KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Tuin
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Leiding - Brandstof
Artikel 12 Leiding - Gas
Artikel 13 Leiding - Riool
Artikel 14 Leiding - Water
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Gekozen Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Vigerende Plannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke Karakteristiek
2.3 Functionele Analyse
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Uitgangspunten Voor Partiële Herziening Plandeel "Zuidplas-noord"
3.3 Uitgangspunten Voor Plandeel Gouweknoop
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
5.2 Het Plangebied
5.3 Conclusie
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
6.3 Geluid
6.4 Luchtkwaliteit
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Bodem
6.7 Mer
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 De Bestemmingen
8.3 Overige Artikelen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Wettelijk Kader
9.2 Consequenties Plangebied
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
10.2 Inspraak
10.3 Zienswijzen
10.4 Vaststelling
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bestaande Dieraantallen En Diercategorieën Per Veehouderij
Bijlage 1 Aerius-berekening
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 4 Uitspraak 201809559/1/r3, Raad Van State, D.d. 28 Oktober 2020

Herziening Zuidplaspolder 2

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 24-11-2020 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01, de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

het, ondergeschikt aan de functie wonen, bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het, ondergeschikt aan de functie wonen, verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.9 achtergevelbouwgrens:

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.10 agrarisch bedrijf / agrarische bedrijvigheid:

een bedrijf dat/bedrijvigheid die uitsluitend of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van een paardenhouderij, een manege en een paardenfokkerij.

Onder andere nader te onderscheiden in:

  1. a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, waaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
  2. b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  4. d. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  5. e. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  6. f. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij), (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  7. g. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  8. h. paardenfokkerij: het houden van paarden gericht op productie en verkoop;
  9. i. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  10. j. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen en/of van siergewassen, (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

1.11 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw:

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.;

1.13 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.16 bed & breakfast:

een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, gewenst en/of noodzakelijk is;

1.18 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.19 bestaand gebruik:

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime; dan wel het gebruik dat is toegestaan krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.20 bestaande stikstofdepositie:

stikstofdepositie (in mol stikstof per ha per jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf, conform de bestaande dieraantallen en diercategorieën zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant niet direct op de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel; hieronder vallen in elk geval niet: intensieve veehouderij, glastuinbouw, paardenhouderij, manege en paardenfokkerij;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.41 huishouden:

één persoon een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.42 kavelpad:

niet-openbare verhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, hoofdzakelijk gelegen ter plaatse van de gronden behorende bij één agrarisch bedrijf.

1.43 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;

1.44 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.45 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen;

1.46 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.47 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.48 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.49 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.50 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.51 plattelandswoning

een agrarische bedrijfswoning gelegen bij een agrarisch bedrijf, die door (het huishouden van) een persoon wordt bewoond of mag worden bewoond die niet functioneel verbonden is met het agrarisch bedrijf waartoe de agrarische bedrijfswoning behoorde en waarbij deze woning voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.52 recreatie:

alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;

1.53 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.54 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.55 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid;

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 van deze regels deel uit maakt;

1.58 stacaravan:

een caravan op wielen, die, mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen; een stacaravan is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.59 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.60 vloerpeil:

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

1.61 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.62 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.64 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
  2. b. tevens voor een waterbassin ten behoeve van c.q. behorende bij een nabijgelegen glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waterbassin';

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. fiets- en voetpaden;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
  2. b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. glastuinbouwbedrijven;
  2. b. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
  3. c. ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten; met dien verstande dat maximaal 200 m2 van bebouwing ten behoeve van deze activiteit gebruikt wordt;
  4. d. tevens één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. e. uitsluitend één plattelandswoning, ter plaatse van de 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  6. f. uitsluitend een agrogerelateerd bedrijf en/of de overslag van agrarische producten, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – agrogerelateerd bedrijf' en 'specifieke vorm van bedrijf - overslag agrarische producten';

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen;
  2. h. parkeervoorzieningen;
  3. i. fiets- en voetpaden;
  4. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. k. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 19, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
  2. b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het beweiden voor dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. tevens voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

alsmede voor:

  1. d. behoud, herstel en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, zoals de
    aanwezigheid van weidevogels, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke
    slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. f. fiets- en voetpaden;
  2. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. h. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.3.2 en de type diercategorieën en/of aantallen als opgenomen in bijlage 2 voor de daarin opgenomen intensieve veehouderij wijzigen, mits:

  1. a. de wijziging van de diercategorieën en/of aantallen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie;
  2. b. wordt aangetoond dat het woon- en leefklimaat als gevolg van deze wijziging niet zal verslechteren, en
  3. c. de afwijking past binnen de vigerende milieuregelgeving.

5.6 Afwijken van de bouwregels voor vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. a. een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  2. b. het bouwvlak niet verder mag worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m2 worden overschreden;
  3. c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. d. het leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig aangetast mag worden;
  5. e. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regel wordt voldaan.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 en/of 2 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. tevens voor een aannemersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf';
  3. c. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a t/m sub e, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m²;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. fiets- en voetpaden;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. kunstwerken.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20,wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  2. b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. zelfstandige kantoren;
  6. f. horeca;
  7. g. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  8. h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. .

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen als bedoeld in 6.1 te verwijderen, waarna de bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 van de Staat vanBedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels maximaal toelaatbaar zijn (indien activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan). Een en ander met dien verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 6.1 beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Staat vanBedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. tevens voor een bijgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';
  3. c. toegangspaden en in- en uitritten;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. kunstwerken.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. ten hoogste 2x1 doorgaande rijbanen, voor zover het betreft de Bredeweg;
  3. c. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;

met de daarbij behorende:

  1. d. geluidwerende voorzieningen;
  2. e. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. f. voet- en fietspaden;
  4. g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  5. h. voorzieningen van openbaar nut;
  6. i. straatmeubiliair;
  7. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. k. kunstwerken.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen; al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep tot maximaal 70 m2;

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. wegen, fiets- en voetpaden;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. g. kunstwerken.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in Artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. horeca;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 11 Leiding - Brandstof

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) brandstofleiding (12") voor het vervoer van K1, K2 en/of K3 vloeistoffen.

11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de leiding.

11.3 Bouwregels

Op de in 11.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) gasleiding.

12.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de gasleiding.

12.3 Bouwregels

Op de in 12.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding;
  3. c. dit geen kwetsbare objecten betreffen.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 13 Leiding - Riool

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) rioolpersleiding.

13.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de rioolleiding.

13.3 Bouwregels

Op de in 13.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Leiding - Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) drink- en/of rivierwaterleiding.

14.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de waterleiding.

14.3 Bouwregels

Op de in 14.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

15.3 Afwijking van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 2'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

16.3 Afwijking van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterkeringen;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

17.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.

17.3 Bouwregels

17.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

17.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 m1 bedraagt.

19.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
    bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
    Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de
    inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. 2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
    bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
    Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. 3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

19.3 Parkeren en laden & lossen

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
  3. c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en/of b,
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

19.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 19.3 sub a is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

20.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 17 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

20.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszone - weg

  1. a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het wegverkeer.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het wegverkeer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de wegbeheerder.
  3. c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de wegbeheerder hierover heeft geadviseerd.

21.2 Vrijwaringszone - spoor

  1. a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - spoor' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het railverkeer.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het railverkeer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder van het spoor.
  3. c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de beheerder van het spoor hierover heeft geadviseerd.

21.3 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat

  1. a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van een mogelijke toekomstige aanleg van infrastructuur in de vorm van ondergrondse buisleidingen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van ondergrondse buisleidingen. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de leidingbeheerder(s).
  1. 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de leidingbeheerder(s) hierover heeft (hebben) geadviseerd.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  4. 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Algemeen

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  3. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen, toevoegen en/of schrappen van aanduidingen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

23.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', en de bestemming te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", mits dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of verkaveling, gewenst en/of noodzakelijk is. Ten behoeve van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient de initatiefnemer een stedenbouwkundig plan te overleggen waaruit blijkt dat de wijziging, naar het oordeel van B&W, acceptabel is. Voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt daar waar de bestemming 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. De wijziging mag geen belemmering vormen vanuit het oogpunt van extrene veiligheid.

23.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', en de bestemming te wijzigen in de bestemming "Lintzone 2", waarbij deze gronden zijn bestemd voor:

  1. a. lintbebouwing in de vorm van bedrijven en bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de lintzone (laanstructuur);

alsmede ook voor:

  1. c. toegangs- en ontsluitingswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
  2. d. (boven- en ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. e. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. voorzieningen van algemeen nut;
  7. i. leidingenstrook (ondergrondse kabels en leidingen) met de daarbij behorende vrijwaringszone(s);
  8. j. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. k. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. l. erven en terreinen;
  3. m. verhardingen;
  4. n. bermen, bermsloten en greppels;
  5. o. (boom)beplanting, oeverbeschoeiingen en overige groen;
  6. p. straatmeubilair;
  7. q. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;

met uitzondering van:

  1. r. risicovolle inrichtingen;
  2. s. verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend:

  1. t. de uitoefening van handel (inclusief detailhandel), nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren, horeca, administratieve en publieksgerichte dienstverlening);
  2. u. bedrijven en bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld onder sub a;
  3. v. woondoeleinden;
  4. w. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. x. een risicovolle inrichting, inclusief propaantanks;
  6. y. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen (incl. LPG);
  7. z. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  8. aa. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  9. ab. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 m1 erachter;
  10. ac. seksinrichtingen;
  11. ad. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  12. ae. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).


Bouwen / aanleg van werken en werkzaamheden

  1. af. Op de gronden mogen bouwwerken uitsluitend worden gebouwd alsmede werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders vastgesteld wijzigingsplan.
  2. ag. Zolang het wijzigingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, kan worden gebouwd overeenkomstig het ontwerpwijzigingsplan dat ter visie heeft gelegen en gedurende de termijn van tervisielegging geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn ingediend.
  3. ah. Zolang en voor zover het wijzigingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, mogen werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden welke zijn gericht op realisering van de bestemming uitsluitend worden uitgevoerd onder de voorwaarden, dat:
    1. 1. deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in overeenstemming zullen zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een daarvoor opgesteld ontwerpwijzigingsplan, dat ter visie heeft gelegen, en;
    2. 2. gedurende de termijn van ter visie legging geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn ingediend.


Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen (een gedeelte van) de gronden met de aanduiding 'Wetgevingzone- wijzigingsgebied 2' wijzigen in meerdere bestemmingen, afgestemd op de geprojecteerde en te realiseren functies op de betreffende gronden in het wijzigingsgebied en wel overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:

Voorwaarden bij de wijziging

  1. ai. bij het ontwerpen van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van lintstructuur en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving;
  2. aj. burgemeester en wethouders stellen het wijzigingsplan al dan niet gefaseerd (per bouwperceel of groep bouwpercelen), niet vast voordat er een definitief inzicht bestaat over de verkaveling in het gebied;
  3. ak. de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitregels. In de beeldkwaliteitregels wordt onderscheid gemaakt in gebieden met een 'zware' en met een 'lichte' regie. Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de hoofdontsluitingsroute), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
  4. al. in het wijzigingsplan wordt de normering voor het te hanteren vloerpeil opgenomen. Daarbij geldt dat, ter voorkoming van wateroverlast op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied waarin het wijzigingsgebied is gesitueerd, het te hanteren vloerpeil nader wordt bepaald, met dien verstande dat vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met de op te nemen normering;
  5. am. bij het realiseren van het gebied geldt als doelstelling dat de inrichting zodanig wordt vormgegeven dat optimaal gebruik gemaakt kan worden van duurzaamheidprincipes. In verband hiermee wordt bij de verkaveling uitgegaan van een goed evenwicht tussen intensief gebruik en natuurlijk groene en openbare ruimte, mogelijkheden van natuurlijke zuivering van water en gebruik van duurzame energie. Daarnaast wordt bij de inrichting van het woongebied uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
  6. an. de te realiseren lintzone dient duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
    1. 1. een te realiseren GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid;
    2. 2. het uitvoeren van de woningen met de vaste- en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.
  7. ao. voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt daar waar de bestemming 'Wetgevingzone -wijzigingsgebied 2' samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', schriftelijk advies ingewonnen bij de leiding beheerder;
  8. ap. de wijziging mag geen belemmering vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.


Inrichtingsbepalingen

  1. aq. de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, fietspaden en de overige inrichting van het openbaar gebied wordt afgestemd op de omgeving;
  2. ar. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd met inachtneming van het bepaalde in sub ao;
  3. as. de bouwpercelen worden in ieder geval aan de voorkanten begrensd met watergangen, en worden van de openbare weg ontsloten door middel van bruggen over de bermsloten/bestaande watergangen;
  4. at. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd, daarbij dient de waterstructuur aan te sluiten op de waterstructuur van de aangrenzende percelen;
  5. au. water op het bouwperceel dient aaneengesloten aangelegd te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (naar de naar weg georiënteerde zijde) van het bouwperceel gesitueerd te worden;
  6. av. in het wijzigingsgebied wordt tenminste 10% aan water gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale uitwerkingsgebied);
  7. aw. de lokale (dwars)ontsluitingen hebben een rijloper van tenminste 3,50 m1 breedte;
  8. ax. de parkeervoorzieningen dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  9. ay. in het kader van de na te streven beeldkwaliteit in het gebied worden strenge eisen gesteld aan de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
  10. az. voorzieningen van algemeen nut en dienen zo mogelijk zodanig te worden gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
  11. ba. bij de inrichting van het gebied wordt uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
  12. bb. in het wijzigingsplan wordt de ligging van de (ontsluitings)wegen en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd in een bestemming "Verkeer";
  13. bc. in het wijzigingsplan worden de groenvoorzieningen vastgelegd in een bestemming "Groen";
  14. bd. in het wijzigingsplan wordt het water vastgelegd in een bestemming "Water".


Bouwregels

  1. be. in het wijzigingsplan worden de minimale en/of maximale bouwhoogten, het maximale bebouwingspercentages de overige maatvoeringeisen en de situering zoals onder meer de voorgevelrooilijn/voorgevelbouwgrens van de op te richten gebouwen vastgelegd, met inachtneming van de uitgangspunten als verwoord in de navolgende bepalingen;
  2. bf. in het wijzigingsplan worden bouwvlakken opgenomen waarbinnen de (bedrijfs)gebouwen dienen te worden gebouwd;
  3. bg. het bouwperceel voor de bedrijfsbebouwing mag tot maximaal 30% bebouwd worden met gebouwen;
  4. bh. de gebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 10 m1 uit de as van de (aanliggende) weg;
  5. bi. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen dient minimaal 10 m1 te bedragen;
  6. bj. de afstand van nieuw op te richten bebouwing tot bestaande bebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 m1;
  7. bk. de bouwhoogte gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m1;
  8. bl. in het wijzigingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden af te wijken voor een verhoging van de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken met ten hoogste 3 m1, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
    2. 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
  9. bm. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde vóór de voorgevel en tot 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m1;
  10. bn. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m1;
  11. bo. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vanaf 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal bedraagt maximaal 3 m1;
  12. bp. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  13. bq. ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer-verblijf';
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  4. d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

24.2 Zwembaden

Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:

  1. 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 m1 van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  2. 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
  3. 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  4. 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  5. 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m1 onder peil;
  6. 6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

24.3 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken - geen bouwwerken zijnde - en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

24.4 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

24.5 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

25.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 25.1 met maximaal 10 %.

25.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 25.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 25.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 25.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 25.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2".

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" is om de geplande ontwikkelingen, zoals vastgesteld in de vigerende bestemmingsplannen, die niet langer realiseerbaar zijn door ofwel de crisis c.q. daarmee verband houdende afspraken ofwel door een uitspraak van de Raad van State, te verwijderen, dan wel te repareren. De vigerende bestemmingsplannen zijn in voorliggend bestemmingsplan partieel herzien.

Achtergrond

In de Nota Ruimte is de driehoek, globaal gelegen tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda (Zuidplaspolder), aangewezen als uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. Voor de uitwerking van deze opgave zijn in 2006 de hoofdkeuzen tot 2030 vastgelegd in de Interregionale Structuurvisie (ISV) driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda. Op basis hiervan zijn twee uitwerkingen opgesteld: het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP) dat is vastgesteld door de raden van de vijf Zuidplasgemeenten en de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost door de Provinciale Staten. In het ISP werd uitgegaan van een ruimtebehoefte voor 15.000 woningen in de periode van 2010 tot 2020 en nogmaals 15.000 woningen in de periode van 2020 tot 2030, waarvoor in de laatstgenoemde periode realisatiemogelijkheden zijn in Het Nieuwe Midden. In 2008 is nader bepaald dat de totaalopgave voor de woningen in de Zuidplaspolder wordt bijgesteld tot 15.000 woningen tot 2030. Tussen Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen zou het Ringvaartdorp zich kunnen ontwikkelen, dat plaats biedt aan 6.000 van deze woningen; de overige woningen zouden moeten worden gerealiseerd in het bestemmingsplangebied Het Nieuwe Midden, dat in afwachting van deze ontwikkelingen nu conserverend-agrarisch is bestemd.

Voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder is een aantal bestemmingsplannen opgesteld, te weten:

  1. 1. Zuidplas West (gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle)
  2. 2. Zuidplas West (gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel)
  3. 3. Zuidplas Noord (gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle)
  4. 4. Het Nieuwe Midden (Zevenhuizen-Moerkapelle)
  5. 5. Rode Waterparel (Nieuwerkerk aan den IJssel/Moordrecht)
  6. 6. Groene Waterparel en Restveengebied (Nieuwerkerk aan den IJssel/Moordrecht)
  7. 7. Gouweknoop (Zuidplas)

Door de crisis is de opgave van de Zuidplaspolder getemporiseerd. Een aantal onderdelen van de Zuidplaspolder zal (nog) niet worden uitgevoerd, waardoor er in een aantal gevallen sprake is van geldende bestemmingen die niet meer relevant zijn. Deze onderdelen worden in dit bestemmingsplan gerepareerd. Verder is er door de Raad van State een aantal onderdelen vernietigd, waarbij het vervallen van het Ringvaartdorp vanwege een te onduidelijk volkshuisvestelijk scenario de belangrijkste is. Tenslotte is in relatie tot deze ontwikkelingen ook een nadere afspraak gemaakt tussen de Provincie Zuid-Holland en de gemeente Zuidplas waarbij is vastgelegd dat de Rottelaan (onderdeel van de parallelstructuur A12) alsnog niet zal worden aangelegd. Ook hier is dus sprake van de noodzaak tot het actualiseren van het bestemmingsplan.

Binnen de overlegstructuren van het Zuidplaspolderproject (Regionale ontwikkelorganisatie Zuidplaspolder en Regionale Grondbank RZG Zuidplas) is daarbij vastgesteld dat tot 2025 geen nader besluit zal worden genomen over de ontwikkeling van het Ringvaartdorp. Wel is daarbij geconstateerd dat de totale bouwopgave tenminste 13.000 woningen zal moeten bedragen. Deze ontwikkeling zal echter pas na 2030 kunnen worden afgerond. Daarom zal het Ringvaartdorp – analoog aan Het nieuwe Midden – tot nadere besluitvorming conserverend-agrarisch worden bestemd. Dit beleid is in 2013 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vastgelegd in de z.g. Herijkingsnota. Deze nota vormt daarop weer de basis van de in 2014 vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit van Provinciale Staten van Zuid-Holland.

Het nu voorliggende bestemmingsplan geeft – samen met andere kleinere reparaties - invulling aan deze opgave.

Herstelbesluit n.a.v. uitspraak Raad van State d.d. 28 oktober 2020

Het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' is door de gemeenteraad van Zuidplas op 16 oktober 2018 vastgesteld. Tegen dit besluit tot vaststelling tekenden verschillende appellanten beroep aan. Op 28 oktober 2020 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak over de ingediende beroepsschriften (ECLI:NL:RVS:2020:2507). De volledige uitspraak is opgenomen in bijlage 4. De Afdeling oordeelde dat het beroepsschrift van meerdere appellanten gegrond was, vernietigde het besluit van de gemeenteraad van 16 oktober 2018 op genoemde onderdelen en bepaalde de aanpassingen in de planregels die in de plaats treden van de vernietigde delen van het besluit. De Afdeling heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat de daarin aangegeven onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl); en binnen 39 weken na verzending om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het voorliggende herstelde plan voorziet in het eerste.

1.2 Gekozen Planopzet

Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard, waarbij niet de mogelijkheden uit de voorgaande plannen "Zuidplas-Noord" (Zevenhuizen-Moerkapelle)", "Gouweknoop" en "Restveen en Groene Waterparel" zijn aangehouden, maar die uit de dáárvoor geldende plannen. Dit zijn:

  • Ter plaatse van de te herziene delen van "Zuidplas-Noord": het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990", gemeente Zevenhuizen;
  • Ter plaatse van de te herziene delen van "Gouweknoop": het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1996", gemeente Moordrecht.

De regelingen zijn samengevoegd, geactualiseerd en gemoderniseerd. Dit heeft geresulteerd in een gedetailleerde planopzet, waarbij per perceel concreet en gedetailleerd is aangegeven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan. Wel is een mogelijkheid uit het voorgaande plan "Zuidplas-Noord" gehandhaafd: de bestemming "Lintzone - Uit te werken 2" die ten noordwesten van de Noordelijke Dwarsweg (nabij het Zaaipad) gold, is in het voorliggende plan opgenomen als wijzigingsbevoegdheid bovenop de glastuinbouwbestemming.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied "Herziening Zuidplaspolder 2" ligt binnen de gemeente Zuidplas op het grondgebied van de (voorheen geldende) bestemmingsplannen Gouweknoop en Zuidplas Noord. Het plangebied is niet één aaneengesloten stuk grond, maar betreft meerdere losse delen. Globaal zijn er twee grotere deelgebieden te onderscheiden: een deelgebied ten noorden van de A12 nabij het Zaaipad, en een deelgebied ten westen van de spoorlijn Gouda - Leiden (in de oksel van knooppunt Gouwe). Verder zijn er nog diverse 'losse' percelen in het plan meegenomen. Het betreft de percelen aan de Bredeweg 16a, Bredeweg 30, Bredeweg 28b, Bredeweg 68a, Oogstpad 8, Oogstpad 10, Bredeweg 59 en Zaaipad 4. Afbeelding 1.2. geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0001.jpg"

Afbeelding 1.2.: begrenzing plangebied op topografische kaart

1.4 Vigerende Plannen

Het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" is een partiële herziening van de onderstaande bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Zuidplas-Noord, vastgesteld op 16 juni 2009, onherroepelijk per 11 augustus 2011.
  • Bestemmingsplan Gouweknoop, vastgesteld op 2 november 2010, onherroepelijk per 18 juli 2012.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende Regels, vergezeld van een Toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenoemd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.

Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.

Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De Zuidplaspolder, waarbinnen het plangebied is gelegen, is ontstaan uit verveende binnenmeren die na aanleg van ringvaarten tot droogmakerijen bemalen werden. Door intensieve veenwinning heeft tot in de 19e eeuw een groot meer bestaan, de Zuidplas. In 1816 is besloten om over te gaan tot het droogleggen van de plas. De drooglegging is gestart in 1828 met het graven van de ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. De lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht was de basis voor dit zogenaamde grid. Het resultaat was een waterrijke (circa 10 procent), rechthoekig verkavelde polder met lange, smalle kavels.

De boerderijen werden verspreid langs de wegen in de polder gebouwd. Het nederzettingspatroon onderscheidt zich daarmee duidelijk van wat in oudere polders (zoals Esse, Gansdorp en Blaardorp), waar de bebouwing in linten tot stand kwam.

2.2 Ruimtelijke Karakteristiek

De inrichting van de Zuidplaspolder is een spiegel van de ontstaansgeschiedenis. Het grid heeft de polder een helder en leesbaar landschap gegeven dat zo'n 170 jaar later nog steeds goed zichtbaar is. De oude kernen van de dorpen en alle bijbehorende elementen, zoals bebouwingslinten, zijn de dragers om het dorpse karakter ook in de toekomst vast te kunnen houden. Deze kernen worden verbonden door de ringvaart, die symbolen bevat van zowel de strijd tegen het water (molens, gemalen, sluizen) als het gebruik van het land (bruggen, pakhuizen).

Van oudsher vindt in het noordwestelijke deel akkerbouw plaats en in het nattere zuidoostelijke deel melkveehouderij. Intensivering in de landbouw heeft er in de loop der tijd toe geleid dat in het noordwestelijke deel veel percelen zijn vergroot door het dempen van sloten en dat akkerbouw daar gedeeltelijk is verdrongen door (glas)tuinbouw. De Zuidplaspolder is nog steeds voor het grootste gedeelte in gebruik als agrarisch gebied.

Kenmerkend voor de droogmakerijen in Zuidplas zijn de grootschalige open ruimtes die in de eerste plaats begrensd worden door de dijken van de ringvaarten, door de dijken van de Hollandsche IJssel en door de aan de dijken gelegen dorpsgebieden. Door diverse ruimtelijke ontwikkelingen is een nadere geleding van de openheid ontstaan: de spoordijk, de kunstwerken en de A20 en A12 (inclusief aangrenzende beplanting), de glasopstanden en de verspreide beplantingselementen en boerderijen.

Sinds de crisis en enkele uitspraken van de Raad van State zijn de grootse uitbreidingsplannen voor de Zuidplaspolder van de baan. Er zijn slechts nog mogelijkheden voor kleinschalige ontwikkelingen. De Rottelaan zal niet worden gerealiseerd, er komt geen Boogpark en de ontwikkeling van het Ringvaartdorp is getemporiseerd. De Rode Waterparel zal in kleine fasen tot ontwikkeling komen.

2.3 Functionele Analyse

De veen-op-kleibodem in de droogmakerij werd en wordt vooral voor weidebouw benut, vanwege de slechte fysische eigenschappen (indroging, zuur) van de bovengrond (restveen). In de loop der jaren is in het gebied ook steeds meer glastuinbouw ontstaan. Dat ter plekke van deze glastuinbouw de bovengrond wel gunstige eigenschappen heeft, komt door de intensieve menging van organische stof met minerale bestanddelen en door de goed veraarde bovengrond.

De structuur van het landschap wordt nog steeds bepaald door het historisch ontginningspatroon en door de landbouw (weidebouw) die tevens drager van de open ruimte is. De intensivering van de landbouw (glastuinbouw) is in dat patroon opgenomen, maar heeft door de deels verspreide ontwikkeling tot een ruimtelijk meer geleidelijke overgang tussen de grootschalige openheid en de randen geleid.

Naast het agrarische grondgebruik is het plangebied deels in gebruik voor andere functies, zoals voor (verspreid liggende) niet-agrarische bedrijven. In het gebied bevinden zich daarnaast ook diverse woningen. Voor een deel gaat het om burgerwoningen en voor een deel om bedrijfswoningen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de systematiek bij de samenvoeging en partiële herziening van de vigerende bestemmingsplannen Zuidplas-Noord en Gouweknoop alsmede de achterliggende ruimtelijke en programmatische uitgangspunten van het plan. De uitgangspunten zijn daar waar mogelijk vertaald in concrete regels en/of aanduidingen op de verbeelding.

3.2 Uitgangspunten Voor Partiële Herziening Plandeel "Zuidplas-noord"

In het plandeel Zuidplas-Noord is de bestemming op een aantal plaatsen vernietigd en is de geplande ontwikkeling van de Rottelaan van de baan vanwege ingrijpend gewijzigde inzichten in de ontsluitingsstructuur. De Rottelaan had in bestemmingsplan "Zuidplas-Noord" de bestemming “Uit te werken – Verkeer” met een wijzigingsbevoegdheid waarmee de aansluiting van de A12 rechtstreeks op de Rottelaan kon plaatsvinden. De verlenging van de Rottelaan richting de N209 zou door middel van een partiële bestemmingsplanherziening van de Tweemanspolder en een bestemmingsplanherziening in Lansingerland mogelijk moeten worden gemaakt. De aansluiting richting Lansingerland is echter nooit planologisch geregeld, omdat de gemeente Lansingerland zich altijd tegen deze route heeft verzet. Verkeerskundig heeft een Rottelaan van de Julianaweg naar de Bredeweg nauwelijks meerwaarde ten opzichte van de bestaande route naar de A12 over de Bredeweg. De verkeersbestemming voor de Rottelaan komt daarom te vervallen en de oude glastuinbouwbestemming, die ook op de aangrenzende bestemming ligt, wordt hierop teruggelegd. Qua systematiek wordt aangesloten op de glastuinbouwbestemming van bestemmingsplan "Zuidplas-Noord", waarbij echter de rechten zoals die golden ten tijde van 'Landelijk Gebied 1990' als uitgangspunt zijn genomen.

De gronden achter Bredeweg 16a zijn terugbestemd naar "Bedrijf" (categorie 2), zoals dit in het oude bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" van de gemeente Zevenhuizen was, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Ook worden de siertuin en schuur op Bredeweg 16a en het bedrijf op Bredeweg 30 opgenomen in dit bestemmingsplan, naar aanleiding van dezelfde uitspraak. Aan de Bredeweg 28b heeft het voorste gedeelte een woonbestemming en de gronden erachter een bedrijfsbestemming met mogelijkheid voor een aannemersbedrijf met een bebouwingspercentage van 60 procent. De woning aan de Bredeweg 68a is binnen het bouwvlak van de bedrijfsbestemming gevestigd en is, in aanvulling op het vorige bestemmingsplan, in dit plan opgenomen als bedrijfswoning.

Op de verbeelding van bestemmingsplan "Zuidplas-Noord" heeft het bouwvlak van Oogstpad 8 en 10 onterecht de bestemming "Wonen" gekregen, daar het in werkelijkheid een agrarisch bouwvlak met twee bedrijfswoningen betreft. Dit is gecorrigeerd in voorliggend plan. Aangezien de Rottelaan niet langer op korte termijn ontwikkeld zal worden, zijn de gronden terugbestemd naar "Agrarisch" en "Agrarisch - Glastuinbouw", aansluitend bij de glastuinbouwbestemming van "Zuidplas-Noord".

Op het perceel Zaaipad 4 is de bestaande woning als burgerwoning bestemd, waar deze woning voorheen als bedrijfswoning was bestemd. Tot slot is het perceel Bredeweg 59 in Moerkapelle in het plan opgenomen. Als gevolg van eerdere toezeggingen is hier de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overslag agrarische producten' toegevoegd.

3.3 Uitgangspunten Voor Plandeel Gouweknoop

In het plandeel Gouweknoop is goedkeuring onthouden aan de bestemming van Zuidelijke Dwarsweg 8. Het bouwperceel is opgenomen in dit plan als "Agrarisch" met intensieve veehouderij, met een bebouwingspercentage dat gelijk is aan de huidige bebouwing. De grootte van het bouwvlak is rechtstreeks overgenomen van het bestemmingsplan Gouweknoop. Nu het Boogpark, tussen de Moordrechtboog en het spoor tussen Rotterdam en Gouda, niet langer gerealiseerd gaat worden, zijn de gronden die nu de bestemming “Groen” hebben, bestemd als “Agrarisch met waarden” zoals ook de omliggende gronden bestemd zijn, die voorheen volgens het oude bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1996” dezelfde bestemming hadden, namelijk “agrarisch weidegebied. De dubbelbestemmingen ter bescherming van de aanwezige leidingen en de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden blijven van kracht.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging.

Consequenties voor dit plan

In de voorganger van de SVIR, de Nota Ruimte, was de integrale gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder opgenomen. Deze is in de SVIR komen te vervallen. Het terugbestemmen naar de bestaande situatie in het plangebied is dan ook in lijn met het beleid uit de SVIR.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast.

Consequenties voor dit plan

Het plangebied is op geen van de kaarten van het Barro aangeduid.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat een uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer het volgende opgenomen:

  • De verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('elektronisch') beschikbaar te stellen;
  • De vormgeving en inrichting van ruimtelijke plannen en dergelijke;
  • Gedetailleerde bepalingen over de inhoud van een bestemmingsplan;
  • De verplichting om te toetsen aan de in het Bro opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking.

Consequenties voor dit plan

Aan de digitale en inhoudelijke verplichtingen uit het Bro wordt in dit bestemmingsplan voldaan. De toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde, aangezien geen nieuwe ontwikkelingen worden bestemd.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie, Programma's en Verordening

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden. In 2016, 2017 en 2018 zijn actualisaties vastgesteld.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

De vier rode draden die door de provincie zijn benoemd (beter benutten van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en bevorderen van de transitie naar water- en energie-efficiëntere samenleving) moeten worden uitgewerkt door toepassing van onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking.

Consequenties voor dit plan

  • Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma Ruimte

De ruimte voor ontwikkeling van bovenregionaal belang in de Zuidplaspolder is indicatief aangeduid in het beleidsbeeld 'ruimtelijke hoofdstructuur' van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Afspraken over aard en omvang van die ontwikkeling zijn opgenomen in het Programma Ruimte: het betreft 7.000 woningen tot 2030 in dorpse en landelijke woonmilieus. Het gaat om een indicatie, niet om een streefaantal of ambitie. De meeste woonmilieus kunnen naar verwachting in voldoende mate binnen het bestaande stads- en dorpsgebied kunnen worden opgevangen. Volgens de huidige inzichten is er onvoldoende ruimte elders in de Zuidvleugel om de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus te kunnen accomoderen. Nieuwe dorpse woonmilieus worden in eerste instantie ontwikkeld in aansluiting op de bestaande kernen van Moerkapelle en Zevenhuizen. Landelijke woonmilieus kunnen ontwikkeld worden in de Rode Waterparel/Nieuwerkerk-Noord en het Nieuwe Midden.

In het onderhavige plangebied zullen dus op korte en middellange termijn geen grootschalige ontwikkelingen tot woningbouw plaatsvinden. Dit is geheel in lijn met het terugbestemmen van de gronden binnen het plangebied naar bestemmingen die aansluiten op de bestaande situatie.

  • Verordening Ruimte

Op kaart 3 'teeltgebieden' van de Verordening Ruimte is het plandeel ten noorden van de A12 aangeduid als 'glastuinbouwgebied Westland-Oostland' (zie afbeelding 4.1.). De kassen die zich hier bevinden zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd tot "Agrarisch - Glastuinbouw 2".

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0002.jpg"

Afbeelding 4.1.: uitsnede kaart 3 'teeltgebieden' uit Verordening Ruimte

Verder is het plandeel langs de spoorlijn (in de oksel van knooppunt Gouwe) op kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' aangeduid als 'beschermingscategorie 2 - recreatiegebied' (zie afbeelding 4.2.). Hier wordt de bestaande situatie bestemd. afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0003.jpg"

Afbeelding 4.2.: uitsnede kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' uit Verordening Ruimte

Op kaart 8 'NatuurNetwerk Nederland' is de watergang die loopt langs de Noordelijke Dwarsweg (net buiten dit bestemmingsplan gelegen) aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur - ecologische verbinding' (zie afbeelding 4.3.).afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0004.jpg"

Afbeelding 4.3.: uitsnede kaart 8 'NatuurNetwerk Nederland' uit Verordening Ruimte

Op kaart 10 'windenergie' (zie afbeelding 4.4.) is te zien dat het noordelijke deel van het plandeel langs de spoorlijn (in de oksel van het knooppunt Gouwe) is aangeduid als locatie voor windenergie. Aangezien dit bestemmingsplan de bestaande situatie bestemt, is voor deze aanduiding geen concrete regeling opgenomen.afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0005.jpg"

Afbeelding 4.4.: uitsnede kaart 10 'windenergie' uit Verordening Ruimte

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder (ISP)

In 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het plangebied ISP bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel; de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen.

Consequentie plangebied

De grootschalige ontwikkeling in het gebied, zoals omschreven in het ISP, wordt in dit bestemmingsplan niet gefaciliteerd.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke
recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor
milieu en duurzaamheid.

Consequentie plangebied

Het plangebied heeft in de structuurvisie meerdere aanduidingen (zie afbeelding 4.5.). Het plandeel dat ten noorden van de A12 ligt, nabij het Zaaipad, heeft bijvoorbeeld de aanduiding 'Glastuinbouwgebied' met daar overheen de aanduiding 'hoofdontsluitingsweg indicatief'. Het plandeel dat naast de spoorlijn ligt (in de oksel van knooppunt Gouwe) heeft de aanduidingen 'gebiedsopgave Gouweknoop', 'groen-recreatieve verbinding indicatief' en 'verbindingsweg met aansluiting indicatief'. Behalve de aanduiding 'glastuinbouwgebied' hebben alle aanduidingen betrekking op de grootschalige ontwikkelingen die in de Zuidplaspolder beoogd waren. In het voorliggende plan worden deze niet bestemd. De aanduidingen (behalve 'glastuinbouwgebied') uit de structuurvisie zijn dan ook niet van toepassing binnen dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0006.jpg"

Afbeelding 4.5.: uitsnede kaartbeeld structuurvisie Zuidplas 2030

4.4.2 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (4 juni 2015) zijn meer gebieden dan voorheen welstandsvrij gemaakt. Alleen kwetsbare gebieden zijn niet welstandsvrij. Het plangebied is geheel aangeduid als 'welstandsvrij' (zie afbeelding 4.6.; groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0007.jpg"

Afbeelding 4.6.: uitsnede kaart welstandsnota

4.4.3 Woonvisie

In de gemeentelijke woonvisie ("Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas", 29 november 2011) wordt ingegaan op de situatie in Zuidplas anno 2011 en wordt daarna aangegeven hoe de toekomst van het gebied eruit ziet. De gemeente Zuidplas is een gemeente van dorpen en buurtschappen in een groene omgeving. De huidige dorpse identiteit is een uitstekende basis om je thuis te voelen, nu en in 2030. Voor de realisatie van de nieuwe woningen in Zuidplas is het van groot belang dat wordt gebouwd vanuit én aan de dorpen, gewerkt wordt aan transformatie van de bestaande woningvoorraad en gewerkt wordt aan aantrekkelijke, levendige dorpskernen.

In dit bestemmingsplan worden de bestaande, legale (bedrijfs)woningen positief bestemd. Grootschalige ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen strijd met het beleid uit de woonvisie.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Kader

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

5.2 Het Plangebied

Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan is een aantal waterlopen aanwezig. Deze waterlopen zijn aangemerkt als boezemwater. De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de demping van water of in een toename van verharding. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.


Waterkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.


Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.


Grondwater

Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke.

In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving. Ook het ophogen van percelen is, gezien de mogelijk negatieve effecten voor aangrenzende percelen, niet zonder meer toegestaan.


Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing, anders dan kleinschalige afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk.

5.3 Conclusie

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft de waterhuishouding in het plangebied. Voor wat betreft het aspect water, is dit plan toelaatbaar.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

6.2 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Consequentie plangebied

Het plan laat geen nieuwe planologische situaties toe, die getoetst dienen te worden aan Bedrijven en milieuzonering. Op het enige (agrarisch) bedrijfsperceel ligt een bestaande vergunde varkenshouderij.

6.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er aandacht aan wegverkeerslawaai, industrielawaai en railverkeerslawaai moet worden geschonken gedurende een bestemmingsplanprocedure. In de volgende paragrafen worden de verschillende categorieën behandeld. Bij de beoordeling van wegverkeerslawaai hanteert de gemeente de 'Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland' d.d. 16 april 2012. De consequenties van deze Beleidsregel worden in de paragraaf wegverkeerslawaai behandeld.

6.3.1 Wegverkeerslawaai

Er moet aandacht aan wegverkeerslawaai worden geschonken indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  1. 1. nieuwe infrastructuur;
  2. 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger wettelijke geluidszones hebben met een vastgelegde afstand tot de weg. Deze afstand ligt tussen de 200 en de 600 meter. Indien er binnen de zone van een nieuwe weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de zone van een bestaande weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal een hogere waarde procedure moeten worden gestart. Binnen deze procedure moet worden nagegaan of het mogelijk is de geluidsbelasting te verlagen. Wanneer er op in de Wgh opgenomen gronden bezwaar bestaat tegen het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde kan een hogere waarde worden vastgesteld. Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Bij het afgeven van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregel. Bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB dient de woning een geluidsluwe gevel te hebben waarop de geluidsbelasting vanwege alle omliggende wegen hoogstens 48 dB is.

6.3.2 Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een geluidszone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een geluidszone op grond van artikel 40 Wgh. Dit deel van de Wgh heeft geen invloed op het bestemmingsplan.

6.3.3 Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een geluidszone. De breedte van de zone is afhankelijk van het geluid dat het railverkeer mag maken en ligt tussen de 100 en de 1200 meter.

6.3.4 Onderzoek

Indien binnen de geluidszone van een nieuwe (spoor-) weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de geluidszone van een bestaande (spoor-) weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe (spoor-) wegen mogelijk maakt en binnen de bestaande geluidszone van (spoor-) wegen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt heeft dit deel van de Wgh geen invloed op het bestemmingsplan.

6.3.5 Conclusie

Verplichtingen vanuit de Wet geluidhinder hebben geen relatie met dit reparatieplan. Voor wat betreft het aspect geluid, is dit plan toelaatbaar.

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 1.

Tabel 1: grenswaarden Wet luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0008.jpg"

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  1. 1. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  2. 2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  3. 3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  4. 4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

6.4.2 Onderzoek

Binnen de herziening van het bestemmingsplan vinden een aantal aanpassingen plaats. Het overgrote deel van de bestemmingen is echter onveranderd gebleven. De aanpassingen houden voornamelijk het volgende in:

  • Veranderen van de bestemming zoals het in het oude plan was of zoals het in werkelijkheid is (feitelijke situatie);
  • Functiewijziging van bedrijfswoning naar woonbestemming;
  • Bestemming naar agrarische gronden.

Deze aanpassingen hebben echter nauwelijks tot geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Hierdoor is in geen geval een effect van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof. De beoogde ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en zijn vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen (zie figuur 6.1 en 6.2). Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt1 voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn.

1 Langs de parallelweg van de Rijksweg A20 tussen afslag N456 en afslag N219 zijn een aantal beoordelingspunten die een overschrijding laten zien. Deze punten zijn onterecht als toetspunten in de Monitoringstool blijven staan. In de volgende monitoringsronde zullen deze punten aangemerkt worden als “geen NSL toetspunt”. Zie bijlage 6 'Kwaliteit lokale invoer' uit 'Monitoringsrapportage NSL 2015, Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' RIVM Rapport 2015-0166.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0009.jpg"

Figuur 6.1 Stikstofdioxide (NO2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0010.jpg"

Figuur 6.2 Fijn stof (PM10) en (PM2,5)

6.4.3 Conclusie

Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. De realisatie van het plan kan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar worden geacht.

6.5 Externe Veiligheid

6.5.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.5.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de "Visie Externe Veiligheid" van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld.

6.5.3 Resultaten

Het 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' bestaat uit een groot aantal locaties. De meeste locaties krijgen een agrarische bestemming (huidige situatie).

Zoals in figuur 6.3 weergegeven zijn er ter hoogte van Rijksweg A12 veel risicobronnen en zones gelegen die samenvallen met het plangebied. Voor de plandelen die direct ten noorden en zuiden van de A12 zijn gelegen geldt dat op 3 bedrijfswoningen en 1 burgerwoning na geen sprake is van de bestemming van (beperkt) kwetsbare objecten in de zin van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'. Externe veiligheid is voor deze plandelen dus meer zeer beperkt relevant. Bovendien gaat het voor alle 4 de woningen om bestaande woningen. Voor al deze woningen geldt dat het plaatsgebonden risico voor deze woningen geen belemmeringen oplevert en dat de woningen buiten de strook in het kader van de 'Structuurvisie Buisleidingen' zijn gelegen. Het gaat om agrarisch gebied waardoor de hoogte van het groepsrisico ook geen rol speelt. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.

Oogstpad 8 en 10

Dit betreft twee bestaande bedrijfswoningen. Dit plangebied is op 400 meter afstand van de hogedruk aardgasleidingen A803 en A553 gelegen. Het plangebied is hiermee buiten de 100% letaalzone gelegen, maar binnen het invloedsgebied van deze gasleidingen. Op deze afstand is het groepsrisico niet meer van belang. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.

Bredeweg achter 16a, 28b en 68a

Voor deze locaties gaat het om bedrijfsbestemmingen welke zijn gelegen buiten de invloedsgebieden van EV risicobronnen. EV is voor deze locaties niet relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0011.jpg"

Figuur 6.3: Plangebied ter hoogte van de A12

Plangebieden ter hoogte van de Vijfde Tochtweg

Deze plandelen hebben allemaal de bestemming 'Agrarisch'. Alleen in het noordelijkste puntje (langs) de Zuidelijke Dwarsweg is sprake van een (beperkt) kwetsbaar object; een (bestaande) bedrijfswoning met schuur. Deze bedrijfswoning is binnen de 100% letaalzone van de gasleiding W-521-01 gelegen. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (zie figuur 6.4). Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0012.jpg"

Figuur 6.4: Plangebied ter hoogte van de Vijfde Tochtweg

Provinciaal groepsrisicobeleid

De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Voor het 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' is geen sprake van een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Het plan voldoet dus aan het provinciaal groepsrisicobeleid.

Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.

6.5.4 Conclusies en verantwoording groepsrisico

Het plan is voor het grootste gedeelte conserverend van aard en daarnaast gaat het voor een aantal locaties om (in ieder geval voor externe veiligheid) kleine correcties.

Het plaatsgebonden risico in verband met de risicobronnen in en nabij de plangebieden levert geen belemmeringen op. Omdat de ontwikkelingen (grootschalige woningbouw) voorzien binnen bestemmingsplan 'Zuidplas-West' niet worden doorgezet en het vernietigd deel bestemmingsplan 'Zuidplas-West' conserverend wordt bestemd is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ook voor alle locaties waar correcties worden toegepast is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Wel is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht (kenmerk UIT-2016-060050) waarin is aangeven dat gezien de aard van het bestemmingsplan er geen opmerkingen zijn. Wel wordt gewezen op het feit dat:

  • De bluswatervoorzieningen in het gebied voldoen niet overal. De bluswatervoorzieningen moeten bij nieuwbouw worden uitgebreid (verplichting vanuit Bouwbesluit);
  • De brandweer kan in geval van calamiteiten voor veel bouwbestemmingen niet binnen de wettelijke aanrijtijd van 8 minuten te plaatsen zijn. De opkomsttijd voor het gebied ligt tussen de 10 en 11 minuten.

Bij nieuwbouw hanteert de gemeente de eisen met betrekking tot de bluswatervoorzieningen uit het Bouwbesluit. Het niet voldoen aan de wettelijke opkomsttijden van de brandweer wordt door de gemeente in een groter verband opgepakt. Dit speelt niet alleen voor dit plangebied maar ook in andere delen van de gemeente.

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas achten het groepsrisico, met inachtneming van bovenstaande opmerkingen, voldoende verantwoord.

6.6 Bodem

6.6.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen.

De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen (Wabo ), stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van bodemverontreinigingen. Voornoemde regelgeving zal op termijn op gaan in de nieuwe, al om vattende Omgevingswet. Gebruikelijk bij zo'n samenvoeging is dat tijdelijk sprake zal zijn van 'overgangsrecht'.

Voor de landbodem, voor ontgraving en toepassing/hergebruik van schone tot ten hoogste matig verontreinigde is naast het Bbk, ook de lokale, gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van belang (nota bodembeheer), indien een gemeente die heeft op- en vastgesteld.

Voor bedrijven geldt, voor zover er sprake is van potentieel bodembedreigende activiteiten, dat vanuit specifieke milieuwetgeving, de Wet milieubeheer (Wm; "milieuvergunning"), de bodem moet worden onderzocht bij vestiging en bij beëindiging. Dit zijn de zogenaamde nul- en eindsituatieonderzoeken. Een bedrijf dient tussentijds, periodiek zijn bodembeschermende voorzieningen te controleren en in voorkomende gevallen ook het grondwater (grondwatermonitoring). Bij nieuwbouw of sloop dient ook een Omgevingsvergunning te worden verkregen. Ook dan is de bodemkwaliteit een aandachtspunt. Voor zover de Wm niet toereikend om een eventuele sanering af te dwingen, kan worden teruggevallen op de Wbb.

Op de waterbodem, op al dan niet verontreinigde bagger, is de Waterwet van toepassing. Voor toepassing van bagger, na baggeren, is Besluit bodemkwaliteit en, indien aanwezig, de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Voor de landbodem geldt het volgende (Wbb en Bbk):

  • Niet saneren:

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren:

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan (saneringsvergunning) te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige eenvoudige/"standaard" saneringsgevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Indien vanuit de Wbb spoedig moet worden gesaneerd, dan is er sprake van een humaan risico of te wel, er is een actueel gezondheidsrisico voor de gebruikers van een locatie (humane spoed). Binnen de Zuidplaspolder zijn geen humane spoed saneringslocaties aanwezig.

Saneren betekent overigens per definitie niet dat verontreinigd grond of grondwater moet worden verwijderd. In gevallen kan een verontreiniging ook worden beheerst en geïsoleerd. Dan worden contactmogelijkheden en verspreiding weggenomen. Veelal dient zo'n verontreiniging en de getroffen voorzieningen in de gaten worden gehouden en periodiek te worden gecontroleerd.

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van onder meer de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Over het algemeen is het daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een zogenaamd (historisch-) vooronderzoek voor uit te voeren (HO). Dit is een archief onderzoek naar potentiele en actuele activiteiten die de bodem hebben kunnen veroorzaakt of hebben veroorzaakt. Hierbij wordt ook gezocht naar reeds uitgevoerde (water-)bodemonderzoeken.

Dit kan voor een heel of een deel van het plangebied gelden. Echter, sinds de inwerkingtreding van de Wbb (1987) hebben in het plangebied. al talloze historische bodemonderzoeken, daadwerkelijke bodemonderzoeken en, in minder mate, saneringen plaatsgevonden. Het laatste omdat lang niet ieder bodemonderzoek resulteert in dat de bodem (te) verontreinigd is.

De onderzoeken en eventuele sanering zijn het gevolg van bouw en sloop van gebouwen (woningen, bedrijfspanden etc), (her-)ontwikkeling van woonbouwlocaties en bedrijfsterreinen, aanleg van onder- en bovengrondse infrastructuur en als gevolg van eerder genoemde, regulerende wetgeving, die de noodzakelijk van een (water-)bodemonderzoek voorschrijft.

Bij de realisatie van bovengenoemde bouwplannen etc. is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) aan regels gebonden. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).

Al deze plaatselijke kennis over de grondkwaliteit is onder meer vastgelegd in een lokale/gemeentelijke bodemkwaliteitskaart (Bkk). Een bodemkwaliteitskaart is een dynamisch proces. Na een aantal jaar wordt zo'n bodemkwaliteitskaart herzien. Dan worden nieuwe onderzoeksresultaten toegevoegd.

De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart (Bkk) en bijbehorende Nota Bodembeheer. De Omgevingsdienst Midden Holland ziet toetst aan en ziet toe op de naleving van de regels vastgelegd in het Bbk en Bkk.

6.6.2 Conclusie

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden of mag worden hergebruikt (Besluit bodemkwaliteit; gemeentelijke bodemkwaliteitskaart). Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

Over het algemeen betref het plangebied landelijk gebied. Hier zijn over het algemeen geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Doch de verwachting is, gelet op het (eeuwenlange) gebruik als agrarisch (weide-)gebied, dat het plangebied schoon of relatief schoon zal zijn.

Binnen het plangebied is kleinschalig, op talloze "bebouwde" locaties de chemische bodemkwaliteit bekend of tenminste een indicatie van de bodemkwaliteit en/of een beeld van de potentieel bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van bedrijfs- en bedrijventerrein zijn vanuit milieuwetgeving, Wet milieubeheer, gegevens bekend zogenaamde (nul- en eindsituatieonderzoeken) zo ook vanuit bouw- en sloopvergunningen. Dit laatste geldt natuurlijk ook voor (bedrijfs-)woningen. Van kleinschalige bestemmingsplannen, woningbouw, bedrijfsterreinen zijn ook bodemonderzoeksgegevens voorhanden. Al deze grondkwaliteitgegevens zijn verwerkt in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Deze wordt regelmatig herzien.

Op basis van het kenmerk van het gebied, het gros is landelijke gebied, en gelet op de talloze historische- en daadwerkelijk bodemonderzoeken, grondverzet én de regulerende wetgeving, zijn er ten aanzien van de geplande herziening van het bestemmingsplan (lees: van diverse bestemmingsplannen) geen redenen aanwezig, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde herziening. In het kader van de Wet bodembescherming zijn er geen, zogenaamde humane spoed saneringlocaties. Voorts betreft hier veelal het "terugbestemmen" naar een ongewijzigde situatie.

6.7 Mer

6.7.1 Kader/wetgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.

6.7.2 Planspecifiek

Dit herzieningsplan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk, die worden genoemd in het Besluit m.e.r. Er hoeft geen m.e.r (-beoordeling) te worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

7.1.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden twee landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor de Wnb en heeft een verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid- Holland vastgesteld om de procedures van ontheffingen, vergunningen en meldingen af te handelen. De Wro bescherming werkt door in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu 2014, actualisatie 2016 (VRM 2014); natuurbeheerplan 2016; Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Wnb onderdeel soortenbescherming);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Wnb onderdeel gebiedsbescherming);
  • Er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' aan de orde is;
  • Er sprake is van beschermde houtopstanden (Wnb onderdeel regulering bosbeheer).

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor soorten of natuurgebieden veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

7.1.2 Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan voor de verschillende locaties nodig, mits er uitbreidingen of sloop/nieuwbouw plaatsvinden. Nieuwbouw is altijd omgevingsvergunningplichtig. Dus uitbreidingen middels een nieuwe stal zijn ook gebonden aan de omgevingsvergunningplicht. Inzet van de gemeente is om een conserverend plan op te stellen. Alleen bestaande situaties worden met het plan vastgelegd. Wel worden een aantal bestaande uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven uit het vigerende plan meegenomen naar het vast te stellen bestemmingsplan. Eerdere onderzoeken voor bestemmingsplan Zuidplaspolder deelgebied West en bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel zijn bij het literatuuronderzoek betrokken, evenals digitale informatiebronnen op internet. Op basis daarvan kan voor de locaties een inschatting worden gemaakt voor de ter plekke te verwachten natuurwaarden en mogelijke effecten op de wettelijk beschermde natuurwaarden in de omgeving van het plangebied (alle kavels).

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein" (zie figuur 7.1) dat zich op ongeveer 6.3 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Directe verstoring is op deze afstand uitgesloten. Externe werking wordt niet verwacht op de vogelsoorten die op basis van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen (voornamelijk wintergasten). De kavels bevatten geen geschikt habitat en zijn zeer klein zijn ten opzichte van de gebieden die de wintergasten gebruiken buiten het natura 2000-gebied. Een negatief effect op de beschermde natuurwaarden van dit Natura 2000-gebieden is uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0013.png"

Figuur 7.1: Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (omlijnd weergegeven). De plangebieden lopen niet door NNN gebied (dichtstbijzijnd is 720 meter ten zuidwesten van Zuidelijke Dwarsweg), echter er zijn onderdelen van de ecologische verbindingszones die onderdeel uitmaken van het plangebied. Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand van de kavels gelegen op ca 6300 meter afstand ten oosten. De kavel Zuidelijke Dwarsweg 8 is opgenomen, omdat bestaande activiteiten gelegaliseerd dienen te worden conform een uitspraak van de RvS. Belangrijke weidevogelgebieden zijn ook geen onderdeel van het plangebied en bevinden zich op 930 meter afstand ten oosten, in de Oostpolder.

De kavels in het plangebied bevindt zich niet binnen het NNN aangewezen door de Provincie Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen bij de Zuidelijke Dwarsweg en bevindt zich op circa 720 meter afstand. Wel lopen enkele stroken Ecologische verbindingszone (EVZ, dat behoort tot de NNN) door het plangebied. Belangrijke weidevogelgebieden, die in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bescherming genieten, liggen verder weg bij de Oostpolder tegen Gouda aan (circa 930 meter). Effecten op de NNN en belangrijke weidevogelgebieden zijn dan ook niet aan de orde bij deze ontwikkeling, op basis van de lokale aard van de werkzaamheden en de afstanden. Effecten op de EVZ kunnen worden voorkomen door de bestemming natuur toe te kennen met bijbehorende beschermende planregels.

Nadere toetsing aan de Wet natuurbescherming bestaat gezien de afstand tot natuurgebieden uit het kijken of externe werking aan de orde is. Deze bestaat uit mogelijke verstoring op soorten die buiten de beschermde gebieden foerageren en/of rusten.

Daarnaast kan door de verkeersaantrekkende werking en de maximaal mogelijk te maken bouw- en bedrijfsactiviteiten stikstofemissie binnen het plangebied leiden tot stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden. Hieronder wordt in de tabel 1 geïnventariseerd of stikstofdepositie kan optreden op het dichtstbijzijnd gelegen PAS gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'.

Indien er stikstofdepositie hoger dan de grenswaarde uit het 'Programmatische Aanpak Stikstof' wordt overschreden wordt de (deel)ontwikkeling vergunningplichtig binnen de Wnb. Er is dan een toewijzingsbesluit nodig om meer stikstofdepositie te veroorzaken op het PAS gebied, middels het toekennen van depositieruimte door het bevoegd gezag. Zie hiervoor de in de bijlage 1 opgenomen berekeningen.

Tabel 1: overzicht wijzigingen in plangebied reparatieplan met oog op effecten op beschermde natuurgebieden. LG1990= bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990", vigerend op veel plaatsen, omdat Zuidplas-West en Restveen en Groene Waterparel niet overal onherroepelijk zijn geworden. NKP= 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01_0014.jpg"

Deze toewijzingsbesluiten worden toegekend aan projecten, niet aan plannen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met cumulatieve effecten met naburige projecten en ontwikkelingen.

Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden voorkomen als gevolg van de ontwikkelingen opgenomen in het reparatieplan, dan dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Deze is onderdeel van een uit te voeren planmer. Een plicht tot uitvoeren van een passende beoordeling leidt automatisch tot een planmerplicht.

Bovenstaande tabel geeft aan dat voor een aantal locaties nog uitbreidingsmogelijkheden opgenomen zijn in het bestemmingsplan. Voor deze mogelijkheden is met het rekenmodel Aerius een berekening van de stikstofdepositie volgens een worst case scenario uitgevoerd, om te kijken of het plan juridisch haalbaar is. Er is een losse berekening met de uitbreiding van Duijndam gedaan en een gecombineerde met een toename van 2 ha kassen (zie de bijlage 1 aan de toenmalig aan te leggen Rottelaan bij Moerkapelle langs de A12. Hieruit blijkt de kassenuitbreiding slechts tot een beperkte toename van 0,01 mol stikstof per ha per jaar te leiden. Dit is niet significant. De toename door meer varkens aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 op basis van de oude uitbreidingsruimte in het vigerende plan, leidt tot een toename van 0,36 mol stikstof per ha per jaar. Dit is wel vergunningplichtig en daarmee ook een significant negatief effect op Natura 2000. Daarmee geldt op basis van de Wnb een passende beoordeling plicht en daaraan gekoppeld in de Wm een planmerplicht. Om deze onderzoeksplicht niet binnen deze planprocedure uit te voeren dient er een planregel te worden toegepast die de uitbreiding van Duijndam inperkt. Dit wordt ingevuld door een extra planregel toe te voegen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met cumulatie met de andere locatie van de drijver van de inrichting in het naburige plangebied van reparatieplan "Herziening Zuidplaspolder 1" in de Zuidplaspolder. Met de planregel wordt uitvoering van het RvS arrest geborgd betreffende de uitspraak van het plan Moordrechtboog en wordt juridische haalbaarheid volgens de Wnb vastgelegd.

Soortsbescherming

In de percelen behorende tot het plangebied reparatieplan kunnen beschermde soorten voorkomen. Zo is het voorkomen van bijvoorbeeld waterspitsmuis, vleermuizen, uilen, huismus, gierzwaluw, rugstreeppad, platte schijfhoren, algemene broedvogels en ringslang in de gemeente Zuidplas bekend (www.alterra.nl, 2016).

Op de meeste percelen worden bestaande situaties opnieuw bestemd, zodat er geen verschil in werkelijke en bestemde situatie meer bestaat. In de overige gevallen kan de bestemmingswijziging aanleiding zijn tot activiteiten op de locaties. In die gevallen is een quickscan soortenbescherming noodzakelijk. Andere locaties dienen nog in het kader van deze planprocedure te worden bekeken op de kans dat er beschermde soorten voorkomen, als er wordt gesloopt, nieuwbouw wordt gepleegd, sloten worden gedempt of bomen(rijen) worden gekapt. Er kan voor deze gebieden geen gebruik worden gemaakt van bestaand onderzoek. Het onderzoek ten behoeve van de mer Zuidplaspolder is niet actueel genoeg. Wel geeft dit onderzoek aan (Peereboom et al, 2009) dat er in de gemeente Zuidplas, en daarmee het plangebied, beschermde soorten voorkomen. Er is aanleiding om op de volgende locaties ook een ecologisch onderzoek uit te voeren:

  • Rottelaan, onderzoeksplicht bij omgevingsvergunningaanvraag bouw nieuwe kassen;
  • Zuidelijke Dwarsweg 8, onderzoek nodig bij de omgevingsvergunningprocedure, als sloop/nieuwbouw plaatsvindt;
  • Oogstpad 8, onderzoeksplicht bij wijziging bedrijfsactiviteiten/aanvraag omgevingsvergunning.

7.1.3 Conclusies

Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het aspect 'Ecologie' worden vastgesteld, op voorbehoud dat bekend is dat voor de in de gemeente bekend staande beschermde soorten in het verleden mogelijkheden waren om ontheffing te verlenen, indien overtredingen aan de orde waren. Er is in het verleden meermalen ontheffing verleend voor de te verwachten soorten (vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen). Er is geen aanleiding te veronderstellen dat in dit geval bij de omgevingsvergunning geen ontheffing kan worden verleend.

Nader onderzoek is nodig, voordat geconcludeerd kan worden of vergunningplicht of ontheffingsplicht voor Wnb aan de orde is, mits sloop/nieuwbouw plaatsvindt. Tijdens de omgevingsvergunningprocedure wordt hiernaar onderzoek gedaan. Er zijn op dit moment nog geen concrete bouwplannen op basis van de voorliggende bestemmingsplanprocedure. De binnen het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten en ontwikkelingen kunnen zonder limiet leiden tot stikstofdepositie. Een aantal activiteiten kan melding of vergunningplichtig zijn. Dat zou betekenen dat er ontwikkelingsruimte via het PAS dient te worden gereserveerd. Dit is via een worst case scenario bekeken. Gebleken is dat een aanvullende planregel nodig is om te voorkomen dat bij de procedure een door de Wnb verplichte passende beoordeling en de eraan gekoppelde planmer dient te moeten worden opgesteld. De onderstaande regel heeft ook tot doel cumulatie met mogelijke uitbreiding in plangebied reparatieplan "Herziening Zuidplaspolder 1" te voorkomen, omdat de daarin opgenomen inrichting aan de Bierhoogtweg 19b te Zevenhuizen dezelfde drijver heeft als de inriching aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht.

Het betreft de volgende aanvulling op de planregel, opgenomen in Hoofdstuk 2 van de regels:

In aanvulling op het bepaalde onder artikel 5.1 onder a/b mogen de agrarisch bedrijfsactiviteiten aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht uitsluitend betrekking hebben op maximaal 960 vleesvarkens (opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking).

7.2 Archeologie

7.2.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente via het bestemmingsplan. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).

De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. In 2018 is dit beleid geactualiseerd en de nieuwe archeologische beleidskaart is op 6 maart 2018 vastgesteld in Parapluherziening Archeologie. Aan de hand van het nieuwe beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

7.2.2 Onderzoek

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de Parapluherziening Archeologie en enkele historische kaarten geraadpleegd.

7.2.3 Resultaten

Volgens de Parapluherziening Archeologie vallen de terreinen deels binnen het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' samen twee typen van een archeologische dubbelbestemming:

  • Waarde Archeologie - 2: dit zijn zones met een hoge archeologische verwachting. Deze verwachtingswaarde wordt binnen het bestemmingsplan op twee verschillende locaties aangetroffen: ter hoogte van de Julianaweg/A12 (sporen vanaf de vroege ontginning tot heden) en ter hoogte van de Vijfde Tochtweg nr. 5 (sporen van een Duitse stelling uit de Tweede Wereldoorlog). Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Waarde Archeologie - 3: dit zijn zones met een hoge archeologische verwachting. In de diepere ondergrond bevindt zich de loop van oude rivieren (stroomgordel). Op de afzettingen van deze fossiele rivierlopen worden resten uit de prehistorie verwacht. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 3 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het bestemmingsplan overlapt ter hoogte van de Julianaweg voor een klein deel met een zone met een hoge archeologische verwachting (ontginningsas). Uit historische kaarten (onder andere de kadastrale minuut 1811-1832) blijkt dat rond 1800 deze zone binnen het bestemmingsplan onderdeel was van de Zuidplas. Dit houdt in dat het middeleeuwse landschap (inclusief eventuele archeologische resten) afgegraven en verdwenen is. Na de inpoldering van de Zuidplas bleef dit deel van het bestemmingsplan onbebouwd. Hier worden geen archeologische waarden meer verwacht en de dubbelbestemming waarde Archeologie -2 zou hier ook niet overgenomen moeten worden.

7.2.4 Conclusie

De dubbelbestemmingen Waarde Archeologie - 2 (uitsluitend ter hoogte van de Vijfde Tochtweg) en Waarde Archeologie- 3 (met bijbehorende planregels) worden uit de Parapluherziening Archeologie overgenomen. Hierdoor kan het plan voor wat betreft dit aspect worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat de verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

8.2 De Bestemmingen

Agrarisch

Binnen de agrarische bestemming is vrijwel geen bebouwing toegestaan, behalve ter plaatse van enkele ingetekende bouwvlakken. De gronden zijn primair bestemd voor het uitoefenen van agrarische (grondgebonden) bedrijfsdoeleinden. De bestaande afwijkende functies en de bedrijfswoningen zijn voorzien van een functieaanduiding.

Agrarisch - Glastuinbouw

In deze bestemming zijn de bestaande glastuinbouwbedrijven opgenomen, alsmede enkele gronden waar de kassen al waren gesloopt maar waar toch weer een glastuinbouwbestemming wenselijk is, nu de ontwikkeling in de Zuidplaspolder is gestagneerd. Binnen een bouwvlak is 2 ha aan kassen toegestaan (of méér, indien de bestaande legale oppervlakte meer bedraagt). Via een afwijking kan ook 3 ha worden toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid.

Agrarisch met waarden

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het plandeel langs de spoorlijn, in de oksel van knooppunt Gouwe (Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht). In de bestemming is vrijwel geen bebouwing toegestaan, behalve ter plaatse van het bouwvlak (waar een intensieve veehouderij middels een functieaanduiding is bestemd). Ter plaatse van deze functieaanduiding mag het gebruik van gronden en bouwwerken niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie, conform de dieraantallen en -categorieën zoals opgenomen als bijlage bij de regels. Deze beperking wordt opgenomen ter voorkoming van stijging in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie ook Hoofdstuk 7).

Bedrijf

Binnen de bedrijfsbestemming is in beginsel bedrijvigheid uit categorie 1 en 2 toegestaan. Op enkele bedrijfspercelen is een functieaanduiding opgenomen die een hogere milieucategorie en/of een specifiek bedrijfstype mogelijk maakt.

Tuin

Aan de voorzijde van de bestaande burgerwoning aan de Bredeweg 90 is de tuinbestemming opgenomen, die weinig bouwmogelijkheden biedt.

Verkeer

Het deel van de Bredeweg dat binnen dit plangebied ligt, alsmede het Zaaipad, zijn voorzien van de verkeersbestemming.

Water

De hoofdwatergangen, als zodanig benoemd in de keur van de waterbeheerder, zijn voorzien van de waterbestemming.

Wonen

De bestaande burgerwoning aan de Bredeweg 90 is voorzien van de woonbestemming. Hier gelden de standaardafmetingen en bouwmogelijkheden zoals in de meeste andere Zuidplasplannen.

Leiding - Brandstof, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water (dubbelbestemmingen)

In het gebied zijn verschillende typen planologisch relevante leidingen aanwezig: een brandstofleiding, een rioolleiding, een waterleiding en twee verschillende aardgastransportleidingen. Deze leidingen zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemmingen "Leiding", welke de verschillende leidingen tegen (graaf)schade beschermt.

Waarde - Archeologie 2 en 3 (dubbelbestemmingen)

De verschillende archeologische verwachtingszones in het plangebied zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2 en 3", welke de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermen tegen (graaf)schade.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
De gronden ter weerszijden van de waterkering langs de Zuidplasweg zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", waarmee de gronden beschermd zijn tegen (graaf)schade.

8.3 Overige Artikelen

Hoofdstuk 3

In hoofdstuk 3 van de regels zijn diverse algemene regels opgenomen, die in beginsel gelden bij alle in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen. Het gaat om algemene gebruiksregels, algemene wijzigingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. In dat laatste artikel zijn ook diverse gebiedsspecifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen alsmede een regeling die de externe veiligheidsaspecten bij de aardgastransportleiding regelt.

De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen:

  • Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1: deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ter plaatse van de gronden met de agrarische bestemming ten noorden van de A12. Het is gewenst om hier de mogelijkheid te hebben om de gronden naar een glastuinbouwbestemming te kunnen wijzigen.
  • Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2: deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen langs de Noordelijke Dwarsweg. Het is feitelijk de bestemming "Lintzone - uit te werken 2" uit het voorheen geldende plan "Zuidplas-Noord", maar dan omgezet naar een wijzigingsbevoegdheid. Via de wijzigingsbevoegdheid is hier lintbebouwing in de vorm van bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Belangrijk is daarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de lintzone (laanstructuur).

Hoofdstuk 4

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 van de regels het overgangsrecht en de officiële citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Wettelijk Kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  2. 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

9.2 Consequenties Plangebied

Het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. Wel zal de raad, voor vaststelling van het bestemmingsplan, expliciet moeten besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Overleg 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is, gedurende de inspraakperiode (22 september 2016 tot en met 19 oktober 2016), voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 2', zoals opgenomen in de bijlage 2 bij deze toelichting.

10.2 Inspraak

Inspraak is niet (meer) verplicht, maar dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het bestemmingsplan is voor inspraak vrijgegeven. Aan burgers en belanghebbenden is gedurende zes weken de mogelijkheid geboden tot het indienen van een inspraakreactie. De resultaten van de inspraakreacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 2', zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.

10.3 Zienswijzen

Na de verwerking van de overleg- en inspraakreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd, en wel van 8 juni t/m 19 juli 2017. De ontvangen zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn verwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen' zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

10.4 Vaststelling

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft het bestemmingsplan gewijzigd (ten opzichte van de versie die als ontwerp ter inzage lag) vastgesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Bestaande Dieraantallen En Diercategorieën Per Veehouderij

Adres Diercategorieën Dieraantallen
Zuidelijke Dwarsweg 8 Vleesvarkens 960
Paarden 8

Bijlage 1 Aerius-berekening

Bijlage 1 Aerius-berekening

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties

Bijlage 2 Nota van Beantwoording inspraakreacties

Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 3 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 4 Uitspraak 201809559/1/r3, Raad Van State, D.d. 28 Oktober 2020

Bijlage 4 Uitspraak 201809559/1/R3, Raad van State, d.d. 28 oktober 2020