Julianaweg 10, Moerkapelle
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 12-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Julianaweg 10, Moerkapelle van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpJulianawg10Mkp-Va01.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Julianaweg 10, Moerkapelle , met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpJulianawg10Mkp-Va01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, in ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging (zie bijlagen bij de regels, bijlage 1),
1.7 aan-huis-verbonden beroep
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 antenne-installatie
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand
- a. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- b. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 beperkt kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw die zich boven de dakvoet bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke daknok uitkomt en de onderzijden van de constructie in een of beide dakvlakken is/zijn geplaatst;
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdbewoner
degene die officieel als bewoner van een woning of ander gebouw geregistreerd is en daarmee onder andere verantwoordelijk is voor het betalen van bepaalde lasten;
1.24 hoofdgebouw
gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;
1.25 horeca
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening;
1.26 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
1.27 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.28 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.29 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.30 objecten van beeldende kunst
de vorm van kunst waarbij het beeldende voorop staat. Een afbeelding in de zin van een uitbeelding, die een platte of een ruimtelijke vorm kan aannemen met een zichtbaar resultaat.
1.31 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.32 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
1.33 peil
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.34 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.36 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.37 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.38 wonen
gehuisvest zijn en duurzaam verblijven in een woning;
1.39 woning
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.40 woning/ wooneenheid
een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling geschikt bestemd en bedoeld is voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
1.41 woningsplitsing
het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer zelfstandige woningen en/of het toevoegen van een extra woning in een bijbehorend bouwwerk;
1.42 (zeer) kwetsbare groepen
doelgroepen met een permanente functionele beperking. Concreet groepen van personen, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door detentie, niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp van buitenaf, binnen korte tijd in veiligheid te brengen (vluchten) of bescherming te zoeken tegen de nadelige effecten van een calamiteit (schuilen). Voorbeelden van functies bedoeld voor deze doelgroepen zijn: basisscholen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, opvang gehandicapten, penitentiaire inrichtingen, enz.
1.43 zelfstandige huurwoning
zelfstandige woonruimte, welke verhuurd wordt;
1.44 zelfstandige woonruimte
woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zoals bewassings- en klimaatinstallaties.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2.8 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- b. voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. kunstwerken, waaronder begrepen bruggen en dammen ter ontsluiting van de aanliggende bestemming 'Wonen'.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- c. ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- parkeren': de aanleg en in stand houding van parkeervoorzieningen op eigen terrein;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen;
- e. ontsluiting;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 teneinde de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf of een aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteit in het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken toe te staan, met dien verstande dat:
- f. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- 1. het bedoelde gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- 3. het bedrijf/de bedrijfsactiviteit behoort tot milieucategorie 1 en/of 2 uit de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' in bijlage 1, dan wel het een bedrijf/bedrijfsactiviteit betreft die niet is vermeld in die categorieën, maar naar aard en invloed vergelijkbaar is met de in die categorieën genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten; waarbij ten aanzien van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' geldt dat:
- categorie 1 toelaatbaar is aanpandig aan en/of in woningen;
- categorie 2 toelaatbaar is indien deze bouwkundig afgescheiden van woningen is;
- g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- h. een verandering van gebruik van gronden en/ of bebouwing waarbij een toename aan de parkeerbehoefte wordt verwacht, is uitsluitend toegestaan wanneer wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein alsmede het in stand houden van deze parkeerplaatsen
- i. detailhandel (behalve als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten) en seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- j. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de gebouwen, met een maximum van 50 m²;
- k. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan onder andere de gevel en dakrand zijn niet toegestaan);
- l. de activiteit moet uitgevoerd worden door een bewoner.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin, gazon of open terrein;
- b. ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- parkeren': de aanleg en in stand houding van parkeervoorzieningen op eigen terrein;
alsmede ook voor:
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. toegangspaden, in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- f. beplanting en overig groen;
- g. kunstwerken;
- h. bouwwerken en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.
5.2 Bouwregels
5.3 Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 9 lid 9.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
- d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
- e. seksinrichtingen;
- f. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
- b. voet- en fietspaden;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. straatmeubilair;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.
8.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemming 'Verkeer';
- c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Het is verboden de in de bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
9.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 9.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de ruimtelijke kwaliteit, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voorwaardelijke verplichting natuuronderzoek
Het bouwen, slopen, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, allen voor zover dit geen betrekking heeft op regulier beheer en onderhoud, is niet eerder toegestaan dan nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
- a. de resultaten van onderzoek zijn opgenomen naar het daadwerkelijk voorkomen van de rugstreeppad en/of de ringslang binnen het plangebied, en
- b. eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van soorten zijn aangegeven, en/of
- c. afschriften zijn bijgevoegd van, op grond van het onderzoek als bedoeld onder a, eventueel noodzakelijk gebleken, verleende ontheffingen grond van de Wet natuurbescherming.
Een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
12.2 Parkeren en laden en lossen
12.3 Geluidsgevoelige objecten
In afwijking van hoofdstuk 2 zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan, tenzij:
- a. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
- b. er ten behoeve van de geluidsgevoelige objecten hogere waarden zijn vastgesteld en aan deze hogere waarden en de daarbij behorende voorwaarden wordt voldaan.
12.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- c. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Julianaweg 10, Moerkapelle van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aan de Julianaweg 10 in Moerkapelle bestaat het initiatief om naast de bestaande woning, twee nieuwe woningen te realiseren. Deze gronden maken onderdeel uit van een groter gebied, waar de gemeente in het huidige bestemmingsplan al een uit te werken woonbestemming heeft opgenomen voor toekomstige woningbouw. Dat gaat echter over woningbouw op grotere schaal, die momenteel nog onvoldoende concreet is uitgewerkt.
Het plan van de initiatiefnemer aan de Julianaweg 10 bevindt zich aan de buitenrand van de grotere woningbouwlocatie. Dit maakt dat deze kleinschalige ontwikkeling afzonderlijk toegestaan kan worden, zonder dat daarmee consequenties optreden voor de ontwikkeling van het grotere gebied die later vorm zal moeten krijgen.
Overigens heeft de initiatiefnemer ook plannen om achter de twee nieuwe woningen een aantal nieuwe woningen te realiseren. Deze zouden dan ter plaatse van de bestaande kas op dit adres gesitueerd worden, die daarvoor gesloopt zal moeten worden. Daarvan is door de gemeente aangegeven dat dat gedeelte van de plannen wel om een nadere inpassing in de ontwikkeling van het grotere geheel vraagt. Om die reden is de knip gemaakt om nu alleen de twee nieuwe woningen aan de voorzijde van het perceel, langs de Julianaweg, mogelijk te maken.
Omdat dit niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, is voor de twee woningen dit nieuwe (postzegel)bestemmingsplan opgesteld. Hierin wordt de ontwikkeling beschreven, gemotiveerd en juridisch-planologisch geregeld. In het vigerende bestemmingsplan zijn uitwerkingsregels opgenomen die zijn opgesteld ten behoeve vaan een grotere beoogde woningbouwontwikkeling op deze locatie en omringend gebied. Omdat voortijdig deze kleinere ontwikkeling tot stand moet komen is het voorliggend plan noodzakelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt naast de bestaande woning aan de Julianaweg 10 in Moerkapelle, aan de zuidkant van de woonkern van Moerkapelle. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied aangegeven.
In de figuur is met de rode pointer de bestaande woning aangeduid. De witte omlijning betreft de bedrijfsgrond die bij deze woning horen en die grotendeels nog met kassen is ingevuld. Aan de voorzijde daarvan, rood omlijnd, bevinden zich de gronden waarop de twee nieuwe woningen met bijbehorend perceel ingericht worden. De begrenzing bestaat aan de voorzijde (Julianaweg) en de noord- en zuidzijde uit de kadastrale begrenzing. Aan de achterzijde reikt het plangebied over de eerste 10 m van de bestaande kas.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan, betreft het bestemmingsplan Zuidplas Noord, zoals vastgesteld op 16 juni 2009. Dit bestemmingsplan is voor grote delen consoliderend van aard, wat inhoudt dat daarmee de bestaande functies en bebouwing van een passende regeling zijn voorzien. Het plangebied van de twee nieuwe woningen, ligt daarentegen in een zone waarvoor de bestemming 'Woongebied - uit te werken 2' is opgenomen. Een uitsnede van het vigerende plan is opgenomen in figuur 1.2.
Deze uit te werken bestemming bevindt zich aan de zuidkant van Moerkapelle, waar zich nog enkele glastuinbouw bedrijven en kleinere agrarische percelen bevinden. Met de uit te werken woonbestemming, zijn deze gronden al voor het wonen aangewezen. Het feit dat het een uit te werken bestemming betreft, brengt daarentegen met zich mee dat deze bestemming nog nader uitgewerkt moet worden alvorens er omgevingsvergunningen verleend kunnen worden. In totaal ziet deze uit te werken bestemming op de ontwikkeling van minimaal 100 en maximaal 300 woningen.
Afbeelding 1.2: Vigerende bestemming.
Eveneens zijn ter plaatse de parapluplannen 'Parapluherziening parkeren' (vastgesteld 2018-04-24) en 'Parapluherziening Archeologie' (vastgesteld 2018-03-06) van toepassing. Beide parapluherzieningen gelden ter aanvulling op het vigerend bestemmingsplan 'Zuidplas Noord'.
Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' stelt aanvullende eisen ten aanzien van parkeren, dit geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' stelt aanvullende eisen ten aanzien van archeologie door middel van specifieke archeologische waarden. Ter plaatse van de twee nieuwe woningen aan de Julianaweg, is geen archeologische regeling opgenomen.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
- De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken:
- Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
- De planontwikkeling wordt getoetst aan verschillende beleidskaders op rijks provinciaal en gemeentelijk niveau in hoofdstuk 3. Daarbij wordt van globaal naar meer gedetailleerd gewerkt.
- In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende planologisch relevante (milieu) aspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten worden plaats.
- Hoofdstuk 5 omvat de toelichting van relevante juridische systematiek en de afzonderlijke bestemmingen.
- Ten slotte wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid onderbouwd in hoofdstukken 6 en 7.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de gewenste situatie en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven, daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten ontsluiting en parkeren.
2.2 Beschrijving Bestaande Situatie
De gronden maken onderdeel uit van de gronden bij een glastuinbouwbedrijf. Binnen het plangebied zijn ondersteunende bouwwerken aanwezig in de vorm van een schuur en het waterbassin. Foto's hiervan zijn weergegeven in figuur 2.1. en 2.2. Daar achter bevindt zich de bestaande kas, waarvan de eerste 10 m diepte ook tot het plangebied behoort.
Met het planvoornemen zullen de schuur en het waterbassin gesloopt c.q. verwijderd worden en zal de kas ingekort worden, om ruimte te maken voor de beoogde woningen. De locatie van het waterbassin zal als eerste vrij gemaakt worden voor de nieuwbouw voor één van de twee woningen. Tijdens of na de realisatie daarvan, zal ook het tweede woonperceel gerealiseerd worden.
De kas wordt zoals gezegd ingekort, om op die manier ruimte achter de nieuwe woningen te realiseren voor een achtererf. Het inkorten van de kas hangt tevens samen met het aspect 'milieuzonering', waar in paragraaf 4.8 nader op ingegaan wordt.
Het deel van de kas dat behouden blijft, zal vooralsnog als zodanig in gebruik blijven. Ter plaatse van dit deel heeft de initiatiefnemer eveneens plannen voor toekomstige woningbouw. Deze vallen echter buiten de scope van dit bestemmingsplan. De gemeente heeft daarvan aangegeven dit te willen beschouwen in samenhang met de grotere woningbouwopgave binnen dit gebied aan de zuidzijde van Moerkapelle.
Aan de voorzijde grenzen de percelen aan de Julianaweg. De gronden hebben op dit moment al een aansluiting op deze weg, ter hoogte van de genoemde schuur.
Figuur 2.1: foto noordelijk perceel
Figuur 2.2: foto zuidelijk perceel
Figuur 2.3: foto's omgeving
2.3 Beschrijving Beoogde Situatie Plangebied
Figuur 2.4 geeft een schematisch overzicht van de beoogde ontwikkeling. Het waterbassin op de locatie als eerst gesaneerd worden. Als beschreven in 2.2, zullen het waterbassin en de schuur gesloopt worden, zodat er ter plaatse ruimte ontstaat voor twee nieuwe woningen.
Afbeelding 2.4: Overzicht bestaande situatie - slopen - nieuwbouw
Op dit moment is er nog geen concreet bouwplan dat op deze plek gepresenteerd of beschreven kan worden. Dat neemt niet weg dat de ruimtelijke kaders uit dit bestemmingsplan voldoende duidelijk zijn om de ruimtelijke kenmerken van het plan te beschrijven.
In de eerste plaats worden met het bestemmingsplan twee bouwvlakken vastgelegd, voor ieder van de twee woningen één. Deze bouwvlakken zijn bepalend voor de locatie van de twee hoofdgebouwen. Tevens is vastgelegd dat het om vrijstaande woningen dient te gaan en zijn de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen van respectievelijk 7 m en 10 m.
Hiermee is de ruimtelijke hoofd opzet van het plan vastgelegd en kan daarbinnen door de initiatiefnemer een bouwplan worden uitgewerkt.
Naast het bestemmingsplan dient bij de uitwerking van het bouwplan ook rekening gehouden te worden met het gemeentelijk welstandsbeleid, dat naast de ruimtelijke kaders uit het bestemmingsplan verder stuurt op de verschijningsvorm van het plan, onder meer regels te stellen over bouwstijlen en kleur- en materiaalgebruik.
2.4 Verkeer En Parkeren
De twee nieuwe woonpercelen zullen beide ontsloten worden via de Julianaweg. Ter hoogte van de bestaande schuur bevindt zich momenteel al een inrit, die in de nieuwe situatie door de twee woningen gedeeld zal worden. Via de Julianaweg kan de dorpskern van Moerkapelle worden bereikt en staat het plangebied ook in verbinding met de verdere doorgaande wegenstructuur.
Wat betreft het parkeren zal conform het gemeentelijk parkeerbeleid op eigen terrein in voldoende parkeerbehoefte voorzien moeten worden. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen gaat het om 3 parkeerplaatsen per woningen. Hier zal bij de erf indeling rekening mee gehouden moeten worden.
Een nadere toelichting op de aspecten verkeer en parkeren, waaronder ook een berekening van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte, is opgenomen in paragraaf 4.3
2.5 Gebiedsontwikkeling En Uitwerkingsregels
Het vigerende bestemmingsplan ‘Zuidplas Noord’, zoals vastgesteld op 16 juni 2009, kent ter plaatse van het plangebied en daaraan grenzende gronden de bestemming Woongebied - Uit te werken 2. Met deze uit te werken bestemming wordt in twee stappen een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt. De eerste stap is dat de gronden (alvast) zijn aangemerkt als Woongebied en de tweede stap is dat de bestemming nader uitgewerkt dient te worden in een uitwerkingsplan, alvorens hier vergunningsaanvragen aan getoetst kunnen worden en omgevingsvergunningen verleend kunnen worden. De uit te werken bestemming is in die zin niet direct toepasbaar.
Voor de beoogde ontwikkeling van de twee woningen, is beoordeeld of voldaan wordt aan de daarvoor opgenomen uitwerkingsregels. In dat geval had een uitwerkingsplan opgesteld kunnen worden, waarvoor een eenvoudiger procedure geldt dan voor een (postzegel)bestemmingsplan.
Uit de toetsing bleek echter, dat de uitwerkingsregels dat op het detailniveau van twee woningen, niet voldaan kon worden aan de uitwerkingsregels. Dit hing in belangrijke mate samen met het feit dat een deel van de uitwerkingsregels betrekking heeft op zaken waar pas bij de grotere ontwikkeling met 100 – 300 woningen zoals oorspronkelijk bedoeld, iets over geconcludeerd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan zaken als de (algehele) verkaveling, woningbouwcategorieën, voorzieningen en de beeldkwaliteit en energieprestatie van de gehele wijk.
Nu voor deze ontwikkeling een (postzegel)bestemmingsplan is opgesteld, hoeft in juridische zin niet getoetst te worden aan de uitwerkingsregels uit het vigerende plan. Dat neemt niet weg dat het vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is dat de ontwikkeling van deze twee woningen in belangrijke mate aansluiten bij de uitgangspunten die voor die grotere ontwikkeling gelden, zodat de twee woningen op een natuurlijke manier in het grotere geheel passen op het moment dat tot die grotere ontwikkeling over wordt gegaan.
Het uit te werken woongebied is één van de twee ontwikkellocaties. Deze bevinden zich aan de oost- en zuidzijde van Moerkapelle en daar wordt in totaal beoogd om zo'n 800 woningen te realiseren. De ontwikkelingsstrategie voor de dorpsuitbreiding als geheel luidt:
• Geleidelijke ontwikkeling via kleine clusters of individuele kavels
• Strakke regie op bouwen en inrichten om dorps karakter te bewaken en eenvormigheid te voorkomen
• Aan de randen bouwen in lage dicht heden (landelijk wonen).
Figuur 2.5: Ontwikkelgebieden rondom Moerkapelle en Zevenhuizen, met woningbouw aangeduid met cijfer 9
Het gebied aan de zuidzijde van Moerkapelle, waar ook de twee woningen gesitueerd zijn, zou zich volgens het vigerend plan zowel op de kern en op het landelijke gebied aan de westzijde kunnen gaan oriënteren. Een aantal uitgangspunten die voortvloeien uit de uitwerkingsregels en waar op woning- of perceelsniveau aan getoetst kunnen worden:
- I. bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van het bestaande dorp en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.
- II. de woningen worden in jaarfasen gerealiseerd afgestemd op het gemeentelijk woningbouwprogramma;
- III. de bouwpercelen hebben, voor vrijstaande woningen, een kavelbreedte op de voorgevellijn van ten minste 20 meter;
- IV. in het uitwerkingsplan worden bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de woningen dienen te worden gebouwd;
- V. de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevel rooilijn;
- VI. de bouwhoogte van woningen bedraagt ten hoogste 10 meter en voor bebouwing aan de stedenbouwkundige dragers alsmede voor gestapelde woningen ten hoogste 13 meter;
- VII. de parkeer voorzieningen dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein;
- VIII. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd.
Ten aanzien van deze uitgangspunten geldt het volgende:
- I. Aan bovenstaande uitgangspunten wordt met die (postzegel)bestemmingsplan voldaan. De twee woningen krijgen met dit bestemmingsplan dezelfde bouwmogelijkheden als de andere woningen aan de Julianaweg die het plan Zuidplas Noord de woonbestemmingen kenden. Daarmee ontstaat samenhang met de bestaande omgeving. Ook op het gebied van welstand zijn dezelfde voorschriften van toepassing als voor de omliggende woningen, waarmee ook bij de uitstraling van de gebouwen rekening wordt gehouden met de omgeving op het moment dat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd;
- II. de twee nieuwe woningen passen binnen de opgaven uit de Woonvisie 2025, waarin tot 2030 een behoefte van 3.250 nieuwe woningen wordt gesignaleerd met de grootste druk op eengezins-koopwoningen. Met het plan wordt daar invulling aan gegeven.
- III. de breedte van de twee woonpercelen voldoet aan de vereiste 20 m;
- IV. op de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen van de twee nieuwe woningen gebouwd moeten worden;
- V. hoewel geen exacte rooilijn is opgenomen in dit bestemmingsplan, is de voorste grens van het bouwvlak op de verbeelding zo gesitueerd dat die in lijn ligt met de rooilijn van de meest nabij gelegen woningen. De nieuwe woningen zullen dus in diezelfde lijn gebouwd worden, of daarachter, hoewel dat laatste niet te verwachten valt gelet op de beperkte diepte van de percelen.
- VI. in dit bestemmingsplan is een maximum bouwhoogte van 10 m opgenomen, corresponderend met de maximum bouwhoogte van de woning Julianaweg 10.
- VII. de parkeergelegenheid zal conform de gemeentelijke parkeernorm op eigen terrein gerealiseerd worden. Echter is vanuit de gemeente in een motie gesteld dat het noodzakelijk is om de benodigde parkeerplaatsen aan te duiden binnen het plangebied. Dit zal daarom in de verbeelding en regels worden vastgesteld.
- VIII. De toets aan de uiteenlopende milieu aspecten, is beschreven in hoofdstuk 4, waaruit blijkt dat het plan voldoet aan de wet- en regelgeving die bij de betreffende aspecten van toepassing zijn.
Daarnaast is duurzaamheid een belangrijk onderwerp in de uitwerkingsregels, met dien verstande dat de uitwerkingsregels uit 2009 stammen en op het gebied van duurzaamheid inmiddels zijn ingehaald door de tijd. Geconcludeerd wordt dat de twee nieuwe woningen gebouwd zullen worden conform de laatste wettelijke vereisten op dat gebied met BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen, BENG). Die systematiek heeft de EPC-systematiek (EnergiePrestatie-Coëfficiënt) sinds 2021 vervangen, waar in de uitwerkingsregels nog over gesproken wordt.
Gelet op bovenstaande, wordt geconcludeerd dat de twee nieuwe woningen bij de meest voorname uitgangspunten aansluiten die de uitwerkingsregels voorschrijven en waar op woning- c.q. perceelsniveau aan getoetst kan worden. Aan andere uitgangspunten die meer betrekking hebben op de structuur en de uitstraling van de wijk (o.a.: groen, water, verkeer, woningdifferentiatie) kan naar aanleiding van plan van beperkte omvang niets over geconcludeerd worden.
In dat licht kan nog wel worden aangevoerd dat de twee nieuwe woningen op een logische wijze aan de Julianaweg gesitueerd worden, aan de rand van het te ontwikkelen gebied. De twee nieuwe woningen brengen daarom geen ruimteclaims met zich mee die bij de verdere ontwikkeling van het gebied tot onhandige of ongewenste hoeken of snippers leiden in het ontwikkelgebied. De ontsluiting van het verkeer richting het achterliggende gebied is binnen dit bestemmingsplan geregeld met een verkeersbestemming op dit perceel. Dit zorgt ook voor een aansluitende verkeerssituatie in de toekomst. Een samenhangende inrichting voor de totale ontwikkeling blijft daarmee zonder meer mogelijk.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk word relevant rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst aan de beoogde ontwikkeling. Deze worden in iedere paragraaf per schaalniveau van globaal naar gedetailleerd behandeld en telkens afgesloten met een conclusie.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (barro, 2020)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking en conclusie
In dit geval is geen sprake van een ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van wijzigingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over wijzigingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit plan.
3.2.3 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een plan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een plan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een plan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking en conclusie
Bij voorliggend plan worden 2 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2020, geconsolideerd)
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta;
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level;
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool;
- 4. Energievernieuwing;
- 5. Best bereikbare provincie;
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn:
- landschap en cultuurhistorie
- gezondheid en veiligheid
- natuur en recreatie
- ruimte en verstedelijking
- wonen
- bodem en ondergrond
- cultuurparticipatie en bibliotheken
- klimaatadaptie
- zoetwater en drinkwater
- bereikbaarheid
- regionale economie
- energievoorziening
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het droogmakerijenlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunten voor nieuwe ontwikkelingen in droogmakerijen (klei en veen) zijn:
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
- Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied ten zuidwesten van het bestaande stads- en dorpsgebied van Moerkapelle in de stads- en dorpsrand.
- Op de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid. Aangrenzend aan het plangebied ligt de Moerkapelse Zijde, deze straat is aangeduid als een fiets- en wandelroute indicatief.
3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020, geconsolideerd)
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een plan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied ligt in een droogmakerijlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
Voor droogmakerijen (klei en veen) wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De woningen worden aan een bestaand bebouwingslint gesitueerd waardoor het passend is binnen de droogmakerij.
Op de Kwaliteitskaart ('Laag van de stedelijke occupatie') ligt het plangebied in de stads- en dorpsrand. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij zijn er drie typen 'overgangskwaliteiten' te onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. In dit geval wordt met de twee nieuwe woningen aangesloten bij de lintstructuur en de toegestane maatvoering van de bestaande woningen langs de Julianaweg. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsverordening op dit punt.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Zuidplas 2040
De gemeenteraad van gemeente Zuidplas heeft op 13 juli 2021 de Omgevingsvisie Zuidplas vastgesteld. In deze Omgevingsvisie presenteert de gemeente het unieke karakter van de gemeente door middel van lange termijn ambities die onderverdeeld zijn in 4 thema's:
- 1. Aantrekkelijk Zuidplas
- 2. Duurzaam Zuidplas
- 3. Ondernemend Zuidplas
- 4. Gezond Zuidplas
Figuur 3.1 Visiekaart Zuidplas 2040
De Omgevingsvisie moet door middel van de ambities richting geven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners.
De ontwikkeling van twee woningen, waar reeds woonruimte voor gereserveerd was door middel van een uit te werken bestemming in het vigerend bestemmingsplan, past als geplande uitbreiding binnen het aantrekkelijk maken van Zuidplas zoals benoemd als lange termijn ambitie.
3.4.2 Woonvisie 2025
Op 23 januari 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie 2025 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' vastgesteld. De woonvisie 2025 beschrijft hoe Zuidplas een aantrekkelijke woongemeente kan blijven voor huidige en toekomstige inwoners. De Woonvisie 2025 geeft handvatten over hoe om te gaan met de veranderende woningvraag. Het is een belangrijk programmatisch toetsingskader voor nieuwbouwontwikkelingen. De Woonvisie vormt ook de basis voor de wettelijke verplichte prestatie-afspraken met woningcorporaties en huurdersvertegenwoordiging.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten. Deze maken dat ook in de toekomst dorps wonen in een groene, duurzame gemeente mogelijk blijft. De drie speerpunten zijn:
- 1. Een divers en betaalbaar woningaanbod voor alle doelgroepen
- 2. Duurzaam wonen
- 3. Experimenten in wonen en ontmoeten
Bij de speerpunten stelt de gemeente een aantal randvoorwaarden, die worden meegenomen bij de uitwerking ervan. De randvoorwaarden zijn:
- Het kenmerkende van het dorpse woonmilieu in Zuidplas is dat de vier dorpen en de twee buurtschappen van elkaar gescheiden zijn door ruime groene corridors. Deze blijven bestaan, ook al wordt er aan de randen van de dorpen bijgebouwd, waardoor ze niet aan elkaar vastgroeien. Ook een eventueel vijfde dorp zal omgeven zijn door groen.
- De identiteit per dorp en buurtschap blijft behouden. Bij de doorontwikkeling van de dorpen worden de specifieke kenmerken vastgehouden.
- De thema's hebben betrekking op de totale bestaande voorraad en nieuwbouw. Het ontwikkelen van nieuwe woningen of het (her)inrichting van de buitenruimte worden ingezet om hiaten in de bestaande situatie op te lossen.
Woningbouwopgave
In de Zuidplas worden volop nieuwe woningen gebouwd om bij te dragen aan de woningbouwopgave in de Zuidvleugel. Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar diverse woningtypen toeneemt. In de Woonvisie staan uitgangspunten voor de omvang van de diverse woon- en prijssegmenten die in Zuidplas nodig zijn. Deze uitgangspunten voor de woningvoorraad die in de Woonvisie staan, bieden houvast in de onderhandelingen over nieuwbouw met projectontwikkelaars en woningcorporaties. In de woonvisie staat geen woningverdeling per dorp. Nieuwbouwontwikkeling is maatwerk en daarom komen er randvoorwaarden voor elk nieuwbouwproject. Daarin wordt op basis van de locatie (het dorp), de marktomstandigheden en de grootte van het project aangegeven hoeveel woningen van welk type, prijsklasse, eigendomsverhoudingen (huur of koop) en kwaliteitsniveau gewenst zijn.
Het toevoegen van de woningen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Woonvisie. Doorstroming wordt gestimuleerd door woningen te bouwen aan de rand van de kern in Moerkapelle waaraan behoefte is voor mensen uit woningen die niet meer passen bij hun levensstijl of gezondheid.
3.4.3 Welstandsbeleid
Welstandsnota Zuidplas
Op 4 juni 2015 is de Welstandsnota Zuidplas 2015 in werking getreden. Deze
welstandsnota gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime. Het gebied dat overblijft met onder andere modale woonwijken en bedrijfsterreinen wordt welstandsvrij.
Uit afbeelding 3.2 blijkt dat het plangebied onder het zware welstandsturingsgebied valt. Los daarvan bestaan er beeldkwaliteitdocumenten die de beoogde kwaliteit voor een nieuwe ontwikkeling borgen. Het maken van een beeldkwaliteitplan is in de motivatie van een vergunningaanvraag een goed instrument maar ook in gesprekken met bijvoorbeeld de provincie als het gaat om het afstemmen van ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 3.2 Uitsnede welstandsregime Zuidplas
Beeldkwaliteitsplan Linten & Kwaliteitszone Ringvaart
Zoals in onderstaande figuur te zien valt het plangebied binnen de kwaliteitszone Ringvaart.
Figuur 3.3 Uitsnede beeldkwaliteitskaart
De lanen en linten in de Zuidplaspolder vormen samen met de zone langs de Ringvaart belangrijke ruimtelijke dragers voor de transformatie van de Zuidplaspolder. In het Beeldkwaliteitsplan Linten & Kwaliteitszone Ringvaart, is in dat licht beschreven hoe de gemeente bij ontwikkelingen in de linten wil sturen op zaken als situering, bebouwingsmogelijkheden en uitstraling. Het doel is om deze linten ook bij ontwikkelingen herkenbaar en onderscheidend te laten blijven, om daarmee het ‘geheugen van de polder’ te behouden.
Toetsing
Voor de ontwikkeling aan de Julianaweg 10 geldt het welstandsniveau: zwaar. Met inachtneming van de regels en criteria uit het Beeldkwaliteitsplan Linten & Kwaliteitszone Ringvaart zal het bouwplan passend in de omgeving ontworpen moeten worden. Dit bestemmingsplan vormt enkel het planologisch kader voor de betreffende ontwikkeling en in dit stadium is nog geen concreet bouwplan uitgewerkt. Verdere toetsing op dit vlak zal daarom, zoals gebruikelijk, plaats vinden in het kader van de latere aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Planologische Relevante (Milieu)aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de uiteenlopende, planologisch relevante (milieu)aspecten aan bod. Voor ieder van deze aspecten is beschreven wat het toetsingskader is, waarna de beoogde ontwikkeling daaraan is getoetst.
Voor enkele van deze aspecten zijn specifieke onderzoeken uitgevoerd. In dat geval is de onderzoeksrapportage opgenomen als bijlage bij deze toelichting en komen in de betreffende paragraaf de conclusies van het onderzoek aan de orde.
Met de bevindingen uit dit hoofdstuk, is de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond met betrekking tot de betreffende aspecten.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In bijlage 2 is een beknopt briefrapport opgenomen met daarin de resultaten van dat onderzoek. Omdat de resultaten van dit onderzoek aanleiding geven tot nader bodemonderzoek, is het definitieve onderzoeksrapport nog niet beschikbaar. Na het uitvoeren van het nader bodemonderzoek zal de onderzoeksrapportage aan dit bestemmingsplan worden toegevoegd. Uit het nu opgenomen briefrapport blijken naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek :
- In de bovengrond is sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Het betreft met name zwakke bijmengingen met baksteen en zeer plaatselijk een sterke bijmenging met baksteen. Daarnaast zijn zeer plaatselijk sporen puin aangetroffen direct onder de betonverharding;
- Visueel is geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
- De bovengrond, overwegend klei, is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, PCB, PAK en hexachloorbenzeen (individuele OCB);
- Het sterk baksteenhoudende zand in de bovengrond is sterk verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met diverse zware metalen, minerale olie en meerdere individuele OCB’s;
- De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters;
- Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met molybdeen.
De aangetroffen sterke verontreiniging met PAK geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek om de mate en omvang van de aangetroffen verontreiniging te bepalen.
Gelet op bovenstaande, is nadien nader bodemonderzoek uitgevoerd om te kunnen bepalen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming. Dit onderzoek is eveneens opgenomen in het rapport dat is opgenomen als bijlage 2. Daaruit blijkt dat de omvang van de verontreiniging met PAK beperkt is en dat er ingevolge de Wet bodembescherming geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het rapport stelt zich daarom op het standpunt dat aanvullend onderzoek niet nodig wordt geacht.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.3 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Gemeentelijk beleid Zuidplas
De Nota Parkeernormen 2019 is het vigerend beleidsdocument omtrent parkeren binnen de gemeente Zuidplas. De nota stelt middels zone-aanduidingen en (woning)categorieën de parkeernormen vast voor de fiets en de auto.
Motie parkeren op eigen terrein bij nieuw ruimtelijk plan of project
In het kader van een ruimtelijk project is in maart 2022 een motie aangenomen met betrekking tot het parkeren op eigen terrein. De motie houdt in dat bij ieder nieuw ruimtelijk plan of project, beargumenteerd moet worden of het parkeren ten behoeve van dat project al dan niet op eigen terrein moet worden opgelost. En indien dat laatste het geval is, zal dit ook in de regels van het betreffende bestemmingsplan geborgd moeten worden.
Onderzoek
Verkeersgeneratie
Op basis van maximaal 2 grondgebonden woningen bedraagt het aantal verkeersbewegingen ten hoogste 16,4 per etmaal (lichte motorvoertuigen). Dit is berekend op basis van CROW-kentallen (publicatie 381), zie tabel. De verkeersgeneratie op basis van de CROW-kentallen is deels gebaseerd op de omgevingseigenschappen van de locatie en de directe omgeving. De gemeente Leeuwarden betreft een 'sterk stedelijke gemeente' en de locatie ligt in 'Centrum'. Het aantal verkeersbewegingen per woning van zware motorvoertuigen bedraagt 0,02 mvt/etmaal (CROW publicatie 381). Het totale aantal verkeersbewegingen van zware motorvoertuigen bedraagt afgerond 1 mvt/etmaal.
Woningtype | Aantal wooneenheden | Kencijfer CROW per woning | Verkeers-generatie per etmaal (weekdag) |
Koop, huis, vrijstaand | 2 | 8,2 | 16,4 |
Verkeersontsluiting
Het plangebied wordt begrenst door de Julianaweg. De weg is getypeerd als een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30km/u. Ter hoogte van het plangebied gaat dit over in 60km/u De Julianaweg loopt van de Bredeweg (noord) tot de weg Noordeinde (zuid). Gezien de lage verkeersgeneratie kan gesteld worden dat extra verkeersbewegingen geen knelpunt vormen voor de verkeerstoestroming van de omgeving.
Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd. Het uitgangspunt daarbij is dat nieuwe ontwikkelingen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte.
Op basis van de gebiedsindeling ie de Nota parkeernormen 2019 hanteert, ligt het plangebied in zone C 'buitengebied', zoals ook blijkt uit figuur 4.1. De norm voor niet-gestapelde woningen met een zeer grote omvang (> 150m2) bedraagt op basis van deze Nota 2,8 parkeerplaatsen per woningen. Dit maakt dat beide woningen over 3 parkeerplaatsen moeten beschikken.
Figuur 4.1: Kaartbeeld parkeercategorieën gemeente Zuidplas
Gelet op de motie 'beargumenteren parkeren eigen terrein bij nieuw ruimtelijk plan of project' (M291) geldt in dit geval dat het parkeren bij deze ontwikkeling op eigen terrein zal worden opgelost.
Deze verplichting is als planregel in dit bestemmingsplan opgenomen in lid 12.2. Dit betekent dat daar bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan getoetst zal worden. In het uiteindelijke bouwplan zal dus aangetoond moeten worden dat beide woningen over voldoende parkeergelegenheid beschikken. De regeling verwijst naar de aanduiding 'parkeren' op de verbeelding, waarbinnen de parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Omdat de exacte inrichting van de twee woonpercelen nog niet uitgewerkt is, is deze aanduiding volledig over de twee woonpercelen getekend. Daarmee is in ieder geval geborgd dat de parkeerplaatsen op de percelen zelf gerealiseerd zullen worden.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbare verkeerstoestroming en woon- en leefklimaat.
4.4 Waterhuishouding
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2022 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Huidige situatie
Algemeen
De huidige situatie ter plaatse van het plangebied is voor een gedeelte onverhard (groen) oppervlak met daarop een schuur en een waterbassin. Daarbij is er een woning aanwezig (blijft staan bij toekomstige ontwikkeling).
Bodem grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.
De bodem bestaat uit lichte klei en is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa -4,10 meter NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn watergangen aanwezig. Het plangebied wordt grotendeels ontsloten door een sloot getypeerd als ''overige water (OWA-7536)”, zie figuur 4.2. De waterlichamen worden behouden en er worden geen obstructies gerealiseerd rondom de kades. Ten westen van het plangebied loopt een groter waterlichaam, deze is niet gedefinieerd binnen de legger van het hoogheemraadschap. Wel is er bij dit waterlichaam een waterscheiding vastgesteld, zie de gestippelde lijn in figuur 4.2.
Figuur4.2. Waterkwantiteit
Afvalwaterketen en riolering
De huidige woning in het plangebied is aangesloten op het rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan maakt de bestemming van twee woningen mogelijk.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Het hoogheemraadschap stelt dat bij een toename groter dan 500m2 aan verhard oppervlak er watercompensatie gerealiseerd moet worden. De bouwvlakken voor de twee woningen hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 410 m2.
Daarnaast geldt dat het plangebied in de huidige situatie reeds deels verharding van ca. 200 m2, in de vorm van terreinverharding en de bestaande schuur. Per saldo zal de toename aan verharding daarom nog lager liggen. Dit maakt dat er geen sprake is van een toename van groter dan 500m2. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Met de beoogde ontwikkeling wordt ook het waterbassin van het glastuinbouwbedrijf gesaneerd. Dit waterbassin dient uitsluitend een bedrijfsmatige functie en is geen waterberging vanuit waterhuishoudkundig oogpunt. Om die reden geeft het saneren van dit bassin geen aanleiding de capaciteit van dit bassin elders te compenseren.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid en waterkeringen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gescheiden rioolstelsel. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Archeologie
De gemeente Zuidplas heeft haar gemeentelijk archeologiebeleid doorvertaald naar het Paraplubestemmingsplan Archeologie, zoals vastgesteld op 6 maart 2018. Met dit bestemmingsplan zijn beschermende regels vastgelegd, voor de uiteenlopende archeologische verwachtingszones.
Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen 'aanlegvergunning'). De vergunningsplicht is van toepassing wanneer binnen een beschermde zone, ingrepen plaatsvinden die én groter én dieper zijn dan de voor die zone geldende maatvoeringen. Deze maatvoeringen zijn gebaseerd op de archeologische verwachting binnen de betreffende zone. De regeling ziet er op toe dat via onderzoek éérst inzicht ontstaat in de waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem.
Ter plaatse van het plangebied voor de twee nieuwe woningen aan de Julianaweg, voorziet het Paraplubestemmingsplan Archeologie niet in een beschermende regeling, wat inhoudt dat ter plaatse geen onderzoek nodig is voor ingrepen.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen aangewezen monumenten of andere beschermde waarden, zoals molenbiotopen, aanwezig.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Ecologie En Stikstofdepositie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 8 km en betreft het gebied 'de Wilck'. De Wilck vormt tevens het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 4.3. Plangebied (rode cirkel) en Natura 2000 gebieden (aerius.nl)
In Bijlage 3 is het stikstofonderzoek opgenomen, met in Bijlage 4 de bijbehorende AERIUS-berekening. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen sprake is van stikstofdepositie op beschermd Natura2000-gebied. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Nader onderzoek of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming zijn om die reden niet nodig.
Omdat de stikstofregelgeving en de te hanteren AERIUS-calculator in deze tijd regelmatig worden bijgesteld, is door Omgevingsdienst Midden-Holland beoordeeld of de bijgevoegde berekening nog om actualisatie of aanvulling vraagt. Uit het advies van de ODMH blijkt dat daar geen aanleiding toe bestaat, mede gelet op de aard van het project en de resultaten van de berekening. Dit advies is opgenomen als Bijlage 6.
Soortenbescherming
Om de mogelijke effecten op beschermde soorten te onderzoeken, is ter plaatse van het plangebied een ecologische quickscan uitgevoerd. Met een quickscan wordt een eerste verkenning van het plangebied uitgevoerd om in te schatten of en welke beschermde soorten hier voor kunnen komen, gelet op de kenmerken van het plangebied.
De rapportage van deze quickscan is bij de toelichting opgenomen als Bijlage 5. Voor de volwaardige bevindingen wordt verwezen naar dat rapport. De conclusies daarvan worden hierna beschreven.
Uit de quickscan blijkt dat de geplande werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van beschermde functies. Volgens het rapport zou aanvullend onderzoek nodig zijn naar de aanwezigheid de rugstreeppad, ringslang, gierzwaluw, huismus en vleermuizen alvorens men met de geplande werkzaamheden kan beginnen.
Uit een nadere beoordeling van de ODMH (zie Bijlage 6) blijkt echter dat zij van deze soorten enkel de rugstreeppad en ringslag aanleiding vinden geven tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Onderzoek naar deze soorten vindt nog plaats. Aangezien dit onderzoek aan vaste seizoen is gebonden, zijn de resultaten hiervan nog niet beschikbaar. Om die reden is met artikel 12.1 een bepaling opgenomen dat diverse vergunningen op grond van dit bestemmingsplan pas verleend kunnen worden als dit ecologisch onderzoek is afgerond en - voor zover nodig - te treffen maatregelen of benodigde ontheffingen (Wet natuurbescherming) bekend zijn. Voor zover er (tussen)resultaten bekend zijn van het onderzoek voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, worden die aan deze paragraaf toegevoegd.
Het is daarnaast aan te bevelen om:
- verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) plaats te laten vinden. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
- om nachtelijke verlichting tijdens de werkzaamheden zo veel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Conclusie
Het aspect ecologie vraagt nog om soortenonderzoek om tot een sluitende conclusie te kunnen komen.
4.7 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de 2 geprojecteerde woningen, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In dat verband is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het aspect wegverkeerslawaai. Dit rapport is opgenomen als bijlage 7. De resultaten van het onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven.
Toetsing
De twee nieuwe woningen liggen binnen de geluidzone van de Julianaweg, het Noordeinde, de Bredeweg, de Zuidplasstraat en de Moerkapelse Zijde. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen is getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 48 dB en de maximale ontheffingswaarde Lden = 53 dB.
Resultaten
Het akoestisch onderzoek laat zien dat alleen ten gevolge van de Julianaweg de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting is 51 dB op de noordelijke woning en 49 dB op de zuidelijke woning. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Omdat maatregelen om de geluidbelasting op beide woningen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde niet mogelijk zijn om verkeerskundige-, landschappelijke- en financiële redenen, is het laten vaststellen van hogere waarden nodig.
Omdat hogere waarden nodig zijn, heeft toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid plaatsgevonden. Uit deze toetsing blijkt dat hieraan wordt voldaan en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De woningen worden derhalve mogelijk gemaakt binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Wel is het vaststellen van hogere waarden voor beide woningen nodig ten gevolge van de Julianaweg. Het gaat om 51 dB voor de noordelijke woning en om 49 dB voor de zuidelijke woning.
Conclusie
De 2 woningen worden mogelijk gemaakt binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Het laten vaststellen van hogere waarden voor beide woningen ten gevolge van de Julianaweg is nodig. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een gebiedstype dat daarnaast gehanteerd wordt is het gebiedstype 'gemengd gebied', wat toegepast kan worden als er reeds sprake is van matige tot sterke functiemenging. In de handreiking wordt aangegeven dat dit ook op van toepassing kan zijn op lintbebouwing in het buitengebied. In dat geval kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één afstandsstap lager worden toegepast.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging aan een 60km/u weg, de aanwezigheid van glastuinbouw direct achter het perceel en de aanwezigheid van diverse andere bedrijvigheid in de directe omgeving, wordt het gebied aangemerkt als 'gemengd gebied'.
Conform de VNG-publicatie kan de bedrijvigheid ten noorden van het plangebied ingeschaald worden als milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand voor 'gemengd gebied' van 10m, zie figuur 4.4. Het bedrijfsperceel omvat een tankstation in het meest noordelijke gedeelte en een bouwbedrijf in het zuidelijke gedeelte. Aan de genoemde richtafstand kan worden voldaan, het dichtstbijzijnde bouwvlak voor de nieuwe woningen ligt op een afstand van circa 36 m. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand.
Figuur 4.4. Bedrijven en milieuhinder. Rode omlijning geeft plangebied weer. Ten noorden ligt het paarse perceel deze geeft het dichtstbijzijnde bedrijf weer.
Er is een bedrijventerrein ten noord oosten van het plangebied, deze wordt geschaald onder milieucategorieën 2 t/m 3.1 met een bijbehorende richtafstand voor 'gemengd gebied' van 10 tot 30m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 220 meter. Het betreffende bedrijventerrein staat daardoor de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Quick scan milieucontouren – Peutz
In maart 2017 is er een onderzoek 'Quick Scan Milieucontouren Julianaweg 10' uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 8. Binnen dit onderzoek is er een groter ontwikkelingsgebied onderzocht dan alleen de twee woningen die nu met dit plan mogelijk worden gemaakt. De twee woningen vallen wel binnen het gebied dat in dat rapport onderzocht is, waardoor de conclusies wel gebruikt kunnen worden. Het onderzoek maakt de bedrijfsactiviteiten in de omgeving inzichtelijk en heeft onderzocht wat de effecten van deze bedrijven zijn op de onderzochte (grotere) ontwikkellocatie. Met name met betrekking tot eventuele geluidsoverlast kan hiermee een beter beeld worden gevormd voor het woonklimaat ter hoogte van de beoogde woningen.
- Hoveniersbedrijf Scheele
Dit hoveniersbedrijf is ten oosten van het plangebied gelegen op een afstand van circa 100 m, het bedrijf valt onder milieucategorie 1. Het onderzoek concludeert dat in de praktijk ter hoogte van de geprojecteerde woningen naar verwachting lager is dan 45 dB(A). Daarmee is de geluidbelasting ten gevolge van hoveniersbedrijf Scheele naar verwachting geen beperking voor de beoogde ontwikkeling. Gezien de ligging en de milieucategorie is hier geen sprake van een beperking voor de ontwikkeling van woningen in het plangebied.
- Groothandel Blonk
Groothandel Blonk ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 100m. Blonk betreft een bedrijf ten behoeve van de groothandel in agrarische goederen. Ter plaatse van Bredeweg 35 worden agrarische goederen opgeslagen, gesorteerd en verladen. Uit de akoestische berekening van het onderzoek wordt geconcludeerd dat Blonk voldoet aan de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) in de dagperiode ter hoogte van bestaande woningen (Bredeweg 16a, 18 en 20), binnen het gehele plangebied wordt voldaan wordt aan de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de dagperiode. Dit betekent dat ook Blok naar verwachting geen beperking vormt voor de realisatie van woningen binnen het plangebied.
Veldslakwekerij
Behalve de omliggende bedrijven uit het bovengenoemde onderzoeksrapport, is voor de beoogde ontwikkeling van de twee woningen ook de aanwezigheid van het glastuinbouwbedrijf op het eigen perceel relevant. Dit betreft een veldslakwekerij. Voor glastuinbouwbedrijven geldt op basis van de VNG-publicatie bedrijf- en milieuzonering een richtafstand van 10 m. De beoogde woningen komen ter plaatse van het bestaande waterbassin en een bestaande schuur, beide behorende bij het glastuinbouwbedrijf. Daarmee komen ze vrijwel tegen de huidige kas aan te staan, wat zou betekenen dat niet voldaan wordt aan de genoemde richtafstand.
Om die reden, en daarnaast ook om praktische redenen, zal de kas gedeeltelijk gesloopt worden waardoor aan de genoemde richtafstand voldaan wordt. Hoewel het de bedoeling is dat de kas op termijn geheel gesloopt wordt met het oog op verdere woningbouwontwikkeling, kan op bovenstaande wijze de bedrijfsvoering voorlopig nog voortgang vinden zonder daarmee de twee woningen uit dit bestemmingsplan te hinderen.
Overigens is het in dat kader gebruikelijk om de planologische mogelijkheden voor de betreffende kas ook te beperken. In dit geval is de bestaande kas echter al niet meer als zodanig bestemd. Ter plaatse geldt immers al geruime tijd de uit te werken woonbestemming, die hier geldt met het oog op de grotere gebiedsontwikkeling.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande kas voorafgaand aan de bouw of in ieder geval de ingebruikname van de woningen gedeeltelijk gesloopt zal worden zodat deze op tenminste 10 m afstand van de woningen gesitueerd is.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.5). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor of water.
Figuur 4.5 Risicokaart. De groene cirkel geeft het plangebied weer.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten westen van het plangebied lopen een 3-tal buisleidingen: de A-803, A-518 en A-553 (zie figuur 4.5). Deze buisleidingstraat ligt op een afstand van circa 750m. De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van deze leidingen vallen niet buiten de belemmeringsstrook van 5 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de buisleidingenstraat. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige personen binnen 180m vanaf leiding a553 en 160m vanaf leiding A518. Het plangebied is buiten deze zones gelegen. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de A12, wegvak z124 afrit 7 (Zoetermeer) – afrit 9 (Zevenhuizen). De A12 ligt op een afstand van circa 1,3 km. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880m. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de A17 ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied.
Het vigerend bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' heeft in de verbeelding een de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone- vervoer gevaarlijke stoffen – risico zone 2' opgenomen (figuur 4.6). Deze zonering stelt dat nieuwe milieugevoelige (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden na het verantwoorden van het groepsrisico. De beoogde ontwikkeling van 2 grondgebonden woningen brengt een geringe toename van het aantal personen waardoor het effect op het groepsrisico verwaarloosbaar is. Daarbij zijn er binnen het bestemmingplan 'Zuidplas Noord' geen stofcategorieën en hoeveelheden opgenomen waardoor het berekenen van de het groepsrisico niet mogelijk is. Wel dient het groepsrisico in een beknopte verantwoording inzichtelijk te worden gemaakt.
Figuur 4.6 Veiligheidszone - risico zone 2. De groene cirkel geeft het plangebied weer.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Julianaweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van de omgeving Moerkapelle, de Brede weg richting het noorden en de weg Noordeinde richting het zuiden. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Tegenwoordig wordt tevens gebruik gemaakt van de NL-Alert app.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de 'veiligheidszone- vervoer gevaarlijke stoffen – risico zone 2' waarbinnen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de geringe toename van het aantal personen en de beperkte informatie beschikbaar over de veiligheidszone wordt er voldaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft Noordeinde, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 16,5 µg/m³ voor NO2, 16,0 µg/m³ voor PM10 en 8,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.11 Kabels En Leidingen
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
4.12 Milieueffectrapportage En Vormvrij M.e.r.-beoordeling
Beleid en normstelling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitvoeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld. In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer, staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is in categorie D (sectie D 11.2) opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden (2 woningen).
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft, is middels een aanmeldingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat de aard en beperkte omvang van het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen, zie bijlage 1 . Het plangebied is niet gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Met inachtneming van de in hoofdstuk 3 in de notitie beschreven mitigerende maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
In paragraaf 2.5 is reeds beschreven, waarom voor een (postzegel)bestemmingsplan is gekozen in plaats van voor een uitwerkingsplan. Het vigerende bestemmingsplan kent ter plaatse namelijk een uit te werken bestemming, maar de daarbij behorende uitwerkingsregels bleken onvoldoende toegesneden op de ontwikkeling van twee woningen. Met het voorliggende bestemmingsplan, was het mogelijk daarvoor een meer toegespitst plan met dito regeling op te stellen.
Dit bestemmingsplan betreft een gedetailleerd eindplan, wat inhoudt dat het bestemmingsplan een gedetailleerde bestemmingsregeling kent voor de beoogde situatie en dat het plan na inwerkingtreding direct toepasbaar is voor het toetsen van vergunningaanvragen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Bij de inhoud van de bestemmingen is waar mogelijk afstemming gezocht met de corresponderende bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan ' Zuidplas Noord'.
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de wijze van bestemmen en de inhoud van de regeling.
5.2 Opbouw Van De Regels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
Deze worden in de volgende paragrafen toegelicht.
5.3 Inleidende Regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
5.4 Bestemmingsregels
In het bestemmingsplan kent het plangebied voornamelijk de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast hebben enkele onderdelen van het plangebied de enkelbestemming 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen en (civiel-technische) kunstwerken.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en de daarbij behorende voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en object van beeldende kunst en (civiel-technische) kunstwerken.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen en waterpartijen, met de daarbij behorende voorzieningen voor waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen en kunstwerken. Onder dat laatste worden ook verstaan bruggen en dammen ter ontsluiting van de aanliggende bestemming 'Wonen'.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Door de twee afzonderlijke bouwvlakken en de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding, is per woonperceel vastgelegd waar het hoofdgebouw gesitueerd mag worden en met welke toegestane goot- en bouwhoogte. De overige bepalingen ten aanzien van het bouwen, bijvoorbeeld voor de erfbebouwing, zijn vastgelegd in de bestemmingsregels.
Met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' is tevens het gebied aangeduid waarbinnen in de parkeerbehoefte moet worden voorzien.
Tevens is in het artikel Wonen een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het gebruik ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan kunnen worden.
5.5 Algemene Regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat bouwgrenzen die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd, onder voorwaarden overschreden mogen worden door ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en andere bouwwerken. Het mag in dat geval gaan om een overschrijding van maximaal 2 m.
Het tweede lid legt vast onder welke voorwaarden er ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan en het derde lid bepaalt dat alle wettelijke regeling waar in dit bestemmingsplan naar verwezen wordt, bedoeld zijn zoals ze op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan luiden.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verbod opgenomen voor gebruik dat anders is dan wat op grond van dit bestemmingsplan is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om het afwijken van maten of bouwgrenzen.
Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in afwijking van de overige regels in dit plan waterstaatkundige voorzieningen te kunnen realiseren.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een regeling opgenomen waarmee de opgenomen bestemmingen in dit plan in beperkte mate kunnen worden gewijzigd, indien dat nadien met het oog op de praktische uitvoerbaarheid of vanwege benodigde correcties nodig wordt geacht.
Overige regels
In dit artikel zijn diverse 'overige' regels opgenomen, die niet onder één van de vorige kopjes geschaard kunnen worden. Het eerste lid heeft betrekking op parkeren en laden en lossen, waarvan voor dit bestemmingsplan het onderdeel over het parkeren het meest relevant is. Met deze regeling legt de gemeente vast dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Hier zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan getoetst worden.
Ook is een regeling ten aanzien van geluidgevoelige objecten opgenomen, waar de 2 nieuwe woningen onder geschaard worden die met dit plan mogelijk worden gemaakt. De regel houdt in dat nieuwe geluidgevoelige objecten in beginsel niet zijn toegestaan. De uitzonderingen daarop zijn wanneer er wel aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan of als een hogere grenswaarde is vastgesteld en het bouwplan aan die waarde en de bijbehorende voorwaarden voldoet. Bij dit plan is de eerste uitzondering niet van toepassing, dus zal het bouwplan in overeenstemming moeten zijn met het hogere waardenbesluit.
5.6 Overgangs- En Slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling die concreet mogelijk wordt gemaakt met dit bouwplan moet (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 Wro);
- er geen kosten te verhalen zijn (artikel 6.2.1a Bro).
6.2 Kostenverhaal
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegestuurd aan de relevante overlegpartners. In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
- Dunea
- Liander
- Hoogheemraadschap
- Gasunie
- Veiligheidsregio Hollands Midden
- Tennet
- ODMH
7.1.1 Reacties overlegpartners
Veiligheidsregio Hollands Midden
De Veiligheidsregio heeft met betrekking tot dit bestemmingsplan geen relevante fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd. De VHM kan zich vinden in de gestelde maatregelen uit van de toelichting. De VHM adviseert bij deze ontwikkeling zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. Hier kan in de uitvoeringsfase rekening mee worden gehouden.
Reactie gemeente
Ten aanzien van de bluswaterwinning zijn de brandkranen meer dan 100 meter van de nieuw te bouwen woningen gelegen. Het bijplaatsen van een brandkraan is wenselijk (ook voor huisnummers 8 en 8a). Open water kan in de bestaande situatie acceptabel zijn, onduidelijk is echter of de sloten langs de Julianaweg voldoende diep en schoon zijn als ook het gehele jaar voldoende toestroming hebben.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het Hoogheemraadschap heeft met betrekking tot de waterparagraaf van het bestemmingsplan geen verdere opmerkingen.
Reactie gemeente
Wij hebben het conceptversie bestemmingsplan Julianaweg 10, Moerkapelle bekeken. In het plan zijn de met het waterbeheer verbonden belangen voldoende gewaarborgd.
Wij hebben daarom geen bezwaar tegen het bestemmingsplan Julianaweg 10, Moerkapelle.
Dunea
In het door u geschetste gebied liggen geen transportleidingen van Dunea, we hebben derhalve geen op- of aanmerkingen op dit plan.
Reactie gemeente
De vooroverlegreactie wordt ter kennis genomen.
Liander
Geen opmerkingen.
Reactie gemeente
De vooroverlegreactie wordt ter kennis genomen.
Gasunie
Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.
Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie gemeente
De vooroverlegreactie wordt ter kennis genomen.
Tennet
Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.
Reactie gemeente
De vooroverlegreactie wordt ter kennis genomen.
ODMH
ODMH kan nog niet volledig instemmen met het concept ontwerpbestemmingsplan in verband met het ontbreken van diverse onderzoeken. Deze zullen voor het ontwerpbestemmingsplan nog aan de ODMH toegezonden moeten worden ter beoordeling voordat we het plan in procedure kunnen brengen.
Voor de verdere opmerkingen verwijzen we naar de bijgevoegde beoordeling.
Reactie gemeente
De onderzoeken die nog ontbraken bij de toegestuurde versie van het plan, worden aan de ODMH voorgelegd zodra beschikbaar. De overige opmerkingen van de ODMH zijn tekstueel doorgevoerd in het plan.
7.2 Zienswijzen
Voor het ontwerpbestemmingsplan zijn 2 zienswijzen binnen gekomen. De beantwoording is te vinden in bijlage 9 Nota van beantwoording.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend en nader bodemonderzoek
Bijlage 3 Notitie Stikstof
Bijlage 4 Aerius-berekening
Bijlage 5 Quick Scan Ecologie
Bijlage 6 Advies Odmh
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Milieuzonering
Bijlage 8 Onderzoek milieuzonering