KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Beheersverordeningen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planomschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Bomen Effect Analyse En Klimaatadaptatie
2.4 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Geluid
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie
4.9 Waterparagraaf
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
4.12 Duurzaamheid
4.13 Bezonning
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Participatie
7.3 Vooroverleg
7.4 Zienswijzen
Hoofdstuk 8 Handhaving

Kamerlingh Onnes

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 18-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kamerlingh Onnes van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpKamerlinghOnnNkr-Va01.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Kamerlingh Onnes, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpKamerlinghOnnNkr-Va01.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, in ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging (zie bijlagen bij de regels, bijlage 2);

1.7 aan-huis-verbonden beroep

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 antenne-installatie

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 beperkt kwetsbaar object

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 calamiteitenontsluiting

een weg of verhard oppervlak die bedoeld en geschikt is als ontsluiting voor nood- en hulpdiensten (waarbij te denken is aan o.a. ambulances en brandweerwagens);

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.25 horeca

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening;

1.26 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

1.27 kunstwerk

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.28 kwetsbaar object

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.29 maatschappelijke voorzieningen

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;

1.30 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.31 peil

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;

1.32 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 sociale huurwoning

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder d van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.34 voorgevel

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.35 wonen

het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning;

1.36 woning / wooneenheid

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling geschikt, bestemd en bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.37 woningsplitsing

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer zelfstandige woningen en/of het toevoegen van een extra woning in een bijbehorend bouwwerk;

1.38 woongroep

woongemeenschap van dicht bij elkaar wonende ouderen die gezamenlijke activiteiten en onderlinge hulp verrichten;

1.39 zeer kwetsbare gebouwen

gebouwen als bedoeld in bijlage VI onder E van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

1.40 zelfstandige huurwoning

zelfstandige woonruimte, welke verhuurd wordt;

1.41 zelfstandige woonruimte

woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte;

1.42 zorgwoning

een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zoals bewassings- en klimaatinstallaties.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

2.8 de bruto vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
  1. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. gemeenschappelijke tuinen;
met de daarbij behorende:
  1. voet- en fietspaden;
  2. water, wadi's en kunstwerken;
  3. objecten van beeldende kunst;
  4. speel- en sportvoorzieningen;
  5. voorzieningen van openbaar nut;
  6. ondergrondse afvalinzameling.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. voet- en fietspaden;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. afvalcontainers en ondergrondse afvalinzameling;
  5. water en kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in gestapelde woningen, uitsluitend toegestaan in de vorm van huurwoningen, waarbij het totaal aantal woningen ten hoogste 44 bedraagt;
  2. gemeenschappelijke ruimten en groepsruimten ten dienste van het wonen;
  3. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, dakranden, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, installaties op het dak, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit

Het oprichten van bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen', is uitsluitend toegestaan indien uitvoering wordt gegeven aan de uitvoering en instandhouding van de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het beeldkwaliteitsplan, dat als bijlagen bij de regels, bijlage 1 is bijgevoegd.

8.2 Verboden gebruik

Het is verboden de in de bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

8.3 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de ruimtelijke kwaliteit, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.2 Waterstaatkundige objecten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren en laden en lossen

11.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied';
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
  4. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

11.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kamerlingh Onnes van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de verplaatsing van de Prins Willem Alexanderschool naar de Brede School in Esse Zoom Hoog is de binnenstedelijke locatie aan de Kamerlingh Onnesstraat sinds september 2010 beschikbaar gekomen voor herontwikkeling. Het braak laten liggen van deze locatie is niet wenselijk, aangezien ruimte schaars is. De vrijgekomen locatie kan worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw, zoals dit destijds is aangewezen. Gezien de beperkte mogelijkheden om woningbouw te realiseren in Nieuwerkerk aan den IJssel is het verwezenlijken van deze woningbouwlocatie essentieel. De wijk eromheen bestaat voor het grootste gedeelte uit eengezinswoningen, voor ouderen die kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen is in hun eigen wijk niet veel beschikbaar. Juist daarom is het belangrijk dat mensen ook binnen hun eigen wijk zo zelfstandig als mogelijk oud kunnen worden. In dit kader is op 27 september 2011 door de raad van de gemeente Zuidplas ingestemd met de realisatie van een project met 30 woonunits voor dementerende senioren en 17 zelfstandige huurwoningen voor 65-plussers. Toen dit project niet haalbaar bleek heeft een zorgverlener tevergeefs onderzocht of zij het project zelfstandig of in samenwerking met een andere partij kon voortzetten. Voorts heeft de gemeente zich daarom opnieuw beraden over het te realiseren programma, waarop besloten werd dat ingezet wordt op de bouw van zelfstandige woningen zonder een directe koppeling met zorg. De woningen moeten echter zodanig worden ingericht dat wanneer de bewoner zorg wenst in te kopen, deze ook eenvoudig in de woning geleverd kan worden. De gemeente heeft daarbij het voornemen om levensloopbestendige huurwoningen, in de vorm van een ouderenwoongroep te realiseren op deze locatie. De kaders van de beoogde ontwikkeling zijn verder uitgewerkt in een 'Nota van Uitgangspunten Kamerlingh Onnes in Nieuwerkerk aan den IJssel' (d.d. 27 juni 2023 vastgesteld), waarbij uitgegaan wordt van 44 appartementen (35 sociale huurwoningen en 9 middenhuur). De betreffende Nota van Uitgangspunten is als bijlagen bij toelichting, bijlage 1 bijgevoegd.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op herontwikkeling van de gronden van de Prins Willem Alexanderschool met woningbouw. Op basis van de geldende beheersverordening geldt ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', waarbij wonen niet is toegestaan. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan vereist. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin en heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat de realisatie van de voorgenomen plannen mogelijk maakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het westelijke gedeelte van het dorp Nieuwerkerk aan den IJssel, dat onderdeel is van de gemeente Zuidplas. De planlocatie bestaat uit een al enige tijd braakliggend terrein van de voormalige Prins Willem Alexanderschool in de wijk Dorrestein. Het plangebied wordt grotendeels omsloten door woningbouw en een middelbare school (Thorbecke, locatie Nieuwerkerk aan den IJssel), tussen de Kamerlingh Onnesstraat aan de noordzijde, de Zernikestraat aan de oostzijde, het Tinbergenpad aan de zuidzijde en de Zeemanstraat aan de westzijde. Het plangebied is kadastraal bekend onder de (voormalige) gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, sectie A, perceelnummer 7312. Het totale plangebied heeft een omvang van 4.940 m².
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldende Beheersverordeningen

Voor het plangebied geldt de 'Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel' (vastgesteld op 6 maart 2018) en de 'Partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel' (vastgesteld op 16 februari 2022).
Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel
Deze beheersverordening bepaalt het ruimtelijk kader voor verschillende woongebieden in Nieuwerkerk aan den IJssel. De verordening geeft de bouw- en gebruiksregels om het gebruik van de leefomgeving te regelen.
Deze regels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Dorrestein 2006', zoals dat op 27 maart 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan 'Dorrestein 2006'.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Dorresetein 2006', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden van de planlocatie zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding (plankaart) aangegeven royale bouwvlak worden gebouwd. Er geldt een maximum bouwhoogte van gebouwen van 4 m. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel
De herziening is opgesteld om de parkeerregeling en de archeologieregeling van toepassing te kunnen laten zijn op de gronden van de beheersverordening en om te voorzien in een eenduidige regelgeving ten aanzien van verkamering binnen de gemeente.
- Parkeerregeling
Voldoende parkeervoorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Om die reden wenst de gemeente Zuidplas dan ook over de mogelijkheid tot het stellen van eisen aan het parkeren te beschikken. Hiertoe zijn in de bestemmingsplannen die na 29 november 2014 zijn vastgesteld regels ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ opgenomen. De plannen die echter in de beheersverordening zitten hebben deze regeling nog niet. Dit is geregeld middels de partiële herziening, die voorziet in een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ in Zuidplas. Het vormt de juridische vertaling van het geactualiseerde parkeerbeleid. De betreffende regeling is nu ook overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan, aangevuld met een bepaling ten aanzien van de voor dit project gekozen maatwerkoplossing.
- Archeologie
Onderdeel van de beleidsnota Archeologie is de archeologische waarden-, verwachtingen- en beleidskaart. Het archeologiebeleid dient vervolgens te worden verankerd in bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Door de partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel wordt het geactualiseerde archeologiebeleid gestandaardiseerd opgenomen. Het onderhavige gebied heeft hierin geen archeologische dubbelbestemming.
- Verkamering
De herziening is ook benut om te komen tot een meer eenduidige regelgeving over de (on)mogelijkheden bij verkamering in de gemeente Zuidplas, waarbij het nodig was om eenduidige begrippen te hanteren binnen de gemeente. Die begrippen zijn ook in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen.
2e partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel
De '2e partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel' is in voorbereiding (ontwerp)'. Hierin is een eenduidige regeling opgenomen ten aanzien van het aspect ‘flitsbezorging' en 'dark stores'. Dat wordt als strijdig gebruik aangemerkt. Er is geen aanleiding om daar in het voorliggende bestemmingsplan alvast een regeling voor op te nemen, omdat er geen activiteiten zijn toegelaten waarin flitsbezorging een rol speelt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Hoofdstuk 6 betreft de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 bevat de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de participatie en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 8 een handhavingsparagraaf.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Huidige Situatie

De planlocatie is gelegen in de woonwijk Dorrestein, aan de westzijde van Nieuwerkerk aan den IJssel. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door voornamelijk grondgebonden woningen. In de omgeving bevinden zich een middelbare school (Thorbecke, locatie Nieuwerkerk), wijkwinkelcentrum Dorrestein, Tennisclub Nieuwerkerk, Hervormde Gemeente Nieuwe Kerk, basisschool De Wingerd en zwembad Stichting Polderbad.
Tot 2010 was hier de Prins Willem Alexanderschool gevestigd. Het betrof een schoolgebouw in één bouwlaag met een plat dak. Daaromheen waren speelterreinen e.d. aanwezig.
afbeelding
Voormalige situatie met basisschool, gezien vanaf Zeemanstraat (bron: Google Street View, september 2009)
Deze binnenstedelijke locatie is sinds september 2010 beschikbaar gekomen voor herontwikkeling. Het al enige tijd braakliggende terrein bestaat thans uit een grasveld, omringd door groenstroken met beplanting van afwisselend bomen, struiken en een haag (aan het Tinbergenpad). Het terrein wordt aan alle vier de zijden omsloten door straten, waarvan drie straten grenzen aan woningen en één zijde aan een middelbare school.
De navolgende afbeeldingen tonen een overzicht en aanzicht van de huidige situatie van het plangebied.
afbeelding
Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Gemeente Zuidplas, Nota van Uitgangspunten)
afbeelding
Impressies plangebied (bron: NEST, Quickscan Wet natuurbescherming, 6 april 2023)
afbeelding
Plangebied gezien vanaf Tinbergenpad (bron: Google Street View, juni 2015)
afbeelding
Plangebied gezien vanaf Kamerlingh Onnesstraat (bron: Google Street View, november 2022)

2.2 Toekomstige Situatie

Ten behoeve van de herontwikkeling van de voorliggende locatie is de 'Nota van Uitgangspunten Kamerlingh Onnes in Nieuwerkerk aan den IJssel' (d.d. 27 juni 2023) vastgesteld, waarin de ruimtelijke en programmatische kaders zijn vastgelegd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Uitgangspunt is om deze locatie te ontwikkelen tot een aantrekkelijke woonplek voor ouderen. Het gaat daarbij om de kwaliteit en het gemak van deze woningen, maar ook om de kwaliteit van de buitenruimte en de toekomstbestendigheid van het geheel. De gemeente Zuidplas wil hiermee mensen verleiden om hun vaak grotere woning te verruilen voor een kleinere, comfortabele woning in een prettige omgeving. Hiervoor is door AG NOVA Architecten een schetsontwerp (d.d. 28 augustus 2023) vervaardigd en door Buro SRO een Beeldkwaliteitsplan (d.d. 4 juni 2024), terwijl de gemeente Zuidplas een Inrichtingsplan voor de buitenruimte (d.d. 3 juni 2024) heeft gemaakt.
Woningbouwprogramma
Het woningprogramma van 35 sociale huurwoningen en 9 middenhuur woningen voor ouderen vanaf 55 jaar op deze locatie dient een aantal doelstellingen van de gemeente Zuidplas. De afgelopen jaren is er in Nieuwerkerk aan den IJssel een nieuwe wijk ontwikkeld, namelijk Esse Zoom Laag, in deze wijk zijn verhoudingsgewijs een beperkt aantal sociale huurwoningen gebouwd. Ook zijn op de locatie van de Twee Gebroeders in de wijk Dorrestein huurwoningen beoogd voor ouderen met een hoger inkomen. Daarnaast heeft het overnametraject van corporatiewoningen van Vestia door andere corporatie bijgedragen aan een stagnatie van de ontwikkeling van sociale huurwoningen in Nieuwerkerk aan den IJssel. In de ‘Woonvisie 2025, Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst’ staat de doelstelling om 27% sociale huurwoningen in de woningvoorraad te hebben. Op dit moment, zeker in Nieuwerkerk aan den IJssel, staat dit percentage onder druk, daarom dienen er sociale huurwoningen te worden toegevoegd.
Daarnaast vergrijst de bevolking, om die reden is het belangrijk om ook voor ouderen voldoende aanbod te blijven bouwen. Het verhogen van het aantal levensloopbestendige woningen draagt daarnaast ook bij aan de doelstelling om langer (zelfstandig) thuis te blijven wonen. Ook kan deze ontwikkeling een positieve invloed hebben op de doorstroming op de woningmarkt in Nieuwerkerk aan den IJssel. Ouderen die op het moment nog in een eengezinswoning wonen maar graag naar een levensloopbestendige woning verhuizen, kunnen op die manier een woning achterlaten voor (startende) gezinnen. Om ook voor kandidaten die (net) te veel verdienen voor een sociale huurwoning geschikte woningen aan te bieden, is er aanvullend gekozen voor een bescheiden middenhuur programma.
Doelgroepen en woningtypologie
De woningen worden in de koopovereenkomst gelabeld als 'ouderenwoningen' en daarmee wordt geborgd dat de woningen bewoond worden door ouderen vanaf 55 jaar. Deze ouderenwoningen krijgen geen directe koppeling met zorg, maar moeten wel zodanig zijn ingericht dat de bewoner zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen (levensloopbestendig) en indien nodig zorg kan inkopen en deze zorg thuis kan ontvangen. De woningen zijn daarmee geschikt voor ouderen die kleiner, maar zelfstandig willen blijven wonen. De intentie is om een woonvorm te creëren voor een ouderenwoongroep uit Zuidplas. Daarnaast wordt de haalbaarheid naar een gemeenschappelijke ruimte onderzocht waar bewoners en omwonenden welkom zijn voor allerlei activiteiten.
Het onderhavige initiatief omvat driekamer-huurappartementen van ca. 65 - 75 m² gebruiksoppervlakte (GBO), waarbij rekening wordt gehouden met de volgende randvoorwaarden, passend bij ouderenwoningen:
  • De woning is bij voorkeur drempelloos of in elk geval eenvoudig drempelloos te maken.
  • Buiten de woning dient een individuele bergruimte gecreëerd te worden voor het stallen van (elektrische) fietsen.
  • In het complex dient het mogelijk te zijn om scootmobielen brandveilig te stallen. Het aantal scootmobielplekken is minimaal 10% (ca. 5 stallingsplaatsen) van het aantal woningen.
  • Een gemeenschappelijke ruimte of ontmoetingsplek voor de bewoners.
  • De woning is bereikbaar via een lift.
Uitgegaan wordt van een woningbouwprogramma dat bestaat uit de realisatie van 44 appartementen, waarvan 35 sociale huur en 9 middenhuur. Het percentage sociale huur bedraagt derhalve 79,5% (35/44), waarmee ruimschoots aan de doelstelling wordt voldaan om binnen de gemeente Zuidplas 27% sociale huur en 7% middenhuur te realiseren. Hierdoor kunnen ook ouderen zonder koopwens, maar met een te hoog inkomen voor een sociale huurwoning, doorstromen naar een geschiktere ouderenwoning.
Ruimtelijke randvoorwaarden
Een verkavelingsstudie met diverse varianten heeft inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden en aantallen woningen op deze locatie gerealiseerd kunnen worden. Dat heeft geresulteerd in een woningbouwprogramma met 44 woningen en een gemeenschappelijke ruimte.
Zoals aangegeven in de Nota van Uitgangspunten is een gebouwtypologie zonder duidelijke achtergevel en voorgevel gewenst. Hiertoe is een verkavelingsstudie met twee modellen uitgevoerd. Model C de 'Slinger' is het voorkeursmodel vanwege de hogere woningkwaliteit en hogere buitenruimtekwaliteit. Dit model vormt de basis voor de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Voorkeursmodel C (bron: Gemeente Zuidplas, Nota van Uitgangspunten, 27 juni 2023)
Om ervoor te zorgen dat het gebouw in de wijk past is er gekozen voor een complex van 2 tot 3 lagen, net zoals alle woningen eromheen. Het onderhavige initiatief zal maximaal 3 bouwlagen (noordoostelijke deel) met een plat dak omvatten, waarbij voor het zuidwestelijke deel wordt uitgegaan van maximaal 2 bouwlagen met een plat dak. Daarmee sluit het ruimtelijk aan op woningen in de omgeving, die bestaan uit twee lagen met een terugliggende opbouw of drie lagen en past het binnen het binnenstedelijke karakter van de woonwijk. Voor wat betreft de bouwhoogte, die mede bepaald wordt door de eisen uit het Bouwbesluit wordt uitgegaan van maximaal 7 meter (bij 2 bouwlagen) en maximaal 10 m (bij drie bouwlagen).
Het gebouw krijgt een alzijdige oriëntatie. Door de slingervorm worden twee ruimten gecreëerd, waar het groen naar binnen dringt (zuidoostelijke binnentuin) en waar ook geparkeerd wordt (noordwestelijke binnentuin). Dit betekent dat de appartementen zowel gericht zijn op de bestaande openbare ruimte als op de nieuwe binnentuinen. Extra aandacht zal nog besteed worden aan de vormgeving van de galerij, die wat breder ontworpen zal worden om te kunnen dienen als verblijfsruimte.
Balkons en galerijen krijgen een zorgvuldige vormgeving en worden met elkaar gecombineerd aan de zijde rond de binnentuinen. Na overleg tussen de initiatiefnemer, omwonenden en de omgevingsdienst is besloten om geen balkons aan de buitenzijde (straatzijde) van het pand te realiseren, om tegemoet te komen aan de zorgen van omwonenden over verlies aan privacy. Om die reden zijn balkons niet opgenomen bij de ondergeschikte bouwdelen.
Op de begane grond kan direct aan de woningzijde ruimte geboden worden aan bescheiden privétuintjes, terwijl de zuidoostelijke groene binnentuin als ontmoetingsplek worden ingericht. Deze binnentuin wordt semiopenbaar en afsluitbaar. Overdag kunnen ook omwonenden gebruik maken van de tuin en in de avond wordt deze afgesloten en is de tuin alleen te gebruiken door de bewoners van het complex. Dit is besloten mede op wens van de omwonenden vanwege mogelijke overlast. Het realiseren van een prettige, groene leefomgeving draagt bij aan deze ontmoetingsplek. De noordwestelijke binnentuin wordt ingericht voor parkeren, waarbij aan de randen ruimte is voor een groene invulling met een passende haagbeplanting.
Op de hiernavolgende afbeelding wordt het inrichtingsplan weergegeven.
afbeelding
Voorlopig ontwerp (bron: Gemeente Zuidplas, 3 juni 2024)
Hoewel de omvang van het programma (44 woningen) door omwonenden als aanzienlijk wordt bevonden, blijft met de gedeeltelijk groene bestemming van het plangebied, het beschutte karakter van het gebied behouden, zoals dat eerder het geval was ten tijde van het voormalige schoolgebouw. Zo zal met name aan de zijde van het Tinbergenpad een groene zone gerealiseerd worden, waarbij de bestaande haag behouden blijft.
Bomen die verwijderd moeten worden binnen het plangebied zullen gecompenseerd worden. Hierna, in de paragraaf 'Bomen Effect Analyse en klimaatadaptatie', wordt daar nader op ingegaan.
Ontsluiting
Het plangebied zal ontsloten worden middels de bestaande wegen rondom de planlocatie. Het betreft wegen die aangeduid (en ingericht) zijn als erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. De intensiteiten zullen ruimschoots binnen de grenswaarden liggen die voor dit soort wegen gelden. Dit wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 4.10.1.
Parkeren
Ten aanzien van het parkeren wordt in het benodigde aantal parkeerplaatsen voorzien, waarbij wordt voldaan aan de parkeernorm uit de 'Nota parkeernormen 2019'. Bij 2 parkeerplaatsen worden deze voorzien van een laadpunt voor elektrische voertuigen en 2 parkeerplaatsen worden voorbereid op de plaatsing van een laadpunt. Ook worden er 2 parkeerplaatsen ingericht als invalideparkeerplaatsen.
Tevens worden op 3 plekken fietsenstallingen gerealiseerd, aan de verschillende zijden van het plangebied.
Voor een nadere onderbouwing van de parkeersituatie: zie toelichting paragraaf 4.10.2.

2.3 Bomen Effect Analyse En Klimaatadaptatie

In opdracht van de gemeente Zuidplas heeft Bomenwacht Nederland een basisinventarisatie uitgevoerd bij 46 bomen binnen het plangebied, die mogelijk (negatieve) gevolgen ondervinden van de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast is een klimaatadaptieve toets uitgevoerd. De bevindingen zijn verwerkt in het rapport 'Bomen Effect Analyse Basisinventarisatie + Klimaatadaptieve toets ' (concept d.d. 23 mei 2023) dat als bijlagen bij toelichting, bijlage 2 is bijgevoegd. Hierna volgt eerst de basisinventarisatie.
Basisinventarisatie
afbeelding
Overzicht onderzochte bomen (bron: Bomenwacht Nederland, Bomen Effect Analyse Basisinventarisatie + Klimaatadaptieve toets, 23 mei 2023)
Op basis van de resultaten van de basisinventarisatie en de klimaatadaptieve toets wordt geadviseerd om een weloverwogen besluit te nemen over de toekomst van de bomen.
  • Voor 9 bomen geldt dat deze niet (meer) aanwezig zijn op de locatie.
  • Voor 6 bomen geldt een toekomstverwachting van minder dan 5 jaar. Geadviseerd wordt om deze bomen voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden te verwijderen.
  • Voor 12 bomen geldt een toekomstverwachting van 5 tot 15 jaar. Geadviseerd wordt om deze bomen ook te verwijderen, omdat ze nauwelijks kroonvolume hebben en daarmee nauwelijks een bijdrage leveren aan klimaat(adaptiviteit).
  • De overige 19 bomen hebben een toekomstverwachting van 15 jaar of meer. Middels het uitvoeren van een nieuwe Bomen Effect Analyse wordt gekeken naar welke bomen al dan niet gehandhaafd zullen worden. Voor de te handhaven bomen zal vervolgens (tijdens de aanlegfase) boombescherming worden toegepast.
Het onderzoek is intussen ingehaald door de actuele situatie waarbij door een fout van de gemeente op 1 na alle bomen zijn gekapt. Onderzoek met het ruimtelijk model en inrichtingsplan als vertrekpunt leidde tot de conclusie dat 4 bomen behouden hadden kunnen worden. De kap van de 4 bomen wordt gecompenseerd door aanplanten van 4 nieuwe bomen met een grotere diameter dan gebruikelijk.
Verplantbaarheid
Bij geen van de bomen wordt een eventuele verplanting als voldoende of goed uitvoerbaar gezien. Voor 20 bomen geldt dat een eventuele verplanting onvoldoende uitvoerbaar is en voor 15 bomen slecht uitvoerbaar. Omdat 2 bomen volledig zijn afgestorven, wordt een verplanting bij deze bomen als niet uitvoerbaar beschouwd.
Klimaatadaptieve toets
Bomen kunnen een belangrijke rol spelen bij het verminderen van hittestress in stedelijk gebied. Door schaduw te bieden en verdamping te bevorderen kunnen bomen bijdragen aan het verlagen van de omgevingstemperatuur. In de rapportage wordt geconcludeerd dat de bomen op de onderzoekslocatie de lokale gevoelstemperatuur op een warme zomerdag tot 15 graden Celsius verlagen ten opzichte van locaties waar geen bomen staan. Om dit effect in stand te houden wordt geadviseerd om de te kappen bomen te compenseren met het herplanten van nieuwe bomen van een soort met een groot kroonvolume en een goed ingerichte groeiplaats, indien mogelijk op dezelfde locatie en anderzijds in hetzelfde gebied.
Biodiversiteit
Verder wordt in de rapportage ingegaan op biodiversiteit. Dat is een term die vaak wordt uitgedrukt in soortenrijkdom. De meest gebruikte norm in Nederland voor diversiteit in boomsoorten is de 10-20-30 regel van Santamour. Deze regel stelt dat een bomenbestand uit maximaal 10 procent dezelfde boomsoort, 20 procent hetzelfde geslacht en 30 procent dezelfde familie mag bestaan. Aan elk van die drie percentages wordt in het plangebied veelal niet voldaan.
Gezien de projectlocatie een relatief klein gebied omvat, is het moeilijk haalbaar om compleet aan deze normen te kunnen voldoen. Er wordt bij nieuwe aanplant gekeken naar (een alternatieve) sortimentskeuze om de soortendiversiteit te verhogen.
Daarnaast kan ook gekeken worden naar de ecologische betekenis. In dat verband is de bloeiboog relevant. Een bloei- of bloesemboog is een overzicht waarin de bloeitijd van verschillende planten (bomen) door het jaar heen is weergegeven. De verschillende soorten bijen, hommels en andere insecten zijn op verschillende momenten in het jaar actief en hebben voldoende voedsel nodig in de vorm van stuifmeel of nectar. Door ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van voedsel voor insecten die in het gebied voor zouden kunnen komen goed is, kan de ecologische functie van de beplanting vergroot worden.
Het meest gunstige voor de biodiversiteit is om de bloeiboog over een zo lang mogelijke periode van het jaar heen compleet te maken. In het onderzoeksgebied is op basis van de geïnventariseerde soorten een gesloten bloeiboog aangetroffen in de periode van februari tot en met juli. Om de bloeiboog uit te breiden naar de maanden na juli door het aanplanten van nieuwe bomen en struiken, kan voor bomen worden gekeken naar soorten zoals trompetboom (Catalpa) en zevenzonenboom (Heptacodium miconioides). Voorbeelden van struiken die in de nazomer bloeien zijn wilde liguster (Ligustrum vulgare) en spork (Rhamus frangula). Ook zal gekeken worden naar beplanting die goed tegen droogte (en nat) kan.
Waterberging
In Nederland komen er steeds meer hoosbuien voor, waarbij er in een korte periode een grote hoeveelheid neerslag valt. Ook is er sprake van een trend waarbij er wordt gekeken om in stedelijk gebied de waterafvoer van verhardingen en daken af te koppelen om zo het hemelwater in de bodem te laten infiltreren. Primaire reden voor het afkoppelen is het ontlasten van het rioolstelsel bij hevige neerslag. Hierdoor wordt voorkomen dat het riool overbelast raakt en voor wateroverlast zorgt. Ook kan daarmee worden voorkomen dat goed bruikbaar water voor flora en fauna wegspoelt in het riool. Een wadi kan een manier zijn om water te bergen en te laten infiltreren. Een dergelijk waterbergingssysteem aanleggen in het plangebied brengt een aantal uitdagingen met zich mee. Zo is het belangrijk om rekening te houden met zaken als de grondwaterstand en de grondsoort op de onderzoekslocatie.
Het bergen van water heeft ook een positief effect op het voorkomen van droogte; door water lokaal te bergen (in bodem of in een reservoir) kan het weer gebruikt worden voor het besproeien van planten of voor het op peil houden van de grondwaterstand. De wettelijke compensatie vanwege uitbreiding van de verharding door het project wordt conform afspraak met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) gerealiseerd in het buitengebied. Het behoud van zoveel mogelijk hemelwater op het perceel zelf ten behoeve van bescherming van flora en fauna, wordt bereikt door afkoppeling van hemelwaterafvoer van de daken van de nieuwbouw en het aanbrengen van wadi’s. Vanwege de grondslag van het perceel is het niet mogelijk om alle hemelwater te bergen in het gebied en wordt het teveel geloosd via de koppeling van wadi’s aan het gemeentelijk rioolstelsel.
Natuurinclusief bouwen
Door Nest Natuurinclusief is een 'Kansenscan natuurinclusief bouwen' uitgevoerd (mei 2023), als eerste stap in het onderzoek naar mogelijkheden voor een natuurinclusieve ontwikkeling. In de rapportage zijn de resultaten van de locatieanalyse en kansenscan te vinden. De rapportage is als bijlagen bij toelichting, bijlage 3 bijgevoegd.
Door middel van een locatieanalyse is de huidige situatie van het plangebied in kaart gebracht. Dit is gedaan op vier hoofdthema's (Natuur, Klimaat, Mensen, Vervuiling) met dertien indicatoren die allemaal gerelateerd zijn aan mogelijke ecosysteemdiensten van de natuur. Hieruit blijkt wat er op de locatie goed gaat en behouden kan worden, en op welke thema's er kansen zijn.
Op basis van de locatieanalyse zijn de drie belangrijkste kansen voor de natuur inzichtelijk gemaakt:
  1. Het verhogen van de biodiversiteit. Hierbij kunnen vooral meer bomen en diversiteit in beplanting worden aangebracht met inheemse soorten. Ook het creëren van habitats voor doelsoorten en reeds aanwezige soorten is belangrijk, zoals voor de Klokjesbij.
  2. Het behoud van bestaande natuur, zoals de bestaande hagen.
  3. Het reduceren van wateroverlast, door de natuur in te zetten als oplossing met bijvoorbeeld wadi's en halfverharding.
Bij het onderhavige initiatief wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de hiervoor genoemde kansen.

2.4 Beeldkwaliteit

Om de ambities omtrent omgevingskwaliteit te borgen is een beeldkwaliteitsplan (BKP) gemaakt dat door de gemeenteraad gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan wordt ook opgenomen in de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas. Daarmee vormt het bij de verdere planuitwerkingen het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Het 'Beeldkwaliteitsplan Kamerlingh Onnes' (rapport d.d. 4 juni 2024) is toegevoegd aan het voorliggende bestemmingsplan als bijlagen bij de regels, bijlage 1. De Nota van Uitgangspunten, waarin de kaders voor de beoogde ontwikkeling zijn vastgelegd, vormt de basis voor het beeldkwaliteitsplan en is het vertrekpunt voor het ontwerp van het gebouw.
Het beeldkwaliteitsplan vormt een uitgebreid beoordelingskader, met een beschrijving van het plan op hoofdlijnen, eventuele uitwerkingsscenario’s voor deelgebieden, referentiebeelden, uitgangspunten voor de beoordeling en criteria die richting geven aan de uitwerking. De inrichting van de openbare ruimte wordt in een nog op te stellen Inrichtingsplan vastgelegd.
Het beeldkwaliteitsplan is richtinggevend op zowel stedenbouwkundig niveau als architectuur. Het geeft de beoogde sfeer en kwaliteit aan, maar is dermate flexibel dat ontwerpers een eigen invulling aan de richtlijnen kunnen geven. Ze vormen geen blauwdruk, maar tippen principes (niet uitputtend) aan om tot de beoogde sfeer en ruimtelijke kwaliteit te komen. Indien met andere principes hetzelfde wordt bereikt dan is dit ‘in de geest van het plan’ en wordt aan de richtlijnen voldaan.
Ambitie bebouwing
Het nieuwe appartementengebouw voegt zich in de bestaande structuur van Nieuwerkerk aan den IJssel en de wijk Dorrestein. Daarbij is de dorpse schaal, passend bij de structuur en afgestemd op de ligging in de wijk, het uitgangspunt. Een eigentijds zorgvuldig vormgegeven bebouwingsbeeld is daarbij de ambitie. Wat betreft materiaalgebruik refereert het gebouw aan de directe omgeving, maar dan met een kwalitatieve en passende twist. Uitgangspunt is klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen.
De bebouwing is gesitueerd in een slinger rond twee binnentuinen. Door de slinger als basisvorm maken de appartementen deel uit van één stedenbouwkundige eenheid van maximaal drie bouwlagen hoog. De opdeling van de bouwmassa vindt enerzijds plaats door te wisselen in bouwhoogte; drie bouwlagen voor de noordoostelijke delen van de slinger en twee bouwlagen voor de zuidwestelijke delen. Het gebouw krijgt een alzijdige oriëntatie. Dit betekent dat de appartementen zowel gericht zijn op de bestaande openbare ruimte als op de nieuwe binnentuinen.
De situering van gevelopeningen vertoont samenhang over alle bouwlagen. De voorkeur gaat uit naar een gevarieerd beeld waarbij een te strikte symmetrie wordt vermeden. De hoofdentree is aantrekkelijk en duidelijk onderscheidend ten opzichte van de overige gevels vormgegeven. Balkons en galerijen krijgen een zorgvuldige vormgeving en worden met elkaar gecombineerd aan de zijde rond de binnentuinen.
De navolgende afbeelding geeft de massaopbouw weer.
afbeelding
Opdeling bouwmassa (bron: Beeldkwaliteitsplan, 4 juni 2024)
Ambitie buitenruimte
Voor de inrichting van de openbare ruimte worden de aanwezige kwaliteiten van het bestaande groen verbeterd en versterkt. Het streven is een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan onder andere klimaatadaptatie, biodiversiteit, bewegen en ruimte voor ontmoeting. Uitgangspunt is een rustig, neutraal en eigentijds beeld, waarbij inrichtingselementen zich onopvallend schikken in hun groene en bebouwde context. Inrichtingselementen als verlichtingsmasten, afvalbakken, nutsvoorzieningen en hekwerken krijgen over het gehele gebied een uniforme vormgeving conform de Duurzame Inrichting Openbare Ruimte (DIOR) van de gemeente.
De verharding grenst aan bestaande rijbanen en bestaat in het plangebied uit nieuw aan te leggen voetpaden, parkeervakken en entreepleintjes. De inrichting van de buitenruimte krijgt zo min mogelijk verharding. Afval wordt ingezameld middels gebruik van ondergrondse afvalcontainers langs de Kamerlingh Onnesstraat.
De groeninrichting van de openbare en semiopenbare ruimte draagt in belangrijke mate bij aan de sfeer en leefbaarheid van de buurt. Belangrijk is om de beplanting zo te kiezen dat deze een robuuste groene sfeer uitstraalt en zoveel mogelijk aansluit bij het bestaande groen van de omgeving. De inrichting van de buitenruimte is zo groen mogelijk om maximaal bij te dragen aan klimaatadaptatie en biodiversiteit.
In aansluiting op onder andere de omgeving en het representatieve en functionele karakter, zijn specifieke richtlijnen opgesteld. In het Beeldkwaliteitsplan wordt nader ingegaan op deze richtlijnen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de kortetermijnmaatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van nieuwe woningen, wat bijdraagt aan sterke en gezonde regio's.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan, als bedoeld in het tweede lid, toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, tussen de 9 en 14 nieuwe woningen ligt, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 44 huurappartementen.
Behoefte
Bij een stedelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan de ontwikkeling binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De omvang van de ontwikkeling betreft 44 appartementen.
De behoefte aan de woningen komt nader aan bod in de Woonvisie 2025 van de gemeente Zuidplas, zie toelichting paragraaf 3.3.2. Hierin wordt gesteld dat er tot 2030 behoefte is aan 3.250 woningen, bestaande uit 70% koopwoningen, 27% sociale huurwoningen en 3% aan middenhuur woningen. Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van 44 appartementen, waarvan 35 in de categorie sociale huur en 9 in de categorie middenhuur. Dat komt overeen met de gemeentelijke doelstelling om binnen de gemeente Zuidplas 30% sociale huur en 7% middenhuur te realiseren. Op basis hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat er behoefte is aan de ontwikkeling binnen het plangebied.
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. De gronden in het plangebied maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen.
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, netwerkaanpak en maatwerk.
De provincie heeft zeven richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid-Holland). De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
Planspecifiek
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: 'Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Met deze beleidskeuze geeft de provincie richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart. Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend, echter is het gedurende lange tijd in gebruik geweest voor een schoolgebouw. Daarmee kan gesteld worden dat de gronden intensief gebruikt zijn. Zoals uit toelichting paragraaf 4.9 blijkt wordt er met het voorgenomen plan een bijdrage geleverd aan een duurzame waterhuishouding.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied is deels gelegen binnen de kaartlaag 'Steden en dorpen' en deels binnen de kaartlaag 'Bouwwerken voor energie-opwekking'. Voor de 'Steden en dorpen' geldt dat elk dorp bij ontwikkelingen rekening houdt met de eigen identiteit en voortbouwt op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Het initiatief is passend in de omgeving omdat in de directe omgeving van het plangebied reeds woningen zijn gelegen. De kaartlaag 'Bouwwerken voor energie-opwekking' is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt binnen het bestaand stedelijk gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat de beoogde plannen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte,
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Om de risico's van klimaatverandering in het plangebied in kaart te brengen is de klimaatatlas van Zuid-Holland geraadpleegd.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Uit raadpleging van deze klimaatatlas blijkt dat in de huidige situatie op veel plaatsen sprake is van een waterdiepte van meer dan 20 cm bij extreme neerslag. Uit de gemeentelijke stresstest is gebleken dat delen van de kernen gevoelig zijn voor hevige neerslag, dit is ook het geval in de straten rondom de Kamerlingh Onnes. Zo zal er, bij een bui van 70 mm in 2 uur, tot 30 cm aan water op de straten komen te staan. Ook is de conclusie getrokken dat bij extreme neerslag de Kamerlingh Onnesstraat, Zeemanstraat en Zernikestraat onbegaanbaar zijn voor verkeer en hulpdiensten. Dit benadrukt de noodzaak om de buitenruimte en de bebouwing in de Kamerlingh Onnes robuust en klimaatbestendig in te richten. Dit gebeurt in samenhang met de toekomstige aanleg van een regenwaterriool in de Kamerlingh Onnesstraat en Zeemanstraat. Verder wordt bijvoorbeeld voorgesteld om het vloerpeil van de bebouwing minimaal 10 cm hoger te leggen dan omliggend maaiveld om wateroverlast in de woning te voorkomen. In het kader van een uitgevoerde 'klimaatadaptieve toets' (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2) wordt voorts aangegeven dat een waterbergingssysteem, zoals een wadi, voor een vertraagde opname van het hemelwater zal zorgen. Hierbij is het belangrijk om rekening te houden met zaken als de grondwaterstand en de grondsoort op de onderzoekslocatie.
Binnen de regelgeving van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het vereist om de toename aan verharding te compenseren met een uitbreiding van de waterberging in, bij voorkeur, hetzelfde peilgebied. De hoeveelheid m² watercompensatie dient te worden berekend en te worden afgestemd met het hoogheemraadschap. Vervolgens dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor infiltratie onderzocht in het tuinontwerp binnen de projectgrenzen van het complex. Dit komt bij verdere uitwerkingen nader aan bod.
Overstroming
Uit raadpleging van de Klimaatatlas blijkt dat voor Kamerlingh Onnes geldt dat een doorbraak van het dijklichaam aan de Hollandse IJssel leidt tot een overstromingsdiepte van 2 tot 5 meter. Een dijkdoorbraak van de Ringvaart resulteert in een diepte van maximaal 2 meter. Ondanks de kleine kans op deze gebeurtenis (1/1000 jaar) is het van belang om de ruimtelijke inrichting en de bebouwing minder kwetsbaar te maken, in lijn met de 2e laag van de meerlaagsveiligheid (MLV). Uitgangspunten hierbij zijn om belangrijke voorzieningen zoals stroom, water, internet op hoge plekken te situeren, te zorgen voor back-up voorzieningen in de gebouwen en om evacuatiemogelijkheden naar buiten of naar boven te bieden. Dit komt bij verdere uitwerkingen nader aan bod.
Hitte
In de klimaatatlas wordt aangegeven dat het in delen van het plangebied koeler en aanzienlijk warmer is dan in de omgeving. Dit komt door de afwisseling van bomen en verharding. Voor deze locatie is een klimaatadaptieve toets uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2), waarbij geconcludeerd wordt dat de bomen op de onderzoekslocatie de lokale gevoelstemperatuur op een warme zomerdag tot 15 graden Celsius verlagen ten opzichte van locaties waar geen bomen staan. Om dit effect in stand te houden wordt geadviseerd om de te kappen bomen te compenseren met het herplanten van nieuwe bomen met een groot kroonvolume en een goed ingerichte groeiplaats, indien mogelijk op dezelfde locatie en anderzijds in hetzelfde gebied.
Daarnaast worden ook andere locatie- en gebouwgebonden maatregelen overwogen, zoals aangegeven in de Nota van Uitgangspunten. Zo wordt gestreefd naar - op termijn - minimaal 30% beschaduwde omgeving bij de hoogste zonnestand en naar minimaal 40% schaduw op verblijfplekken, door middel van bijvoorbeeld bomen of overstek/veranda bij gebouwen. Daarnaast worden gebouwgebonden maatregelen beoogd die dienen om absorptie van zonnestraling zoveel mogelijk te beperken. Dit komt bij de verdere uitwerkingen aan bod. Er worden geen belemmeringen verwacht vanuit hittestress.
Droogte
De bebouwing rondom Kamerlingh Onnes is gebouwd tussen 1965 en 1990, wat ze kwetsbaar maakt voor een te lage grondwaterstand volgens de gemeentelijke stresstest. Het is daarom van groot belang dat er voldoende water wordt afgegeven aan de ondergrond om het grondwaterpeil in stand te houden ter voorkoming van schade en (ongelijke) zetting als gevolg. Het uitgangspunt voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook om in te zetten op drinkwaterbesparing en regenwaterbenutting. Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden in het plangebied en geïnfiltreerd in de bodem, om droogte in het plangebied zoveel mogelijk te voorkomen. Er worden geen belemmeringen verwacht vanuit droogte.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige nieuwe ontwikkelingen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas

De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 13 juli 2021 voor het grootste deel van de gemeente de 'Omgevingsvisie Zuidplas' vastgesteld. In de omgevingsvisie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie.
In de omgevingsvisie staan de volgende ambities centraal:
  • Aantrekkelijk Zuidplas: Ingezet wordt op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen. Daarnaast wordt ingezet op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als dorpen in Zuidplas uit willen breiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen.
  • Duurzaam Zuidplas: Nieuwe ontwikkelingen zijn zoveel mogelijk energieneutraal. Voor bestaande gebouwen wordt ook hierop ingezet, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen wordt gewerkt aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
  • Ondernemend Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio.
  • Gezond Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van onze inwoners.
De omgevingsvisie is uitgewerkt in een visie per dorp. Hierin is aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet per dorp. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer.
Planspecifiek
Voor de gemeente Zuidplas geldt dat er voor de positionering van de dorpen primair ingezet wordt op het realiseren van inbreidingslocaties binnen de bestaande dorpen. Daarbij wordt ingezet op een divers, betaalbaar en flexibel woningaanbod. De beoogde herontwikkeling vindt plaats binnen het bebouwd gebied van Nieuwerkerk aan den IJssel. Er worden in totaal 44 wooneenheden mogelijk gemaakt, bestaande uit 35 sociale huurwoningen en 9 middenhuur woningen, wellicht inclusief een woongroep. Hiermee wordt aangesloten op de ambitie van de gemeente om een divers, betaalbaar en flexibel woningaanbod te realiseren, zoals bedoeld met Aantrekkelijk Zuidplas. Daarnaast wordt de haalbaarheid naar een gemeenschappelijke ruimte onderzocht waar bewoners en omwonenden welkom zijn voor allerlei activiteiten, wat bijdraagt aan Gezond Zuidplas.
In verband met Duurzaam Zuidplas dienen nieuwe ontwikkelingen zoveel als mogelijk energieneutraal te zijn. Om dit mogelijk te maken moet energieopwekking integraal onderdeel zijn van het plan. Naast de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn, wordt er door de gemeente ook ingezet op het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast. De woningen die met het voorliggende plan worden gerealiseerd dienen te voldoen aan de BENG-normen. Ze worden gasloos uitgevoerd en voorzien van duurzame installaties en een goede isolatie. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt rekening gehouden met de afvoer en het opvangen van regenwater. De woningen omvatten twee groene ruimten die eventueel ook dienen als locatie voor waterberging. Om hittestress tegen te gaan is geadviseerd om de te kappen bomen te compenseren met het herplanten van nieuwe bomen van een soort met een groot kroonvolume en een goed ingerichte groeiplaats, indien mogelijk op locatie en anderzijds in hetzelfde gebied. Dit wordt in het vervolgtraject nader uitgewerkt.
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de ambities van de Omgevingsvisie Zuidplas.

3.3.2 Woonvisie 2025

De 'Woonvisie 2025 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' is op 23 januari 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie wordt een doorkijk naar het wonen in Zuidplas rond het jaar 2025 gegeven en is richtinggevend van karakter. De woonvisie is tevens het programmatische toetsingskader voor nieuwbouwlocaties. In de woonvisie wordt gekozen voor de volgende strategie:
  • sociale huursector op peil;
  • identiteit vasthouden;
  • langer thuis wonen;
  • duurzaam wonen en leven;
  • innovatieve woonvormen.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten:
  1. een divers en betaalbaar woningaanbod voor alle doelgroepen;
  2. duurzaam wonen;
  3. experimenten in wonen en ontmoeten.
Met het eerste speerpunt wordt de visie van een evenwichtige bevolkingsopbouw verwezenlijkt. De andere twee dragen bij aan het realiseren van dat divers en betaalbaar woningaanbod.
Woningbouwopgave
Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar diverse woningtypen toeneemt. In de woonvisie staan uitgangspunten voor de omvang van de diverse woon- en prijssegmenten die in Zuidplas nodig zijn. Deze uitgangspunten voor de woningvoorraad die in de Woonvisie staan, bieden houvast in de onderhandelingen over nieuwbouw met projectontwikkelaars en woningcorporaties.
In de woonvisie staat geen woningverdeling per dorp. Nieuwbouwontwikkeling is maatwerk en daarom komen er randvoorwaarden voor elk nieuwbouwproject. Daarin wordt op basis van de locatie (het dorp), de marktomstandigheden en de grootte van het project aangegeven hoeveel woningen van welk type, prijsklasse, eigendomsverhoudingen (huur of koop) en kwaliteitsniveau gewenst zijn.
Planspecifiek
Voor de periode tot 2030 is er een behoefte aan 3.250 nieuwe woningen in de gemeente Zuidplas. Van deze woningen is er een behoefte aan 70% koopwoningen, 27% sociale huurwoningen en 3% middenhuur woningen. De afgelopen jaren is er in Nieuwerkerk aan den IJssel een nieuwe wijk ontwikkeld, namelijk Esse Zoom Laag. In deze wijk zijn verhoudingsgewijs slechts een beperkt aantal sociale huurwoningen gebouwd. Daarnaast heeft het overnametraject van corporatiewoningen van Vestia door een andere corporatie bijgedragen aan een stagnatie van de ontwikkeling van sociale huurwoningen in Nieuwerkerk aan den IJssel. In de ‘Woonvisie 2025, Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst’ staat de doelstelling om 27% sociale huurwoningen in de woningvoorraad te hebben. Op dit moment, zeker in Nieuwerkerk aan den IJssel, staat dit percentage onder druk. Daarom dienen er sociale huurwoningen te worden toegevoegd.
Met het voorliggende plan worden 44 appartementen gerealiseerd. Het betreft 35 sociale huurwoningen en 9 middenhuur woningen. Het percentage sociale huur bedraagt 79,5% (35/44), ruimschoots passend binnen de gemeentelijke doelstellingen. Hiermee wordt aangesloten op de behoefte aan sociale huurwoningen en middenhuur woningen. Bovendien draagt het initiatief hiermee bij aan de gewenste vernieuwing van de sociale voorraad, die eigentijds, innovatief en energetisch bij de tijd is. Daarmee dient het voorliggende woningprogramma op deze locatie een aantal doelstellingen van de gemeente Zuidplas.
De locatie aan de Kamerlingh Onnesstraat ligt braak sinds het afbreken van de voormalige school de Tweemaster. Destijds is deze locatie aangewezen voor woningbouw. Het braak laten liggen van deze locatie is niet wenselijk, aangezien ruimte schaars is. Gezien de beperkte mogelijkheden om woningbouw te realiseren in Nieuwerkerk aan den IJssel is het verwezenlijken van deze woningbouwlocatie essentieel. De wijk eromheen bestaat voor het grootste gedeelte uit eengezinswoningen, voor ouderen die kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen is in hun eigen wijk niet veel beschikbaar. Juist daarom is het belangrijk dat mensen ook binnen hun eigen wijk zo zelfstandig als mogelijk oud kunnen worden. De woningen worden in de koopovereenkomst gelabeld als 'ouderenwoningen' en daarmee wordt geborgd dat de woningen bewoond worden door ouderen vanaf 55 jaar. Daarbij is dat op deze plek voor ouderen met een inkomen voor een sociale- of middenhuur woning, op de locatie van de Twee Gebroeders is dat voor ouderen met een hoger inkomen. Om er wel voor te zorgen dat het gebouw in de wijk past is er gekozen voor een complex van 2 tot 3 lagen, net zoals alle woningen eromheen.
Daarnaast draagt het initiatief bij aan de ambities uit de Woonvisie ten aanzien van langer thuis wonen. De woningen in het voorliggende project worden in de koopovereenkomst gelabeld ten behoeve van ouderen. Hiertoe zullen de woningen gelijkvloers zijn en voldoen aan de WoonKeur met pluspakket Wonen met zorg. Tevens vergrijst de bevolking, om die reden is het belangrijk om ook voor ouderen voldoende aanbod te blijven bouwen. Ook kan deze ontwikkeling een positieve invloed hebben op de doorstroming op de woningmarkt in Nieuwerkerk aan den IJssel. Ouderen die op het moment nog in een eengezinswoning wonen, maar graag naar levensloopbestendige woning verhuizen kunnen op die manier een woning achterlaten voor (startende) gezinnen. Om ook voor kandidaten die (net) teveel verdienen voor een sociale huurwoning geschikte woningen aan te bieden, is er aanvullend gekozen voor een bescheiden middenhuur programma.
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonvisie 2025.

3.3.3 Programma Duurzaamheid en Klimaatadaptatie

De gemeente Zuidplas heeft in het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 het doel gesteld om in 2050 een duurzame en toekomstbestendige gemeente te zijn. De gemeente Zuidplas wil echter verder kijken dan de energietransitie. Er wordt ook gekeken naar het veranderende klimaat en hoe gemeente Zuidplas een aantrekkelijke leefomgeving kan ontwikkelen en behouden. Het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 bestaat uit de volgende thema’s:
  • Energie en warmte: het besparen van energie, het opwekken van hernieuwbare energie en de bebouwde omgeving loskoppelen van aardgas.
  • Klimaatadaptatie: inrichten van de openbare ruimte om de gevolgen van klimaatverandering te beperken.
  • Circulaire economie: Het bestaande lineaire systeem omzetten naar een nieuw circulair systeem.
  • Leefomgeving: De leefomgeving wordt vooral vormgegeven in de inrichting van de fysieke (openbare) buitenruimte door beplanting en gebruik van materialen. Voor een gezonde leefomgeving is een goede kwaliteit van bodem, lucht en water van belang.
Planspecifiek
De gemeente Zuidplas streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling zal worden aangesloten bij dit streven, waarbij voldaan dient te worden aan de normen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De woningen worden dan ook gasloos uitgevoerd en voorzien van duurzame installaties en een goede isolatie. Daarnaast wordt het plangebied zo veel als mogelijk klimaatadaptief ingericht. Er zal sprake zijn van voldoende mogelijkheden om het regenwater op te vangen bij zware weersomstandigheden. Het plangebied omvat een groene rand met bomen en twee groene ruimten (tuinen) die ook kunnen dienen als waterberging. Voorts wordt er een wadi/ droge greppel aangelegd om extreme neerslag op te kunnen vangen. Mogelijk wordt gebruik gemaakt van infiltratiekratten. Tevens is geadviseerd om bomen te herplanten met een groot kroonvolume en een goed ingerichte groeiplaats.
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Om bewuster en gerichter om te gaan met ruimtelijke kwaliteit is een document opgesteld waarin de kwaliteitseisen met betrekking tot de openbare ruimte gebundeld zijn. Dat document is de ‘Leidraad Duurzame Inrichting Openbare Ruimte’ (DIOR) en is op 18 juni 2013 door burgemeester en wethouders geaccordeerd. Aanpassingen in het openbaar gebied als gevolg van een herontwikkeling zullen aan de DIOR worden getoetst.
Gesteld kan worden dat het plan in lijn is met de ambities op het gebied van duurzaamheid van de gemeente Zuidplas.

3.3.4 Welstandsbeleid/Omgevingsbeleid

De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden.
Met de invoering van de Omgevingswet verdwijnt de term 'welstand'. Daarom heeft de gemeente Zuidplas als opvolger de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas op 6 juni 2023 vastgesteld. De inwerkingtreding zal tegelijk met de Omgevingswet zijn. In de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas wordt aangegeven hoe de gemeente Zuidplas met omgevingskwaliteit om wil gaan. Er worden vier regieniveaus onderscheiden: minimaal (ca. gelijk aan welstandsvrij), basisregie, maatwerkregie (ca. gelijk aan zwaar regime) en eigen regie (ca. gelijk aan beeldkwaliteitsplan).
Planspecifiek
In de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas (NOZ) valt de onderhavige locatie onder het regieniveau ‘minimaal’. Er is anders dan in de huidige Welstandsnota, waarbij de locatie binnen een gebied ligt met het welstandsniveau 'vrij', een toets vereist op ruimtelijke kwaliteit, ook al is deze beperkt. Met het oog hierop wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat in toelichting paragraaf 2.4 wordt behandeld. De toetsing zal door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden verricht.
Middels een voorwaardelijke verplichting is het beeldkwaliteitsplan geborgd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan (zie artikel 8 lid 1).

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het realiseren van woningen valt onder onderdeel D.11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', (drempelwaarde: een aangesloten gebied dat 2.000 woningen of meer omvat) van het Besluit milieueffectrapportage.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 44 nieuwe woningen in de vorm van een appartementencomplex gerealiseerd. Voorliggend plan valt onder sub c: het plan wordt wel genoemd maar voldoet niet aan de drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Daartoe is door het bevoegd gezag (college van B&W) beoordeeld, op basis van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan, of een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld in het kader van het vaststellen van een plan bedoelt in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Er is voor dit project een M.e.r.-beoordelingsbesluit opgesteld: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4. Daarin wordt geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het opstellen van een milieueffectrapport is daarom niet nodig.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Er is met het onderhavige initiatief sprake van een strenger grondgebruik, daarom is het nodig om aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor de woonfunctie.
Vooronderzoek bodem
Een deel van het perceel is onderzocht, maar de betreffende onderzoeken zijn verouderd. Derhalve is eerst een Vooronderzoek NEN 5725 uitgevoerd door Inventerra (Inventerra, 30 juni 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5a).
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem. De onderzoekslocatie is onverdacht voor het voorkomen van een reguliere bodemverontreiniging en verdacht voor een verontreiniging met asbest. Geadviseerd is om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren conform NEN 5707, vanwege het eerder aangetroffen puin bij mengingen in de bodem.
Aanvullende/verkennende onderzoeken
Derhalve is vervolgens een verkennend asbestonderzoek NEN 5707 en, doordat er niet zoals verwacht alleen ter plaatse van de dempingen maar ook op het overige terrein puin werd aangetroffen, tevens een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 uitgevoerd (Inventerra, 30 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5b).
Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is in de puinhoudende grond zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Omdat daarbij verontreinigingen met minerale olie en PAK in de grond zijn aangetroffen, is aansluitend aanvullend karterend onderzoek uitgevoerd.
Bij het aanvullend bodemonderzoek is vastgesteld dat de bodemlaag bij G11 van 0,8 – 1,3 m-mv (mogelijk tot 1,5 m-mv) matig verontreinigd is met PAK en minerale olie. Uit het afperkend onderzoek blijkt dat bij boring 101 van 0,8 -1,0 m-mv eveneens sprake is van een matige verontreiniging met PAK en in de bodemlaag daaronder (1,0 – 1,5 m-mv) een sterke verontreiniging met PAK. In de overige onderzochte grond(meng)monsters zijn geen tot ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond.
Op grond van de resultaten wordt geconcludeerd dat minder dan 25 m³ grond verontreinigd is tot boven de interventiewaarde. Op grond daarvan is er geen saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming en is er geen belemmering voor de geplande herontwikkeling voor woningbouw.
Conclusie
Mits bovenstaande aanbevelingen in acht worden genomen kan er geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van woningen. Een woning wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
De omgeving van het plangebied bestaat in de huidige situatie uit woningen en niet-woonfuncties zoals een middelbare school, winkelcentrum e.d., waarmee sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Hierbij kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
In de directe nabijheid is alleen de aangrenzende middelbare school Thorbecke, locatie Nieuwerkerk relevant. Dit betreft een activiteit met milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 m geldt. De afstand bedraagt circa 30 m, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Andere relevante functies bevinden zich op circa 100 m afstand en meer en vormen daarmee geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
Ook zorgt de voorgenomen woningbouw geen belemmering voor omliggende functies. Hiermee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Nieuwerkerk aan den IJssel, binnen de geluidzone van een 50 km-weg (Europalaan) en binnen de onderzoekszone van spoorwegtraject Gouda-Rotterdam op respectievelijk ca. 100 m en ca. 575 m afstand. Daarnaast liggen de woningen in de nabijheid van een aantal 30 km wegen zonder geluidzone. Tevens hanteert de gemeente een hogere waarde beleid. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd door Van der Boom (Van der Boom, 25 juli 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting door wegverkeer op de Europalaan bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 34 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer wanneer deze woningen voldoen aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Spoorweglawaai
De hoogste geluidbelasting door railverkeer op de ontwikkeling bedraagt ten hoogste 46 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt op de woningen niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden voor railverkeer op deze locatie nodig.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.3.
Conclusie
De geluidbelasting door wegverkeer en door railverkeer voldoen aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wgh. Daarmee wordt tevens zonder maatregelen voldaan aan het hogere waarden beleid van de gemeente Zuidplas. Derhalve vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Visie Externe Veiligheid gemeente Zuidplas
In de ‘Visie Externe Veiligheid’ van de gemeente Zuidplas (maart 2011) is per gebiedstype aangegeven hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicobronnen.
Omgevingsveiligheid onder de Omgevingswet (anticiperen op)
Met de komst van de Omgevingswet (verwachting 01-01-2024) komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Belangrijk element hierin is de introductie van zogenaamde aandachtsgebieden. Het uitgangspunt is dat mensen, zonder aanvullende maatregelen, binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende zijn beschermd (ook binnen). Het is aan de gemeente om de kernvraag te beantwoorden: Is de veiligheid voldoende gewaarborgd en zijn milieu en gezondheid voldoende beschermd?
Om deze vraag te beantwoorden moet de gemeente de volgende punten overwegen:
  • afstand houden tot de risicobron;
  • risicocommunicatie;
  • beperken personendichtheden in de omgeving van de risicobron;
  • vlucht- en schuilmogelijkheden;
  • omgevingsmaatregelen;
  • aanvullende bouwmaatregelen (verplicht voor nieuwe ‘zeer kwetsbare gebouwen’, zoals basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, enz.).
De kern is dat het bevoegd gezag veiligheid, veel meer dan nu het geval is, meeneemt als ontwerpvariabele in de planvorming.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van 44 woningen worden volgens Artikel 1, eerste lid, onder l, onder a, Besluit externe veiligheid en inrichtingen, kwetsbare objecten gerealiseerd. Om te bepalen welke risico's er op het gebied van externe veiligheid optreden is de risicokaart geraadpleegd.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er enkele risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting is het zwembad 'Stichting Polderbad' aan de Iersestraat 15, gelegen op ca. 270 m afstand ten zuidwesten van het plangebied. Daar is sprake van de restcategorie, te weten chlooropslag. Het plangebied ligt op grond van deze stoffen echter niet binnen het invloedsgebied van deze opslag.
Op een afstand van ca. 360 m afstand van het plangebied is de brandstoftank van NRG Value Tankstations Nederland B.V. gelegen. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-risicocontour en de explosie- en brandaandachtsgebieden geen belemmeringen voor het plan.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op minimaal 635 m ten noordwesten van het plangebied bevinden zich aardgastransportleidingen van Gasunie Transport Services. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour. Dat geldt ook voor de nieuw aan te leggen aardgastransportleiding, die op gelijke hoogte met de hiervoor genoemde aardgastransportleidingen komt te liggen tussen de Energiecentrale van Uniper (Rotterdam) en de Zuidelijke Dwarsweg (gemeente Zuidplas). Gezien de ruime afstand tot het plangebied treedt geen verslechtering op ten aanzien van het groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
- Rijksweg A20
Op ca. 650 m ten noordwesten van het plangebied is de rijksweg A20 gelegen, tussen knooppunt Terbregseplein en afrit 17 Nieuwerkerk aan den IJssel, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Aangezien het plangebied op meer dan 32 m van de weg is gelegen, vormen op grond van de ruimtelijke scheiding de PR10-6-risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geen belemmeringen voor het plan.
- N219
Op een afstand van ca. 1.190 m ten zuidoosten van het plangebied is de provinciale weg N219 aanwezig, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De N219 is niet opgenomen in het Basisnet weg. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geen belemmeringen voor het plan.
- Spoorlijn
Op ca. 575 m afstand ten zuidoosten van het plangebied is een spoorlijn gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied vormt deze spoorlijn geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar en kent voldoende ontvluchtingsmogelijkheden in verschillende windrichtingen. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende richtingen. De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam, dan wel is ondersteuning beschikbaar. Ter beperking van de effecten van een gifwolk zijn goedkope en voor de hand liggende maatregelen mogelijk, zoals het centraal en eenvoudig uitschakelbaar en afsluitbaar maken van ventilatievoorzieningen en luchtbehandelingsinstallaties. In de planregels is, mede op advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een uitschakelbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De ontwikkeling kan gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,9 μg/m³ PM10, 9,3 μg/m³ PM2,5 en 17 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Derhalve is een 'Quickscan Wet natuurbescherming' uitgevoerd (Nest Natuurinclusief, d.d. 6 april 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7).
Soortenbescherming
Voor strikt beschermde vissen, grondgebonden zoogdieren, ongewervelden, amfibieën en reptielen is geen geschikt habitat aanwezig door de kleinschaligheid van het terrein en de afwezigheid van (vervallen) bebouwing, open water met redelijke/goede waterkwaliteit en goed ontwikkelde onderwatervegetatie en specifieke waardplanten zoals sleedoorn. Bovendien zorgen honden(bezitters) op het veld en spelende kinderen in de struiken voor de nodige verstoring. Deze soortgroepen worden daarom verder niet behandeld in de Quickscan.
- Beschermde vogels
Tijdens het veldbezoek zijn geen vogels met een jaarrond beschermde nestplaats waargenomen. In het plangebied staat geen bebouwing en er zijn geen grote nesten aangetroffen. Het plangebied bevindt zich mogelijk in het grotere leefgebied van soorten als de sperwer, maar door de kleinschaligheid van het terrein en de aanwezigheid van hoogwaardiger foerageergebied in de omgeving wordt een negatief effect op voorhand uitgesloten. Het plangebied is geschikt als foerageergebied van huismussen. Door aanwezigheid van tuinen en perken in de directe omgeving heeft het plangebied geen functie als essentieel foerageergebied. Doordat dit geen essentiële functies betreft, is echter een overtreding van de natuurwetgeving niet aan de orde. Dit geldt ook voor vogels met jaarrond beschermde nestplaats en algemene broedvogels.
- Vleermuizen
Uit raadpleging van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) blijkt dat in de omgeving verschillende soorten zijn waargenomen (zoals de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Tijdens het veldbezoek zijn echter geen (sporen van) vleermuizen waargenomen. Daarbij kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen op voorhand worden uitgesloten door het ontbreken van bebouwing en bomen met holten in het plangebied. Een overtreding van de natuurwetgeving is niet aan de orde.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied, maar wordt door de aanwezigheid van tuinen, groenzones en open water (binnen 105 m) in de directe omgeving niet beoordeeld als 'essentieel foerageergebied'.
Een negatief effect op mogelijk foerageergebied en een mogelijke vliegroute kan evenwel niet op voorhand worden uitgesloten. Doordat dit geen essentiële functies betreft, is echter een overtreding van de natuurwetgeving niet aan de orde.
- Planten
Raadpleging van de NDFF leverde een waarneming van smalle raai op in de buurt van het plangebied. Deze soort leeft in pionierssituaties zoals akkerranden, spoorbermen etc. Dit habitat is in het plangebied niet aanwezig. Er zijn geen waarnemingen andere beschermde soorten bekend. Op grond hiervan is beoordeeld dat het plangebied geen betekenis heeft voor beschermde soorten planten. Een overtreding van de natuurwetgeving is niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten beschermde gebieden: Natura 200-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' op ca. 11,5 km en Natuurnetwerk Nederland (NNN) op ca. 1,7 km. De provincie Zuid-Holland kent voor NNN geen externe werking. Door de afstanden en tussenliggende barrières worden directe effecten op voorhand uitgesloten.
Het plangebied ligt ook niet in een weidevogelgebied. Toetsing aan gebiedenbescherming is niet nodig. De natuurwetgeving en het provinciale beleid worden niet overtreden door directe effecten.
Stikstofdepositie
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 44 appartementen. Aangetoond dient te worden dat het initiatief geen negatief effect heeft op de instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden. Derhalve is voor de voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening uitgevoerd door Buro SRO (16 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8).
Bij de gebruiksfase is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 158,4 voertuigbewegingen per etmaal. Omdat de appartementen gasloos worden gerealiseerd, zijn deze niet meegenomen in de berekening. Uit de berekening blijkt dat er voor de verschillende rekenpunten geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Voor de aanlegfase zijn de mobiele werktuigen die gebruikt worden voor de aanleg van de beoogde situatie ingevoerd. Daarnaast is ook het stationair draaien van vrachtwagens en het vervoer van personeel en materialen meegenomen in de berekening. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er voor de Natura 2000-gebieden geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het plan is uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.
Houtopstanden
De kap van bomen is wel onderdeel van de werkzaamheden, maar door de geringe hoeveelheid (minder dan 1 are) is toetsing aan het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.
Vrijstelling
Voor uitvoering van werkzaamheden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling ten aanzien van de volgende algemeen voorkomende beschermde soorten amfibieën en zoogdieren: Bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker, aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Een aantal van deze soorten, zoals de egel, komt naar verwachting voor in het plangebied, maar worden individueel niet behandeld in deze quickscan. De vrijgestelde soorten vallen wel onder de Algemene zorgplicht (zie hieronder).
Algemene zorgplicht
In het kader van zorgvuldige omgang met alle in het wild levende soorten, moet het opzettelijk verwonden of doden van dieren voorkomen worden om een overtreding van de zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) te voorkomen.
  • Behoud zoveel mogelijk van de aanwezige beplanting binnen het plangebied (met name bomen en struiken).
  • Werk bij het verwijderen van vegetatie van één kant af naar een (relatief) veilige richting om fauna de kans te geven zelfstandig te vluchten.
  • Snoeiafval en hopen stenen/puin direct afvoeren of in een container plaatsen. Deze hopen vormen geschikte broedplaatsen voor diverse soorten broedvogels en verblijfplaatsen voor bijvoorbeeld egels.
  • De gezonde bomen die vanwege het bouwplan en inrichtingsplan gekapt zijn en de 4 onterecht gekapte bomen worden gecompenseerd.
Daarnaast zijn er de volgende maatregelen ten aanzien van algemene broedvogels, waarbij een overtreding artikel 3.1 van de Wnb (als gevolg van wezenlijke verstoring of aantasting van vogelnesten) kan worden voorkomen door onderstaande voorzorgsmaatregelen:
  • Werkzaamheden buiten het globale broedseizoen (deze loopt van 1 maart tot 1 september) uitvoeren. Elk broedgeval is beschermd; ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet wezenlijk verstoord of aangetast dat het broedsel mislukt. Voor wezenlijke verstoring of aantasting van broedgevallen kan geen ontheffing van de Wnb worden verkregen.
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden en buiten het broedseizoen (indien nodig) struiken en andere beplanting rooien. De beste periode hiervoor is december t/m februari.
  • Als struiken en andere beplanting niet kunnen worden gerooid buiten het broedseizoen of als andere luidruchtige werkzaamheden in de buurt van de beplanting tijdens het broedseizoen plaatsvinden: voorafgaand aan het werk een broedvogelcontrole uitvoeren en een gebied van normaliter 20-70 meter (afhankelijk van de vogelsoort) rondom de bewoonde nesten tijdens de werkzaamheden ontzien.
  • Raadpleeg bij twijfel een ecoloog.
Conclusie
Gedurende het globale broedseizoen (1 maart - 1 september) moet rekening worden gehouden met algemene broedvogels door het nemen van voorzorgsmaatregelen. Verder moet rekening worden gehouden met grondgebonden zoogdieren met een vrijstelling in het kader van de zorgplicht. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op beschermde soorten zonder vrijstelling en beschermde gebieden. Het uitvoeren van nader onderzoek en een ontheffing Wnb wordt daarom niet nodig geacht. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologische beleidsadvieskaart
Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologie beleid opgesteld. De archeologische beleidsadvies kaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling op de in 2010 vastgestelde beleidsnota gezien dient te worden. In januari 2018 zijn nog enkele redactionele wijzigingen aan deze nota aangebracht. Op 16 februari 2022 is 'Partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel' vastgesteld. Dit vormt de juridische vertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid, waarvoor de vastgestelde archeologische beleidskaart de basis vormt.
Aan de hand van de archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Het gemeentelijk archeologisch beleid voorziet in vier categorieën, met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria.
Planspecifiek
De gronden hebben in de geldende 'Partiële herziening beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel' geen archeologische dubbelbestemming. Derhalve is het niet vereist om archeologisch onderzoek uit te voeren. Wel blijft in alle gevallen de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit houdt in dat wanneer bij bodemingrepen vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.9.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op ook op de lange termijn te voldoen aan de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater.
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
  • Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027.
  • Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027.
  • Water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoename is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
  1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².
  2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en
    kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.
  3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak.
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Waterplan Zuidplas
Het waterplan, een gezamenlijk project van de gemeente Zuidplas en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, is opgesteld om maatregelen te nemen die zorgen voor droge voeten en een goede waterkwaliteit in de gemeente Zuidplas. Dat laatste is belangrijk voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik.
Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. Ook de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid worden aangegeven in het waterplan.
In het waterplan wordt ingegaan op de bouwstenen: waterkwantiteit, waterveiligheid, waterketen en riolering, grondwater, oppervlaktewater en ecologie, beheer en onderhoud stedelijk water, waterbeleving en recreatie en water, en Ruimtelijke Ordening.

4.9.3 Watertoets

De watertoets omvat het afstemmingproces tussen de planontwikkelaar en de waterbeheerder. Het doel van deze afstemming is het element water een volwaardige plek te geven bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is nodig om eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor een betere waterhuishouding te benutten. De meest belangrijke onderdelen van de watertoets zijn: een advies van de waterbeheerder bij ruimtelijke ontwikkelingen en een waterparagraaf.
Planspecifiek
Watercompensatie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is eerder, in het kader van de Nota van Uitgangspunten, een voorlopige verhardingsbalans opgesteld. Daarbij is voor de verhardingstoename een compensatie-eis van 19,1% afgesproken met het Hoogheemraadschap (HHSK). Dit percentage is hoog – doorgaans ligt deze tussen de 5% en 20% – vanwege de relatief hoge verhardingsgraad van de polder en de beperkte maximaal toelaatbare peilstijging. Tevens moet de onderhavige locatie, doordat deze vanwege de periode van meer dan 10 jaar braak heeft gelegen, worden gezien als onbebouwd perceel.
Naar aanleiding van aanpassingen aan het ontwerp is de verhardingsbalans geactualiseerd. De onderbouwing van de verhardingsberekening wordt in de navolgende tabel en afbeelding weergegeven.
Oppervlaktebalans verharding
Verhardingstoename
Type oppervlakte Oppervlakte in m²
Toename verharding 1948
Waarvan waterdoorlatende verharding (693)
Overige verharding (1255)
Toename bebouwing (footprint) 1697
Totale toename 3645 m²
Verhardingsafname
Nieuw groen (naast parkeerplaatsen) 44 m²
Totale afname 44 m²
Berekening watercompensatie HHSK
Verschil verharding bestaand - nieuw 3601 m²
Vrijstelling 500 m²
Totaal mee te tellen verharding 3101 m²
Compensatie-eis 19,1 %
Te compenseren door open ontgraving (oppervlaktewater) 593 m²
afbeelding
Verhardingsberekening (bron: Waterpas Civiel Adviesbureau, 9 november 2023)
Uit de balans blijkt dat er ca. 3.645 m² aan verharding (incl. bebouwing) op openbaar en privaat terrein wordt toegevoegd. Daartegenover wordt er 44 m² aan nieuw groen gerealiseerd, op verschillende plekken naast de beoogde parkeerplaatsen. Ook kan conform de Waterschapsverordening van het Hoogheemraadschap 500 m² verhard oppervlakte worden vrijgesteld van compensatieplicht. Op basis van een compensatie-eis van 19,1% bedraagt de netto-compensatie hiermee afgerond 593 m² (3.101*0,191). Afgesproken is om een oppervlakte van 600 m² aan te houden. Deze compensatie zal conform de 'Beleidsregel Aanbrengen verhard Oppervlak 2024' van HHSK gecompenseerd worden door de realisatie (open ontgraving) van extra wateroppervlak. De compensatie wordt conform de afspraak met de HHSK gerealiseerd in het buitengebied.
Wanneer deze compensatie volledig zou worden aangelegd in de vorm van alternatieve waterberging (bijvoorbeeld een wadi/ droge greppel) dan dient deze gedimensioneerd te worden op een bui van 134 mm (T100 bui, WL2085, H+regio, center) minus de afvoernorm van 18 mm/dag op het oppervlakte-watersysteem. Doordat de berging binnen twee dagen weer leeg moet zijn (2*18mm), zou dit leiden tot 98 mm (134mm-36mm) berging. Dat geeft een benodigde bergingscapaciteit van (0,098m*1.900m²) 186 m³. Deze berging moet dan geloosd worden op het oppervlaktewatersysteem. Echter heeft het compenseren middels een wadi/ droge greppel niet de voorkeur, doordat deze wadi door het lage bodempeil (en daarmee de hoge grondwaterstand) direct vol zou komen te staan met grondwater en daarmee bij (hevige) regenval vrijwel direct zou overstromen. Wanneer (alsnog) wordt gekozen voor de aanleg van een wadi dan zou deze worden gekoppeld aan het regenwaterriool in de omliggende straten. Daar wordt hierna verder op ingegaan.
Waterafvoer en hevige regenval
Uit een gemeentelijke stresstest (zie Nota van uitgangspunten) is gebleken dat delen van de kernen gevoelig zijn voor hevige neerslag, dit is ook het geval in de straten rondom de Kamerlingh Onnes. Zo zal er bij een bui van 70 mm in 2 uur tot 30 cm aan water op de straten komen te staan. Ook is de conclusie getrokken dat bij extreme neerslag de Kamerlingh Onnesstraat, Zeemanstraat en de Zernikestraat onbegaanbaar zijn voor verkeer en hulpdiensten. Dit benadrukt de noodzaak om de buitenruimte en de bebouwing in de Kamerlingh Onnes robuust en klimaatbestendig in te richten.
Daartoe is het voornemen om de nieuwe woningen aan te sluiten op een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het afvalwater aangesloten wordt op het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater wordt waar mogelijk geïnfiltreerd in de bodem, de bebouwing omvat een groene rand met bomen en twee groene ruimten die ook kunnen dienen als waterberging. Vanwege de grondslag van het perceel is het echter niet mogelijk om al het hemelwater te bergen in het gebied en wordt het teveel geloosd via de koppeling van wadi’s aan het gemeentelijk rioolstelsel. Er worden voorts geen uitlogende materialen gebruikt.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van de planlocatie geen regionale en/of primaire waterkeringen aanwezig zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Aangetoond moet worden dat het initiatief verkeerskundig verantwoord is, in relatie tot de capaciteit van de aangrenzende wegen en het aansluitende wegenstelsel.
De ontwikkeling van 44 appartementen brengt verkeersbewegingen met zich mee. Om de verkeersgeneratie te bepalen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Het plangebied bevindt zich in 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk' gebied. In navolgende tabel staat de verkeersgeneratie conform de CROW-publicatie 381 weergegeven.
Soort woning Aantal CROW verkeersgeneratie Totale verkeersgeneratie
Huur, appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur)
44 3,6 (gemiddelde) 158,4
Totaal 44 158,4
De totale verkeersgeneratie die de bovengenoemde woningen met zich meebrengen bedraagt 158,4 verkeersbewegingen per etmaal. De planlocatie is ontsloten via de Kamerlingh Onnesstraat, de Zernikestraat, het Tinbergenpad en de Zeemanstraat. In de oude situatie was er ook sprake van verkeer ten behoeve van de schoolfunctie op de planlocatie. In deze context gaat het om een relatief geringe toename van het aantal verkeersbewegingen voor deze weg en kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige ontsluiting.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.10.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 5 november 2019 de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. Deze nota vervangt de Beleidsnota Parkeernormen uit 2013. Er is rekening gehouden met de nieuwe parkeerkencijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). Bovendien zet de nieuwe nota in op meer flexibiliteit in de toepassing van kencijfers en parkeernormen door meer gebiedsgerichte en meer doelgroep specifieke normen.
Planspecifiek
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte moet voor deze ontwikkeling in eerste instantie voldaan worden aan de Nota Parkeernormen 2019. Voor wat betreft het type woning is de norm voor sociale huur/middeldure huur van toepassing en het plangebied is gelegen in zone B. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2 per sociale huurwoning en 2,3 per middeldure huurwoning (inclusief 0,3 bezoekers aandeel). Verder is op verschillende momenten en door verschillende partijen (Commeo Mobiliteit, Goudappel en de Klankbordgroep) ingegaan op de parkeerbehoefte. Uiteindelijk heeft Commeo Mobiliteit het samenvattende rapport 'Toelichting parkeeronderzoeken en parkeeronderbouwing Kamerlingh Onnes' opgesteld (d.d. 31 mei 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9).
Voorgeschiedenis
Door Goudappel Coffeng zijn tussen 2018 en 2021 parkeeronderzoeken uitgevoerd, waarop op 11 mei 2023 een 'second opinion' volgde door Commeo Mobiliteit. De onderzoeken van Goudappel Coffeng en de second opinion van Commeo mobiliteit maken tevens onderdeel uit van de stukken van de Nota van Uitgangspunten (vastgesteld door de gemeenteraad in 2023). De second opinion richtte zich met name op het toetsen van de rapportages aan de Nota Parkeernormen 2019 van de gemeente Zuidplas en in het bijzonder op het toetsen van de parkeerbalans/-berekening, zoals die bijvoorbeeld door Goudappel Coffeng zijn vervaardigd en waar door de Klankbordgroep op is gereageerd. Het rapport geeft aanvullende informatie over de gehanteerde uitgangspunten en de totstandkoming van de uiteindelijke conclusie.
In het onderzoek is de parkeerbehoefte van Kamerlingh Onnes nader onderbouwd, rekening houdend met aanwezigheidspercentages in maatgevende periodes. De parkeervraag lag hierbij op 77,5 parkeerplaatsen. Met het gebruik van parkeerplaatsen in de openbare ruimte zouden er, op basis van het onderzoek van 11 mei 2023, afgerond 64 parkeerplaatsen in het plangebied nodig zijn. Daarnaast moesten 42 bestaande parkeerplaatsen worden gecompenseerd, omdat deze vanwege de ontwikkeling zouden worden opgeheven.
Het onderzoek van Commeo Mobiliteit van 11 mei 2023 richtte zich niet alleen op het oplossen van de parkeerbehoefte binnen de plangrenzen, maar keek ook naar de omgeving en ging ervan uit dat zolang de parkeerdruk niet boven de 85% uitkomt een deel van de parkeerbehoefte van het project in de bestaande omgeving ondergebracht zou kunnen worden. In dat geval zouden de loopafstanden conform de Nota Parkeernormen 2019 niet groter mogen zijn dan 150 m voor bewoners en 250 m voor bezoekers. Het onderzoek van Commeo Mobiliteit van 11 mei 2023 ging nog uit van het middelpunt van het plangebied. Op 30 oktober 2023 heeft Commeo Mobiliteit een nieuwe berekening gemaakt, die gebaseerd is op het bouwplan. Die berekening leidt ertoe dat er voor de bewoners binnen een loopafstand van 150 m 4 extra parkeerplekken in de bestaande omgeving meegeteld mogen worden. Ook is op basis van inzichten over de doelgroep de parkeernorm aangepast en is de parkeerberekening geactualiseerd in het rapport 'Toelichting parkeeronderzoeken en parkeeronderbouwing Kamerlingh Onnes' (d.d. 31 mei 2024). Het aantal te realiseren parkeerplaatsen komt hierbij in totaal uit op 105 (incl. de compensatie voor de 42 bestaande parkeerplaatsen). In het inrichtingsplan van het project wordt in dit aantal voorzien.
afbeelding
Overzicht parkeerplaatsen (bron: Gemeente Zuidplas, voorlopig ontwerp d.d. 3 juni 2024)
Bij 2 parkeerplaatsen worden deze voorzien van een laadpunt voor elektrische voertuigen en 2 parkeerplaatsen worden voorbereid op de plaatsing van een laadpunt. Ook worden er 2 parkeerplaatsen ingericht als invalideparkeerplaatsen.
Fietsparkeren
Voor wat betreft het fietsparkeren zal worden voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019. Hiertoe worden in het project voldoende individuele bergruimten gecreëerd voor het stallen van (elektrische) fietsen. Tevens worden in de buitenruimte, aan verschillende zijden van het plangebied, 3 plekken ingericht als fietsenstallingen.
Het aantal scootmobielplekken is minimaal 10% van het aantal woningen, wat neerkomt op minimaal 5 stallingsplaatsen. Het wordt mogelijk om scootmobielen brandveilig te stallen.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de gemaakte afspraken ten aanzien van de van toepassing zijnde parkeernormen. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.

4.11 Niet Gesprongen Explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit de WOll-tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is dan ook niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Conclusie
Uit onderzoek naar NGE blijkt dat er geen belemmering is voor het voorgenomen initiatief.

4.12 Duurzaamheid

Het belangrijkste doel uit het Klimaatakkoord is de CO2-uitstoot in 2030 met 49% verminderd ten opzichte van 1990. In 2050 is de uitstoot van broeikasgassen zelfs met 95% afgenomen. Om de klimaatdoelen voor 2030 te behalen moet het tempo van verduurzaming omhoog.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het voorliggende initiatief.
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van €1,0 / m² bvo.
Provinciaal energiebeleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
GPR Stedenbouw
Ten behoeve van de inrichting van de openbare ruimte is er GPR Stedenbouw. Dit komt nader aanbod bij het Inrichtingsplan.
Planspecifiek
Uit toelichting paragraaf 3.3.3 blijkt dat het voorgenomen plan past binnen het 'Programma Duurzaamheid en Klimaatadaptatie' van de gemeente Zuidplas. Daarnaast zullen de woningen voldoen aan de BENG-normen en energieneutraal zijn en zal er gebruik gemaakt worden van duurzame installaties, goede isolatie en duurzame materialen. Ook wordt Warmte Koude Opslag (WKO) toegepast met koeling in de zomer.
Gestreefd wordt naar energieneutraal om de CO2-emmissie te minimaliseren, de energievoorziening is conform het bouwbesluit gasloos. De woningen worden energieneutraal ingericht door voldoende zonnepanelen (PV) op het dak te plaatsen. De daken van de woningen worden aangewend voor deze zonnepanelen ofwel voor (of in combinatie met) waterberging/groene daken, om het initiatief zo klimaatneutraal en klimaatadaptief mogelijk in te richten. Bovendien wordt bezien of kan worden voldaan aan de TOjuli-eis voor het risico qua temperatuuroverschrijding.
Om wateroverlast in de woning te voorkomen was het aanvankelijk de bedoeling om het vloerpeil van de bebouwing minimaal 10 cm hoger te laten liggen dan omliggend maaiveld. Echter is dit niet meer nodig, door de toekomstige aanleg van een regenwaterriool in de omliggende straten. Voorts worden hitte absorberende (bouw)materialen zoveel mogelijk beperkt. Zoals eerder aangegeven in toelichting paragraaf 4.9.2 worden de bebouwing en buitenruimte in de Kamerlingh Onnes zo robuust en klimaatbestendig mogelijk ingericht. Beoogde wordt om de woningen aan te sluiten op een gescheiden rioleringsstelsel, het hemelwater te infiltreren in de bodem, de bebouwing te voorzien van een groene rand met bomen en twee groene ruimten die gedeeltelijk kunnen dienen als wadi/waterberging en (aan de randen van het plangebied) het water deels op te vangen door waterdoorlatende verharding van parkeerplaatsen. Zodoende biedt de groene inrichting voldoende mogelijkheden om het regenwater op te vangen bij zware weersomstandigheden.
Het plangebied wordt buiten de footprint grotendeels groen ingericht, rekening houdend met de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen, zoals aangegeven in de 'Kansenscan natuurinclusief bouwen' (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). De haag aan het Tinbergenpad blijft behouden. Zoals hiervoor besproken in toelichting paragraaf 2.3 worden verwijderde bomen gecompenseerd door herplanting op dezelfde locatie (en indien niet mogelijk in hetzelfde gebied), mede om hittestress te beperken. Zo zullen de groene ruimten dienen als semi-openbare groene (ontmoetings-)plekken.

4.13 Bezonning

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij wijziging van een planologische situatie, bijvoorbeeld ten behoeve van nieuwbouw, in het besluit gemotiveerd te worden of de wijziging ruimtelijk acceptabel is. De wet gebruikt hiervoor de term goede ruimtelijke ordening, waarbij voor plannen binnen een stedelijke omgeving een beperkte verslechtering acceptabel wordt geacht.
Afhankelijk van de opgave kan het wenselijk zijn om een bezonningsstudie uit te voeren, waarmee inzicht wordt verkregen of er sprake is van schaduwhinder en zo ja, in welke mate. Voor zowel de toepassing als de inhoud van een bezonningsstudie bestaat geen directe wettelijke basis. Voor de inhoud wordt landelijk veelal gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘TNO-norm’, een richtlijn of er sprake is van voldoende en goede bezonning. De TNO-norm bevat een aantal uitgangspunten voor de mate van bezonning en tijdstippen die algemeen gehanteerd worden.
Er is een lichte en een strenge TNO-norm geformuleerd. Landelijk wordt enkel de lichte norm gehanteerd. De norm wordt alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Om die reden blijven noordgevels buiten beschouwing, omdat deze gevels nooit direct zonlicht ontvangen. De normen zijn in principe gericht op de bezonning door een raam in de woonkamer. Zo houdt de lichte TNO-norm in dat er sprake is van voldoende bezonning bij ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag, in de periode van 19 februari tot 21 oktober en gemeten in de woonkamer op de begane grond, aan de binnenkant van het raam in het midden van de vensterbank. De normen zijn ook te gebruiken om te bepalen of er voldoende bezonning is op balkons, tuinen en/of andere buitenruimtes, maar hiervoor geeft de TNO-norm geen ijkpunten.
Planspecifiek
Om te beoordelen of de wijziging van de planologische situatie ruimtelijk acceptabel is, is door Buro SRO een bezonningsstudie uitgevoerd (rapport d.d. 9 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10).
Afhankelijk van het tijdstip veroorzaakt de nieuwe planologische situatie, na plaatsing, verslechteringen (zichtbaar met een rode kleur in het rapport) ten opzichte van de huidige planologische situatie. Hierna volgt per straat een samenvattende conclusie.
Zeemanstraat
De nieuwe planologische situatie leidt tot een (beperkte) verslechtering van de bezonningsituatie (voor de noordoostelijke gevels) van de woningen aan de Zeemanstraat. In oktober om 9.00 uur is er op een iets groter deel van gevels op de begane grond sprake van schaduw. In december is er geen sprake van een verslechtering. Omdat de leefruimte van de woningen zich bevindt op de eerste verdieping en de beperkte verslechtering alleen de begane grond betreft is er hier geen sprake van een verslechtering voor de leefruimten van deze woningen.
De woningen voldoen zowel in de huidige als de toekomstige situatie aan de lichte TNO-norm.
Kamerlingh Onnesstraat
De nieuwe planologische situatie leidt tot een verslechtering van de bezonningsituatie. Gedurende de maanden september t/m maart is er extra schaduwhinder op delen van de gevels van de woningen aan de Kamerlingh Onnesstraat. Ondanks de toename aan schaduwhinder wordt er voldaan aan 2 uur bezonning per dag op de beschouwde gevels. Daarmee wordt er voldaan aan de lichte TNO-norm.
Tinbergenpad
De nieuwe planologische situatie leidt tot een verslechtering van de bezonningsituatie (voor de noordwestelijke gevels) van de woningen aan het Tinbergenpad. Gedurende de maand juni treedt er in de avond schaduwhinder op voor delen van de woonbebouwing van drie woningen, in oktober is dit enkel voor één woning (van deze woningen) het geval. Voor twee van de drie woningen betreft de verslechtering uitsluitend de bergingen die zich voor deze woningen bevinden en niet de leefruimte van de woning daarachter. Voor één woning betreft het wel de leefruimte. Ondanks de toename aan schaduwhinder wordt er voldaan aan 2 uur bezonning per dag op de beschouwde gevels. Daarmee wordt er voldaan aan de lichte TNO-norm.
Zernikestraat
De nieuwe planologische situatie leidt tot een verslechtering van de bezonningsituatie. In oktober treedt op delen van een gevel van een woning in de Zernikestraat in de ochtend extra schaduwhinder op. In december is dit in de ochtend en de middag het geval. Ondanks de toename aan schaduwhinder wordt er voldaan aan 2 uur bezonning per dag op de beschouwde gevel. Daarmee wordt er voldaan aan de lichte TNO-norm.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat in alle omringende straten van het plangebied kan worden voldaan aan de lichte TNO-norm. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect bezonning geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingen

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Zuidplas. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
De groenzones in het plangebied zijn veiliggesteld via de bestemming 'Groen'. De gebruikelijke gebruiksmogelijkheden worden geboden, plus de mogelijkheid voor gemeenschappelijke tuinen. Er zijn in verband met de bestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals terreinafscheidingen en lichtmasten.
Verkeer - Verblijfsgebied
Ten behoeve van de ontsluiting en parkeerplaatsen wordt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gehanteerd. Binnen deze bestemming zijn bijvoorbeeld ook groenvoorzieningen en straatmeubilair e.d. toegelaten. Er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten e.d. toegelaten.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde woningen, uitsluitend in de vorm van huurwoningen. Daarnaast zijn binnen de bestemming gemeenschappelijke ruimten en groepsruimten toegelaten. Tevens worden de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven geboden.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, waarbij ook de woningtypologie (gestapeld), het maximum aantal wooneenheden en de maximum bouwhoogten zijn vastgelegd. Daarnaast zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegelaten. Tevens is het aandeel sociale huurwoningen vastgelegd.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor uitschakelbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de kwaliteit van de binnenlucht bij een externe calamiteit.
Enkele overige regelingen
In de Algemene regels is een regeling voor het parkeren opgenomen, met een verwijzing naar de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019'. Op grond hiervan wordt veiliggesteld dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Het gaat voorts ook over het voorzien in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.
Tevens is onder de Algemene gebruiksregels een regeling opgenomen die regelt dat uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het Beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bouwplan. Er worden immers woningen mogelijk gemaakt. De gemeente is eigenaar van de gronden en verzorgt de nieuwe invulling, waarbij een woningcorporatie wordt aangehaakt.
Met de koper van het bouwperceel wordt een koopovereenkomst gesloten. De daarin overeengekomen grondprijs geeft een deel van de dekking van de grondexploitatie van de gemeente. De gemeente zorgt uit eigen middelen voor een sluitend saldo van de grondexploitatie.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt vervolgens met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Participatie

In 2 perioden hebben zich participatiemogelijkheden voorgedaan. Gedurende de periode van 2018-2021 zijn er bewonersbijeenkomsten en (overleggen met) klankbordgroep bijeenkomsten georganiseerd. Voorts zijn er in de periode van 2021-2023 wederom een aantal overleggen met de klankbordgroep georganiseerd.
Periode 2018-2021
In de periode 2018-2021 hebben de gemeente en beoogd ontwikkelaar Woonpartners een brede bewonersbijeenkomst en negen klankbordgroep bijeenkomsten georganiseerd. Ook werden er twee bestuurlijke overleggen met de klankbordgroep gevoerd. Daarnaast werden er meerdere memo’s opgesteld met beantwoording van vragen/opmerkingen van de klankbordgroep. Deze memo’s gingen o.m. over de volgende onderwerpen: parkeersituatie, duurzaamheid, de hoogte van de nieuwbouw en afstand tot de huidige bebouwing, de verbetering van de privacy-situatie en de stedenbouwkundige varianten.
Naar aanleiding van de feedback van bewoners, ondermeer naar aanleiding van opmerkingen over het parkeren, wijzigingen verwerkt in de tekeningen. Het aantal woningen is teruggebracht van 50 naar 44 en met de plaatsing van bouwdelen van 2 en 3 lagen is, uitgaande van het programma van 44 woningen, gepoogd zo veel mogelijk rekening te houden met de omgeving.
Klankbordgroep periode 2021-2023 (26 augustus 2021, 15 december 2021, 1 februari 2023 en 6 maart 2023)
Op verschillende momenten hebben zich tussen (voormalig) wethouder, (voormalig) gemeentelijk projectleiders en de klankbordgroep overleggen plaatsgevonden, onder meer over stedenbouwkundige varianten. Partijen zijn op een overleg op 15 december 2021 niet tot dezelfde voorkeur gekomen. Vanuit de klankbordgroep is een aantal bezwaren geuit, onder meer over de te massale omvang van het aantal woningen, de parkeerplaatsen, de galerijontsluiting en het niet opvolgen van afgesproken aanpassingen met bestuurders en gebrekkige kennisoverdracht tussen projectleiders.
Afgesproken werd dat de kwestie nog eens bestuurlijk besproken zou worden en dat is op 6 maart 2023 gedaan. De uitkomst hiervan is echter dat wordt vastgehouden aan het door de gemeente beoogd programma. Vervolgens heeft op 20 maart 2023 een terugkoppeling plaatsgevonden naar de klankbordgroep voordat de 'Nota van Uitgangspunten' is afgerond en in besluitvorming genomen is.
Periode 2023: bewoners
Nadat het project in 2023 werd hervat, vond er op 17 april 2023 een inloopavond plaats voor de bewoners van de wijk Dorrestein. Tijdens deze avond werd het plan voor woningbouw aan de bewoners getoond en konden zij de concept-Nota van Uitgangspunten inzien. Er werden goede discussies gevoerd, nieuwe ideeën verkregen en duidelijk werd waarvoor wel/geen draagvlak leeft. Tot slot konden bewoners hun mening en ideeën ook schriftelijk delen door ter plekke een reactieformulier in te vullen of later in te sturen. De ontvangen reacties zijn meegenomen in de besluitvorming over de aanpassingen die in de Nota van Uitgangspunten zijn doorgevoerd. Om aan de zorgen over vermindering van privacy tegemoet te komen worden in het bouwplan geen balkons aan de noordwest- en zuidwestgevels gemaakt. Voor de aanpak van participatie geldt binnen de gemeente Zuidplas het zgn. Kader Participatie (en participatieladder) als leidraad. Het participatieniveau “informeren en raadplegen” is het uitgangspunt voor de (verdere) participatie in dit project. Communicatie en participatie is een dynamisch proces dat wordt afgestemd op de fasen van het project en tussentijds wordt bijgesteld.

7.3 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners.
Er zijn 2 vooroverlegreacties binnengekomen, namelijk van Veiligheidsregio Hollands Midden en van Hoogheemraadschap van Schieland. In de Nota zienswijzen en overlegreacties zijn de vooroverlegreacties samengevat en voorzien van een reactie van gemeentewege. Tevens is aangegeven of de vooroverlegreactie leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De nota is als bijlagen bij toelichting, bijlage 11 opgenomen.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kamerlingh Onnes' heeft vanaf donderdag 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen.
Er zijn 7 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.
In de Nota zienswijzen en overlegreacties zijn de ingediende zienswijzen samengevat. Tevens is de reactie van gemeentewege hierop opgenomen en is aangegeven of het leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De nota is als bijlagen bij toelichting, bijlage 11 opgenomen.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet.
Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een ontheffing.
Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.