Herziening Zuidplaspolder 1
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 24-11-2020 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP1-On01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanbouw:
een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:
het, ondergeschikt aan de functie wonen, bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
het, ondergeschikt aan de functie wonen, verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.8 achtergevelbouwgrens / achtergevellijn:
de bouwvlakgrens aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel;
1.9 agrarisch bedrijf / agrarische bedrijvigheid:
een bedrijf dat/bedrijvigheid die uitsluitend of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van een paardenhouderij, een manege en een paardenfokkerij.
Onder andere nader te onderscheiden in:
- a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, waaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
- b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- d. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- e. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
- f. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij), (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- g. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- h. paardenfokkerij: het houden van paarden gericht op productie en verkoop;
- i. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- j. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen en/of van siergewassen, (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
1.10 agrarisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw:
1.11 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.12 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
- de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een bouwperceel betreft:
- een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
- dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;
1.15 bed & breakfast:
een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, gewenst en/of noodzakelijk is;
1.17 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.18 bestaand gebruik:
het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime; dan wel het gebruik dat is toegestaan krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.19 bestaande stikstofdepositie:
stikstofdepositie (in mol stikstof per ha per jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf, conform de bestaande dieraantallen en diercategorieën zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels.
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.31 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant niet direct op de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;
1.32 dakopbouw:
het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;
1.35 erf:
de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel; hieronder vallen in elk geval niet: intensieve veehouderij, glastuinbouw, paardenhouderij, manege en paardenfokkerij;
1.38 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.39 halfvrijstaande woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.40 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.42 horeca(bedrijf):
Een horeca-inrichting als bedoeld in de als bijlage 1 bij de regels opgenomen Horeca categorieënHorecabeleid Zuidplas;
1.43 huishouden:
één persoon een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;
1.44 kavelpad:
niet-openbare verhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, hoofdzakelijk gelegen ter plaatse van de gronden behorende bij één agrarisch bedrijf;
1.45 kassen:
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen;
1.46 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.47 maatschappelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
1.48 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;
1.49 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.50 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.51 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht, houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte activiteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.52 peil:
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
- voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.53 recreatie:
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
1.54 recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
1.55 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
1.56 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 2 van deze regels deel uit maakt;
1.58 stacaravan
een caravan op wielen, die, mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen; een stacaravan is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;
1.59 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.60 vloerpeil:
de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
1.61 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid;
1.62 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.63 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.64 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.65 vrijstaande woning:
Een vrijstaande woning heeft minimaal aan drie zijden een privé-buitenruimte, die bovendien langs twee van de gevels gemiddeld ten minste 2,5 m breed is (eventueel bebouwd met een schuur of garage);
1.66 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.67 woonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;
1.68 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.2 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;
2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
- b. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. tevens voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- d. tevens voor een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- e. tevens voor een paardenrijbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenrijbak';
- f. tevens voor agrarische opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- g. in elk geval niet voor een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
met de daarbij behorende:
- h. tuinen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. fiets- en voetpaden;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. glastuinbouwbedrijven;
- b. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
- c. ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten; met dien verstande dat maximaal 200 m2 van bebouwing ten behoeve van deze activiteit gebruikt wordt;
- d. tevens één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met de daarbij behorende:
- e. tuinen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. fiets- en voetpaden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 19, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
- b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- c. seksinrichtingen;
- d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die vermeld staan in categorie 1 en/of 2 van de als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieen, zijn deze ook toegestaan;
- b. tevens voor een aannemersbedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 van de als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf 3.1.';
- c. tevens voor een goederenwegvervoerbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf';
- d. tevens een luchtballonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - luchtballonbedrijf';
- e. tevens voor een slachterij uit ten hoogste milieucategorie 4 en vleeswaren- en vleesconservenfabrieken uit ten hoogste milieucategorie 3.2 uit de als bijlage 2 opgenomen Staatvan Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slachterij categorie 4 en vleeswaren- en vleesconservenfabrieken categorie 3.2';
- f. tevens voor een goederenwegvervoerbedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 van de als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf 3.1';
- g. tevens voor een vleesverwerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkingsbedrijf';
- h. tevens voor een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- i. tevens voor een groothandel, ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
- j. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- k. uitsluitend voor opslag ten hoogste in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- l. uitsluitend voor parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- m. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a t/m sub l, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m²;
- n. uitsluitend voor opslag ten hoogste in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten dan wel voor opslagactiviteiten die niet specifiek in die Staat zijn genoemd maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag zonder niet-zelfstandige kantoren', met dien verstande dat de vestiging van niet-zelfstandige kantoren als bedoeld onder m. niet is toegestaan;
met de daarbij behorende:
- o. tuinen;
- p. parkeervoorzieningen;
- q. fiets- en voetpaden;
- r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- s. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20,wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
- b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
- d. seksinrichtingen;
- e. zelfstandige kantoren;
- f. onderkomens;
- g. horeca;
- h. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- i. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. .
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- c. wegen en paden;
- d. voorzieningen van openbaar nut;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. objecten van beeldende kunst;
- g. speelvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20 wordt in elk geval
gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
6.4 Afwijken van de gebruiks- en bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3, sub c, voor de plaatsing van een jongerenontmoetingsplaats, met dien verstande dat:
- a. het woonmilieu in de directe omgeving hier geen onevenredige overlast van mag ondervinden;
- b. de jongerenontmoetingsplaats zichtbaar is vanaf de openbare weg;
- c. de bouwhoogte maximaal 4 m1 bedraagt;
- d. de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt;
e. de minimale afstand tot een woning ten minste 30 m1 bedraagt.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke dienstverlening;
- b. een ondergeschikte horeca-inrichting uit ten hoogste horecacategorie 0 zoals die staan vermeld in Bijlage 2Horeca categorieën Horecabeleid Zuidplas;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. kunstwerken.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder a voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, mits ten hoogste 5% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden wordt bebouwd en de goot- en bouwhoogte van gebouwen maximaal 3 m1 respectievelijk 4 m1 bedraagt en de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m1 bedraagt.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. permanente bewoning;
- b. seksinrichtingen;
- c. jeugd-/kinder-/buitenschoolseopvang, anders dan bedoeld in 7.1;
- d. zelfstandige horeca;
- e. onderkomens;
- f. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Ringvaartzone
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Ringvaartzone' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- b. recreatief medegebruik;
- c. tevens voor een gemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
- d. het behoud danwel het herstel en/of de ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de ringvaartzone;
- e. de ontwikkeling en inrichting van een landschappelijke zone;
- f. groenvoorzieningen;
- g. fiets-, ruiter- en voetpaden;
- h. speelvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. parkeervoorzieningen;
- k. kunstwerken.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
- d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- f. tuinen;
- g. toegangspaden en in- en uitritten;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. kunstwerken.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. ten hoogste 2x1 doorgaande rijbanen, voor zover het betreft de Provincialeweg N219;
- c. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- d. geluidwerende voorzieningen;
- e. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- f. voet- en fietspaden;
- g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- h. voorzieningen van openbaar nut;
- i. straatmeubiliair;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. kunstwerken.
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep tot maximaal 70 m2;
- b. uitsluitend voor een erf behorende bij een woning, ter plaatse van de aanduiding 'erf';
- c. tevens voor een dierenkliniek, ter plaatse van de aanduiding 'dierenkliniek';
- d. tevens voor een kantoor en bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 van de als bijlage 2 op genomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- e. tevens voor een kantoor en bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 op genomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- f. uitsluitend voor een woonschepenligplaats, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
met de daarbij behorende:
- g. tuinen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. wegen, fiets- en voetpaden;
- j. speelvoorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. kunstwerken.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
- b. horeca;
- c. seksinrichtingen;
- d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Leiding - Gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding ter plaatse van de weergegeven 'hartlijn leiding – gas'.
13.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de gasleiding.
13.3 Bouwregels
Op de in 13.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leiding met een maximale hoogte van 3 m1.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3 en toestaan dat ingevolge de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding;
- c. dit geen kwetsbare objecten betreffen.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Leiding - Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) drink- en/of rivierwaterleiding.
14.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de waterleiding.
14.3 Bouwregels
Op de in 14.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.3 Afwijking van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
- a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Afwijking van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
- a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 3'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkeringen;
- b. waterstaatkundige voorzieningen;
- c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
17.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.
17.3 Bouwregels
17.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
17.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
19.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
- 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de
inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. - 2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. - 3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub 1 en 2 van dit lid uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
19.3 Parkeren en laden & lossen
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
- c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en/of b,
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
19.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 19.3 sub a is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
20.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 17 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
20.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
- 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;
- 5. de bestemmingsregels voor het toestaan van één paardenbak per perceel, binnen het bouwvlak of direct grenzend aan het bouwvlak, zonder tredmolens en zonder lichtmasten, met een oppervlakte van ten hoogste 800 m2 en waarbij een omheining / hekwerk van maximaal 1,5 m1 kan worden toegestaan;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering'.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
22.1 Algemeen
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
- 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen, toevoegen en/of schrappen van aanduidingen, mits het wijzigingen bedtreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad;
met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering'.
22.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen, ten behoeve van de bouw van nieuwe lint- of laanbebouwing of vernieuwing van bestaande lint- of laanbebouwing in de lintzone met inbegrip van een herindeling van de percelen, in de vorm van:
- a. vrijstaande en halfvrijstaande woningen en woongebouwen:
- 1. met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven, in- en uitritten;
- 2. in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot maximaal 70 m²;
- b. woon-werk combinaties, waarbij de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze regels; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;
- c. de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven met dien verstande dat de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze regels; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;
- d. (ontsluitings)weg(en), fiets- en voetpaden alsmede watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;
met inachtneming van de volgende bepalingen:
- e. in het wijzigingsplan worden bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de hoofdgebouwen (woningen), bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de woning dienen te worden gebouwd;
- f. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. bij de wijziging wordt nadrukkelijk aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige opzet in de aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van lint- of laanstructuur en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving;
- h. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient ten behoeve van de bouw van (nieuwe) woningen vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn gewaarborgd ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functies. Dit betekent onder andere dat, de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten;
- i. de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten binnen de lintzone mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegde gezag;
- j. de te realiseren lintzone dient duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
- 1. een te realiseren GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid;
- 2. het uitvoeren van de woningen met de vaste- en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen;
- 3. het geluidniveau binnen alle woningen mag niet meer bedragen dan 33 dB;
- k. de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitregels. In de beeldkwaliteitregels wordt onderscheid gemaakt in gebieden met een 'zware' en met een 'lichte' regie. Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de hoofdontsluitingsroute), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
- l. in het uitwerkingsplan wordt de exacte ligging van de lokale (dwars) ontsluitingswegen en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd. Nagestreefd wordt om binnen de lintzone om de 200 meter een aansluiting naar de omliggende (nieuwe) woon- en werkgebieden te maken in de vorm van een weg of een fietspad;dit betekent dat de infrastructuur ter plaatse van of in de directe nabijheid van de opgenomen indicatieve infrastructuur wordt aangelegd c.q. overeenkomstig de opgenomen lijnstructuur de wegen worden aangelegd;
- m. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd, daarbij dient de waterstructuur aan te sluiten op de waterstructuur van de aangrenzende percelen;
- n. in het wijzigingsplan wordt tenminste 10% aan water gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale wijzigingsplan met dien verstande dat het water op het bouwperceel aaneengesloten aangelegd dient te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (de naar de naar weg georiënteerde zijde) van het perceel gesitueerd te worden;
- o. in het wijzigingsplan wordt de normering voor het te hanteren vloerpeil opgenomen. Daarbij geldt dat, ter voorkoming van wateroverlast op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied waarin het wijzigingsgebied is gesitueerd, het te hanteren vloerpeil nader wordt bepaald, met dien verstande dat vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met de op te nemen normering;
- p. de parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
- q. uitsluitend toegestaan zijn vrijstaande, halfvrijstaande woningen, woongebouwen, alsmede bedrijfsgebouwen ten dienste van de woon-werk combinaties en bedrijfsgebouwen;
- r. ten aanzien van de bebouwings- en gebruikregels voor woningen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen zoveel mogelijk het bepaalde in Artikel 12 Wonen voor woningen in acht genomen wordt; met inachtneming van de bepalingen in deze wijzigingsbevoegdheid;
- s. het bouwperceel mag tot maximaal 30% bebouwd worden;
- t. de inhoud van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, bedraagt maximaal 750 m³;
- u. het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen per bouwperceel bedraagt ten hoogte 30%;
- v. de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10 meter;
- w. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 meter;
- x. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen per woning of woongebouw bedraagt maximaal 70 m²;
- y. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
- z. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
- aa. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter;
- ab. de gebouwen gebouwd moeten worden in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 15 meter uit de as van de (aanliggende) weg;
- ac. de afstand van het hoofdgebouw (woning of woongebouw), uitgezonderd voor halfvrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden, en bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
- ad. de afstand van nieuw op te richten hoofdbebouwing tot bestaande hoofdbebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 meter, uitgezonderd voor halfvrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden;
- ae. in het wijzigingsplan bepaald kan worden dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden afwijking te verlenen voor verhoging van de toegestane hoogte met maximaal 3 meter, mits:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
- 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
- af. ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen;
- ag. in het wijzigingsplan wordt de ligging van de (ontsluitings)weg(en) en voet- en fietspad(en) in een bestemming 'Verkeer' vastgelegd als bedoeld in artikel 10;
- ah. in het wijzigingsplan het water vastgelegd wordt in de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 11.
Artikel 23 Overige Regels
23.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer-verblijf';
- c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
- d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
23.2 Zwembaden
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:
- 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 m1 van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
- 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m1 onder peil;
- 6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
23.3 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken - geen bouwwerken zijnde - en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
23.4 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
23.5 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
24.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 24.1 met maximaal 10 %.
24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
24.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
24.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1".
Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op
Hoofdstuk 1 Inleiding
Gemeente Zuidplas is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, dienen alle gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied. Een actueel bestemmingsplan is een plan van maximaal 10 jaar oud. Een niet actueel bestemmingsplan betekent dat er geen leges meer geïnd kunnen worden. Met de Wro is er een stimulans ontstaan voor het hebben van bestemmingsplannen, welke maximaal 10 jaar oud zijn.
1.1 Doel
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" is om de twee oude bestemmingsplannen, "Landelijk Gebied 1990" van Zevenhuizen en "Buitengebied 1988" van Nieuwerkerk aan den IJssel, in het plangebied samen te voegen, te actualiseren en te moderniseren, aangezien het bestemmingsplan "Zuidplas-West" - dat voor dit plangebied in 2009 is vastgesteld en grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakte - bijna in zijn geheel is vernietigd door de Raad van State (voor een nadere toelichting: zie hieronder, onder 'achtergrond'). Op de korte termijn zijn plannen voor grootschalige woningbouw komen te vervallen. Wel blijven maatwerkoplossingen mogelijk.
Achtergrond
Waar in de bestemmingsplannen "Zuidplas-West" (Nieuwerkerk aan den IJssel) en "Zuidplas-West" (Zevenhuizen-Moerkapelle) grootschalige ontwikkelingsplannen voor de Zuidplaspolder werden opgesteld, wordt dat voor deze bestemmingsplanperiode getemporiseerd. De Raad van State heeft het onderdeel Ringvaartdorp vernietigd, dus moet er worden teruggevallen op bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" van de voormalige gemeente Zevenhuizen en "Buitengebied 1988" van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Omdat deze twee bestemmingsplannen langer dan tien jaar geleden zijn vastgesteld, worden deze nu geactualiseerd. De komende tien jaar komen er voorlopig op grote schaal geen nieuwe woningen, bedrijfsterreinen en uitbreiding van de glastuinbouw in het plangebied. Wel is er ruimte voor maatwerk.
In de Nota Ruimte van 2003 is de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda (RZG), globaal gelegen tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda (Zuidplas), aangewezen als uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. Voor de uitwerking van deze opgave zijn in 2006 de hoofdkeuzen tot 2030 vastgelegd in de Interregionale Structuurvisie (ISV) driehoek RZG. Op basis hiervan zijn twee uitwerkingen opgesteld: het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP) dat is vastgesteld door de raden van de vijf voormalige Zuidplasgemeenten en de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost door Provinciale Staten. In het ISP werd uitgegaan van een ruimtebehoefte voor 15.000 woningen in de periode van 2010 tot 2020 en nogmaals 15.000 woningen in de periode van 2020 tot 2030. In 2008 is door de binnen de Zuidplaspolder bestaande samenwerkingsverbanden (Regionale Ontwikkelorganisatie Zuidplas en Grondbank RZG Zuidplas) bepaald dat deze ambitie wordt teruggebracht tot in totaal 15.000 woningen. Tussen Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen zou het Ringvaartdorp zich kunnen ontwikkelen, plaats biedende aan 6.000 van deze woningen.
In de Herijkingsnota 2013 van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, later bevestigd in 2014 in de Visie Ruimte en Mobiliteit van Provinciale Staten van Zuid-Holland, is aangegeven dat de ontwikkeling van zowel het Ringvaartdorp als het naastgelegen Nieuwe Midden wordt getemporiseerd. Dat betekent dat er nu behoefte is aan een bestemmingsplan voor de vernietigde plandelen, dat – analoog aan Het Nieuwe Midden – bestaat uit een conserverende agrarische bestemming met waar mogelijk ruimte voor maatwerkoplossingen.
Afbeelding 1.1.: Zuidplas-West, opgeknipt in twee plandelen, en de vernietigde delen hiervan.
Het doel van de bestemmingsplannen "Zuidplas-West (Nieuwerkerk aan den IJssel)" en "Zuidplas-West (Zevenhuizen-Moerkapelle)" was om de planologische kaders voor gebiedsontwikkeling in het gebied 'Zuidplas West' zoals opgenomen in het ISP Zuidplas en het Streekplan Zuid Holland Oost, tweede partiële herziening alsmede de kwalitatieve uitgangspunten en milieuhygiënische randvoorwaarden zoals opgenomen in de documenten 'Ontwerpen aan de Zuidplaspolder' en 'Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder', juridisch-planologisch vast te leggen. Vanwege de crisis oordeelde de Raad van State echter dat de realisatie van het "Ringvaartdorp" binnen de bestemmingsplantermijn van 10 jaar niet meer aannemelijk was. Om die reden is dit bestemmingsplanonderdeel op 10 augustus 2011 vernietigd (zie afbeelding 1.1.). Door de vernietiging zijn de oude bestemmingsplannen weer van kracht geworden: "Landelijk Gebied 1990" (Zevenhuizen, 1990) en "Buitengebied" (Nieuwerkerk aan den IJssel, 1988). Die worden nu, met het voorliggende plan, geactualiseerd en gemoderniseerd voor de komende tien jaar, met ruimte voor maatwerkoplossingen. Bovendien zijn deze twee gebieden samengevoegd in voorliggend bestemmingsplan. Tegen het einde van planperiode van dit bestemmingsplan zal worden bezien of, al dan niet in gewijzigde vorm, invulling wordt gegeven aan het Ringvaartdorp.
De lintzones en de bijbehorende wijzigingsbevoegdheden binnen dit gebied zijn niet vernietigd en daar blijven de regelingen uit de bestemmingsplannen Zuidplas-West van toepassing. Het gebied binnen het plandeel Zevenhuizen-Moerkapelle waaraan goedkeuring is onthouden en reparaties nodig waren, ligt binnen de rode lijnen. Dit gebied is omsloten door de Zuidplasweg, de Knibbelweg en de Zuidelijke Dwarsweg. Het gebied binnen het plandeel Nieuwerkerk aan den IJssel waaraan goedkeuring is onthouden en reparaties nodig waren, ligt binnen de groene lijnen. Dit gebied is omsloten door de Zuidelijke Dwarsweg, de 2e Tochtweg tot huisnummer 74 (ca. 800 m), vervolgens in een directe lijn naar 1e Tochtweg 25b en vanaf daar naar de Zuidelijke Dwarsweg.
Herstelbesluit n.a.v. uitspraak Raad van State d.d. 28 oktober 2020
Het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 1' is door de gemeenteraad van Zuidplas op 16 oktober 2018 vastgesteld. Tegen dit besluit tot vaststelling tekenden verschillende appellanten beroep aan. Op 28 oktober 2020 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak over de ingediende beroepsschriften (ECLI:NL:RVS:2020:2506). De volledige uitspraak is opgenomen in bijlage 5. De Afdeling oordeelde dat het beroepsschrift van meerdere appellanten gegrond was, vernietigde het besluit van de gemeenteraad van 16 oktober 2018 op genoemde onderdelen en bepaalde de aanpassingen in de planregels en verbeelding die in de plaats treden van de vernietigde delen van het besluit. De Afdeling heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat de daarin aangegeven onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl); en binnen 39 weken na verzending om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het voorliggende herstelde plan voorziet in het eerste.
1.2 Gekozen Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard, waarbij niet de mogelijkheden uit het voorgaande plan "Zuidplas-West (Zevenhuizen-Moerkapelle)", maar die uit de dáárvoor geldende plannen ("Landelijk Gebied 1990" van Zevenhuizen en "Buitengebied 1988" van Nieuwerkerk aan den IJssel) zijn aangehouden. De regelingen zijn samengevoegd, geactualiseerd en gemoderniseerd. Dit heeft geresulteerd in een gedetailleerde planopzet, waarbij per perceel concreet en gedetailleerd is aangegeven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan. Wel zijn enkele wijzigingsbevoegdheden uit het voorgaande plan "Zuidplas-West" gecontinueerd, waaronder een gedeelte van de verdichting / ontwikkeling van de lintzone ten westen van de Bierhoogtweg en de Knibbelweg.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied "Herziening Zuidplaspolder 1" ligt binnen de gemeente Zuidplas op het grondgebied van de kernen Nieuwerkerk aan den IJssel en Zevenhuizen. Het plangebied ligt ten zuidoosten van Zevenhuizen en ten noorden van Nieuwerkerk aan den IJssel. Woonwijk Nesselande (gemeente Rotterdam) ligt direct ten westen van het plangebied. De noordelijke grens wordt gevormd door de perceelsgrenzen van de percelen ten noorden van de N219. De oostelijke grens wordt gevormd door de (watergang ten westen van de) Knibbelweg. De zuidelijke grens wordt gevormd door de grens van de vernietigde woonbestemming uit de voorgaande plannen en de westelijke grens wordt gevormd door de Eerste Tochtweg. De Tweede Tochtweg doorsnijdt het gebied in noord-zuidelijke richting en de Zuidelijke Dwarsweg doorsnijdt het gebied in oost-westelijke richting.
Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat naast dit grote gebied ook uit een aantal losse percelen, ten oosten en ten zuidoosten van het grote gebied gelegen. Het zijn percelen waar ondergeschikte wijzigingen / aanpassingen aan de voorgaande bestemmingsregeling wenselijk waren. Deze zijn vanuit praktisch oogpunt meegenomen in het voorliggende plan. Het gaat om de adressen:
- 1. Eerste Tochtweg 19 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
- 2. Tweede Tochtweg 47 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
- 3. Westringdijk 115/116 te Moordrecht;
- 4. Middelweg 18a te Moordrecht;
- 5. Zuidplasweg 5a en 7 en Verbindingsweg 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
- 6. Middelweg 13 te Moordrecht;
- 7. Zaaipad 4
Afbeelding 1.2. geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 1.2.: begrenzing bestemmingsplangebied op topografische kaart
1.4 Vigerende Plannen
Het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" is een herziening van de volgende bestemmingsplannen:
In de lintzones:
- Bestemmingsplan "Zuidplas-West" (Nieuwerkerk aan den IJssel); raadsbesluit: 02-07-2009, onherroepelijk: 11-08-2011.
- Bestemmingsplan "Zuidplas-West" (Zevenhuizen-Moerkapelle); raadsbesluit: 02-07-2009, onherroepelijk: 11-08-2011.
Buiten de lintzones (wegens de vernietigde bestemming "Uit te Werken Ringvaartdorp"):
- Landelijk Gebied 1990 (Zevenhuizen), 1990.
- Buitengebied (Nieuwerkerk aan den IJssel), 1988.
Ter plaatse van de 'losse percelen' die ook in dit plan zijn meegenomen, gold voorheen het bestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel" (Moordrecht); raadsbesluit d.d. 16-12-2008, onherroepelijk: 11-08-2010 en het bestemmingsplan "Rode Waterparel"; raadsbesluit d.d. 11-06-2009, onherroepelijk: 10-08-2011.
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende Regels, vergezeld van een Toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenoemd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De Zuidplaspolder, waarbinnen het plangebied is gelegen, is ontstaan uit verveende binnenmeren die na aanleg van ringvaarten tot droogmakerijen bemalen werden. Door intensieve veenwinning heeft tot in de 19e eeuw een groot meer bestaan, de Zuidplas. In 1816 is besloten om over te gaan tot het droogleggen van de plas. De drooglegging is gestart in 1828 met het graven van de ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. De lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht was de basis voor dit zogenaamde grid. Het resultaat was een waterrijke (circa 10 procent), rechthoekig verkavelde polder met lange, smalle kavels.
De boerderijen werden verspreid langs de wegen in de polder gebouwd. Het nederzettingspatroon onderscheidt zich daarmee duidelijk van wat in oudere polders (zoals Esse, Gansdorp en Blaardorp), waar de bebouwing in linten tot stand kwam.
Afbeelding 2.1. geeft een kaart van de Zuidplaspolder uit 1850 weer.
Afbeelding 2.1.: kaart Zuidplaspolder uit 1850 (bron: Wikipedia) met de globale ligging van het plangebied
2.2 Ruimtelijke Karakteristiek
De inrichting van de Zuidplaspolder is een spiegel van de ontstaansgeschiedenis. Het grid heeft de polder een helder en leesbaar landschap gegeven dat zo'n 170 jaar later nog steeds goed zichtbaar is. De oude kernen van de dorpen en alle bijbehorende elementen, zoals bebouwingslinten, zijn de dragers om het dorpse karakter ook in de toekomst vast te kunnen houden. Deze kernen worden verbonden door de ringvaart, die symbolen bevat van zowel de strijd tegen het water (molens, gemalen, sluizen) als het gebruik van het land (bruggen, pakhuizen).
Van oudsher vindt in het noordwestelijke deel akkerbouw plaats en in het nattere zuidoostelijke deel melkveehouderij. Intensivering in de landbouw heeft er in de loop der tijd toe geleid dat in het noordwestelijke deel veel percelen zijn vergroot door het dempen van sloten en dat akkerbouw daar gedeeltelijk is verdrongen door (glas)tuinbouw. De Zuidplaspolder is nog steeds voor het grootste gedeelte in gebruik als agrarisch gebied.
Kenmerkend voor de droogmakerijen in Zuidplas zijn de grootschalige open ruimtes die in de eerste plaats begrensd worden door de dijken van de ringvaarten, door de dijken van de Hollandsche IJssel en door de aan de dijken gelegen dorpsgebieden. Door diverse ruimtelijke ontwikkelingen is een nadere geleding van de openheid ontstaan: de spoordijk, de kunstwerken en de A20 en A12 (inclusief aangrenzende beplanting), de glasopstanden en de verspreide beplantingselementen en boerderijen.
Het glastuinbouwgebied bij Nieuwerkerk aan den IJssel is, in het Streekplan Zuid-Holland Oost van 2003, aangewezen als transformatiegebied. De transformatie betreft het omzetten van het verouderde glastuinbouwconcentratiegebied in een woonwijk. Op het moment van vaststelling van bestemmingsplan "Zuidplas-West" was nog circa 50 procent van het gebied in gebruik voor glastuinbouw. Later zijn een aantal kassen met het oog op de toekomstige bestemming gesloopt. De gronden waar de reeds gesloopte kassen op stonden hebben nog wel de bestemming glastuinbouw. De geplande transformatie, is door de crisis in 2008 en de vernietiging van de bestemmingsplannen "Zuidplas-West (Nieuwerkerk aan den IJssel)" en "Zuidplas-West (Zevenhuizen-Moerkapelle)" getemporiseerd. Voor de planperiode van de komende 10 jaar wordt daar een conserverende bestemming opgelegd. Er is nog wel ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen aan de linten. De rechtsgevolgen van de lintbestemming en bijbehorende wijzigingsbevoegdheid uit "Zuidplas-West" zijn immers gedeeltelijk in stand gebleven.
2.3 Functionele Analyse
De veen-op-kleibodem in de droogmakerij werd en wordt vooral voor weidebouw benut, vanwege de slechte fysische eigenschappen (indroging, zuur) van de bovengrond (restveen). In de loop der jaren is in het gebied ook steeds meer glastuinbouw ontstaan. Dat ter plekke van deze glastuinbouw de bovengrond wel gunstige eigenschappen heeft, komt door de intensieve menging van organische stof met minerale bestanddelen en door de goed veraarde bovengrond. In het plangebied bevindt de glastuinbouw zich met name ter weerszijden van de Zuidelijke Dwarsweg, en dan het deel ten westen van de Eerste Tochtweg.
De structuur van het landschap wordt nog steeds bepaald door het historisch ontginningspatroon en door de landbouw (weidebouw) die tevens drager van de open ruimte is. De intensivering van de landbouw (glastuinbouw) is in dat patroon opgenomen, maar heeft door de deels verspreide ontwikkeling tot een ruimtelijk meer geleidelijke overgang tussen de grootschalige openheid en de randen geleid.
Naast het agrarische grondgebruik is het plangebied deels in gebruik voor andere functies, zoals voor (verspreid liggende) niet-agrarische bedrijven. Een groot bedrijf is bijvoorbeeld de pluimveeslachterij Clazing aan de Bierhoogtweg. Dit bedrijf heeft uitbreidingsplannen maar deze uitbreiding zal vanwege de planologische impact nu niet worden meegenomen, maar zal onderdeel zijn van een specifieke bestemmingsplanprocedure. Dit geldt ook voor een aantal verkeerskundige aanpassingen ter hoogte van de Zuidelijke Dwarsweg/1e Tochtweg vanwege de daar beoogde reconstructie van de bestaande rotonde. In het gebied bevinden zich, langs de (Tocht)wegen, daarnaast ook diverse woningen. Voor een deel gaat het om burgerwoningen en voor een deel om bedrijfswoningen.
2.4 Verkeer - Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt nog altijd grotendeels plaats door de oorspronkelijke structuren: de Knibbelweg, de Eerste Tochtweg, de Zuidelijke Dwarsweg en de Tweede Tochtweg. Aan de noord- en westzijde ligt de provinciale weg N219. Deze weg ontsluit het autoverkeer vanuit het plangebied richting de A20 (zuidelijk gelegen) en de A12 (noordelijk gelegen). De N219 is in 2010 in gebruik genomen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de systematiek bij de samenvoeging, actualisering en modernisering van bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" van de gemeente Zevenhuizen, bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel en de lintzones van bestemmingsplannen "Zuidplas-West (Zevenhuizen en Nieuwerkerk aan den IJssel)" alsmede de achterliggende ruimtelijke en programmatische uitgangspunten van het plan. De uitgangspunten zijn daar waar mogelijk vertaald in meer concrete regels en/of aanduidingen op de verbeelding.
3.2 Uitgangspunten Voor Plandeel Zevenhuizen-moerkapelle
In het plandeel Zevenhuizen-Moerkapelle wordt, met uitzondering van de bestemming Lintzone (gedeeltelijk, via wijzigingsbevoegdheid), vanwege de vernietiging van het bestemmingsplan "Zuidplas-West (Zevenhuizen-Moerkapelle)" teruggevallen op het oude bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" van de gemeente Zevenhuizen (zie afbeelding 3.1.). Er wordt derhalve terugbestemd naar de oude situatie, waarbij de bestemmingsplansystematiek wordt gemoderniseerd. Het plangebied bevat de volgende straten: Bierhoogtweg, Knibbelweg, Zuidelijke Dwarsweg en Zuidplasweg. Sinds 1990 zijn enkele situaties veranderd binnen dit plangebied. De bouwsteden zijn een verouderde bestemmingsmethode, die niet meer past binnen de huidige standaarden voor het opstellen van bestemmingsplannen. Alle percelen binnen het plangebied met de aanduiding bouwstede hebben in het voorliggende bestemmingsplan een bouwvlak gekregen ter grootte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits de bebouwing legaal is, of hebben een bouwvlak gekregen met een maximaal toegestaan bebouwingspercentage aan de hand van het voorgaande bestemmingsplan. Vooruitlopend op de voorgenomen ontwikkeling van het Ringvaartdorp, zoals vastgelegd in de bestemmingsplannen "Zuidplas-West (Nieuwerkerk aan den IJssel)" en "Zuidplas-West (Zevenhuizen-Moerkapelle)", zijn op diverse locaties kassen gesloopt. Ter continuering van de oude planologische mogelijkheden, is op deze locaties een bouwvlak aangegeven voor glastuinbouw.
Afbeelding 3.1.: verbeelding bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" (Zevenhuizen) inclusief globale begrenzing bestemmingsplangebied
3.3 Uitgangspunten Voor Plandeel Nieuwerkerk Aan Den Ijssel
In het plandeel Nieuwerkerk aan den IJssel wordt vanwege de vernietiging door de Raad van State van de bestemming "Uit te werken - Ringvaartdorp" teruggevallen op het oude bestemmingsplan "Buitengebied 1988" van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel (zie afbeelding 3.2.). De lintzone met bijbehorende wijzigingsbevoegdheid is aanvankelijk niet vernietigd maar bij de uitspraak van de Raad van State van oktober 2020 alsnog, evenals het overige gebied. Zodoende wordt terugbestemd naar de oude situatie, waarbij de bestemmingsplansystematiek wordt gemoderniseerd. Het plangebied bevat de Eerste Tochtweg, de Tweede Tochtweg en Zuidelijke Dwarsweg.
Afbeelding 3.2.: verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 1988" (Nieuwerkerk aan den IJssel) inclusief globale begrenzing bestemmingsplangebied
3.4 De Belangrijkste Functies In Het Plangebied
3.4.1 Wonen
De bestaande én planologisch toegestane burgerwoningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Conform de systematiek in de gemeente Zuidplas zijn ruime bouwvlakken getekend rondom de woonpercelen, waarbinnen met het hoofdgebouw kan worden 'geschoven'. Wel is een maximale inhoudsmaat voorgeschreven, evenals minimale afstanden tot de perceelsgrenzen. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 7 respectievelijk 10 meter.
3.4.2 Lintzone
In het plandeel Zevenhuizen lag in het bestemmingsplan "Zuidplas-West" een lintzone langs de zuidwestelijke zijde van de Knibbelweg, langs de zuidwestelijke zijde van de Tweede Tochtweg en langs de zuidwestelijke zijde van de Bierhoogtweg. Deze lintzone is niet (geheel) vernietigd door de Raad van State. De (niet vernietigde) bestemming "Lintzone" regelde voor de eerste 100 meter langs de wegen dat bestaande legale situaties in stand konden blijven en dat via een wijzigingsbevoegdheid nieuwe onderdelen konden worden toegevoegd. In een conserverend plan zoals het voorliggende plan is dit geen werkbare regeling. Daarom zijn de bestaande functies nu in onderhavig plan direct bestemd. De wijzigingsbevoegdheid is over een gedeelte van dezelfde zone opgenomen in onderhavig plan. Dit betreft de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat transformatie naar een nieuwe lintzone mogelijk is, met vrijstaande en/of halfvrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen en aanbouwen, woon-werkcombinaties, waarbij de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 alsmede de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven (milieucategorie 1 en 2) mogelijk zijn. Door de Raad van State is in oktober 2020 het gedeelte dat samenvalt met het op kaart 3 "Teeltgebieden" van de Verordening Ruimte aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" eveneens vernietigd. In onderhavig plan is zodoende alleen voor een deel van de lintzone ten zuidwesten van de Knibbelweg, Bierhoogtweg en Tweede Tochtweg deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
3.4.3 Agrarisch
De meeste gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Agrarisch". Binnen deze bestemming zijn gebouwen alleen toegestaan binnen de bouwvlakken, die slechts op enkele plekken zijn ingetekend. Binnen de bestemming zijn primair grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten toegestaan. Andere functies die op enkele plaatsen daar bovenop zijn toegestaan, zoals een intensieve veehouderij of een bedrijfswoning, zijn met functieaanduidingen aangeduid.
3.4.4 Agrarisch - Glastuinbouw
De bestaande legale kassen in het plangebied, alsmede enkele andere percelen waar in het vorige plan een glastuinbouwbestemming gold, zijn voorzien van de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". Binnen een bouwvlak is maximaal 2 hectare aan kassen toegestaan, of de bestaande oppervlakte (legale) oppervlakte indien deze méér bedraagt dan 2 hectare. Via een afwijkingsbevoegdheid kan de oppervlakte desgewenst van 2 naar 3 ha worden verruimd. Dit is een mogelijkheid die uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 1988' van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den Ijssel is overgenomen.
3.4.5 Bedrijven
Enkele individuele bedrijven binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Bedrijf". Binnen deze bestemming zijn in beginsel bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat vanBedrijfsactiviteiten toegestaan. Hogere categorieën of specifieke bedrijfsdoeleinden zijn specifiek aangeduid.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging.
Consequenties voor dit plan
In de voorganger van de SVIR, de Nota Ruimte, was de integrale gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder opgenomen. Deze is in de SVIR komen te vervallen. Het terugbestemmen naar de bestaande situatie in het plangebied is dan ook in lijn met het beleid uit de SVIR.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast.
Consequenties voor dit plan
Het plangebied is op geen van de kaarten van het Barro aangeduid.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat een uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer het volgende opgenomen:
- De verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('elektronisch') beschikbaar te stellen;
- De vormgeving en inrichting van ruimtelijke plannen en dergelijke;
- Gedetailleerde bepalingen over de inhoud van een bestemmingsplan;
- De verplichting om te toetsen aan de in het Bro opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking.
Consequenties voor dit plan
Aan de digitale en inhoudelijke verplichtingen uit het Bro wordt in dit bestemmingsplan voldaan. De toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde, aangezien geen nieuwe ontwikkelingen worden bestemd.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Visie, Programma's en Verordening
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden. In 2016, 2017 en 2018 zijn actualisaties vastgesteld.
Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De vier rode draden die door de provincie zijn benoemd (beter benutten van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en bevorderen van de transitie naar water- en energie-efficiëntere samenleving) moeten worden uitgewerkt door toepassing van onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking.
Consequenties voor dit plan
- Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma Ruimte
De ruimte voor ontwikkeling van bovenregionaal belang in de Zuidplaspolder is indicatief aangeduid in het beleidsbeeld 'ruimtelijke hoofdstructuur' van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Afspraken over aard en omvang van die ontwikkeling zijn opgenomen in het Programma Ruimte: het betreft 7.000 woningen tot 2030 in dorpse en landelijke woonmilieus met een uitbreidingscapaciteit tot maximaal 15.000 woningen in de periode na 2030. Het gaat om een indicatie, niet om een streefaantal of ambitie. De meeste woonmilieus kunnen naar verwachting in voldoende mate binnen het bestaande stads- en dorpsgebied kunnen worden opgevangen. Volgens de huidige inzichten is er onvoldoende ruimte elders in de Zuidvleugel om de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus te kunnen accomoderen. Nieuwe dorpse woonmilieus worden in eerste instantie ontwikkeld in aansluiting op de bestaande kernen van Moerkapelle en Zevenhuizen. Landelijke woonmilieus kunnen ontwikkeld worden in de Rode Waterparel/Nieuwerkerk-Noord en het Nieuwe Midden.
In het onderhavige plangebied zullen dus op korte en middellange termijn geen grootschalige ontwikkelingen tot woningbouw plaatsvinden. Dit is geheel in lijn met het terugbestemmen van de gronden binnen het plangebied naar bestemmingen die aansluiten op de bestaande situatie.
- Verordening Ruimte
Op kaart 3 'teeltgebieden' van de Verordening Ruimte is het zuidwestelijke deel van het plangebied, waar zich de meeste kassen bevinden, aangeduid als 'glastuinbouwgebied Westland-Oostland' (zie afbeelding 4.1.). De kassen die zich hier bevinden, maar ook de bestaande kassen op overige locaties en de percelen met een glastuinbouwbestemming uit het voorgaande plan, zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd tot "Agrarisch - Glastuinbouw". Verder is de N219 op kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' aangeduid als 'beschermingscategorie 2 - recreatiegebied' (zie afbeelding 4.2.). Hier wordt de bestaande situatie bestemd. Op kaart 11 'waterveiligheid' (zie afbeelding 4.3.) is te zien dat de N219 / Zuidplasweg gedeeltelijk fungeert als regionale waterkering. De gronden ter weerszijden van de kering zijn in dit bestemmingsplan bestemd tot "Waterstaat - Waterkering".
Afbeelding 4.1.: uitsnede kaart 3 'teeltgebieden' uit Verordening Ruimte
Afbeelding 4.2.: uitsnede kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' uit Verordening Ruimte
Afbeelding 4.3.: uitsnede kaart 11 'waterveiligheid' uit de Verordening Ruimte
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Interregionale Structuurvisie (ISV)
De interregionale Structuurvisie is de langetermijnvisie voor de verstedelijking van de Zuidplaspolder en geeft antwoord op de vraag in welke mate en onder welke voorwaarden de driehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda (RZG) in het algemeen en de Zuidplaspolder in het bijzonder van kleur kunnen verschieten.
De opgaven voor groen en water, infrastructuur, woningbouw, bedrijventerreinen en glastuinbouw zijn voor de driehoek RZG beschreven in het opgavendocument. Samengevat gaat het om:
- 15.000 tot 30.000 woningen;
- 150 tot 350 hectare bedrijventerrein;
- 200 hectare netto extra glas.
Het programma voor het plangebied Zuidplas-West betreft de invulling van de nieuwe bedrijventerreinen nabij Nieuwerkerk aan den IJssel, aanleg van een robuust groenblauw raamwerk, uitbreiding woningbouw bij Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen-Zuid, de versterking van de landschapsstructuur in de vorm van lanen, linten en tochten en de mogelijkheid tot stevige verstedelijking in het Ringvaartdorp. Als zodanig past het programma voor Zuidplas-West binnen de verstedelijkingsopgave van de Zuidplaspolder. Daarnaast zijn reserveringen opgenomen voor de aanpassingen aan de infrastructuur en het maken van aaneengesloten groene verbindingen.
Consequentie plangebied
De grootschalige ontwikkeling in het gebied, zoals omschreven in de ISV, wordt in dit bestemmingsplan niet gefaciliteerd. Alleen langs delen van de linten zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen (c.q. zijn de mogelijkheden gedeeltelijk behouden gebleven) ter verdichting in de lintzones.
4.3.2 Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder (ISP)
In 2006 is op basis van het ISV het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Doel van deze opgave is het creëren van ruimte voor woningbouw voor de bovenregionale woningbouwbehoefte in samenhang met een integrale gebiedsontwikkeling met andere functionaliteiten.
Het plangebied ISP bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel; de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen.
Consequentie plangebied
De grootschalige ontwikkeling in het gebied, zoals omschreven in het ISP, wordt in dit bestemmingsplan niet gefaciliteerd.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas op basis van het ISP in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Consequentie plangebied
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'agrarisch landschap', met de kruisende aanduidingen 'groen-recreatieve verbinding indicatief' en 'hoogwaardig openbaarvervoerverbinding indicatief'. Midden in het gebied ligt de aanduiding 'Gebiedsopgave Vijfde Dorp'. Deze aanduidingen zijn alle opgenomen in het kader van de grootschalige ontwikkelingen die in de Zuidplaspolder beoogd waren. In het voorliggende plan worden deze vanwege de langere ontwikkelperiode nu niet bestemd. De aanduidingen uit de structuurvisie zijn dan ook niet van toepassing binnen dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.4.: uitsnede kaartbeeld structuurvisie Zuidplas 2030p
4.4.2 Welstandsnota
In de gemeentelijke Welstandsnota (4 juni 2015) zijn meer gebieden dan voorheen welstandsvrij gemaakt. Alleen kwetsbare gebieden zijn niet welstandsvrij. Het plangebied is voor het grootste deel aangeduid als 'welstandsvrij' (zie afbeelding 4.5.; groen). Alleen voor het lint langs de Zuidplasweg geldt het andere welstandsregime ('zwaar'; paars).
Afbeelding 4.5.: uitsnede kaart welstandsnota
4.4.3 Woonvisie
In de gemeentelijke woonvisie ("Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas", 29 november 2011) wordt ingegaan op de situatie in Zuidplas anno 2011 en wordt daarna aangegeven hoe de toekomst van het gebied eruit ziet. De gemeente Zuidplas is een gemeente van dorpen en buurtschappen in een groene omgeving. De huidige dorpse identiteit is een uitstekende basis om je thuis te voelen, nu en in 2030. Voor de realisatie van de nieuwe woningen in Zuidplas is het van groot belang dat wordt gebouwd vanuit én aan de dorpen, gewerkt wordt aan transformatie van de bestaande woningvoorraad en gewerkt wordt aan aantrekkelijke, levendige dorpskernen.
In dit bestemmingsplan worden de bestaande woningen positief bestemd. Grootschalige ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen strijd met het beleid uit de woonvisie.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
5.2 Het Plangebied
Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan is een aantal waterlopen aanwezig. Deze waterlopen zijn aangemerkt als boezemwater. De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de demping van water of in een toename van verharding. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.
Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Grondwater
Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke. Toespitsen op plan.
In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving. Ook het ophogen van percelen is, gezien de mogelijk negatieve effecten voor aangrenzende percelen, niet zonder meer toegestaan.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing, anders dan kleinschalige afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk.
5.3 Conclusie
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft de waterhuishouding in het plangebied. Voor wat betreft het aspect water, is dit plan toelaatbaar.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Consequentie plangebied
Het plan laat in het overgrote deel geen nieuwe planologische situaties toe, die getoetst dienen te worden aan Bedrijven en milieuzonering. De percelen waar dit wel het geval is, zijn:
Middelweg 18A Moordrecht
Op deze locatie is een transportbedrijf gevestigd. Om de activiteiten niet zwaarder te bestemmen dat dan categorie 2, wordt een aanduiding 'stallen van vrachtauto's zonder koelinstallaties' voor dit perceel opgenomen.
2e Tochtweg 47 Nieuwerkerk aan den IJssel
Op deze locatie is een paardenpension gevestigd met ondergeschikte activiteit transportbedrijf. Voor dit perceel wordt naast 'paardenhouderij' de aanduiding 'stallen van vrachtauto's zonder koelinstallaties' opgenomen.
6.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er getoetst moet worden aan wegverkeerslawaai, industrielawaai en railverkeerslawaai gedurende een bestemmingsplanprocedure. In de volgende paragrafen worden de verschillende categorieën behandeld. Bij de beoordeling van wegverkeerslawaai hanteert de gemeente de 'Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland' d.d. 16 april 2012. De consequenties van deze Beleidsregel worden in de paragraaf wegverkeerslawaai behandeld.
6.3.1 Wegverkeerslawaai
Er moet aandacht aan wegverkeerslawaai worden geschonken indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
1. nieuwe infrastructuur;
2. nieuwe geluidsgevoelige functies.
De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger wettelijke geluidszones hebben met een vastgelegde afstand tot de weg. Deze afstand ligt tussen de 200 en de 600 meter. Indien er binnen de zone van een nieuwe weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de zone van een bestaande weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal een hogere waarde procedure moeten worden gestart. Binnen deze procedure moet worden nagegaan of het mogelijk is de geluidsbelasting te verlagen. Wanneer er op in de Wgh opgenomen gronden bezwaar bestaat tegen het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde kan een hogere waarde worden vastgesteld. Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Bij het afgeven van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregel. Bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB dient de woning een geluidsluwe gevel te hebben waarop de geluidsbelasting vanwege alle omliggende wegen hoogstens 48 dB is.
6.3.2 Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een geluidszone hebben. In en naast het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een geluidszone op grond van artikel 40 Wgh. Dit deel van de Wgh heeft geen invloed op het bestemmingsplan.
6.3.3 Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een geluidszone. De breedte van de zone is afhankelijk van het geluid dat het railverkeer mag maken en ligt tussen de 100 en de 1200 meter.
6.3.4 Onderzoek
Indien binnen de geluidszone van een nieuwe (spoor-) weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de geluidszone van een bestaande (spoor-) weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe (spoor-) wegen mogelijk maakt en binnen de bestaande geluidszone van (spoor-) wegen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt heeft dit deel van de Wgh geen invloed op het bestemmingsplan.
6.3.5 Conclusie
Verplichtingen vanuit de Wet geluidhinder hebben geen relatie met dit reparatieplan. Voor wat betreft het aspect geluid, is dit plan toelaatbaar.
6.4 Luchtkwaliteit
6.4.1 Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel I.
Tabel I: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
Stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
Fijn stof (PM10) | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | -- |
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
- 1. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
- 3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- 4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
6.4.2 Onderzoek
Binnen de herziening van het bestemmingsplan vinden een aantal aanpassingen plaats. Het overgrote deel van de bestemmingen is echter onveranderd gebleven. De aanpassingen houden voornamelijk het volgende in:
- Veranderen van de bestemming zoals het in het oude plan was of zoals het in werkelijkheid is (feitelijke situatie);
- Functiewijziging van bedrijfswoning naar woonbestemming;
- Bestemming naar agrarische gronden.
Deze aanpassingen hebben echter nauwelijks tot geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Hierdoor is in geen geval een effect van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof. De beoogde ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en zijn vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen (zie figuur 6.1 en 6.2). Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn.
Figuur 6.1 Stikstofdioxide (NO2)
Figuur 6.2 Fijn stof (PM10) en (PM2,5)
1 Langs de parallelweg van de Rijksweg A20 tussen afslag N456 en afslag N219 zijn een aantal beoordelingspunten die een overschrijding laten zien. Deze punten zijn onterecht als toetspunten in de Monitoringstool blijven staan. In de volgende monitoringsronde zullen deze punten aangemerkt worden als “geen NSL toetspunt”. Zie bijlage 6 'Kwaliteit lokale invoer' uit 'Monitoringsrapportage NSL 2015, Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' RIVM Rapport 2015-0166.
6.4.3 Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. De realisatie van het plan kan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar worden geacht.
6.5 Externe Veiligheid
6.5.1 Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
6.5.2 Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 1' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de "Visie Externe Veiligheid" van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld.
6.5.3 Resultaten
Het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 1' bestaat uit zeven locaties. Deze zeven locaties worden hieronder worden hieronder behandeld.
Vernietigd deel bestemmingsplan 'Zuidplas-West'
In het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' was hier grootschalige ontwikkeling (woningbouw) voorzien. In het voorliggende plan wordt het grotendeels conserverend bestemd. Het gaat overwegend om een agrarische bestemming.
Inrichtingen
Ten zuidwesten van het perceel aan de Groeneweg 2 in Rotterdam is een LPG tankstation gelegen. De plaatsgebonden risicocontour overlapt niet met het perceel. Het perceel ligt voor een klein deel wel binnen het invloedsgebied van dit LPG tankstation. Het gaat hier slechts om een deel van één woning (ook als woning bestemd) welke bestaand is. Het plan verandert dus niets aan de situatie van het groepsrisico.
Transport over de weg
De provinciale weg N219 is deels binnen het plangebied gelegen (zie figuur 6.3). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de berekeningen in het kader van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf.
Omdat het gebied overwegend agrarisch wordt bestemd (en niet als woningbouw) zal het groepsrisico wat betreft de N219 en de gasleidingen significant lager zijn dan in het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' is voorzien. Het berekende toekomstige groepsrisico (dus inclusief de ontwikkelingen 'Ringvaartdorp' (woningbouw)) voor de N219 ter hoogte van het plangebied bedroeg minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Door het huidige plan (voornamelijk agrarisch) zal het groepsrisico dus nog lager uitvallen.
Transport over het spoor
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen waterwegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport per buisleiding
Binnen en nabij het plangebied zijn verschillende hogedruk aardgasleidingen gelegen (zie figuur 6.3). Uit de berekeningen in het kader van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' blijkt dat een PR 10-6 contour aanwezig is. Binnen de contour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of bestemming aanwezig. Voor de gasleidingen in het gebied was een groepsrisico berekend in het kader van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' voor de huidige situatie (zoals nu wordt bestemd) kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Met de grootschalige woningbouw (Ringvaartdorp) zou het groepsrisico tussen de 0,1 en de 1 maal de oriëntatiewaarde worden. Met de huidige bestemming valt het groepsrisico dus fors lager uit.
1. Eerste Tochtweg 19-21 te Nieuwerkerk aan den IJssel
Dit perceel krijgt de bestemming ´Wonen´ (in het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' was dit perceel wegbestemd). Op dit perceel is alleen aan de Eerste Tochtweg sprake van (beperkt) kwetsbare objecten (woning met schuren). Deze bestaande objecten worden in het bestemmingsplan opgenomen. Deze (beperkt) kwetsbare objecten zijn aan de N219 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de berekeningen in het kader van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf. Ook het groepsrisico dat is berekend in het kader van het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hiermee is het groepsrisico voldoende verantwoord.
2. Tweede Tochtweg 47 te Nieuwerkerk aan den IJssel
Paardenpension/stalling wordt bestemd zoals de feitelijke situatie en gebruik voor een goederenwegvervoerbedrijf in maximum categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het plangebied (paardenhouderij) is op 100 meter afstand van de spoorlijn Rotterdam - Gouda gelegen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uitgaande van de paardenhouderij als een beperkt kwetsbaar object (conform Bevi) dan is, gezien de afstand tot het spoor het plaatsgebonden risico geen belemmering voor deze bestemming. Ook is het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied gelegen. Het aantal personen neemt niet significant toe door deze bestemming, waarmee het groepsrisico ook niet significant zal toenemen. Wat betreft de verantwoording van het groepsrisico; via de Tweede Tochtweg kan er haaks van de risicobron worden gevlucht. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
Figuur 6.3: externe veiligheid
3. Westringdijk 115/116 te Moordrecht
Dit betreft een woonschepenliglaats voor maximaal 2 schepen. Deze situatie is bestaand (woonschepen zijn daar reeds aanwezig). Het plangebied is op 140 meter afstand van 2 hogedruk aardgasleidingen gelegen (gasleidingen A803 en A553). Ter hoogte van het plangebied ontstaat er geen PR 10-6 contour langs deze gasleidingen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Wel is er sprake van een strook die gereserveerd is in het kader van de 'Structuurvisie Buisleidingen' Deze strook van 70 meter breed overlapt niet met het plangebied.
Het plangebied is binnen de 100% letaalzone van deze gasleidingen gelegen. Omdat het slechts twee woonschepen betreft zal het groepsrisico niet significant toenemen. Het groepsrisico ter plaatse is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
4. Middelweg 18a te Moordrecht
Dit betreft de wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Het plangebied is op meer dan 200 meter afstand van de Rijksweg A20 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op deze afstand is alleen relevant dat bij eventuele nieuwbouw of verbouw de mechanische ventilatie wordt voorzien van de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen.
5. Zuidplasweg 5a en 7 en Verbindingsweg 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel
Dit perceel is op 220 meter afstand van het spoor Rotterdam - Gouda gelegen. Op deze afstand is alleen het toxisch scenario relevant. Op deze afstand is alleen relevant dat bij eventuele nieuwbouw of verbouw de mechanische ventilatie wordt voorzien van de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen.
Deels ligt het plangebied binnen de 200 meter van de provinciale weg N219. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor deze weg geldt dat er gezien het beperkt aantal transporten gevaarlijke stoffen geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg. Het plaatsgebonden risico is dus geen belemmering voor het plangebied. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte omvang van het plan zal het niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
Provinciaal groepsrisicobeleid
De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Voor het 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 1' is geen sprake van een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Het plan voldoet dus aan het provinciaal groepsrisicobeleid.
Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.
6.5.4 Conclusie en verantwoording groepsrisico
Het plan is voor het grootste gedeelte conserverend van aard en daarnaast gaat het voor een aantal locaties om (in ieder geval voor externe veiligheid) kleine correcties.
Het plaatsgebonden risico in verband met de risicobronnen in en nabij de plangebieden levert geen belemmeringen op. Omdat de ontwikkelingen (grootschalige woningbouw) voorzien binnen bestemmingsplan 'Zuidplas-West' niet worden doorgezet en het vernietigd deel bestemmingsplan 'Zuidplas-West' conserverend wordt bestemd is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ook voor alle locaties waar correcties worden toegepast is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Wel is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht (kenmerk UIT-2016-060050) waarin is aangeven dat gezien de aard van het bestemmingsplan er geen opmerkingen zijn. Wel wordt gewezen op het feit dat:
- De bluswatervoorzieningen in het gebied voldoen niet overal. De bluswatervoorzieningen moeten bij nieuwbouw worden uitgebreid (verplichting vanuit Bouwbesluit);
- De brandweer kan in geval van calamiteiten voor veel bouwbestemmingen niet binnen de wettelijke aanrijtijd van 8 minuten te plaatsen zijn. De opkomsttijd voor het gebied ligt tussen de 10 en 11 minuten.
Bij nieuwbouw hanteert de gemeente de eisen met betrekking tot de bluswatervoorzieningen uit het Bouwbesluit. Het niet voldoen aan de wettelijke opkomsttijden van de brandweer wordt door de gemeente in een groter verband opgepakt. Dit speelt niet alleen voor dit plangebied maar ook in andere delen van de gemeente.
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas achten het groepsrisico, met inachtneming van bovenstaande opmerkingen, voldoende verantwoord.
6.6 Bodem
6.6.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen.
De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen (Wabo ), stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van bodemverontreinigingen. Voornoemde regelgeving zal op termijn op gaan in de nieuwe, al om vattende Omgevingswet. Gebruikelijk bij zo'n samenvoeging is dat tijdelijk sprake zal zijn van 'overgangsrecht'.
Voor de landbodem, voor ontgraving en toepassing/hergebruik van schone tot ten hoogste matig verontreinigde is naast het Bbk, ook de lokale, gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van belang (nota bodembeheer), indien een gemeente die heeft op- en vastgesteld.
Voor bedrijven geldt, voor zover er sprake is van potentieel bodembedreigende activiteiten, dat vanuit specifieke milieuwetgeving, de Wet milieubeheer (Wm; "milieuvergunning"), de bodem moet worden onderzocht bij vestiging en bij beëindiging. Dit zijn de zogenaamde nul- en eindsituatieonderzoeken. Een bedrijf dient tussentijds, periodiek zijn bodembeschermende voorzieningen te controleren en in voorkomende gevallen ook het grondwater (grondwatermonitoring). Bij nieuwbouw of sloop dient ook een Omgevingsvergunning te worden verkregen. Ook dan is de bodemkwaliteit een aandachtspunt. Voor zover de Wm niet toereikend om een eventuele sanering af te dwingen, kan worden teruggevallen op de Wbb.
Op de waterbodem, op al dan niet verontreinigde bagger, is de Waterwet van toepassing. Voor toepassing van bagger, na baggeren, is Besluit bodemkwaliteit en, indien aanwezig, de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Voor de landbodem geldt het volgende (Wbb en Bbk):
- Niet saneren:
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren:
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan (saneringsvergunning) te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige eenvoudige/"standaard" saneringsgevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Indien vanuit de Wbb spoedig moet worden gesaneerd, dan is er sprake van een humaan risico of te wel, er is een actueel gezondheidsrisico voor de gebruikers van een locatie (humane spoed). Binnen de Zuidplaspolder zijn geen humane spoed saneringslocaties aanwezig.
Saneren betekent overigens per definitie niet dat verontreinigd grond of grondwater moet worden verwijderd. In gevallen kan een verontreiniging ook worden beheerst en geïsoleerd. Dan worden contactmogelijkheden en verspreiding weggenomen. Veelal dient zo'n verontreiniging en de getroffen voorzieningen in de gaten worden gehouden en periodiek te worden gecontroleerd.
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van onder meer de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Over het algemeen is het daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een zogenaamd (historisch-) vooronderzoek voor uit te voeren (HO). Dit is een archief onderzoek naar potentiele en actuele activiteiten die de bodem hebben kunnen veroorzaakt of hebben veroorzaakt. Hierbij wordt ook gezocht naar reeds uitgevoerde (water-)bodemonderzoeken.
Dit kan voor een heel of een deel van het plangebied gelden. Echter, sinds de inwerkingtreding van de Wbb (1987) hebben in het plangebied. al talloze historische bodemonderzoeken, daadwerkelijke bodemonderzoeken en, in minder mate, saneringen plaatsgevonden. Het laatste omdat lang niet ieder bodemonderzoek resulteert in dat de bodem (te) verontreinigd is.
De onderzoeken en eventuele sanering zijn het gevolg van bouw en sloop van gebouwen (woningen, bedrijfspanden etc), (her-)ontwikkeling van woonbouwlocaties en bedrijfsterreinen, aanleg van onder- en bovengrondse infrastructuur en als gevolg van eerder genoemde, regulerende wetgeving, die de noodzakelijk van een (water-)bodemonderzoek voorschrijft.
Bij de realisatie van bovengenoemde bouwplannen etc. is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) aan regels gebonden. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Al deze plaatselijke kennis over de grondkwaliteit is onder meer vastgelegd in een lokale/gemeentelijke bodemkwaliteitskaart (Bkk). Een bodemkwaliteitskaart is een dynamisch proces. Na een aantal jaar wordt zo'n bodemkwaliteitskaart herzien. Dan worden nieuwe onderzoeksresultaten toegevoegd.
De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart (Bkk) en bijbehorende Nota Bodembeheer. De Omgevingsdienst Midden Holland ziet toetst aan en ziet toe op de naleving van de regels vastgelegd in het Bbk en Bkk.
6.6.2 Conclusie
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden of mag worden hergebruikt (Besluit bodemkwaliteit; gemeentelijke bodemkwaliteitskaart). Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
Over het algemeen betref het plangebied landelijk gebied. Hier zijn over het algemeen geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Doch de verwachting is, gelet op het (eeuwenlange) gebruik als agrarisch (weide-)gebied, dat het plangebied schoon of relatief schoon zal zijn.
Binnen het plangebied is kleinschalig, op talloze "bebouwde" locaties de chemische bodemkwaliteit bekend of tenminste een indicatie van de bodemkwaliteit en/of een beeld van de potentieel bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van bedrijfs- en bedrijventerrein zijn vanuit milieuwetgeving, Wet milieubeheer, gegevens bekend zogenaamde (nul- en eindsituatieonderzoeken) zo ook vanuit bouw- en sloopvergunningen. Dit laatste geldt natuurlijk ook voor (bedrijfs-)woningen. Van kleinschalige bestemmingsplannen, woningbouw, bedrijfsterreinen zijn ook bodemonderzoeksgegevens voorhanden. Al deze grondkwaliteitgegevens zijn verwerkt in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Deze wordt regelmatig herzien.
Op basis van het kenmerk van het gebied, het gros is landelijke gebied, en gelet op de talloze historische- en daadwerkelijk bodemonderzoeken, grondverzet én de regulerende wetgeving, zijn er ten aanzien van de geplande herziening van het bestemmingsplan (lees: van diverse bestemmingsplannen) geen redenen aanwezig, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde herziening. In het kader van de Wet bodembescherming zijn er geen, zogenaamde humane spoed saneringlocaties. Voorts betreft hier veelal het "terugbestemmen" naar een ongewijzigde situatie.
6.7 Mer
6.7.1 Kader/wetgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
6.7.2 Planspecifiek
Dit herzieningsplan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk, die worden genoemd in het Besluit m.e.r. Er hoeft geen m.e.r (-beoordeling) te worden opgesteld.
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.1.1 Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden twee landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor de Wnb en heeft een verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid- Holland vastgesteld om de procedures van ontheffingen, vergunningen en meldingen af te handelen. De Wro bescherming werkt door in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu 2014, actualisatie 2016 (VRM 2014); natuurbeheerplan 2016; Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Wnb onderdeel soortenbescherming);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Wnb onderdeel gebiedsbescherming);
- Er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' aan de orde is.
- Er sprake is van beschermde houtopstanden (Wnb onderdeel regulering bosbeheer).
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor soorten of natuurgebieden veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
7.1.2 Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan voor de verschillende locaties nodig, mits er uitbreidingen of sloop/nieuwbouw plaatsvinden. Nieuwbouw is altijd omgevingsvergunningplichtig. Dus uitbreidingen middels een nieuwe stal zijn ook gebonden aan de omgevingsvergunningplicht. Inzet van de gemeente is om een conserverend plan op te stellen. Wel worden een aantal bestaande uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven uit het vigerende plan meegenomen naar het vast te stellen bestemmingsplan. Een deel van het benodigde onderzoek is al opgesteld (zie Bijlage 2 Quickscanecologie) en een deel wordt ingepland bij de vergunningprocedure. Om te kijken of beschermde soorten mogelijk voorkomen is op 20 februari 2015 een bezoek gebracht ter plaatse bij de te verwachten slooplocatie Middelweg 13. De omstandigheden waren regenachtig met temperaturen rond 6 graden Celsius. Eerdere onderzoeken voor bestemmingsplan Zuidplaspolder deelgebied West en bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel zijn bij het literatuuronderzoek betrokken, evenals digitale informatiebronnen op internet. Op basis daarvan kan voor de locatie(s) een inschatting worden gemaakt voor de ter plaatse te verwachten natuurwaarden en mogelijke effecten op de wettelijk beschermde natuurwaarden in de omgeving van het plangebied (alle kavels).
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein" (zie figuur 7.1) dat zich op ongeveer 7,5 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Directe verstoring is op deze afstand uitgesloten. Externe werking wordt niet verwacht op de vogelsoorten die op basis van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen (voornamelijk wintergasten). De kavels bevatten geen geschikt habitat en zijn zeer klein zijn ten opzichte van de gebieden die de wintergasten gebruiken buiten het Natura 2000-gebied. Een negatief effect op de beschermde natuurwaarden van Natura 2000-gebieden is uitgesloten.
Figuur 7.1: Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van de kavels. De kavels (stippen) liggen niet in NNN gebied. Erbuiten gelegen en het dichtstbijzijnd in afstand betreft Middelweg 18a, op ongeveer 32 meter afstand en daarna Tweede Tochtweg 47 op ongeveer 70 meter afstand. Zie ook afbeelding 4.2 in toelichting. Natura2000 gebieden zijn op grotere afstand van de kavels gelegen op ca. 7,5 km afstand van Westringdijk en ca 7 km afstand van Middelweg. De Oostpolder is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied op ongeveer 1800 meter van de Middelweg.
De kavels in het plangebied bevinden zich niet binnen het NNN aangewezen door de Provincie Zuid-Holland.
Belangrijke weidevogelgebieden, die in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bescherming genieten, liggen verder weg bij de Oostpolder tegen Gouda aan (circa 1800 meter van de Middelweg gelegen). Effecten op de belangrijke weidevogelgebieden zijn dan ook niet aan de orde bij deze ontwikkeling, op basis van de lokale aard van de werkzaamheden en de afstanden.
Nadere toetsing aan de Wnb bestaat gezien de afstand tot natuurgebieden uit het kijken of externe werking aan de orde is. Deze bestaat uit mogelijke verstoring op soorten die buiten de beschermde gebieden foerageren en/of rusten. Daarnaast kan door de verkeersaantrekkende werking en de maximaal mogelijk te maken bouw- en bedrijfsactiviteiten stikstofemissie binnen het plangebied leiden tot stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden. Hieronder wordt in de tabel 1 geïnventariseerd of stikstofdepositie kan optreden op het dichtstbijzijnd gelegen PAS gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'. Indien er stikstofdepositie hoger dan de grenswaarde uit het 'Programmatische Aanpak Stikstof' wordt overschreden wordt de (deel)ontwikkeling vergunningplichtig binnen de Wnb. Er is dan een toewijzingsbesluit nodig om meer stikstofdepositie te veroorzaken op het PAS gebied, middels het toekennen van depositieruimte door het bevoegd gezag.
Tabel 1: overzicht wijzigingen in plangebied reparatieplan met oog op effecten op
Locatie | Afstand (km) | PAS Gebied | activiteit | Effect PAS |
1e Tochtweg 19 | 16,3 | NKP | Veehouderijbestemming is niet langer van kracht | Geen effect, juist positief effect |
2e Tochtweg 47 | 15,8 | NKP | Paarden houden transportbedrijf | Uitbreiding aantal paarden en verkeersbewegingen Niet significant |
West Ringdijk 115/116 | 15,2 | NKP | Ligplaats woonboot, bestaand | Niet significant |
Zuidplasweg 5a | 16,3 | NKP | Bestaande dierenarts faciliteren | Niet significant |
Middelweg 13 | 13,3 | NKP | Sloop/nieuwbouw | Niet significant |
Middelweg 18A | 13,3 | NKP | Transportbedrijf cat 2 | Mogelijk significant |
Bierhoogtweg 19b | 15,4 | NKP | veehouderij | Stikstofdepositie, mogelijk significant |
Knibbelweg 41 | 14,3 | NKP | Bestaande bedrijfswoning/bouwvlak opgenomen | Niet significant |
Knibbelweg 62 | 14,3 | NKP | glastuinbouw | Mogelijk 1/3 ha kasruimte nog uit te breiden |
Deze toewijzingsbesluiten worden toegekend aan projecten, niet aan plannen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met cumulatieve effecten met naburige projecten en ontwikkelingen. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden voorkomen als gevolg van de ontwikkelingen opgenomen in het reparatieplan, dan dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Deze is onderdeel van een uit te voeren planmer. Een plicht tot uitvoeren van een passende beoordeling leidt automatisch tot een planmerplicht.
Bovenstaande tabel geeft aan dat voor een aantal locaties nog uitbreidingsmogelijkheden opgenomen zijn in het bestemmingsplan. Deze zijn met een rekenscenario uitgewerkt in een Aeriusberekening (zie bijlage 1), die uitbreidingen van veestapel, kasruimte en verkeersbewegingen combineert. Daarbij zijn een aantal uitgangspunten gehanteerd, omdat dit op basis van een worst case scenario moet worden bekeken. Zo is bij de bestaande melkveehouderij een uitbreiding van 200 stuks melkkoeien berekend, omdat dit onder de planmerplicht uitkomt. Met de uitkomsten van die cumulatieve berekening, kan worden bekeken of een beperkte toename van aantallen vee nog mogelijk is, zonder dat een planmer of een passende beoordeling voor dit bestemmingsplan noodzakelijk is. Omdat nog geen concrete uitbreidingsplannen van inrichtingen bekend zijn, zijn daarom fictieve waarden ingevuld per bron. Overigens heeft het rekenmodel Aerius ook zijn beperkingen. Het is niet in staat verkeersbronnen die verder dan 3 kilometer wegliggen van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied liggen door te rekenen.
Uit de worst case scenario-cumulatieberekening blijkt dat als veehouderijen maximaal zouden willen uitbreiden na het afschaffen van de melkquota, er een vergunningplicht optreedt voor de Wet natuurbescherming. In aparte berekeningen is bepaald dat de uitbreiding van verkeersbewegingen en kasruimte (1/3 ha met verkeersbewegingen leidt tot 0,01 mol stikstof per ha per jaar) niet tot significante negatieve effecten leidt, maar uitbreiding van de veestapel wel (0,27 mol stikstof per ha per jaar). Daarmee is het noodzakelijk om in het bestemmingsplan beperkende planregels op te nemen om ervoor te zorgen dat er geen extra onderzoek ter onderbouwing van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Ook is daar rekening gehouden met cumulatie met het plangebied "Herziening Zuidplaspolder 2".
Soortsbescherming
In de percelen behorende tot het plangebied reparatieplan kunnen beschermde soorten voorkomen. Zo is het voorkomen van bijvoorbeeld waterspitsmuis, vleermuizen, uilen, huismus, gierzwaluw, rugstreeppad, platte schijfhoren, algemene broedvogels, ringslang, rietorchis, tongvaren en zwanenbloem in de gemeente Zuidplas bekend (www.alterra.nl, 2016).
Op de meeste percelen worden bestaande situaties opnieuw bestemd, zodat er geen verschil in werkelijke en bestemde situatie meer bestaat. In de overige gevallen kan de bestemmingswijziging aanleiding zijn tot activiteiten op de locaties. In die gevallen is een quickscan soortenbescherming noodzakelijk. Locaties, waar concrete uitbreidingen zullen plaatsvinden, dienen nog in het kader van de omgevingsvergunningprocedure te worden bekeken op de kans dat er beschermde soorten voorkomen. Er kan voor deze gebieden geen gebruik worden gemaakt van bestaand onderzoek. Het onderzoek ten behoeve van de mer Zuidplaspolder is niet actueel genoeg. Wel geeft dit onderzoek aan (Peereboom et al, 2009) dat er in de gemeente Zuidplas (en daarmee het plangebied) beschermde soorten voorkomen. Er is aanleiding om op de volgende locaties een ecologisch onderzoek uit te voeren:
- 1e Tochtweg 19, mogelijke sloop van bedrijfsopstallen die niet langer worden gebruikt, nu er een woonbestemming komt;
- 2e Tochtweg 47 onderzoeksplicht bij wijziging;
- Middelweg 18A; onderzoeksplicht bij uitbreiding van activiteiten in geval van nieuwbouw;
- Bierhoogtweg 19b, onderzoeksplicht bij uitbreiding van veehouderijactiviteiten in het kader van de PAS.
Middelweg 13
Voor deze ontwikkeling geldt dat een nader onderzoek nodig is naar vleermuizen en vogels, voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden. Als op basis van een sloopmelding te werk kan worden gegaan, ontslaat dat de initiatiefnemer niet van de wettelijke plicht om te onderbouwen dat de sloop zonder gevolgen voor Wnb kan worden uitgevoerd. Sloop staat op dit moment nog niet vast. Daarom kan alleen de bestemmingswijziging ter plaatse conform de Wnb worden vastgesteld.
7.1.3 Conclusies
Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het aspect 'Ecologie' worden vastgesteld, op voorbehoud dat bekend is dat voor de in de gemeente bekende beschermde soorten in het verleden mogelijkheden waren om ontheffing te verlenen, indien overtredingen van de soortbescherming aan de orde waren. Er is in het verleden meermalen ontheffing verleend voor de te verwachten soorten (vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen) die mogelijk kunnen worden aangetroffen. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat in dit geval bij de omgevingsvergunning geen ontheffing kan worden verleend.
Nader onderzoek is nodig, voordat geconcludeerd kan worden of vergunningplicht of ontheffingsplicht binnen de Wnb aan de orde is. Tijdens de omgevingsvergunningprocedure wordt hiernaar onderzoek gedaan. Voor het perceel Middelweg 13 is al vastgesteld dat aanvullend onderzoek nodig is.
De binnen het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten en ontwikkelingen kunnen zonder limiet leiden tot stikstofdepositie. Een aantal activiteiten kan melding- of vergunningplichtig zijn. Dat zou betekenen dat er ontwikkelingsruimte via het PAS dient te worden gereserveerd. Dit is via een worst case scenario bekeken en heeft ertoe geleid dat conserverende planregels opgenomen zijn om uitbreiding van veehouderijen in te perken, zodat geen vergunningplicht optreedt. De onderstaande regel heeft ook tot doel cumulatie met mogelijke uitbreiding in plangebied "Herziening Zuidplaspolder 2" te voorkomen, omdat de daarin opgenomen inrichting op de Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht dezelfde drijver heeft als de inrichting op de Bierhoogtweg 19b.
Het betreft de volgende aanvulling op de planregel opgenomen in Artikel 3.
In aanvulling op het bepaalde onder artikel 3.1 a/c mogen de agrarisch bedrijfsactiviteiten aan de Bierhoogtweg 19b te Zevenhuizen uitsluitend betrekking hebben op maximaal de aantallen vermeld in onderstaande tabel
7.2 Archeologie
7.2.1 Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen en vervangen door de Erfgoedwet. Sommige onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaan in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gaat om artikelen die betrekking hebben op beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische monumentenzorg en handhaving. Ook enkele andere zaken die uiteindelijk in de Omgevingswet worden geregeld, vinden tijdelijk een onderkomen in de Erfgoedwet. Belangrijke onderwerpen van het overgangsrecht zijn de bepalingen over archeologische monumentenzorg. het gaat hier onder meer om:
- het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
- de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
- de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
- de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
De overgangsrecht van de Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid en op 23 juni 2013 is een deel van de archeologische beleidsadvieskaart geëvalueerd. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
7.2.2 Onderzoek
In het kader van de herziening van het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 1' wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor is de Parapluherziening Archeologie geraadpleegd.
7.2.3 Resultaten
Volgens de Parapluherziening Archeologie vallen de terreinen deels binnen het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 1' samen twee typen van een archeologische dubbelbestemming:
- Waarde Archeologie - 3: dit zijn zones met een hoge archeologische verwachting. In de diepere ondergrond bevindt zich de loop van oude rivieren (stroomgordel). Op de afzettingen van deze fossiele rivierlopen worden resten uit de prehistorie verwacht. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 3 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- Waarde Archeologie - 5: dit zijn zones met een middelhoge archeologische verwachting. In de ondergrond zijn zandige afzettingen (crevasses) van de Hollandse IJssel aanwezig waarop eveneens archeologische resten uit de prehistorie verwacht worden. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
7.2.4 Conclusie en advies
Geadviseerd wordt een dubbelbestemming op te nemen voor de gronden met een zeer hoge en hoge archeologische verwachting zodat bij eventuele werkzaamheden de archeologische waarden zijn beschermd. Voor de gronden met een middelhoge en lage archeologische verwachting wordt, mede gezien de bijstelling van het archeologiebeleid, geen dubbelbestemming nodig geacht.
In specifieke gevallen kan uit nieuwe informatie blijken dat een archeologisch onderzoek niet nodig is, ook al overschrijden ontwikkelingen de vrijstellingsgrenzen en geldt er een onderzoeksplicht. Om hiermee rekening te kunnen houden dient in de regels van dit bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen te worden op basis waarvan afgeweken kan worden van de onderzoeksverplichting als blijkt dat de voorgenomen plannen de archeologie niet schaden.
Het aspect archeologie vormt op basis van bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat de verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen direct bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik.
8.2 De Bestemmingen
Agrarisch
Binnen de agrarische bestemming is vrijwel geen bebouwing toegestaan, behalve ter plaatse van enkele ingetekende bouwvlakken. De gronden zijn primair bestemd voor het uitoefenen van agrarische (grondgebonden) bedrijfsdoeleinden. De bestaande afwijkende functies en de bedrijfswoningen zijn voorzien van een functieaanduiding. Voor de veehouderij gevestigd aan de Bierhoogtweg 19b te Zevenhuizen zal een maximaal aantal varkens en koeien van totaal 1076 worden opgenomen zoals ook is opgenomen in de milieuvergunning. Deze beperking wordt opgenomen ter voorkoming van stijging in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie ook hoofdstuk 7.1). Ter plekke van de reeds aanwezige paardenbakken zal een functieaanduiding "paardenbak" worden opgenomen waarbinnen een paardenbak zonder tredmolen en lichtmasten is toegestaan.
Agrarisch - Glastuinbouw
In deze bestemming zijn de bestaande glastuinbouwbedrijven opgenomen, alsmede enkele gronden waar de kassen al waren gesloopt maar waar toch weer een glastuinbouwbestemming wenselijk is, nu de ontwikkeling in de Zuidplaspolder is gestagneerd. Per bouwvlak is maximaal 2 ha aan kassen toegestaan, en 3 ha via een afwijking. De bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid.
Bedrijf
Binnen de bedrijfsbestemming is in beginsel bedrijvigheid uit categorie 1 en 2 toegestaan. Op enkele bedrijfspercelen is een functieaanduiding opgenomen die een hogere milieucategorie en/of een specifiek bedrijfstype mogelijk maakt.
Maatschappelijk
In de voormalige boerderij aan de Zuidplasweg 13 is een "Leontienhuis" gevestigd; een plek waar (jonge) mensen met een eetstoornis hulp kunnen krijgen. Voor dit pand is de bestemming "Maatschappelijk" opgenomen met een bebouwingspercentage wat de bestaande bebouwing omvat.
Ringvaartzone
Langs de Ringvaart is deze specifieke bestemming opgenomen, wat een voortzetting is van de bestemming uit het vorige bestemmingsplan. Hier zijn primair grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten toegestaan, alsmede recreatief medegebruik. Het bestaande gemaal is aangeduid met een functieaanduiding.
Tuin
Aan de voorzijde van de burgerwoningen in het plangebied is de tuinbestemming opgenomen. Hier is geen erfbebouwing toegestaan, zodat de beeldkwaliteit langs de voorzijde geborgd is.
Verkeer
De (doorgaande) wegen in het plangebied zijn voorzien van de verkeersbestemming. Voor de Provincialeweg N219 is het maximum aantal rijstroken vastgelegd (2x1), om te voorkomen dat binnen de brede verkeersbestemming een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, bij recht mogelijk zou zijn.
Water
De hoofdwatergangen, als zodanig benoemd in de keur van de waterbeheerder, zijn voorzien van de waterbestemming.
Wonen
De bestaande woningen zijn voorzien van de woonbestemming. Rondom de percelen is een bouwvlak ingetekend. Er gelden standaardregels voor de toegestane goot- en bouwhoogte, en voor erfbebouwing.
Leiding - Gas (dubbelbestemming)
In het gebied zijn drie verschillende hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. De drie leidingen zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming "Leiding - Gas", welke de leidingen tegen (graaf)schade beschermen.
Leiding - Water (dubbelbestemming)
De in het plangebied aanwezige waterleidingen zijn voorzien van de dubbelbestemming "Leiding- Water", welke de leidingen tegen (graaf)schade beschermt.
Waarde - Archeologie 2 en 3 (dubbelbestemmingen)
De verschillende archeologische verwachtingszones in het plangebied zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2 en 3", welke de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermen tegen (graaf)schade.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
De gronden ter weerszijden van de waterkering langs de Zuidplasweg zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", waarmee de gronden beschermd zijn tegen (graaf)schade.
8.3 Overige Artikelen
Hoofdstuk 3 van de regels
In hoofdstuk 3 van de regels zijn diverse algemene regels opgenomen, die in beginsel gelden bij alle in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen. Het gaat om algemene gebruiksregels, algemene wijzigingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. In dat laatste artikel is ook de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
- a. Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1: deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen langs de zuidwestelijke zijde van de Knibbelweg, langs de zuidwestelijke zijde van de Tweede Tochtweg en langs de zuidwestelijke zijde van de Bierhoogtweg. De voorheen geldende bestemming "Lintzone" is hier namelijk niet vernietigd. De (niet vernietigde) bestemming "Lintzone" regelde voor de eerste 100 meter langs de wegen dat bestaande legale situaties in stand konden blijven en dat via wijzigingsbevoegdheid 1 nieuwe onderdelen konden worden toegevoegd. In een conserverend plan zoals het voorliggende plan is dit geen werkbare regeling. Daarom zijn de bestaande functies nu in onderhavig plan direct bestemd. De wijzigingsbevoegdheid is over een gedeelte van dezelfde zone opgenomen in onderhavig plan; het betreft nu de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat transformatie naar een nieuwe lintzone mogelijk is, met vrijstaande en/of halfvrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen en aanbouwen, woon-werkcombinaties, waarbij de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 alsmede de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven (milieucategorie 1 en 2) mogelijk zijn. Door de Raad van State is in oktober 2020 het gedeelte van het wijzigingsgebied dat samenvalt met het op kaart 3 "Teeltgebieden" van de Verordening Ruimte aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" alsnog vernietigd. De aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' is zodoende in onderhavig plan alleen voor een deel van de zones ten zuidwesten van de Knibbelweg, Bierhoogtweg en Tweede Tochtweg opgenomen.
Bij de algemene afwijkingsregels is een mogelijkheid voor het toestaan van één paardenbak opgenomen buiten het bouwvlak, aansluitend aan het bouwvlak, zonder tredmolen en lichtmasten van maximaal 800 m2 en een omheining / hekwerk van maximaal 1,5 m.
Hoofdstuk 4 van de regels
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 van de regels het overgangsrecht en de officiële citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Wettelijk Kader
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, er:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
9.2 Consequenties Plangebied
Het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplan is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.
Conclusie
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. Wel heeft de raad, voor vaststelling van het bestemmingsplan, expliciet besloten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is, gedurende de inspraakperiode (22 september 2016 tot en met 19 oktober 2016), voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 1', zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.
10.2 Inspraak
Inspraak is niet (meer) verplicht, maar dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het bestemmingsplan is voor inspraak vrijgegeven. Aan burgers en belanghebbenden is gedurende zes weken de mogelijkheid geboden tot het indienen van een inspraakreactie. De resultaten van de inspraakreacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 1', zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.
10.3 Zienswijzen
Na de verwerking van de overleg- en inspraakreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd, en wel van 8 juni t/m 19 juli 2017. De ontvangen zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in de 'Nota van beantwoording zienswijzen', zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
10.4 Vaststelling
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is gewijzigd (ten opzichte van de ontwerpversie) vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Bijlage 1 Horeca Categorieën Horecabeleid Zuidplas
Categorie | Soort | Toelichting |
0 | Buurthuizen, sport- en recreatie-instellingen, sociaal-culturele instellingen | Horeca-achtige activiteiten in instellingen anders dan in categorie 1-5 (paracommerciële horeca) |
1 | Koffie en/of theeschenkerij gelegen in een 's avonds en 's nachts afgesloten winkelcentrum. | Een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt. |
2 | Cafetaria/ snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden. |
3 | Café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigde plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen |
4 | Discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning) | Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren |
5 | Hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers | Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf |
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Bestaande Dieraantallen En Diercategorieën Per Veehouderij
Adres | Diercategorieën | Dieraantallen |
Bierhoogtweg 19b | melk- of kalfkoeien | 94 |
vrouwelijk jongvee tot 2 jaar | 66 | |
guste en dragende zeugen | 230 | |
dekberen | 2 | |
kraamzeugen | 70 | |
biggen | 680 |
Bijlage 1 Aerius-berekening
Bijlage 2 Quickscan Ecologie
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 3 Nota van beantwoording inspraakreacties
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 4 Nota van beantwoording zienswijzen
Bijlage 5 Uitspraak 201809544/1/r3, Raad Van State, D.d. 28 Oktober 2020
Bijlage 5 Uitspraak 201809544/1/R3, Raad van State, d.d. 28 oktober 2020