KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Tuin
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bestaande Situatie
1.3 Planbeschrijving
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Archeologie
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
3.4 Bodem
3.5 Duurzaamheid
3.6 Ecologie
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Geluid
3.9 Kabels En Leidingen
3.10 Luchtkwaliteit
3.11 Verkeer En Parkeren
3.12 Water
3.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Bestemmingsplansystematiek
4.2 Planregels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Memo Stikstofberekening
Bijlage 5 Stikstofberekening Aerius
Bijlage 6 Quickscan Ecologie
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Aanmeldnotitie Vormvrije-m.e.r.
Bijlage 9 Participatie Verslag
Bijlage 10 Nota Van Wijzigingen

Julianastraat 92-94

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 26-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Julianastraat 92-94 met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, met inbegrip van een eventueel in dat gebouw ingebouwde bedrijfswoning.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.11 bestaand:

  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwaanduidingen:

alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.26 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.27 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (stb. 1993, nr. 50), bij welke ingevolge van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt.

1.32 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.33 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste twee wanden.

1.34 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  1. a. openbare parkeerplaats: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  2. b. particuliere parkeerplaats: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein, voor eigen werknemers en bewoners van de bedrijfsruimten.

1.35 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de dijk;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van vaststelling van dit plan.

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.39 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen een (riool)gemaal.

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 peil

  1. 1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
  3. 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. 4. indien op of in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten;

alsmede ook voor:

  1. b. een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  2. c. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  3. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. voorzieningen van algemeen nut, met uitzondering van verkooppunten van brandstoffen;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen, erven en terreinen;
  2. h. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;
  3. i. bermen, bermsloten en greppels;
  4. j. (boom)beplanting, oeverbeschoeiingen en overig groen;
  5. k. bouwwerken, werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming;

met uitzondering van:

  1. l. risicovolle inrichtingen, die niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.3 Gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin, gazon of open terrein;

alsmede ook voor:

  1. b. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. toegangspaden, in- en uitritten;

met de daarbij behorende:

  1. f. beplanting en overig groen;
  2. g. kunstwerken;
  3. h. bouwwerken en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.

4.2 Bouwregels

4.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  4. d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  5. e. seksinrichtingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.2 Overschrijden bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de bepalingen in hoofdstuk 2, uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,50 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

6.3 Overschrijden bouwhoogtes

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van goot- en bouwhoogten worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, opbouwen voor technische systemen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen buiten beschouwing gelaten.

6.4 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, af te wijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de in Hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Beleidsnota parkeernormen' (vastgesteld 29 september 2013) en diens rechtsopvolger(s).

7.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden van de in Hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormen' (vastgesteld 29 september 2013) en diens rechtsopvolger(s).

7.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en 7.2:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Julianastraat 92-94 gemeente Zuidplas'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Julianastraat 92-94 te Moerkapelle is momenteel een woning aanwezig met daarachter een beperkte omvang aan kassen, die voorheen bij een groter glastuinbouwbedrijf hoorden. Het glastuinbouwbedrijf is al eerder beëindigd en de gronden zijn grotendeels aan een naastgelegen tuinbouwbedrijf verkocht. In het laatste deel aan kassen dat nog op het perceel aanwezig is, stonden caravans gestald.

Om tot een nieuwe, passende invulling voor het perceel te komen, heeft de eigenaar het plan opgevat om de kassen te slopen, het perceel te splitsen en een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. Bij ieder van de twee bedrijfswoningen (de bestaande en nieuwe woning) is een eigen bedrijfsloods voorzien. Het perceel krijgt daarmee een invulling die aansluit bij het aangrenzende bedrijventerrein aan de westzijde.

1.2 Bestaande Situatie

1.2.1 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord', vastgesteld op 16 juni 2009 en onherroepelijk geworden op 10 augustus 2011. De gronden hebben daarin de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw", zie figuur 1.1. Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'milieuzone' en 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 5'.

Het beoogde bouwplan is in strijd met de regels van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0001.png"

Figuur 1.1: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.2.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is oostelijk gelegen van de kern Moerkapelle, aan de Julianastraat.

Het plangebied is aan de westelijke en zuidelijke zijde begrensd door bedrijvigheid. Aan de oostelijke zijde is de woning van Julianastraat 96 gelegen. Daarachter is een kassencomplex gelegen.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Julianastraat, woningen en bedrijvigheid.

Onderstaande figuur 1.2 geeft de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied

1.3 Planbeschrijving

1.3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Julianastraat. Deze weg loopt door het oostelijke en zuidelijke deel van Moerkapelle, waar deze uiteindelijk overgaat in de Julianaweg.

Het perceel ligt in het lint. Het achterliggende gebied is een land- en tuinbouwgebied. Aan de westzijde sluit het perceel aan op bestaand bedrijventerrein.

Het plangebied wordt gekenmerkt door een ruime inrit, die uitkomt bij de bedrijfswoning en de loods en het achtergelegen kassencomplex. Het plangebied wordt aan drie zijden door een waterpartij omsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0003.png"

Figuur 1.3: Aanzicht plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0004.png"

Figuur 1.4: Huidige situatie plangebied

1.3.2 Nieuwe ontwikkeling

Om tot een nieuwe, passende invulling voor het perceel te komen, heeft de eigenaar het plan opgevat om de kassen te slopen, het perceel te splitsen en een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. Bij ieder van de twee bedrijfswoningen (de bestaande en de nieuwe woning) is een eigen bedrijfsloods voorzien.

Het is de bedoeling de bestaande (bedrijfs)woning met de daar achter te bouwen loods te verkopen. Hierin zal waarschijnlijk een hoveniersbedrijf, of een bedrijf dat handelt in tuinhout en het plaatsen en maken van schuttingen, zich vestigen. Ook een andere bedrijfsactiviteit behoort tot de mogelijkheden, rekening houdend met de toegestane milieucategorie (in dit geval maximaal milieucategorie 2). De (bedrijfs)woning wordt gekoppeld aan de loods, dus degene die in het huis gaat wonen heeft een binding met het bedrijf wat zich in de loods zal vestigen.

In de nieuw te bouwen woning gaat de eigenaar zelf wonen. De woning is ook gekoppeld aan het bedrijf in de achterliggende loods. In de loods achter deze woning gaat de eigenaar zelf zijn bedrijf uitoefenen. Dit is een groothandel (geen detailhandel) in ventilatoren en luchtbehandelingssystemen. Nevenactiviteit is de handel in automowers (robotgrasmaaiers), tuin- en parkmachines of andere activiteit passend binnen de toegestane milieucategorie.

Het perceel krijgt daarmee een invulling die aansluit bij het aangrenzende bedrijventerrein aan de westzijde en loopt mooi over in de (woon)bebouwing en bedrijvigheid aan de oostzijde. Zoals op de tekening (figuur 1.4) te zien is zal de bebouwing uitgevoerd worden in “zaagtand” patroon.

Doordat de kavel gesplitst wordt, zullen de bedrijven naast elkaar gesitueerd zijn. Tussen beide bedrijven dient minimaal 6 meter afstand te zitten. De afscheiding tussen deze percelen zal in overleg tussen de eigenaren duidelijk zichtbaar zijn. Elk perceel heeft zijn eigen ontsluiting. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

De afstand tussen de woningen en de achterliggende loodsen is getoetst en in overeenstemming met de geldende milieuregels, zie ook paragraaf 3.3. Hier heeft ook een toetsing plaatsgevonden van effecten van de beoogde ontwikkeling op de directe omgeving.

De loodsen en schuren zullen uitgevoerd worden met een zadeldak. De afmetingen van de te bouwen loods achter de bestaande woning is afgestemd op de verwachte wens van de toekomstige eigenaar. De afmetingen van de loods achter de nieuw te bouwen woning is gebaseerd op de benodigde meters die nodig zijn om het bedrijf zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren.

Bij de bestaande woning wordt ervan uitgegaan dat deze woning in de toekomst uitgebreid kan worden. Deze eventuele uitbreiding zal plaatsvinden aan de zuidoostzijde, rekening houdend met een maximum volume van 750 m³.

Het bestaande groen langs de Julianastraat en langs de randen van het perceel blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0005.png"Figuur 1.5: Impressie van de toekomstige situatie

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt de bestaande situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. Daarnaast wordt de huidige verkeersstructuur beschreven. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader toegelicht. De relevante milieuonderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 3. Een toelichting op de juridische regeling van het plan wordt gegeven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 tenslotte gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  2. 2. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  3. 3. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  4. 4. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  5. 5. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  6. 6. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Deze onderbouwing is daarop afgestemd en gaat in op de behoefte aan een duurzame nieuwe functie voor de vrijgekomen restlocatie in het kassengebied.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 500 m² bedrijventerrein kan worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. De locatie is al bebouwd en onderdeel van het bestaand stedelijk gebied omdat het aan drie zijden is omsloten door stedelijke functies.

Beschrijving behoefte

Het perceel is een restant van een vrijgekomen tuinbouwbedrijf. Het grootste deel van het gebied is verkocht aan een naburig glastuinbouwbedrijf. Het resterende deel van de kassen die zich nog op het perceel van de initiatiefnemer bevinden is te klein om nog een nuttige bedrijfseconomische functie te krijgen gerelateerd aan de tuinbouw. Daarom is een nieuwe duurzame functie beoogd die past in de omgeving. Hierbij is aansluiting gezocht bij het lint en het naastgelegen bedrijventerrein.

Op de locatie worden twee bedrijfswoningen met loodsen (bedrijven) mogelijk gemaakt, waarbij één bedrijfswoning een bestaande bedrijfswoning is.

Behoefte extra bedrijfswoning

Op het terrein wordt één extra bedrijfswoning toegevoegd. In de regels is geborgd dat de bedrijfswoningen alleen mogen worden bewoond als daartoe de noodzaak is vanuit de bedrijfsvoering.

De nieuwe bedrijfswoning zal worden bewoond door de huidige eigenaar van het perceel. Hij runt een eenmanszaak waar soms ook zijn vrouw meewerkt. Voor een goede en efficiënte bedrijfsvoering is het van belang dat hij vaak beschikbaar is. Zo vinden er regelmatig leveringen buiten kantooruren (vroege avond) plaats. Zijn beschikbaarheid is vaak meer dan 12 uur per dag. Verder is het goed denkbaar dat er (op tijdelijke basis) naast de heer en mevrouw Oudijk 1 of 2 andere medewerkers in worden gezet. De administratie van het bedrijf zal vanuit de woning plaatsvinden.

De behoefte aan het tweede bedrijfskavel met de bestaande bedrijfswoning en inclusief de genoemde restricties in de regels blijkt uit de belangstelling voor aankoop van het te splitsen perceel. Er zijn meerdere gegadigden. Op bedrijventerreinen worden doorgaans geen bedrijfswoningen mogelijk gemaakt omdat het beleid is gericht op het mogelijk maken van bedrijfsactiviteiten in een zo hoog mogelijke milieucategorie. Bedrijfswoningen gaan wel goed samen op bedrijfslocaties in gemengde gebieden met lagere milieucategorieën. Een koper die de bestaande woning in gebruik wil nemen, zal moeten kunnen aantonen dat dat nodig is voor de bedrijfsvoering. Anders is sprake van strijdig gebruik en zal de gemeente handhavend optreden.

Behoefte aan bedrijventerrein

De behoefte aan bedrijventerrein in Zuid-Holland is onderzocht en de resultaten zijn opgenomen in het Programma Ruimte (zie paragraaf 2.2.4).

Conclusie rijksbeleid

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de verschillende milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is opgenomen hoe in dit plan wordt gezorgd voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)

De provincie zet in op kwaliteitsverbetering en het beter benutten van de ruimte.

Stad en land raken steeds sterker met elkaar verbonden. Het aan steden grenzende landelijk gebied is in het huidige tijdperk meer dan ooit een proeftuin voor nieuwe oplossingen op terreinen als klimaat, energie en voedsel.

Zuid-Holland staat voor de opgave om in het komende decennium een fors aantal woningen te realiseren en om de woonvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen.

Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie
Deze opgave gaat over het versterken van Zuid-Holland als economische topregio. Onderdeel hiervan zijn het versterken van de kennisinfrastructuur en innovatiekracht, het stimuleren van groei en vernieuwing van het bedrijfsleven en het vormgeven van een transitie naar een duurzame en digitale economie.

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied

Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beschrijving van de behoefte is opgenomen in de paragrafen 2.1.1 en 2.2.4.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)

In samenhang met de omgevingsvisie en het Programma Ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is onderstaande van toepassing.

Artikel 2.1.1 Lid 1 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 ha nodig is, wordt gebruikgemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.
  2. 2. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  3. 3. Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Functiewijziging naar bedrijven kan worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Daarom is de ontwikkeling in paragraaf 2.1.1 getoetst aan de ladder. De ontwikkeling is kleiner dan 3 ha.

Artikel 6.15 Glastuinbouwgebied

Lid 4 Aanpassing begrenzing glastuinbouwgebied

In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0006.png"

Figuur 2.1: Glastuinbouwgebied

Toetsing

Het perceel is volgens provinciaal beleid aangewezen als glastuinbouwgebied. Het provinciaal beleid staat binnen dit gebied alleen de ontwikkeling van glastuinbouw of aan glastuinbouw gelieerde bedrijvigheid toe. De initiatiefnemer heeft echter het grootste deel van zijn bedrijf enkele jaren geleden verkocht en dit gebied wordt succesvol gebruikt door het naburige tuinbouwbedrijf. Daarom wordt geconcludeerd dat het betreffende perceel een 'restperceel' is zonder economische waarde voor de tuinbouw. Een alternatieve invulling is een logisch gevolg.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

In paragraaf 2.2.3 is de ontwikkeling getoetst aan de richtpunten. Deze zijn niet in het geding. Verder past de ontwikkeling in het beeld en de gebiedsidentiteit langs het lint van de Julianastraat. Door de verwijdering van de kassen, maar het terugplaatsen van loodsen verandert de structuur ook niet in grote mate. Er kan hier dus gesproken worden van inpassen.

Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe onder voorwaarden.

Toetsing

Met bestaand stads- en dorpsgebied wordt bedoeld bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

In dit geval is sprake van bestaand stads- en dorpsgebied, omdat het plangebied al bebouwd is en aan drie zijden wordt omsloten door bestaande stedelijke functies. Dit artikel is daarom niet van toepassing.

Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling.

Toetsing

De richtpunten zijn niet in het geding (zie paragraaf 2.2.3). Een beeldkwaliteitparagraaf wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Artikel 6.12 Bedrijven

  1. 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma Ruimte.
  2. 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
  3. 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
  4. 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.
  5. 5. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:
    1. a. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 ha betreft; of
    2. b. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Toetsing

De helft van het perceel is in het Programma Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. Gelet op de gemengde functies in het gebied ten westen en ten oosten langs de Julianastraat, is bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 passend. Dit verhoudt zich goed tot de bestaande en nieuw op te richten bedrijfswoning. Het betreft een beperkte aanpassing, van een vrijgekomen restperceel tussen bedrijventerrein, lintbebouwing en het achterliggende glastuinbouwgebied.

2.2.3 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 2019)

De provincie streeft naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit').

Toetsing aan richtpunten

Het plangebied is onderdeel van een droogmakerij, ligt in de dorpsrand en is op de visiekaart 'laag van de stedelijke occupatie' deels aangemerkt als 'Glastuinbouwgebied' en deels als 'Verspreid glas buiten glastuinbouwgebied'.

Richtpunt veencomplex (oude zeeklei)

  • Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.

Richtpunten droogmakerijen (klei en veen)

  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

Richtpunt stads- en dorpsranden

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Richtpunt verspreide kassen buiten de glastuinbouwgebieden

  • Kassen buiten de glastuinbouwgebieden, die geen tuinbouwfunctie meer hebben (en een grote invloed hebben op het omliggende landschap), worden gesaneerd. Hergebruik voor ander functies is uitgesloten. In kassen op locaties, waar sanering geen verbetering van de ruimtelijke kwaliteit oplevert, is passend hergebruik of herontwikkeling mogelijk.

Richtpunten glastuinbouwgebied

  • Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
  • Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Met het slopen van de vrijgekomen kassen en het oprichten van een extra woning in de eerste linie en loodsen in de tweede linie is sprake van een versterking van het gebied, waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Er is sprake van een inpassing in de bestaande structuur en geen wijziging van de structuur. Op basis van deze indeling van type ontwikkeling is op basis van de VRM de inbreng van de provincie beperkt.

Het plan is tevens uitvoerbaar binnen de richtpunten. De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land. Er wordt rekening gehouden met het behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders. Hieraan wordt voldaan, omdat met de inpassing aangesloten is bij de ligging van de dijk.

Ontwikkelingen in droogmakerijen dienen een bijdrage te leveren aan een duurzame waterhuishouding. Tevens dienen ontwikkelingen rekening te houden met hun invloed op het watersysteem als geheel en bij te dragen aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem en het versterken van de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. De beoogde inpassing draagt hieraan bij, zoals te lezen in paragraaf 3.12 Water.

Ten slotte dienen de ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand en aan de rand van het glastuinbouwgebied bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Voor de beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op de contactkwaliteit. Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals de dijk, de verdere lintenbebouwing en de aanwezige waterloop. Het slopen van het kassencomplex en bijbehorende loods en het terugplaatsen van een extra woning in de eerste linie en twee loodsen in de tweede linie zorgt voor afwisseling in de rand en draagt hierdoor beter bij aan het dorpse karakter van Moerkapelle.

2.2.4 Programma Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 2019)

In totaal kent Zuid-Holland bijna 600 bedrijventerreinen met ruim 11.000 ha bruto verspreid over de regio's, dit is exclusief zeehaventerreinen. Onderzoeken tonen aan dat ruim 1/3 van de werkgelegenheid is gevestigd op deze bedrijventerreinen. Ook dragen de bedrijventerreinen voor ruim 30% bij aan het Bruto Regionaal Product. Daarmee vormen de bedrijventerreinen een belangrijke voorwaarde voor de Zuid-Hollandse economie. De schaarse ruimte moet zo efficiënt mogelijk worden benut met aandacht voor kwaliteit. Kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het gehele Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen is een belangrijk uitgangspunt voor het bedrijventerreinenbeleid. Het gaat om een combinatie van het beter benutten van bestaande, kwalitatief goede bedrijventerreinen en het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.

Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. De in 2017 vastgestelde geactualiseerde behoefteraming bedrijventerreinen bevestigt dit. Kwantitatief kan de vraag worden ingevuld door het aanwezige harde aanbod bedrijventerreinen, dit geldt voor alle regio's. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0007.png"

Figuur 2.2: Uitsnede kaart strategie voor bedrijventerreinen

Behoefte bedrijventerrein

De uitbreidingsvraag is primair alleen berekend op het niveau van de bestuurlijke regio's Holland Rijnland, Midden-Holland, MRDH en Zuid-Holland Zuid. In de raming die specifiek voor de regio's is opgesteld, is ook een onderverdeling naar sub-regio te vinden, waarmee de regio zelf de verdieping kan opstellen. De uitbreidingsvraag is beleidsarm en de resultaten zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0008.png"

Figuur 2.3: Uitbreidingsvraag (2016-2030) naar oriëntatietype, netto ha (Stec groep, 2016)

In Midden-Holland is de grootste behoefte aan regulier gemengd bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0009.png"

Figuur 2.4: Vraag-aanbodconfrontatie per regio (Stec groep, 2017)

De uitbreidingsvraag in Midden-Holland is minimaal 142 ha. Het harde planaanbod is met circa 105 ha onvoldoende om invulling te geven aan deze behoefte. Daarom moet bestaand bedrijventerrein optimaal worden benut en is er behoefte aan het toevoegen van bedrijfsruimte in aansluiting hierop.

Toetsing

De wijziging naar een bedrijfsbestemming is in overeenstemming met het (provinciale) Programma Ruimte, waarin het perceel deels is aangewezen als bedrijventerrein.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

In deze Structuurvisie uit 2012 presenteert de gemeente Zuidplas de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities Zuidplas heeft en welke koers Zuidplas volgt om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.

Zuidplas realiseert nieuwe woningen hoofdzakelijk binnen en aan de vier dorpen, om te voldoen aan de woonvraag van haar eigen inwoners. De bestaande en nieuw op te richten woning sluiten aan bij het dorp, waardoor voldaan wordt aan de uitgangspunten van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0011.png"

Figuur 2.5: Uitsnede structuurvisiekaart (plangebied met rode cirkel aangeduid)

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein en onderdeel van het Ringvaartpark, zie figuur 2.5.

Alle dorpen in Zuidplas beschikken over bedrijventerreinen. Een bedrijventerrein is een functioneel ingericht gebied voor de vestiging van reguliere commerciële functies, zoals productiebedrijven of aannemersbedrijven. De realisatie van bedrijventerreinen kenmerkt zich door een planmatige ontwikkeling, waarbij geïnteresseerde bedrijven kavels kunnen kopen. Zuidplas zet in op het benutten van bestaande bedrijventerreinen, alvorens over te gaan tot uitbreiding van het oppervlak aan bedrijventerrein. De ontwikkeling van extra bedrijventerrein wordt gebaseerd op de marktvraag.

In dit geval gaat het om het daadwerkelijk benutten van een perceel aan de rand van bestaand bedrijventerrein voor bedrijfsactiviteiten dat beleidsmatig is aangemerkt als bedrijventerrein .

Het Ringvaartpark vormt een continue verbinding van water, groen en langzaam verkeer tussen de dorpen. Hierdoor ontstaan interessante fiets- en wandelroutes, al dan niet in de overgang naar groen- en recreatiegebieden als Hitland, Groene Zoom en de Rottemeren. Naast het verbindende karakter biedt het Ringvaartpark op laag schaalniveau verblijfswaarde voor omliggende wijken en buurten, bijvoorbeeld voor het maken van een ommetje. Het uiteindelijke streven van Zuidplas is een doorlopend park langs de volledige Ringvaart.

Er is geen duidelijke handleiding over hoe het gebied binnen 'Ringvaartpark' vormgegeven moet worden. Een continue verbinding van groen en water is wel gewenst. Het plangebied is omringd door water, wat verbonden is met water in de naaste omgeving. Op de percelen en met name aan de wegzijde wordt het plangebied groen ingericht.

2.3.2 Welstandsbeleid

Op 4 juni 2015 is de Welstandsnota Zuidplas 2015 in werking getreden. De nieuwe welstandsnota gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime.

Behoud van herkenbare structuren en cultuurhistorie

Structuurdragers zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Zuidplas en blijven van groot belang voor de verdere ontwikkeling. Door de jaren heen hebben ze een karakter gekregen dat zeer gewaardeerd wordt. Ze maken Zuidplas herkenbaar in al haar diversiteit. De vraag of ze bij verdere ontwikkeling van Zuidplas niet ten onder gaan en onherkenbaar worden. Extra zorg voor het behouden van karakteristieken lijkt op zijn plaats. Er moet hierbij gedacht worden aan de Ringvaart, de linten, de Rotte, de Hollandsche IJssel, de open polders en de oude dorpskernen. Structuurdragers hebben vaak ook een grote cultuurhistorische component. Dit maakt ze extra kwetsbaar voor veranderingen. Eventuele veranderingen moeten zorgvuldig gebeuren met behoud van de al eerder genoemde karakteristiek.

Toetsing

De nieuwe woning en loodsen zijn qua ligging en uiterlijk ingepast in het lint.

2.3.3 Waterplan (2013)

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk waterplan is onder andere de klimaatsontwikkeling, waarbij hevige regenval steeds vaker leidt tot overlast door water op straat en water dat buiten de oevers treedt. Bovendien wisselen periodes van droogte af met extreme buien. Een andere aanleiding voor het waterplan is meer aandacht voor verbetering van de kwaliteit van het water in de gemeente. Want naast 'droge voeten' is een goede waterkwaliteit belangrijk: voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik. Daarom is gekozen voor een waterplan, waarin een integraal gemeentelijk waterbeleid wordt opgesteld met afstemming tussen verschillende partijen en overheden.

Het waterplan richt zich op het gehele gemeentelijke gebied, waarbij de focus ligt op het bebouwd gebied: de kernen Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Moerkapelle en Zevenhuizen. Hierbij is van belang dat de kernen niet los gezien kunnen worden van het landelijk gebied en de ontwikkelingen hierin.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling ontstaat er minder verharding dan in de huidige situatie. Dit heeft een positief effect op het waterbergend vermogen van het plangebied.

2.3.4 Gemeentelijk Rioleringsplan Zuidplas 2016-2020 (2015)

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast. De gemeente heeft de taak om voor die riolering te zorgen: de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor grondwatermaatregelen. Dit GRP geeft aan hoe de gemeente met deze drie zorgplichten omgaat. Doordat de gemeente de riolering goed heeft geïnspecteerd en de gegevens op orde heeft gebracht, blijken veel maatregelen uit het GRP 2011-2015 en de daarvoor opgestelde GRP-en niet meer nodig.

Toetsing

De nieuwe woning zal aangesloten worden op het bestaande rioleringsstelsel.

Conclusie gemeentelijk beleid

Dit bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

3.2 Archeologie

Toetsingskader

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (of een wijziging) wordt gekeken of archeologie een rol speelt. Via de erfgoedverordening wordt het archeologiebeleid van de gemeente verankerd in het bestemmingsplan. Aan de hand van de archeologische beleidskaart wordt bepaald of een dubbelbestemming archeologie moet worden opgenomen of niet.

In november 2010 is de beleidsnota Archeologie vastgesteld, die daarna op grond van een tussentijdse evaluatie één keer is aangepast. Deze beleidsnota geeft een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksopzet, het archeologisch verwachtingsmodel van Zuidplas, de achtergronden van wetgeving en beleidsadviezen, de landschappelijke ontwikkeling van Zuidplas en tenslotte de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van Zuidplas. Het archeologiebeleid is vertaald in de bestemmingsplannen, waarmee voldaan wordt aan de eisen van de Monumentenwet 1988 (nu de Erfgoedwet).

Onderdeel van de beleidsnota Archeologie is de archeologische waarden-, verwachtingen- en beleidskaart. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd, met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling op de in 2010 vastgestelde beleidsnota gezien dient te worden. In januari 2018 zijn nog enkele redactionele wijzigingen aan deze nota aangebracht.

Onderzoek

In figuur 3.1 en 3.2 is het plangebied weergegeven binnen de geactualiseerde archeologische verwachtingskaart en de parapluherziening Archeologie uit 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0012.png"

Figuur 3.1: Geactualiseerde verwachtingskaart en plangebied (rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0013.png"

Figuur 3.2: Parapluherziening Archeologie en plangebied (rode cirkel).

Conclusie

Binnen het plangebied geldt geen archeologische verwachtingswaarde. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Zuidplas) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

3.3 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft. Met betrekking tot het milieuaspect 'licht' geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Onderzoek

De omgeving van het plangebied kan vanwege de verscheidenheid aan de functies wonen, glastuinbouw en andere bedrijvigheid worden aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie. In de omgeving bevindt zich een aantal functies waarvoor een richtafstand wordt voorgeschreven tot omliggende woningen. Het gaat hierbij om bedrijvigheid en glastuinbouwkassen. De ontwikkeling van een bedrijfswoning kan gezien worden als milieugevoelig, de woning kan milieuhinder ondervinden van omliggende bedrijvigheid. Andersom kan de bedrijfswoning bedrijven in de omgeving beperken in hun bedrijfsvoering.

Woon- en leefklimaat
Bestaande bedrijfswoning
Aan de westzijde van het plangebied is een transportbedrijf (SBI code 494) gelegen (Industriestraat 22). Op het perceel is bedrijfscategorie 3.2 toegestaan. Volgens de VNG-publicatie geldt voor deze bedrijfscategorie een richtafstand van 100 meter. In gemengd gebied kan een richtafstand van 50 meter worden aangehouden. De afstand van de bestaande bedrijfswoning Julianastraat 92 tot de bestemmingsgrens van het bedrijf is circa 27 meter waarmee niet aan de richtafstand wordt voldaan. Omliggende bedrijven moeten reeds rekening houden met de bestaande bedrijfswoning en moeten dat in de beoogde situatie nog steeds. De bedrijven moeten ten aanzien van de bestaande bedrijfswoning voldoen aan milieuvoorschriften zoals vermeld in hun vergunning of aan de milieuregels zoals vermeld in het Activiteitenbesluit. Daarbij hebben zij ten tijde van vergunningverlening reeds aan moeten tonen te voldoen aan de geldende milieunormen. Hiermee is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning geborgd.

Nieuwe bedrijfswoning

Aan de overzijde van de Julianastraat, op het perceel Julianastraat 41, is een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De op te richten bedrijfswoning ligt op een afstand van circa 25 meter van dit bedrijf waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich glastuinbouwkassen. Glastuinbouwkassen, al dan niet met verwarming (SBI-code 011, 012, 013 onder 2 en 3) vallen in milieucategorie 2. In een gemengd gebied wordt een richtafstand van 10 meter tot omliggende woningen voorgeschreven. Hieraan wordt voldaan.

Zoals hiervoor beschreven is aan de westzijde van het plangebied een transportbedrijf gelegen (Industriestraat 22). De afstand van de nieuwe bedrijfswoning tot de bestemmingsgrens van dit bedrijf is meer dan 50 meter waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Daarnaast gaat het in dit geval om de oprichting van een bedrijfswoning in een gemengd gebied. In een gemengd gebied kan een hogere mate van milieuhinder op woningen worden verwacht. Daarbij heeft een bedrijfswoning in het algemeen een lager beschermingsniveau dan burgerwoningen. In dit gebied zijn kleinere afstanden tot bedrijfswoningen te rechtvaardigen. In dit geval wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan ten opzichte van de nieuwe bedrijfswoning. Hierdoor wordt het woon- en leefklimaat aanvaardbaar geacht.

Omliggende woningen

In de beoogde situatie worden binnen het plangebied bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Middels een afwijkingsbevoegdheid zijn bedrijven in een hogere milieucategorie mogelijk indien de milieubelasting naar aard en invloed vergelijkbaar is met categorie 2 bedrijven. In de huidige situatie is een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Een dergelijk bedrijf is tevens ingedeeld in milieucategorie 2. Omdat er ten opzichte van de huidige situatie geen hogere milieucategorie wordt toegestaan is hiermee geborgd dat de milieubelasting op omliggende woningen niet onaanvaardbaar zal toenemen als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Onderlinge toetsing

In de beoogde situatie worden binnen het plangebied bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Zowel op Julianastraat 92 als op Julianastraat 94 wordt bedrijvigheid gerealiseerd. Om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoningen te garanderen, dienen de richtafstanden behorend bij de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied ook onderling op de bedrijfswoningen getoetst te worden.

De bedrijfswoning behorend bij Julianastraat 94, ligt op circa 14 meter afstand van de loods behorend bij Julianastraat 92. Dit is de kortste onderlinge afstand. Hier wordt al aan de richtafstanden voldaan. De overige onderlinge afstanden zijn groter en voldoen dus ook.

Belemmering omliggende bedrijven
Rondom het transportbedrijf ten noorden van het plangebied zijn diverse burgerwoningen op een afstand van circa 5 tot 25 meter gelegen. Tevens is de al bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied op een afstand van circa 30 meter van het betreffende bedrijf gelegen. Hierdoor zijn deze woningen maatgevend. De nieuw op te richten bedrijfswoning is verder weg (circa 50 meter) gelegen van het transportbedrijf en belemmert daarom het transportbedrijf niet in haar bedrijfsvoering.

Het transportbedrijf ten westen van het plangebied wordt al beperkt door de bestaande bedrijfswoning in het plangebied. Deze woning krijgt uitsluitend uitbreidingsmogelijkheden richting de nieuw op te richten bedrijfswoning en niet in de richting van de bedrijven ten noorden en westen van het plangebied. Omliggende bedrijven worden niet extra beperkt als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Lichthinder

Momenteel is geen richtafstand meer opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer betreffende de situering van woningen ten opzichte van glastuinbouwkassen. De idee daarachter is dat het ruimtelijke spoor (bestemmingsplan) een betere manier is om dit te regelen. Welke afstanden in de ruimtelijke afweging geschikt zijn, heeft de wetgever aan de praktijk overgelaten. Gemeente Zuidplas hanteert een afstand van 10 meter. De beoogde nieuwe woning bevindt zich op circa 75 meter van glastuinbouwkassen, waarmee aan deze afstand wordt voldaan.

Conclusie

De omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de nieuw op te richten bedrijfswoning. Tevens is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen in het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de planontwikkeling niet in de weg.

3.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Er zijn van het plangebied bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bodemkwaliteitsgegevens bekend.

Uit een rapport van 1999 is een overschrijding van de streefwaarde voor zink in het grondwater geconstateerd. Er dient voor deze ontwikkeling voor de ruimtelijke procedure ten minste een historisch onderzoek (NEN 5725) te worden uitgevoerd. Uit dit historisch onderzoek zal blijken of aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk is.

Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd voor het plangebied, zie bijlage 1.

Het doel van het milieuhygiënisch vooronderzoek is inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het bodemonderzoek.

Uit de verzamelde historische gegevens kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, enkele aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging (grond en grondwater).

Een verkennend bodemonderzoek wordt in deze situatie aangeraden.

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies gehaald worden:

  • In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (roodbakken steen) waargenomen, en is derhalve niet asbestverdacht.
  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK en de toplaag is plaatselijk licht verontreinigd met OCB's (drins, heptachloorepoxide en chloordaan).
  • De ondergrond is niet verontreinigd.
  • In het grondwater uit peilbuis 01 is een sterk verhoogde concentratie nikkel aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de interventiewaarde met nikkel in het grondwater, hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Naar aanleiding van een beoordeling van de Omgevingsdienst Midden-Holland is aanvullend bodemonderzoek verricht naar het vastleggen van de nulsituatie van de bodem en de chemische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de te verwijderen verhardingslagen voor het voorterrein (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies gehaald worden:

  1. 1. Vastleggen van de eindsituatie van de bodem ter plaatse van opslag bestrijdingsmiddelen en chemicaliën:
      • In de grond zijn zintuigelijk geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
      • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuigelijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
      • De grond is licht veontreinigd met bestrijdingsmiddelen (drins en hexachloorbenzeen), en is niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.
  2. 2. Chemische kwaliteit bodem ter plaatse van de te verwijderen verhardingslagen voorterrein:
      • In de grond zijn zintuigelijk geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
      • Op het maaiveld en in de opgeboorde materialen zijn zintuigelijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
      • De grond is niet verontreinigd.

Op basis van de onderzoeksresultaten van onderhavig onderzoek en voorgaand verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 2) is de eindsituatie ter plaatse van de opslag van bestrijdingsmiddelen en chemicaliën en de chemische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de te verwijderen verhardingslagen op het voorterrein afdoende vastgesteld. Ten opzichte van het nulsituatie onderzoek hebben zich geen significante wijzigingen voorgedaan.

Beperkingen inzage het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Conclusie

Het aspect bodem staat de planrealisatie niet in de weg.

3.5 Duurzaamheid

Toetsingskader

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrij maatschappij.

Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.

Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

De wet Voortgang Energietransitie is 3 april 2018 aangenomen door de eerste kamer. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaarwegende redenen ontheffing voor verleend. De criteria om te toetsen of ontheffing zou mogen worden verleend worden vastgelegd in een ministeriële regeling die momenteel wordt opgesteld. Om deze en andere redenen is het uiterst raadzaam om huidige ontwerpen zonder gasaansluiting te ontwikkelen.

Onderzoek en conclusie

De nieuw op te richten woning zal voldoen aan het vigerende bouwbesluit en daarom gasloos worden uitgevoerd.

3.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen in of nabij Natura 2000-gebieden, NNN-gebied, belangrijk weidevogelgebied of een gebied beoogd voor strategische reservering natuur. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is De Wilck op circa 8 km afstand. Dit natuurgebied is ook niet stikstofgevoelig. Overige natuurgebieden zijn gelegen op grotere afstand.

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal belangrijke uitspraken gedaan over de stikstofproblematiek. Voor voorliggend project is daarom een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 4 en 5. Hieruit volgt dat de ontwikkeling niet voor een effect zorgt.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling heeft een quickscan flora en fauna plaatsgevonden, zie ook bijlage 6.

Een quickscan flora en fauna heeft ten doel de voorgenomen plannen te toetsen aan de huidige natuurwetgeving zodat duidelijk wordt welke maatregelen moeten worden getroffen om overtreding van deze wet te voorkomen. Het plangebied is onderzocht en beoordeeld op de aanwezigheid van en betekenis voor door de Wet natuurbescherming beschermde plant- en diersoorten.

Het onderhavige flora- en faunaonderzoek bestaat uit twee onderdelen, te weten: een bronnen- en literatuuronderzoek (bureaustudie) en een biotooptoets (veldbezoek).

Op 21 januari 2019 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden.

Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten.

Wel moet rekening worden gehouden met het broedseizoen voor vogels. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing.

Door het nemen van maatregelen tijdens de bouw, kan de vestiging van soorten als de oeverzwaluw, kleine plevier of rugstreeppad voorkomen worden. Zo zal los zand worden aangestampt of voorkomen worden dat schuilmogelijkheden voor de rugstreeppad ontstaan. Indien dit onvoldoende of niet mogelijk blijkt, dan zal het gebied worden omringd door paddenschermen te plaatsen.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek en conclusie
In de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Daarnaast vindt er in de nabijheid van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, per spoor, over het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat daarom de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.8 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. Woningen zijn geluidgevoelige functies en dienen te worden onderzocht aan normen van de Wet geluidhinder (Wgh) indien gelegen binnen de zone van gezoneerde wegen.

Onderzoek

Het plan voorziet in de oprichting van een nieuwe bedrijfswoning. Woningen zijn geluidgevoelige functies.

De nieuw te realiseren woning is gelegen binnen de geluidzone van de Middelweg, Industriestraat, Nijverheidsstraat en de Julianastraat (50 km/h). Akoestisch onderzoek is volgens de Wgh noodzakelijk, zie bijlage 7. Ook de uitbreiding van de bestaande woning moet aan de Wgh getoetst worden. Daarnaast worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet gezoneerde wegen (30 km/h-wegen) onderzocht op wegverkeerslawaai. In voorliggend onderzoek is de Julianastraat (30 km/h) meegenomen in de berekeningen.

Gezoneerde wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Middelweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting inclusief aftrek artikel 110g Wgh bedraagt 31 dB.

Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Industriestraat wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 24 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Nijverheidsstraat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 35 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Julianastraat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Op de bestaande woning die richting de weg kan worden uitgebreid, bedraagt de maximaal berekende geluidbelasting 52 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Op de nieuw te realiseren woning op het oostelijk deel van het perceel bedraagt de maximaal berekende geluidbelasting 51 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

30 km/h-wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de niet gezoneerde Julianastraat (30 km/h) wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden, de hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 37 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Maatregelen

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.

Hogere waarden

Er dienen hogere waarden aangevraagd te worden voor beide woningen. Een overzicht van de te verlenen hogere waarden is opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 3.1 Vast te stellen hogere waarde

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0014.png"

Voor wegverkeerslawaai is in de meeste gevallen de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de maximale grenswaarde (afhankelijk van de situatie) 53 dB, 58 dB, 63 dB of 68 dB.

Een hogere waarde wordt vastgesteld voor waarden boven de voorkeursgrenswaarde maar onder de maximale grenswaarde.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn hogere waarden te worden aangevraagd. De gemeente Zuidplas gebruikt de Beleidsregel Hogere waarden Gemeente Zuidplas d.d. 16 april 2012. De in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden voor een geluidsluwe gevel en/of geluidsluwe buitenruimte zijn pas van toepassing bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB en gelden niet voor dit plan.

Conclusie

Aan de voorwaarden vanuit het gemeentelijk hogere waarde beleid wordt met de beoogde ontwikkeling voldaan. Het hogere waarde besluit voor deze locatie is verleend.

Aangezien de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB in het plangebied niet wordt overschreden, is er sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor vaststelling van het plan.

3.9 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven.

Tabel 3.2: Grenswaarden van maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden een nieuwe bedrijfswoning en twee loodsen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Julianastraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2020; 17,01 µg/m³ voor NO2, 18,35 µg/m³ voor PM10 en 10,97 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering het plan te realiseren.

3.11 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten aan de Julianastraat. De Julianastraat is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt. In westelijke richting kan via de Julianastraat de kern Moerkapelle worden bereikt. In oostelijke richting gaat de Julianaweg over in de Onderweg, waar door de ligging buiten de bebouwde kom een maximum snelheid van 60 km/h geldt. Ten zuiden van het plangebied ligt de rijksweg A12 richting onder andere Den Haag en Utrecht. De dichtstbijzijnde oprit van de A12 kan worden bereikt door in zuidwestelijke richting de Nijverheidstraat te volgen en vervolgens via de Ambachtstraat de Bredeweg aan te doen.

Op de Julianastraat delen fietsers de rijbaan met het overige verkeer. De dichtstbijzijnde halte voor openbaar vervoer ligt op 1 km afstand van het plangebied, aan het Noordeinde. Vanaf hier vertrekken met regelmaat bussen in de richting van Den Haag Centraal en Zoetermeer.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling
De verkeersgeneratie van de huidige situatie en de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers zoals opgenomen in CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Uitgangspunt is een matig stedelijke gemeente en een ligging in het restgebied van de bebouwde kom. Verder is uitgegaan van het gemiddelde kencijfer binnen de door het CROW gegeven bandbreedte. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per woning. De glastuinbouw, die in de huidige situatie wordt gebruikt als opslag en zal worden gesloopt, genereert geen extra verkeer. De beoogde schuren/bedrijfsloodsen hebben volgens de kencijfers een verkeersgeneratie van 4,8 motorvoertuigbewegingen per 100 m² bvo.

Huidige situatie
In de huidige situatie is er binnen de plangrenzen één bedrijfswoning aanwezig, met daarbij een bedrijfsloods / opslag met een oppervlakte van circa 364 m² bvo. De bedrijfswoning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag, de bedrijfsloods 17,5 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De totale verkeersgeneratie van het plangebied in de huidige situatie is daarmee 26 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie bestaat het plangebied uit twee bedrijfswoningen, elk met een bedrijfsloods met een oppervlakte van 1.350 m² en 500 m² bvo. De twee bedrijfswoningen zullen een verkeersgeneratie hebben van 16,4 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De bedrijfsloodsen zorgen voor een verkeersgeneratie van 89 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag, het plangebied heeft in de toekomstige situatie een totale verkeersgeneratie van 106 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

Dit betekent dat deze ontwikkeling zal zorgen voor een toename van 80 mvt/etmaal. Deze toename zal over de dag worden verdeeld op het omliggende wegennet en zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De parkeerbehoefte van het plangebied wordt getoetst aan de hand van het gemeentelijk parkeerbeleid (Beleid nota Parkeernormen 2013, gemeente Zuidplas). Voor de functies koopwoning (vrijstaand) en loods/opslag (extensief) geldt een parkeernorm van respectievelijk 2,6 per woning en 1,3 per 100 m² bvo. Het meest oostelijk gelegen perceel heeft op basis van deze normen een totale parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen, het zuidelijk gelegen perceel een totale parkeerbehoefte van 21 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is op beide percelen voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0015.png"

Figuur 3.3: Terreininrichting met parkeerplaatsen (bron: BuiltConsult)

Conclusie
De ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is marginaal en zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. In de parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden voldaan. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.12 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het Waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Julianastraat te Moerkapelle en bestaat in de huidige situatie uit een bedrijfswoning met tuin en een kassencomplex met bijbehorende loods. Het plangebied wordt omringd door een watergang. Het plangebied ligt in de Zuidplaspolder, peilgebied GPG-831. Hier wordt een vast peil gehanteerd van -5.82 m NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt omringd door water met de categorie 'overig water', zie figuur 3.4. De watergangen zorgen voor de afwatering van het gebied. Aan de noordzijde van de Julianastraat loopt een hoofdwatergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpJulstr9294Mkp-Va01_0016.png"

Figuur 3.4: Uitsnede legger Water HHSK

Waterkwaliteit en ecologie

Op circa 1,8 km ten westen van het plangebied bevindt zich de Rotte, een waterlichaam dat is aangewezen als één van de 25 KRW-waterlichamen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen natte natuur.

Waterveiligheid en waterkeringen

In en rondom het plangebied bevinden zich geen primaire of secundaire waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging van Agrarisch-glastuinbouw naar bedrijf mogelijk.

Hiermee wordt de bouw van een bedrijfswoning en een tweetal loodsen mogelijk. Het kassencomplex met bijbehorende loods worden gesloopt.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het HHSK dient 5% van de toename in verharding te worden gecompenseerd mits deze toename meer dan 500 m² bedraagt.

Het kassencomplex met bijbehorende loods (circa 3.900 m²) worden gesloopt. Hier komt een nieuwe bedrijfswoning van circa 135 m² voor terug en twee loodsen van circa 630 m² en 1.350 m².

De bestaande bedrijfswoning heeft de mogelijkheid uit te breiden. Verder zal ieder perceel de mogelijkheid krijgen tot de oprichting van een bijgebouw.

Er zal met de beoogde ontwikkeling een afname in verharding ontstaan. Hierdoor is er ook geen watercompensatieopgave.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Waterveiligheid en waterkeringen

De nieuwe bebouwing wordt niet binnen een waterkering of beschermingszone gebouwd. Hiermee is de waterveiligheid niet in het geding.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.

Met het Hoogheemraadschap is reeds contact geweest over de in te dienen vergunningsaanvraag. Ambtelijk is akkoord gegeven om een gelijke bouwafstand aan te houden als bij huisnummer 96, mits het perceel wordt opgehoogd zoals het naastgelegen perceel en op die hoogte wordt onderhouden.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, maar juist een positieve. Het aspect water vormt geen belemmering voor de planuitvoering.

3.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de oprichting van een nieuwe bedrijfswoning en een tweetal loodsen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld, opgenomen in bijlage 8.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, kan worden geconcludeerd dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

4.2 Planregels

4.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.2.2 Bestemmingsregels

Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf zijn bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan toegestaan. Ook is een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Voor de gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn specifieke bouwregels opgenomen. De maximale oppervlakte van de bebouwing is geregeld op de verbeelding met een maatvoering 'maximum bebouwd oppervlak'.

Specifieke gebruiksregels en nadere eisen maken deel uit van de bestemming. Binnen de bestemming zijn daarnaast twee afwijkingsbevoegdheden opgenomen om bedrijven toe te laten uit één categorie hoger of om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.

Tuin

Binnen de bestemming Tuin is toegestaan een tuin, gazon of open terrein. Daarnaast mogen ook watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten gerealiseerd worden. Daarbij behorende beplanting en overig groen, kunstwerken en bouwwerken en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming vallen ook binnen de regeling. Binnen de bestemming Tuin is uitsluitend één vrijstaand bijgebouw toegestaan en uitsluitend erkers behorend bij een hoofdgebouw binnen een andere bestemming.

Tevens is er een 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' opgenomen. Hierdoor wordt een scheiding tussen de percelen vormgegeven en ontstaat er een doorzicht.

4.2.3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en afdaken.

Overige regels

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid is niet toegestaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het bouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.

Op grond van artikel 6:12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Artikel 6:12, lid 2 Wro geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5° Wro, niet noodzakelijk is, en
  3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.

In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project geregeld zal worden in een anterieure overeenkomst.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Voorbereidingsfase

Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1 Bro dienen burgemeester en wethouders tijdens de procedure van een bestemmingsplan overleg gevoerd te hebben met de wettelijke overlegpartners. Dit zal gecombineerd gaan worden met de tervisielegging van het bestemmingsplan.

Inspraak

De eigenaren van het perceel hebben participatie georganiseerd door met de beoogde plannen de buurt in te gaan (zie bijlage 9). Daarom zal er geen formele inspraak gevoerd gaan worden.

5.2.2 Ontwerpfase

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan “Julianastraat 92-94” vanaf 12 december 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas.

Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Er is wel een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. In de Nota van wijzigingen (zie bijlage 10) zijn de ambtshalve wijzigingen van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

5.2.3 Vaststellingsfase

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan vervolgens voor zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Historisch Vooronderzoek Bodem

Bijlage 1 Historisch vooronderzoek bodem

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 4 Memo Stikstofberekening

Bijlage 4 Memo stikstofberekening

Bijlage 5 Stikstofberekening Aerius

Bijlage 5 Stikstofberekening Aerius

Bijlage 6 Quickscan Ecologie

Bijlage 6 Quickscan ecologie

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Aanmeldnotitie Vormvrije-m.e.r.

Bijlage 8 Aanmeldnotitie vormvrije-m.e.r.

Bijlage 9 Participatie Verslag

Bijlage 9 Participatie verslag

Bijlage 10 Nota Van Wijzigingen

Bijlage 10 Nota van wijzigingen