal eveneens bijdragen aan een mogelijk optimale invulling met zonnepanelen.

3.2 Beeldkwaliteit

Het plangebied ligt in de Groene Zoom tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel binnen het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. De ligging vraagt erom de ontwikkeling dusdanig vorm te geven dat op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van het landschap.

3.2.1 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het gebiedsprofiel 'Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda-eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.

Het gebied Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas is een overwegend open gebied dat zich uitstrekt tussen Rotterdam en het Groene Hart en dat aan beide zijden geflankeerd wordt door glastuinbouw- en woongebieden. Het gebied kent vele identiteiten. Zo is het een recreatiegebied voor de stedelingen in de omgeving, een landbouw- en glastuinbouwgebied voor agrariërs, een werkgebied door de vele bedrijven langs de snelwegen én een buitengebied met natuurbeleving dichtbij de stad. De contrasten in het gebied zijn enorm en de randvoorwaarden en ontwikkelingsdruk vanuit waterveiligheid, recreatie en stedelijke functies zijn divers en groot.

De hoofdambities uit het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas zijn:

  • Versterken van de Ringvaart in beleving en gebruik
  • Identiteit Rotte en Bentwoud behouden en versterken
  • Kwaliteiten rivieren en bovenland behouden en beleefbaar maken
  • Verkavelingsstructuur is uitgangspunt bij ontwikkelingen
  • Concentratie van bedrijventerreinen rondom knooppunten (langs snelweg)
  • Vertelkracht van parels versterken

Locatie 's Gravenweg 28

Het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan de ontwikkeling van 's Gravenweg 28. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende legenda-eenheden van belang:

  1. 1. Herkenbare waterrijke veenweide
  2. 2. Weg door stad en land
  3. 3. Water als structuurdrager
  4. 4. Linten blijven linten

Hieronder wordt ingegaan op de omgang met de verschillende ambities die behoren bij deze legenda-eenheden. Daarna worden conclusies getrokken met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling 's Gravenweg 28.

1. Herkenbaar Waterrijk Veenweide: Het veenweidegebied is ontgonnen vanaf de 's-Gravenweg. Alleen het middelste gedeelte is nog in gebruik als weideland. Het ontginningspatroon met lange smalle kavels en opstrekkend slotenpatroon is nog grotendeels aanwezig.

Ambities:

  • Behoud van het nog resterende open veenweidelandschap met karakteristiek langgerekt verkavelingspatroon.
  • Nieuwe ontwikkelingen in het gebied zoals natuurontwikkeling, recreatief gebruik en agrarische verbreding passen binnen de karakteristiek van ‘open polder met grasland’ en tasten het historische kavelpatroon niet aan. Toenemende versnippering voorkomen.
  • Inpassen van of ruimte geven aan nieuwe vormen van agrarisch ondernemerschap gericht op duurzaam gebruik.
  • Behoud van het uitzicht vanaf de rivierdijk over het open weidelandschap.

Inpassing:

De locatie ligt binnen het veenweidegebied ten noorden van de 's-Gravenweg. In de huidige situatie wijkt het perceel iets af (breder dan omliggende percelen) van het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon dat in dit gebied aanwezig is. De ontwikkeling van dit enkele perceel heeft geen negatieve invloed op het aanwezige verkavelingspatroon. De centraal gelegen ontsluiting binnen het plangebied zorgt ervoor dat het verkavelingspatroon in de nieuwe situatie meer aansluit op de omgeving. Binnen het plangebied was een grote sporthal met sportvelden gevestigd. Deze worden gesloopt waarna een beter passend plan met woningen op grote percelen wordt gerealiseerd. Door de ontwikkeling is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Met de opbouw op de kavel wordt ingespeeld op de opbouw van kavels langs de 's-Gravenweg. De brede sloten langs het plangebied zorgen voor een doorkijk naar het achterland.

2. Weg door stad en land: De 's-Gravenweg is een lokale weg. Lokale wegen liggen in de polderstructuur en op dijken langs de rivieren en stromen. Kenmerkend voor de lokale wegen is de openheid en het uitzicht op het landschap.

Ambities:

  • De lokale wegen zijn kleinschalig en een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap.
  • Het wegprofiel is eenvoudig en ingetogen met zo weinig mogelijk verkeerstechnische ingrepen (rotondes, verkeersdrempels, bebording, verlichting, etc.). Hierbij ook rekening houden met het medegebruik van en de oversteekbaarheid voor langzaam (recreatief) verkeer.
  • Om de landschappelijke kwaliteit te behouden wordt bij uitbreiding (rijbaan of fietspad) bij voorkeur gekozen voor een parallelstructuur.
  • Bebouwing is in maatvoering en positionering afgestemd op de dimensionering van het profiel: rooilijnen liggen niet op de kavelgrens maar met een forse setback op het kavel zodat een continue waterloop tussen weg en kavel en een voortuin het beeld bepalen.
  • Beplantingsstructuren aan de weg hebben een continu karakter. Watergangen blijven zichtbaar.

Inpassing:

Het bestaande straatprofiel blijft behouden. De ontwikkeling heeft alleen betrekking op de bebouwing en die past binnen de gestelde ambitie om bebouwing niet direct aan de weg te situeren. De nieuwe bebouwing langs de 's-Gravenweg sluit aan bij de lintstructuur (zie ook linten blijven linten).

3. Water als structuurdrager: Het veenweidelandschap wordt getypeerd door een langgerekt slotenpatroon met smalle kavels en een hoog waterpeil. De droogmakerijen op kleibodem worden getypeerd door een orthogonaal, rationeel slotenpatroon met grote rechthoekige kavels. Het kenmerkende slotenpatroon is op de meeste plekken nog duidelijk herkenbaar. Het draagt niet alleen bij tot de ruimtelijke beleving, maar accentueert eveneens de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Ambities:

  • Behoud van het contrast tussen de grote kavels in het noorden en de kleine kavels in het zuiden.
  • Behoud van het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon in het veenweidegebied. Lengtesloten zijn beeldbepalend.
  • Behoud van het kenmerkende rationele slotenpatroon met een regelmatige verkaveling in de kleigebieden.
  • Behoud van de orthogonale verkavelingsstructuur in de Zuidplaspolder.
    Eventuele waterbergingsopgaven passen bij het slotenpatroon ter plaatse.

Inpassing:

Door de ontwikkeling van de locatie blijft de kavel even groot, maar door de centrale weg lijkt het perceel te worden gesplitst waardoor het qua grootte beter aansluit bij de omgeving. Het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon blijft hierdoor behouden.

4. Linten blijven linten: De ‘s-Gravenweg is een belangrijke ontginningsas van waaruit het achterliggende veengebied werd ontgonnen. Het lint loopt door de polder Esse, Gansdorp en Blaardorp en verder door richting het westen. De oude boerderijen en statige herenhuizen herinneren nog aan het verleden van de weg als belangrijke verbinding tussen Rotterdam en Gouda. Van oudsher lag de bebouwing aan de westzijde van de weg, de oostzijde was grotendeels onbebouwd. Deze asymmetrische profielopbouw is een belangrijke ruimtelijke karakteristiek, hoewel de bebouwing aan de oostzijde inmiddels sterk is toegenomen. Vooral in het begin van de 20e eeuw is de bebouwing op grote delen dusdanig verdicht dat er sprake is van een besloten (straat) ruimte. De huizen staan evenwijdig aan de percelen, met doorzichten tussen de woningen richting de open polder. De N219 loopt parallel aan het lint en kruist deze ter hoogte van de golfbaan. Deze golfbaan beperkt met een afwijkende schaal en beplantingsrichting de herkenbaarheid van het landschap.

Ambities:

  • Behoud van het kleinschalige en afwisselende karakter van het lint met een grote verscheidenheid aan bebouwing.
  • Behoud van de doorzichten tussen de bebouwing richting het achterliggende landschap.
  • Beschouw het lint altijd als onderdeel van een grotere structuur. Ga zorgvuldig om met kruisingen en zet in op het behoud van de herkenbaarheid van de lange lijn van het lint.
  • Transformaties in het lint sluiten aan bij de bestaande maat, schaal, uitstraling en functie van het lint. De percelering, positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing zijn maatgevend bij nieuwbouw.
  • Versterken van de recreatieve betekenis van het lint als belangrijke stad-landverbinding.

Inpassing:

De 's-Gravenweg is in profiel, beplanting en bebouwing passend binnen de lintstructuur. Door de herbouw van een woning langs de 's-Gravenweg ter plaatse van de ruïne van een eertijds afgebrande woning wordt deze structuur versterkt. Ter plaatse is geen sprake van een doorzicht. Het perceel is geheel omrand met opgaande beplanting (om destijds de tennishal uit het zicht te houden). De opgaande beplanting is nu onderdeel van de achtertuinen van de nieuwe woningen en biedt de nieuwe bewoners enige privacy. Het bestaande beeld van buitenaf richting het plangebied zal nagenoeg overanderd blijven. Ter plaatse van de ruïne zal weer een nieuwe woning verschijnen. Het bestaande doorzicht (over de brede sloten) richting het achterland blijft behouden.

De ontwikkeling sluit goed aan bij de bestaande lintstructuur. De achtergrens (noordzijde) van de bebouwing valt samen met de locatie van de te slopen tennishal waardoor de achterste rooilijn gehandhaafd blijft. De bebouwing zal dus niet uitbreiden in noordelijke richting.

Conclusie

Het ontwerp voor de ontwikkeling gaat uit van een kwaliteitsverbetering door met name de sanering van de aanwezige leegstaande tennishal. Tevens speelt de ontwikkeling op deze plek erop in dat de bestaande verkavelingsstructuur behouden blijft en beter aansluit bij de lintstructuur. Aanwezige landschappelijke structuren zijn als basis genomen voor de verkaveling. Zie paragrafen 3.1 en 4.4.6.

3.2.2 Dakkapel

Gezien de bijzondere landschappelijke ligging van het plangebied zijn er specifieke voorwaarden opgesteld voor de plaatsing van dakkapellen. Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap die bepalend kan zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen zijn een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak. De voorwaarden die gelden binnen dit plangebied zijn als volgt:

Algemeen

  • de dakkapel mag de kapvorm of het silhouet niet gaan domineren. Het is gewenst de noklijn van het dak zichtbaar te houden. Bovendien dient de ruimte tussen de dakkapel, de randen van het dak (goot, nok en zijkant) en andere dakkapellen voldoende groot te zijn;
  • de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het bouwblok. Een positieve welstandsbeoordeling is dan wenselijk;
  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak van een hoofdgebouw (dus bijvoorbeeld niet toepassen op een wolfseind of bij dakhelling van minder dan 30 graden).

Plaatsing

  • meerdere dakkapellen op een dakvlak, gebouw of bouwblok regelmatig rangschikken op horizontale lijnen;
  • bij individuele woningen in het dakvlak centreren of geleding voorgevel aanhouden;
  • per dakvlak van één woning hoogstens één dakkapel aan een voorkant of twee aan een achterkant. Daarbij dienen de gestelde onderlinge afstanden en maten aangehouden worden;
    1. 1. in een mansardekap in het onderste dakvlak plaatsen en aansluiten op de knik;
    2. 2. dakkapellen raken de gootlijn als dit bijdraagt aan de architectuur van de gevel en de straatwand.

Dakvlak over één bouwlaag

  • zowel aan de voorkant als aan de achterkant minstens 1,00 meter dakvlak naast de dakkapel;
  • minstens 0,50 meter en hoogstens 1,00 meter dakvlak onder de dakkapel (m.u.v. dakvlak over twee bouwlagen);
  • minstens 0,50 meter dakvlak boven de dakkapel.

Dakvlak over twee bouwlagen (alleen achterzijde)

  • bij een dakvlak over twee bouwlagen is het aan de achterzijde toegestaan een dakkapel in het hoge dakvlak te realiseren (ook als er al een dakkapel in het lage dakvlak aanwezig is, aansluiten bij reeds gerealiseerde en/of vergunde dakkapellen);
  • zowel aan de voorkant als aan de achterkant minstens 1,00 meter dakvlak naast de dakkapel;
  • bij een dakvlak over twee bouwlagen geldt dat er boven de bovenste dakkapel ten minste 0.50 meter dakvlak moet zijn, (=de afstand tot de nok);
  • bij een dakvlak over twee bouwlagen geldt dat er onder de onderste dakkapel minstens 0,50 meter en hoogstens 1,00 meter dakvlak moet zijn, (=afstandstand tot de goot);
  • onderlinge afstand minimaal 1,00 meter.

Maatvoering

  • breedte in totaal hoogstens 80% van het dakvlak passende binnen maatvoering die onder het kopje 'de plaatsing op het dak' staat beschreven;
  • hoogte loodrecht gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of trim maximaal 1,75 meter.

Vormgeving

  • plat afdekken of aankappen met een minimale dakhelling van 30 graden;
  • gevelgeleding afstemmen op gevelgeleding hoofdgebouw;
  • herhaling binnen een blok van dezelfde architectuur of bouwstijl om rust en samenhang te brengen;
  • bescheiden detaillering zonder nadrukkelijke ornamenten, afgestemd op het hoofdgebouw.
  • dakkapellen raken de gootlijn als dit bijdraagt aan de architectuur van de gevel en de straatwand;
  • bij een dakvlak over twee bouwlagen en dat begint vanaf de eerste verdieping is het aan de achterzijde toegestaan een dakkapel in het hoge dakvlak te realiseren (ook als er al een dakkapel in het lage dakvlak aanwezig is, aansluiten bij reeds gerealiseerde en/of vergunde dakkapellen);
  • meerdere dakkapellen op een gebouw of bouwblok regelmatig rangschikken op horizontale lijnen;
  • bij individuele woningen in het dakvlak centreren of geleding voorgevel aanhouden.

Materiaal en kleur

  • materialen en kleuren afstemmen op het hoofdgebouw;
  • dichte panelen in het voorvlak slechts beperkt toepassen;
  • zijwanden donker, wit of in de kleur van het dakvlak dan wel uitvoeren in zink.

Uitsterfregeling

Is een bouwplan overeenkomstige een bestaande dakkapel in de directe omgeving, die minder dan drie jaar geleden met een positief welstandsadvies en dus vergunning is gerealiseerd of waarvoor een vergunning is verleend waarvan op het moment van indiening van de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning nog gebruik kan worden gemaakt, dan is deze toegestaan.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

De bovenstaande specifieke voorwaarden zijn opgesteld voordat het Bor is vastgesteld. De landelijke regels uit het Bor gelden boven de specifieke vastgestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Beleid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt verankerd in structuurvisies. De normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Consequentie plangebied

De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het Barro zijn wel van belang maar gezien het kleinschalige karakter van het bestemmingsplan hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.

4.1.2 Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De langetermijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie.

Consequenties voor dit plan

Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan zijn bovenstaande keuzes wel van belang maar hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.

4.1.3 AmvB Ruimte

Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking.

Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte kan bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen.

Consequenties voor dit plan

In de AMvB Ruimte zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied.

4.1.4 Nota mobiliteit

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota Mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is het uitgangspunt.

Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.

Consequentie plangebied

Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan biedt dit plan weinig mogelijkheden om de mobiliteit te verbeteren.

4.1.5 Nota Belvedere

Het beleid in de Nota Belvedere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed.

Consequentie plangebied

Het plangebied is geen onderdeel van een Belvederegebied. Wel wordt bij de inrichting rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.1.6 Nationaal milieubeleidsplan

Het nationaal milieubeleidsplan is het strategisch milieubeleidsplan van de nationale overheid met een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten.

Voor zeven grote milieuproblemen wordt beschreven dat over dertig jaar forse moeilijkheden kunnen worden verwacht wanneer nationaal en internationaal ingrijpen uitblijft. Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen en het uitgangspunt van duurzaamheid zijn in het nationaal milieubeleidsplan enkele ambities neergelegd.

Consequentie plangebied

Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan biedt dit bestemmingsplan weinig mogelijkheden om bovengenoemde milieuproblemen te verbeteren.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Recreatie

Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgang kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
  • Recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van ander stedelijk groen.
  • Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

De ontwikkeling maakt een langzaamverkeersverbinding (recreatieve route) mogelijk vanaf de 's-Gravenweg naar de achterliggende percelen richting de Bermweg. Deze mogelijkheid is afgestemd met de wensen van de provincie en sluit aan op de Visie Ruimte en Mobiliteit.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. Toetsing aan de ambities van het gebiedsprofiel is opgenomen in de paragraaf beeldkwaliteit (3.2).

Consequentie plangebied

Het plan past binnen het gebiedsprofiel en levert een positieve bijdrage aan de recreatieroutes.

4.2.2 Verordening Ruimte.

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1, lid 1:

Er is sprake van een actuele behoefte die regionaal is afgestemd (zie bijlage 1). De ontwikkeling is voorzien buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontsluiting van de locatie is goed en de ontwikkeling past binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit (zie ook paragraaf 3.2, beeldkwaliteit).

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende

voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toepassing artikel 2.2.1, lid 1:

Er is in dit geval sprake van aanpassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing in de omgeving (zie paragraaf 3.2 beeldkwaliteit). Aanvullende ruimtelijke maatregelen worden getroffen. De sloop van de leegstaande bebouwing is noodzakelijk voor de verwezenlijking van het plan, maar kan gezien worden als maatregel die het gebied ten goede komt.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  1. a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  2. b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toepassing artikel 2.2.1, lid 2:

De locatie ligt binnen beschermingsgebied 2 (recreatie). Er is geen sprake van transformatie maar van aanpassing. Lid 2 is niet van toepassing. De ontwikkeling houdt nadrukkelijk rekening met de recreatieve doelstelling van het gebied. De ontwikkeling maakt een langzaamverkeersroute mogelijk vanaf de 's-Gravenweg naar de achterliggende percelen.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  1. a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    2. 2. wegnemen van verharding,
    3. 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  2. b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is.
    In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  3. c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toepassing artikel 2.2.1, lid 3:

Er is sprake van een aanvullende ruimtelijke maatregel in de vorm van het wegnemen van een leegstand pand (tennishal) en het verwijderen van deels 'overwoekerde' tennisvelden.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  1. a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  2. b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid,
  3. c. onder a en b.

Toepassing artikel 2.2.1, lid 4:

De paragraaf beeldkwaliteit is opgenomen in paragraaf 3.2

Lid 5 Afstemming op specifieke regels is niet van toepassing.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Interregionale Structuurvisie (ISV)

De Interregionale Structuurvisie is de langetermijnvisie en geeft antwoord op de vraag in welke mate en onder welke voorwaarden de driehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda (RZG) in het algemeen en de Zuidplaspolder in het bijzonder van kleur kunnen verschieten.

Consequentie plangebied

De ISV is wel van belang maar heeft in het kader van dit bestemmingsplan geen directe consequenties.

4.3.2 Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder (ISP)

In 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het ISP is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

De visiekaart uit de ISV vormt het ruimtelijk kader voor het ISP. Belangrijk structurerend element op deze kaart is het stelsel van linten, lanen en tochten. Door deze structuur als uitgangspunt te nemen wordt een verbinding gelegd tussen de historische ontginningsstructuur van de polder en de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast zorgt de structuur voor een heldere indeling van het gebied. Het plangebied is op de plankaart aangeduid als 'bestaand en gepland wonen en werken.

Consequentie plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van enkele woningen mogelijk binnen de aanduiding 'bestaand en gepland wonen en werken'. Het planvoornemen past binnen het intergemeentelijk structuurplan voor de Zuidplaspolder.

4.3.3 Verstedelijking in de Zuidvleugel

In de Zuidvleugel kan met herstructurering, revitalisering en transformatie van bestaande verouderde stedelijke gebieden een belangrijk deel van de ruimtevraag naar wonen en werken in de periode 2010-2030 worden opgelost. De Zuidvleugel staat voor een aanzienlijke herstructurering- en revitaliseringopgave van bedrijventerreinen. Daarnaast is er sprake van een grote ruimtebehoefte voor bedrijvigheid in het algemeen. De decentrale overheden in Zuidvleugel streven ernaar om in de periode 2010-2020 60.000 tot 80.000 woningen toe te voegen aan het bestaand bebouwd gebied van de verschillende steden in de regio.

Consequentie plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van een vervallen recreatievoorziening naar woningen mogelijk en past daardoor binnen 'Verstedelijking in de Zuidvleugel'.

4.3.4 Driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda (RZG) / Zuidplaspolder

De mogelijkheid van verstedelijking in de Zuidplaspolder wordt binnen het grote geheel van opgaven in de driehoek RZG nader uitgewerkt door de provincie Zuid-Holland. Uit onderzoek van het Rijk blijkt dat de locatie qua woningbouwkosten en opbrengsten niet zo'n gunstige verhouding heeft. Deze verhouding van kosten en baten komt gunstiger te liggen als in de planvorming de betrokken partijen erin slagen om de woningbouw te concentreren op locaties met een goede grondslag, mede in relatie tot de wateropgave in deze diep gelegen polders. Bij de uitwerking is hiermee rekening gehouden. Zo zal een deel van de woningbouwopgave langs linten en lanen gerealiseerd worden en is een scan gedaan naar de grondslag waarop keuzes voor woningbouwlocaties mede zijn bepaald. Het gebied is relatief goed te ontsluiten. In het gebied liggen qua woningbouw vooral kansen om tegemoet te komen aan de vraag naar groene woonmilieus. Belangrijk is ook dat de Zuidplaspolder voldoende mogelijkheden behoudt voor de ontwikkeling van bedrijven en van het landbouwontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw.

Consequentie plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van een vervallen recratievoorziening naar woningen langs het lint mogelijk. Het planvoornemen past binnen de opgaven die gemaakt zijn voor de Driehoek RZG.

4.3.5 Integraal Ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel, meer dan water

Het project 'Hollandse IJssel, meer dan water' biedt een gezamenlijke aanpak van de problematiek binnen de gekanaliseerde Hollandse IJssel (van IJsselstein tot Gouda) en de erlangs gelegen waterkeringen en uiterwaarden. Hiertoe is het 'Integraal Ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel, meer dan water' opgesteld; het betreft een samenhangende visie op waterbeheer, ruimtelijke kwaliteit, wonen, werken, recreëren en natuur.

Consequentie plangebied

Bovenstaande punten zijn wel van belang maar hebben in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op een compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities Zuidplas heeft en welke koers Zuidplas volgt om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebiedsopgaven en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.

Voorliggend bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk langs de rand van een dorp. Het plangebied is reeds aangeduid als 'wonen en voorzieningen'. De ontwikkeling past binnen de structuurvisie.

4.4.2 Welstandsbeleid

De welstandsnota Zuidplas is in mei 2015 vastgesteld. Zuidplas is in principe welstandsvrij. Structuurbepalende elementen, landschappelijk waardevolle gebieden en historische dorpskernen worden nadrukkelijk beschermd door een zwaar welstandsregime.

Voor de ’s–Gravenweg en omgeving geldt een zwaar welstandsregime, vanwege de waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische structuur van het gebied. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven en versterken van de ruimtelijke karakteristiek van het gebied. Essentieel is de afwisseling in de vormgeving van de bebouwing.

Het beleid in gebieden met een zwaar welstandsregime is gericht op behoud, herstel en/of versterken van waardevolle elementen en structuren. Er is ruimte om gericht nieuwe elementen toe te voegen ter versterking van de karakteristiek. Het achterliggende gebied is welstandsvrij. Gezien de bijzondere ligging zijn er wel specifieke voorwaarden voor de plaatsing van een dakkapel opgesteld (paragraaf 3.2.2). In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat voldaan moet worden aan de beeldkwaliteitsparagraaf waarin de voorwaarden zijn opgenomen, waardoor naleving geborgd is.

4.4.3 Woningmarktreportage (tussenstap op weg naar een Woonvisie)

Met de fusie van de voormalige gemeenten Moordrecht, Zevenhuizen-Moerkapelle en Nieuwerkerk aan den IJssel is het van belang dat er een nieuwe woonvisie wordt opgesteld. Als tussenstap naar een nieuwe woonvisie heeft de gemeente een analyse van de woningmarkt uitgevoerd. De marktrapportage is een tussenstap op weg naar de Woonvisie en schetst zoveel mogelijk de feitelijke situatie: de woningvoorraad en vraag naar en aanbod van woningen en is niet gericht op de technische kwaliteit van de woningen. De woningmarktrapportage is in september 2011 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

4.4.4 Woonvisie gemeente Zuidplas

Plezierig wonen in het eigen dorp: dat is waar de gemeente Zuidplas voor staat. De Woonvisie 'Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas' geeft aan hoe de gemeente dit wil bereiken op het gebied van wonen, woonomgeving, welzijn en zorg. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld voor starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.

Binnen alle dorpen bestaat de grootste voorkeur voor eensgezinswoningen.

4.4.5 Waterplan Zuidplas

Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewatersysteem, rioolsysteem en het (ondiepe) grondwater in de gemeente Zuidplas. Het waterplan richt zich op het gehele gemeentelijke gebied, waarbij de focus ligt op het bebouwd gebied: de kernen Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Moerkapelle en Zevenhuizen. Hierbij is van belang dat de kernen niet los gezien kunnen worden van het landelijk gebied en de ontwikkelingen hierin.

De ontwikkeling in het plangebied betreft de sloop van een racketcentrum en de nieuwbouw van woningen. Zie verder hoofdstuk 5.

4.4.6 Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg juni 2010

In de gebiedsanalyse is een aantal zaken aangegeven die voor de ruimtelijke kwaliteit van de 's-Gravenweg in zijn geheel van belang zijn. Daarnaast zijn er algemeen geldende randvoorwaarden voor de bestaande bebouwde kavels opgesteld. Een aantal van de randvoorwaarden is ook van toepassing op de herontwikkelingslocatie van de 's-Gravenweg 28:

  1. 1. Ruimte voor de kavelsloten (wisselend in breedte) met een groen talud van ca. 3 meter. Door ver van de watergang te bouwen wordt het open karakter behouden, wat karakteristiek is voor het gebied;
  2. 2. Bouwhoogtes passend bij de typologie van de 's-Gravenweg;
  3. 3. Omvang van de bouwvolumes wordt beperkt, de bebouwing is te gast in het groen;
  4. 4. Keuze uit verschillende kapvormen, diversiteit past bij de omgeving.

Naast genoemde voorwaarden uit het ruimtelijk toetsingskader zijn er voor de locatie nadere randvoorwaarden gedefinieerd.

  1. 1. Wonen aan het erf (reeks van erfjes) als uitgangspunt, de ontsluiting is tegelijk minimaal vormgegeven;
  2. 2. Verweving van landschappelijk groen met compacte bebouwing. De bestaande landschappelijke waarden mogen niet vervangen worden.
  3. 3. Kleine clustertjes van 3 tot 4 woningen, zonder seriematigheid, rond een erf/straatje met daartussendoor landschap is een manier om een juiste verhouding van rood en groen te verkrijgen. Met compact bouwen blijft er meer ruimte over voor het groen op het kavel.
  4. 4. Maximaal 10 woningen;
  5. 5. De te realiseren woning direct gesitueerd aan de 's-Gravenweg 28 is gericht op de 's-Gravenweg en voegt zich naar het karakter daarvan (maat, schaal, positie). Voornaam wonen aan de 's-Gravenweg met daarachter een duidelijk ondergeschikte typologie;
  6. 6. Het naastgelegen bedrijf (Neeleman 's-Gravenweg 32) mag niet belemmerd worden in zijn huidige vergunde bedrijfsvoering. Tevens is deze medebepalend voor het toekomstig woongenot dat hier is te realiseren. Een passende groene afscherming tussen 's-Gravenweg 28 en het bedrijf is noodzakelijk;
  7. 7. Streven naar behoud van minimaal 50% van de aanwezige bomen op het perceel. Anders dan de meeste kavels aan de 's-Gravenweg (vlak en gras) bestaat de kavelrand uit bomen. Het onderscheidt zich daarmee;
  8. 8. Maximale bouwgrens op terrein is achterste rooilijn van de voormalige tennishal;
  9. 9. Doorsteek langzaam verkeer naar Groene Zoom voor de verbetering van de toegankelijkheid van het gebied.

Bij de ontwikkeling van het plan is rekening gehouden met bovenstaande punten. Het stedenbouwkundig plan, zoals opgesteld door de ontwikkelaar/architect is beoordeeld door de gemeente en akkoord bevonden. Een groene afscherming is mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen door middel van tuin- en groenvoorziening binnen de bestemming op te nemen. Daarnaast zijn groenstroken opgenomen voor openbaar groen. De afschermende werking is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels. Gebruik van de als Wonen bestemde gronden is uitsluitend toegestaan indien een houtsingel is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de 's-Gravenweg 28 te Nieuwerkerk aan den IJssel en bestaat in de huidige situatie uit een racketcentrum.

Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Het plangebied is gelegen in peilgebied EGB-4 met een streefpeil van NAP -2,2 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0005.png"

Figuur 5.1 Waterkwantiteit

Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Ten noordwesten van het plangebied is de Ringvaart, een boezemwatergang, gelegen. Ten zuidoosten is een hoofdwatergang gelegen en ten noordoosten en ten zuidwesten is overig water gelegen. De watergangen zorgen voor de afwatering van het gebied.

Veiligheid en waterkeringen

Aan de achterzijde van het perceel is langs de Ringvaart een boezemkade gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kernzone van deze kering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de sloop van het aanwezige racketcentrum mogelijk en de bouw van een tiental woningen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het HHSK dient 5% van de toename in verharding te worden gecompenseerd mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt.

Door de sloop van de bestaande bebouwing in het plangebied en de bouw en aanleg van een tiental woningen met grote tuinen, zal de verharding in het plangebied naar verwachting afnemen, maar in ieder geval niet met meer dan 500 m2 toenemen. Compensatie van oppervlaktewater is dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud worden gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Vormvrije Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van maximaal 10 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.2 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De 's-Gravenweg ligt parallel aan de N219 (Capelle aan den IJssel – Nieuwerkerk aan den IJssel/A20) en leidt in oostelijke richting naar de kern Nieuwerkerk a/d IJssel en in westelijke richting naar Capelle a/d IJssel. Even ten westen van het plangebied is het mogelijk om via de Burg. van Beresteijnlaan naar de oostelijke wijken van Rotterdam te gaan. De 's-Gravenweg vormt de belangrijkste ontsluitingsweg voor het plangebied.

De wegen in de gemeente Zuidplas zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. Zo is de 's Gravenweg een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De N219 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h.

Langzaam verkeer

Conform Duurzaam Veilig maakt het fietsverkeer op de 's-Gravenweg van dezelfde rijbaan gebruik als het gemotoriseerde verkeer. Even ten westen van het plangebied is het voor het fietsverkeer mogelijk om via de Klaas Klinkertweg in noordelijke richting naar de oostelijke wijken van Rotterdam te rijden. In zuidelijke richting heeft de fiets eigen fietsvoorzieningen in de vorm van een solitair fietspad dat in tweerichtingen bereden wordt. Dit fietspad kruist de N219 en leidt naar Capelle aan den IJssel waar het aansluit op het fietsnetwerk van deze kern. Langs de N219 liggen ook vrijliggende fietspaden die in twee richtingen bereden worden. Ook is in dit bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een langzaamverkeersroute te realiseren richting de Bermweg.

Verkeersgeneratie

De wijziging van gebruik kan effect hebben op de verkeersafwikkeling. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt. Daarvoor wordt de huidige verkeersgeneratie afgezet tegenover de toekomstige verkeersgeneratie.

Om de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied inzichtelijk te maken zijn kencijfers van CROW gehanteerd. Daarbij is uitgegaan van het worst case scenario dat houdt in dat voor de huidige situatie uitgegaan is van minimale verkeersgeneratie en voor de toekomstige situatie van maximale verkeersgeneratie. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. Het plangebied ligt in de gemeente Zuidplas. Deze gemeente is volgens CBS een matig stedelijke omgeving [statline.cbs.nl]. Aangezien voorliggend plan buiten de kernen van de gemeente ligt valt het plangebied in de categorie buitengebied van CROW [publicatie 317, CROW-2012].

Huidige verkeersgeneratie

Het racketcentrum heeft een oppervlakte van circa 2.900 m2 bvo. CROW heeft kencijfers voor een tennishal: 3,4 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo [publicatie 317, CROW-2012]. Dit komt neer op een verkeersgeneratie van circa 100 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient met een factor van 1,09 te worden omgerekend. Omgerekend naar een werkdag is dit circa 105 mvt/werkdagetmaal.

Toekomstige verkeersgeneratie

Binnen het plangebied worden 10 luxe vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Volgens kencijfers van CROW heeft een vrijstaande koopwoning een maximale verkeersgeneratie van circa 8,6 mvt/weekdagetmaal [publicatie 317, CROW-2012]. Hiermee komt de totale verkeersgeneratie uit op circa 86 mvt/weekdagetmaal. Om de verkeersgeneratie voor een werkdag te verkrijgen dient met een factor van 1,11 te worden omgerekend. Dit komt neer op circa 95 mvt/werkdagetmaal.

Verkeersafwikkeling

Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie verminderen. Geconcludeerd wordt dat de verkeergeneratie goed kan worden afgewerkt op de huidige infrastructuur.

Parkeren

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een wijziging van de parkeerbehoefte. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte dient gerekend worden met de parkeerkencijfers uit het Gemeentelijk Verkeer- en VervoerPlan (GVVP) van de gemeente Zuidplas. Nieuwe vrijstaande koopwoningen vallen onder de categorie woning duur waarvoor een parkeerkencijfer geldt van 1,9 – 2,1 per woning [GVVP, Zuidplas]. Het uitgangspunt is daarbij het hanteren van het gemiddelde kerncijfer. Voor tien woningen komt de parkeerbehoefte hierdoor uit op 20 parkeerplaatsen. Het parkeren zal door de ruime opzet van de kavels grotendeels op eigen terrein plaatsvinden. Daarnaast is voldoende ruimte in het openbare gebied om in het benodigde aantal parkeerplaatsen te kunnen voldoen. Daarbij dient voldaan te worden aan de bovenstaande kencijfers.

Conclusie

De ontsluiting van het terrein is voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer goed te noemen. Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersgeneratie marginaal wijzigen. Geconcludeerd wordt dat de verkeergeneratie goed kan worden afgewerkt op de huidige infrastructuur. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door aan te sluiten bij de parkeerkencijfers uit het GVVP van de gemeente Zuidplas. De parkeerplaatsen zullen zo veel mogelijk op eigen terrein worden gefaciliteerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.3 Geluid

6.3.1 Wegverkeerslawaai

Ontwikkeling

Het plan maakt de realisatie van maximaal tine nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan 's-Gravenhout - akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Buro Bouwfysica B.V., 2016). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.

Resultaat en conclusie

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat het wegverkeer op de N219 leidt tot een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 53 dB op de meest zuidelijke begrenzing van het bouwvlak binnen het bestemmingsplan. Vanwege de overige beschouwde wegen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Bron- / overdrachtsmaatregelen om de geluidbelastingen te reduceren zijn gelet op het geringe aantal woningen waarbij sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, redelijkerwijs niet mogelijk of stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard.

Om het plan mogelijk te maken is een hogere grenswaarde procedure doorlopen. Het vaststellen van een hogere waarde impliceert dat op grond van het gemeentelijk geluidbeleid eisen worden gesteld aan de woningen waarbij de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Deze eisen hebben met name betrekking op de aanwezigheid van geluidluwe zijdes en geluidluwe buitenruimtes. Met de beoogde invulling van het plan kan worden voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid met betrekking tot geluidluwe zijden en geluidluwe buitenruimten.

Uitgaande van maximaal 10 woningen en gelet op de optredende geluidsbelastingen en de gewenste flexibiliteit is voor drie woningen een hogere waarde vastgesteld van 53 dB. Tegen het besluit zijn geen zienswijzen ingesteld.

6.3.2 Overig

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein of de spoorlijn. De aspecten industrielawaai en spoorweglawaai vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

6.4 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen zijn gelegen die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Binnen het plangebied is wel een propaantank gelegen (opslag 8 m3 propaan in bovengrondse tank). Dit is geen Bevi-inrichting, tevens is de tank niet meer in gebruik.

Ten zuidwesten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een aardgasleiding van de Gasunie (A-518-KR-032, diameter 30 inch, druk 66,2 bar). Volgens de risicokaart is de PR 10-6 contour ter hoogte van het plangebied niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van de leiding is 380 m. Het plangebied ligt op circa 360 m afstand van de leiding, een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied. Gezien de omgeving van de leiding, in de directe omgeving bestaan de gronden voornamelijk uit agrarische gronden met incidentele bebouwing, zal het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriënterende waarde zijn gelegen. Door de beperkte ontwikkeling van een tiental woningen op een relatief grote afstand van de leiding en omdat slechts een klein deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van de leiding ligt, zal het aantal personen binnen het invloedsgebied nauwelijks toenemen. Naar verwachting heeft dit ook nauwelijks invloed op het groepsrisico. De aanwezigheid van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Ten zuidoosten van het plangebied vindt daarnaast vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N219. Het invloedsgebied van de weg is 200 m. Het plangebied ligt op circa 60 m van de weg. Dit is binnen het invloedsgebied. Uit tellingen blijkt dat over de weg 234 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico beperkt toenemen. Deze toename leidt echter in geen geval tot een overschrijding van de oriënterende waarde.

Verantwoording groepsrisico

Hierboven is reeds vermeld dat het plangebied binnen de invloedsgebieden van een aardgasleiding en een provinciale weg is gelegen. Door de ligging van het plangebied binnen de invloedsgebieden is een verantwoording van het groeprisico noodzakelijk. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.

Het groepsrisico voor zowel de gasleiding als de provinciale weg is in de huidige situatie zeer beperkt. Er vindt geen overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico plaats. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 10 woningen. Volgens de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico wordt bij woningen uitgegaan van een personendichtheid van gemiddeld 2,4 personen per woningen. Dit betekend dat de personendichtheid binnen het plangebied met circa 24 personen zal toenemen. Door de relatief grote afstand van het plangebied tot de aardgasleiding zal de toename van de personendichtheid nauwelijks een effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. De afstand tot de weg is kleiner, maar door het beperkte aantal transporten met gevaarlijke stoffen, zal ook hier het groepsrisico beperkt blijven. Het groepsrisico zal in geen geval groter worden dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten voldoende is. Het plangebied wordt ontsloten door de 's-Gravenweg. Door deze weg en vervolgens de hierop aansluitende wegen is het plangebied goed te bereiken voor hulpdiensten en ook goed te ontvluchten tijdens een calamiteit.

Conclusie

Door de geringe personendichtheid binnen het invloedsgebied van zowel de gasleiding als de provinciale weg en daarmee het relatief lage groepsrisico wordt het groepsrisico verantwoord geacht.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.5 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Door ATKB is ter plaatse van het plangebied indicatief en aanvullend historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4; Bijlage 5). Het doel van deze onderzoeken was het vaststellen van de kwaliteit van de grond in het kader van de voorgenomen transactie van de locatie en het bepalen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde ontwikkeling.

Uit het vooronderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied bij de Omgevingsdienst Midden Holland geen bodembedreigende activiteiten zijn geregistreerd. Uit het onderzoek blijkt verder dat in de bovengrond hoofdzakelijk lichte verontreinigingen met overwegend zware metalen zijn aangetroffen. Op het noordelijke deel van het terrein is tevens een matige verontreiniging met koper vastgesteld. Aangezien de bovengrond van het zuidelijk terreindeel ten hoogste licht verontreinigd is, wordt aangenomen dat op het noordelijk terreindeel sprake is van een incidentele verhoging.

Op basis van het indicatieve onderzoek uit 2010 en het aanvullend historisch onderzoek kan worden gesteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.

6.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 6.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijnstof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een tiental woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof direct langs de N219 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.8 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van woningen. Woningen zijn milieugevoelige functies. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook voornamelijk woningen gelegen. Deze woningen vormen geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Ten zuidwesten van het plangebied is daarnaast een bedrijf gelegen. Ter plaatse is bedrijfsvoering uit de milieucategorie 2 uit de VNG-uitgave mogelijk. Voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk. De beoogde woningen zullen op circa 30 m afstand van dit aanwezige bedrijf worden gerealiseerd. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

Ten noordoosten van het plangebied is daarnaast het Autobedrijf Neeleman gelegen. Bij dit bedrijf vindt enerzijds handel in vrachtauto's plaats (SBI-code 451). Anderzijds vindt hier stalling van vrachtauto's met koelinstallaties plaats (SBI-code 5221). Beide activiteiten vallen binnen milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk en 50 m tot gemengd gebied. De maximaal planologische mogelijkheden ter plaatse zijn tevens bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie 3.2. Het plangebied is aan te merken als gemengd gebied omdat sprake is van lintbebouwing met menging van de functies (agrarische) bedrijvigheid en wonen. Tevens is de locaties (deels) binnen de zone van de Schielandweg (N219) gelegen.

Met de richtafstand van 50 m die voor het plangebied geldt ten opzichte van het Autobedrijf Neleman wordt in het stedenbouwkundig plan rekening gehouden. De beoogde woningen worden op minimaal 50 m afstand van de bedrijfsbestemming gerealiseerd. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand waardoor ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens wordt hiermee geborgd dat het aanwezige bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Omdat de planologische mogelijkheden op de locatie van het autobedrijf ook maximaal bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.2 zijn en de richtafstand is gemeten vanaf de bedrijfsbestemming, wordt het aanwezige bedrijf ook niet in zijn toekomstige (uitbreidings)mogelijkheden beperkt.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit (half)verharding, bebouwing, vervallen tennisbanen en beplanting. Langs de randen van het plangebied liggen watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ruime afstand van het plangebied zijn ecologische verbindingszones gepland. Op relatief grote afstand van het plangebied is ook belangrijk weidevogelgebied aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0006.png"

Figuur 7.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de watergangen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de steenuil, buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

De waterspitsmuis komt voor rond zuiver, niet te voedselrijk water met watervegetatie en ontwikkelde oevervegetaties en in dichte, kruidachtige vegetaties. De ontwikkelde oevervegetaties en dichte kruidachtige vegetaties ontbreken in het plangebied. De waterspitsmuis komt hier niet voor.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.

De rugstreeppad leeft vooral in open terreinen waar de bodem en vegetatie regelmatig veranderingen ondergaan, bij voorkeur op droge en losgrondige (zand)bodems die snel opwarmen. Dit biotoop komt niet voor in het plangebied.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Reptielen

Door het gebrek aan broeihopen in het plangebied wordt het voorkomen van de ringslang uitgesloten.

Weekdieren

In en grenzend aan het plangebied is geen helder, stilstaand of zeer zwakstromend water met een rijke plantengroei (zoals ondergedoken vaatplanten, draadalgen, als planten met drijvende bladeren) aanwezig. Het voorkomen van de platte schijfhoren wordt dan ook uitgesloten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 7.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 7.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsrege- ling Ffw tabel 1 grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
nee
Ontheffingsrege- ling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper Ja
tabel 3 bijlage 1 AMvB bittervoorn Ja
bijlage IV HR alle vleermuizen Ja
vogels cat. 1 t/m 4 steenuil, buizerd, gierzwaluw en huismus Ja

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ruime afstand van het plangebied zijn ecologische verbindingszones gepland. Op ruim 700 m ten zuidoosten van het plangebied ligt belangrijk weidevogelgebied. Gezien de afstand en de tussenliggende golfbaan treedt verstoring als gevolg van de realisatie (tijdelijke bouwactiviteiten) en het gebruik (wonen) niet op.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is in 2013 ecologisch veldonderzoek naar vleermuizen, broedvogels met vaste nesten en vissen uitgevoerd (bijlage 3). Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied en directe omgeving is foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Het ontbreekt aan vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Tevens zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Ook het voorkomen van beschermde vissen is niet aangetoond.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • In het plangebied zijn in lage dichtheid foeragerende vleermuizen waargenomen. Gedurende en na de ontwikkeling van het terrein is het mogelijk dat vleermuizen op en in de directe omgeving blijven foerageren. In de directe omgeving van het plangebied is ook voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten worden uitgesloten. Andere matig of zwaar beschermde soorten zijn niet aanwezig in het plangebied.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

7.2.1 Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijke beleidsnota archeologie Zuidplas

Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Zuidplas (d.d. september 2010) ligt het plangebied in een gebied met een lage (geel), hoge (licht rood) en zeer hoge verwachtingswaarde (donker rood). Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpGravenweg28Nwk-Va01_0007.png"

Figuur 7.2 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek.

De ontwikkelingsruimte in dit bestemmingsplan is gelegen op locaties waar sprake is van archeologische verwachtingswaarden. Om aantasting van deze waarden te voorkomen is in het bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen.

Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

7.2.2 Conclusie

Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden zijn in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1 t/m 3' opgenomen. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet bureau- en eventueel vervolgonderzoek hebben uitgewezen dat archeologische resten niet worden verstoord. Voor de vergunningverlening wordt dit getoetst.

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik.

8.2 Inleidende Regels

Conform SVBP 2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

8.3 De Bestemmingen

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Artikel 3 Groen

Gebruik
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten en de daarbij behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen en waterpartijen met bijbehorende kunstwerken, objecten van beeldende kunst en speelvoorzieningen.

Bouwen
Binnen de bestemming mogen slechts gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van maximaal 25 m².

Artikel 4 Tuin

Gebruik
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor een tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.

Bouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden enkele specifieke bepalingen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Gebruik
De voor 'Verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.

Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Artikel 6 Water

Gebruik
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken.

Bouwen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Artikel 7 Wonen

Gebruik
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².

Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.

Bouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning niet is toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.

Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien eerst een groensingel wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze groensingel dient voor de landschappelijke inpassing en ter afscherming van de reeds bestaande woningen en voor de nieuwe woningen zelf. Na 1 jaar na de verlening van de omgevingsvergunninf voor het bouwen dient de groensingel een hoogte van minimaal 2 meter te hebben.

Artikel 8 t/m Artikel 10Waarde - Archeologie - 1 t/m 3

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het HHSK omtrent de vraag of de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Bro beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  2. 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

9.2 Plangebied

In dit geval betreft het voornemen een bouwplan. De kosten worden in dit geval 'anderzins verzekerd'. De initiatiefnemer heeft een exploitatieovereenkomst afgesloten met de gemeente.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Zienswijzen En Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Voor het plangebied is een nota van uitgangspunten opgesteld. Deze nota is op locatie gepresenteerd aan omwonenden. Een informatieavond op locatie en met in achtneming van de input is de nota van uitgangspunten vastgesteld. Op basis van de nota is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Het ontwerpbestemmingsplan 's Gravenweg 28, Nieuwerkerk aan den IJssel heeft vanaf donderdag 21 mei 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen op het raadhuis, op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de website van de gemeente Zuidplas.

Gedurende de terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om mondeling danwel schriftelijk zienswijzen in te dienen. Het plan was in de genoemde termijn zowel digitaal als in papieren versie te raadplegen.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan diverse instanties ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan te reageren.

De reacties uit het vooroverleg en de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zijn opgenomen in de Nota van Zienswijzen (bijlage 6). In deze nota zijn tevens de ambtshalve aanpassingen opgenomen.

Bijlage 1 Regionale Afstemming

Bijlage 1 Regionale afstemming

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aanvullend Historisch Onderzoek

Bijlage 5 Aanvullend historisch onderzoek

Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van zienswijzen