Leliestraat 88
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 20-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Schoollocatie Leliestraat 88 Moordrecht' van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpLeliestr88Mrd-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan 'Schoollocatie Leliestraat 88 Moordrecht' bestaande uit de verbeelding(en) met nummer NL.IMRO.1892.BpLeliestr88Mrd-Va01;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.9 achtergevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
- a. indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
- 1. de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- b. indien het percentage een bouwperceel betreft:
- 1. een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
- 2. dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
1.26 kunstwerken:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.27 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.28 perceelsgrens:
grens van een perceel;
1.29 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.31 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.32 voorgevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.33 voorzieningen van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.34 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.35 zijgevel
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- b. water;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. toegangspaden en in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parkeervoorzieningen;
- b. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
en de daarbij behorende:
- c. voet- en fietspaden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. voorzieningen van openbaar nut;
- g. straatmeubilair;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder begrepen consumentenvuurwerk;
- d. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
- e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. bermen en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', is recreatief gebruik toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonarken.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. per woning minimaal één parkeervoorziening;
- e. voetpaden;
- f. ter plaate van de aanduiding 'bijgebouwen' één bijgebouw per woning;
- g. water;
- h. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming 7.3.1 op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:
- a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – af te wijken van dit plan voor :
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied;
- c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
12.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Schoollocatie Leliestraat 88 Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In de zomer van 2015 zijn de scholen aan de Middelweg 62 en de Leliestraat 88 in Moordrecht verhuisd naar de brede school "Het Turfhuis" in de Brinkhorst te Moordrecht. De verlaten schoollocaties zijn beschikbaar voor herontwikkeling.
Op 4 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas unaniem ingestemd met een motie inzake zorginitiatieven uit de samenleving. Door middel van deze motie is het college opgedragen om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan initiatieven op het gebied van zorg die vanuit de samenleving worden aangedragen.
Stichting Ouderinitiatief de Zuidplas is zo'n initiatief. Deze stichting heeft in 2013 de gemeente gevraagd of er in Moordrecht mogelijkheden zijn voor de huisvesting van jongeren met verstandelijke beperking of jongeren met meervoudige beperkingen. Met het vrijkomen van de schoollocatie aan de Middelweg 62 is er ruimte voor de huisvesting van de stichting op een centrale locatie in het dorp. Ten behoeve van de financiële haalbaarheid van het project hebben de gemeente Zuidplas en Van Wijnen Projectontwikkeling West tevens de voormalige schoollocatie aan de Leliestraat 88 betrokken bij het project.
Met de herontwikkeling van de voormalige schoollocaties wordt beoogd om uitvoering te geven aan de genoemde motie uit de raad.
Voor de locatie aan de Leliestraat zijn twaalf rijwoningen voor de particuliere verkoop voorzien.
1.2 Gekozen Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twaalf rijwoningen voor de particuliere verkoop mogelijk. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen aan de Leliestraat 88 in Moordrecht. De locatie ligt in het oostelijk deel van Moordrecht en wordt aan de noordzijde begrensd door de Leliestraat en in het zuiden door de ijsbaan van de Moordrechtse IJsclub.
Afbeelding 1.1 - Locatie en begrenzing voormalige schoollocatie Leliestraat 88
1.4 Vigerend Plan
Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:
- Moordrecht Oost 2013, dat is vastgesteld op 14 mei 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige planologische en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Planologische Situatie
In de huidige situatie is er een schoolgebouw gevestigd aan de Leliestraat 88 dat is gebouwd in de jaren '70. De locatie ligt in het oostelijk deel van de kern Moordrecht waar het bebouwingspatroon is afgestemd op het strokenverkavelingslandschap, haaks op de Hollandse IJssel. Het gebied ligt door inklinking enkele meters lager dan de rivier.
Ten noorden van het plangebied zijn rijwoningen twee lagen plus een kap aanwezig en ten oosten ligt er een appartementencomplex van startersappartementen met vier bouwlagen. De zuidzijde van het plangebied grenst aan water dat in de winter de functie van ijsbaan heeft, en aan de westzijde zijn meergezinswoningen van drie bouwlagen gelegen.
Op een afstand van circa 80 meter van het plangebied loopt de Hollandse IJssel, die vanuit het plangebied niet zichtbaar is vanwege de aanwezige dijk.
Afbeelding 2.1 - Voormalig schoolgebouw Leliestraat 88 (bron: Bing maps)
2.2 Nieuwe Situatie
2.2.1 Stedenbouwkundig beeld
Voor de Leliestraat 88 is een programma voorzien bestaande uit twaalf rijwoningen voor de particuliere verkoop. Deze woningen zijn, gezien de verwachte prijsstelling, geschikt voor zowel starters op de woningmarkt alsook jonge gezinnen.
De locatie ligt aan het water van de ijsbaan en aan de rand van een modale wijk. De invulling van het plan bestaat uit rijwoningen van twee bouwlagen plus een kap met de achtertuin aan het water. Hiervoor dient de huidige waterlijn recht getrokken te worden. Aan de voorzijde van de woningen zijn bergingen op eigen terrein voorzien alsmede minimaal één parkeerplaats per woning op eigen terrein. De overige parkeerplaatsen zijn aan de overzijde van de straat gepositioneerd.
Afbeelding 2.2 - Schetsimpressie Leliestraat 88
De gemeente en projectontwikkelaar Van Wijnen hebben gezamenlijk een stedenbouwkundig concept ontwikkeld. In afbeelding 2.3 is het concept weergegeven.
Afbeelding 2.3 - Stedenbouwkundig concept
2.2.2 Verkeer en parkeren
Het plangebied is voor verkeer bereikbaar vanaf de Crocusstraat. De nieuwe ontwikkeling krijgt één ontsluitingsweg richting de Crocusstraat.
Op basis van de CROW-publicatie 317 is de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend. Het plangebied ligt in een matig stedelijk gebied en in de rest bebouwde kom volgens de Beleidsnota Parkeernormen van de gemeente Zuidplas. Het gemeentelijk parkeerbeleid van Zuidplas gaat uit van toepassing van de bovenkant van de bandbreedte van de van toepassing zijnde CROW-norm. Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen kan het college gemotiveerd afwijken van de hoogste normering.
Verkeersgeneratie
Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van twaalf rijwoningen. De CROW-norm voor een koopwoning, een tussen- of hoekwoning is minimaal 6,7 en maximaal 7,5 motorvoertuigen per etmaal. Er wordt uitgegaan van de hoogste norm. De verkeerstoename komt hierdoor op 90 motorvoertuigen per etmaal.
Dit aantal vormt voor een verantwoorde verkeersafwikkeling geen probleem.
Parkeren
De CROW-norm voor koopwoningen, een tussen- of hoekwoning is minimaal 1,5 parkeerplaats en maximaal 2,3 parkeerplaats per woning.
In afwijking van het gemeentelijk beleid wordt er bij onderhavige ontwikkeling uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per woning, gezien de binnenstedelijke herontwikkeling. De Leliestraat 88 ligt in het centrum van Moordrecht. Een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning is weliswaar lager dan de maximale norm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, maar is voor een centrumgebied nog steeds gunstig. Bovendien blijkt uit een parkeerdrukmeting uit 2014 dat de nachtelijke parkeerdruk op 84% ligt. Er is dus capaciteit beschikbaar. Tegen deze achtergrond is het hanteren van een lagere parkeernorm op deze locatie acceptabel.
Onderhavige ontwikkeling bestaat uit twaalf rijwoningen, met 2 parkeerplaatsen per woning komt dit uit op minimaal 24 parkeerplaatsen. Ten behoeve van deze ontwikkeling worden 6 bestaande parkeerplaatsen opgeheven. Deze parkeerplaatsen moeten worden gecompenseerd. Per woning dient er minimaal één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn. Overeenkomsting de CROW mag deze parkeerplaats op eigen terrein in de parkeerberekening slechts voor 0,8 worden meegerekend. Hierdoor moeten 3 parkeerplaatsen extra worden gerealiseerd in het openbaargebied. Dit betekent dat naast de 12 parkeerplaatsen op eigen terrein in totaal 21 parkeerplaatsen in het openbaar gebied moeten worden aangelegd. Hieraan voldoet het plan.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijbeleid en het mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen in het Barro.
3.1.2 Conclusie
Er is bij de voorgenomen planontwikkeling geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid, zodat het bestemmingsplan zonder belemmeringen kan worden vastgesteld.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd.
In de visie staan vier rode draden centraal:
- Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden;
- Het vergroten van de agglomeratie;
- Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Het bevorderen van de transitie naar een water en energie-efficiente samenleving.
De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
3.2.2 Verordening ruimte
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor de toetsing van de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Bij onderhavig planontwikkeling gaat het om de sloop van een voormalig schoolgebouw en de nieuwbouw van twaalf rijwoningen koop.
- 1. Het onderhavige project is in de regionale projectenlijst woningbouw opgenomen. Bij brief van 25 september 2014 (zie Bijlage 1) heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland daarnaast te kennen gegeven dat door aanvaarding van de regionale woonvisie de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 is doorlopen.
- 2. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De voormalige schoollocatie wordt geherstructureerd om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Derhalve wordt er aan trede 2 van de ladder voldaan.
- 3. Gezien het feit dat voldaan wordt aan trede 2, behoeft geen motivatie van trede 3 gegeven te worden. Niettemin kan worden opgemerkt dat het plangebied centraal in Moordrecht gelegen is, op loopafstand van het centrum. De locatie is per auto goed bereikbaar en is gelegen in de nabijheid van meerdere haltes van buslijn 190 die rijdt tussen station Gouda en Rotterdam Alexander. De locatie is derhalve passend ontsloten.
Onderhavig bestemmingsplan is daarmee in lijn met de Verordening Ruimte.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013-2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.
Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.
De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio. De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen na de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.
Op 24 april 2014 heeft de provincie laten weten aan het ISMH dat de provincie de notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' en de bijlagen als kader aanvaardt voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 2, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012. In november 2015 heeft de provincie dit nogmaals bestendigd door ook de actualisatie van het woningbouwprogramma te aanvaarden
3.3.2 Conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen dit regionale beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Afbeelding 3.1 - Uitsnede structuurvisie Zuidplas
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als "Dorp of buurtschap" onder het aspect wonen. De dorpen worden beschreven als levendige woongemeenschappen, waarvandaan het buitengebied goed bereikbaar is. Moordrecht kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie en een rijk verenigingsleven.
Zuidplas is ook in de komende decennia een groeigemeente, een ambitie die voortkomt uit zowel de eigen als de (boven)regionale behoefte. Binnen de dorpen is er sprake van een bevolking die verandert. Dit vraagt om passende woonvormen zoals onder andere nultredenwoningen. Bij de bouw van nieuwe woningen voor de (boven)regionale behoefte richt de gemeente zich vooral op de jongere en oudere gezinnen die in dit deel van de Randstad werkzaam zijn. Daarnaast wil de gemeente een aantrekkelijke woonomgeving zijn voor jongeren die na hun studietijd terugkeren.
Bij dorpsuitbreidingen is het belangrijk om de sociale cohesie en de kleinschaligheid van het dorp te behouden, hierbij dient rekening gehouden te worden met woningbouw. Daarnaast ziet de gemeente woningbouw als een van de bouwstenen voor het in stand houden van het voorzieningenniveau.
De ontwikkeling van de twaalf koopwoningen voor starters sluit aan bij het beleid van de gemeente Zuidplas, namelijk kleinschalige woningbouw en focus op jongere gezinnen. Daarnaast draagt de bouw van de woningen bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau van het dorp.
Onderhavige planontwikkeling past hiermee binnen de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
3.4.2 Woonvisie Zuidplas
Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: "Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas". Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.
Leidraad in de woonvisie is de variant "autonoom +", waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd.
De herontwikkeling van de voormalige schoollocatie tot woonlocaties past binnen de bovengenoemde visie. De beoogde woningbouw wordt binnenstedelijk gerealiseerd en draagt daarmee bij aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Moordrecht. De bouw van rijwoningen aan de Leliestraat draagt daarnaast bij aan de doorstroming vanuit de huursector en kleinere koopwoningen en hiermee wordt verhuizen naar een grotere woning binnen de eigen woonomgeving mogelijk gemaakt.
3.4.3 Welstandsnota
De welstandsnota Zuidplas (vastgesteld op 5 maart 2013) is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zuidplas is geregeld en staan uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
De locatie Leliestraat 88 ligt in welstandsvrij gebied en wordt daarmee niet getoetst op welstandsaspecten. Dat neemt niet weg dat er wel aandacht moet zijn voor een passende invulling op de locatie.
3.4.4 Beleidsnota Parkeernormen
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de "Beleidsnota Parkeernormen" vastgesteld. De gemeente Zuidplas kent een gemiddelde dat meer dan 10% hoger ligt dan het landelijk gemiddelde; een hoge autodichtheid. Deze hoge autodichtheid leidt tot een hoge parkeerdruk. Als basis voor de bepaling van de parkeernormen hanteert de gemeente de CROW-richtlijnen. De parkeernormen zijn langjarige ervaringscijfers en drukken de parkeerbehoefte van een functie uit in een aantal parkeerplaatsen per functie-eenheid. De kencijfers van het CROW geven voor de verschillende functies altijd een bandbreedte tussen minimale en maximale parkeerbehoefte. Vanwege de hoge parkeerdruk binnen de gemeente Zuidplas als gevolg van de hoge autodichtheid wordt als uitgangspunt de maximale parkeernorm gehanteerd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bandbreedte gemotiveerd af te wijken van de maximale parkeernorm, zoals bij onderhavige ontwikkeling gebeurd.
3.4.5 Leidraad Inrichting Openbare Ruimte
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Om bewuster en gerichter om te gaan met ruimtelijke kwaliteit is een document opgesteld waarin de kwaliteitseisen met betrekking tot de openbare ruimte gebundeld zijn. Dat document is de 'Leidraad Inrichting Openbare Ruimte' (LIOR) en is op 18 juni 2013 door burgemeester en wethouders geaccordeerd.
Aanpassingen in het openbaar gebied als gevolg van een herontwikkeling zullen aan de LIOR worden getoetst. De eisen in de LIOR zijn kaderstellend en de hardheid is per eis aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:
W = Wettelijke eisen: hiervan kan niet worden afgeweken;
R = Richtlijnen: hiervan kan niet worden afgeweken, tenzij het college de afwijking goedkeurt;
A = Aanbevelingen: hiervan kan in overleg met de gemeente worden afgeweken.
3.4.6 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Beleid
4.1.1 Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
4.1.2 Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
4.1.3 Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
4.1.4 Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
4.1.5 Waterbeheerplan
Het plangebied ligt binnen het gebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 25 november 2016 het ontwerp-Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. Het hoogheemraadschap staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies, daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
4.1.6 Waterplan gemeente Zuidplas
Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewater-, rioolsysteem en het (ondiepe) grondwater in de gemeente Zuidplas. Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. De gemeente Zuidplas wil een robuust en gezond watersysteem dat past in het gebied en dat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De visie is onderverdeeld in vijf thema's:
Waterkwantiteit en veiligheid: Het watersysteem is veilig voor wateroverlast en overstromingen, de primaire en regionale waterkeringen voldoen wat betreft hoogte en de stabiliteit aan de vigerende normen. Daarnaast is is er voldoende waterberging en transportcapaciteit aanwezig.
Grondwater: Grondwateroverlast en -onderlast wordt voorkomen door afstemming en samenwerking van verschillende partijen.
Waterkwaliteit en ecologie: De KRW-waterlichamen in het gebied hebben uiterlijk in 2027 een goed ecologisch potentieel bereikt. In de kernen wordt de ecologische ambitie afgestemd op de gebiedseigenschappen en ecologische potenties.
Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud vindt doelmatig plaats en wordt ingezet ter ondersteuning van de waterdoelen vanuit de andere waterthema’s.
Beleving en recreatie: Voor de gebruikers van het gebied is een gezond, groen en veilig klimaat ontstaan. Water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving en maakt wonen, werken, en recreëren aantrekkelijker in het plangebied.
4.2 Bestaande Situatie
4.2.1 Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem binnen het plangebied uit veen. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt.
4.2.2 Oppervlaktewater
Direct in het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De dichtstbijzijnde watergang is de Hollandse IJssel ten zuiden van het plangebied, dit is een primaire waterkering. Daarnaast grenst het plangebied in het zuidwesten aan water, dat in de winter dienst doet als ijsbaan.
4.2.3 Waterkeringen
De Hollandse IJssel ten zuiden van het plangebied is een primaire waterkering. Zowel de kernzone als de beschermingszone van de waterkering vallen buiten het plangebied.
Afbeelding 4.1 - Waterkering
4.2.4 Riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
4.3 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is er sprake van een afname van het verhard oppervlakte. In de huidige situatie is er circa 2.400 m2 aan verharding aanwezig. In de nieuwe situatie wordt dit circa 1.800 m2. Er is sprake van een afname van circa 600 m2 verhard terrein, hierdoor verbetert de situatie.
Wel is er op dit moment een betonnen speelterrein aanwezig waaronder ruimte is voor waterberging. Deze ruimte voor waterberging maakt plaats voor tuinen. De tuinen bij de woningen zijn minder diep dan het voormalige schoolplein; hierdoor neemt de hoeveelheid waterberging niet af en is compensatie niet nodig.
4.4 Conclusie
Bij de voorgenomen planontwikkeling binnen onderhavig plangebied wordt rekening gehouden met alle relevante wateraspecten. Er zijn vanuit dat oogpunt geen beperkingen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende borgt.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.
5.2.2 Onderzoek
Het plangebied Leliestraat 88 te Moordrecht ligt volgens de archeologische beleidskaart van gemeente Zuidplas in drie verschillende verwachtingsgebieden; gebieden met een zeer hoge, hoge of lage archeologische verwachting.
Afbeelding 5.1 - Uitsnede uit de archeologische beleidskaart. De rode contour geeft het plangebied weer.
Op basis van de beleidsadvieskaart is dit vertaald in het volgende beleid:
- Zeer hoge archeologische verwachting (bruin; op basis van historische elementen): archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 50 m² en bodemingrepen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
- Hoge archeologische verwachting (roze; op basis van de ligging binnen het historische ontginningslint): archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 100 m² en bodemingrepen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (geel) is in 2013 afgesproken dat er geen onderzoeksverplichting meer geldt.
Het plan
Het plan bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van 12 rijwoningen. Exacte tekeningen en uitwerkingsplannen zijn nog niet bekend.
Archeologie in relatie tot het plangebied
Tot op heden zijn in het plangebied geen archeologische onderzoeken en/of waarnemingen bekend.
Het plangebied valt binnen een oud bewoningslint waar resten aanwezig kunnen zijn vanaf de late middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Het bewoningslint heeft een hoge archeologische verwachting. Binnen het bewoningslint worden restanten verwacht van voormalige oude boerderijen en huizen. Voor deze locaties en een zone eromheen geldt een zeer hoge verwachting op het voorkomen van archeologische sporen en resten. Op zo'n 30 meter ten zuiden van het plangebied lag een locatie waar de resten van een oude boerderij te verwachten waren, maar deze locatie is inmiddels geheel vergraven. In het algemeen worden archeologische vondsten en sporen binnen het bewoningslint verwacht binnen 1 meter onder het maaiveld.
Op historisch kaartmateriaal is te zien dat het plangebied tot eind jaren 1960 in gebruik was als weiland. Bebouwing was niet aanwezig. Rond 1968/69 is het terrein bouwrijp gemaakt. Hiervoor is waarschijnlijk een ophooglaag aangebracht.
In 2015 is door LievenseCSO een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie (LievenseCSO, rapportkenmerk 14M1268-A, d.d. 12 januari 2015). In het onderzoek is aandacht besteed aan de ontwikkeling van de locatie sinds 1936 (bijlage 10 van het rapport). Hieruit blijkt dat het plangebied eind jaren 1960 bouwrijp is gemaakt om hier de school te bouwen. Uit de resultaten van het milieukundig booronderzoek blijkt verder dat vanaf een diepte van 1 meter beneden maaiveld slib is aangetroffen. Dit wijst erop dat het plangebied bij de ontwikkeling is opgehoogd en/of dat het plangebied zelf ook onderdeel is geweest van een sloot of waterpartij.
5.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Op basis van het historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied onderdeel is geweest van ontginningsplas in De Zuidplas Polder. Om die reden worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de tweede helft van de 19e eeuw. Bij de bouw van de school zullen restanten van oude bebouwing verdwenen zijn. De archeologische verwachting kan naar beneden worden bijgesteld. Voor de herinrichtingsplannen is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Bestemmingsplan
Voor wat betreft de vaststelling van het bestemmingsplan wordt vooralsnog geadviseerd één dubbelbestemming Waarde-Archeologie op te nemen, voor de zone met een hoge archeologische verwachting. Onder de ophogingslaag kunnen namelijk nog sporen en vondsten bewaard zijn gebleven.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.3.1 Kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen "rustige woonwijk" of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
5.3.2 Planspecifiek
De woningen in de voorgenomen ontwikkeling zullen in een gebied komen te liggen waar in hoofdzaak woonfuncties zijn bestemd. Aan de overzijde van de ijsbaan en aan de Dorpsstraat zijn centrum functies aanwezig, hier worden detailhandel en kantoren tot maximaal milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. De bijbehorende richtafstanden van maximaal 30 meter worden echter ruimschoots gehaald.
5.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Bedrijven en milieuzonering staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.4 Bodem
5.4.1 Wet- en regelgeving
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door de Omgevingsdienst Midden-Holland kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Dit bodemonderzoek is ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
5.4.2 Onderzoek
In opdracht van OMDH is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Leliestraat 88 te Moordrecht, zie Bijlage 2.
Bodemopbouw
De bodem ter plaatse van de noordwestzijde van de locatie (schoolplein) bestaat over het algemeen uit een zandlaag van 1 meter gevolgd door een veenpakket van 1 meter. Vervolgens wordt zand aangetroffen, lokaal slibhoudend en op circa 2,3 meter beneden maaiveld wordt vervolgens een klei/veenlaag aangetroffen. Elders op de locatie bestaat de bodem vanaf maaiveld uit klei of een dunne zandlaag van 0,5 meter, gevolgd door klei.
Ter plaatse van de betonverharding wordt onder de verharding klei aangetroffen.
Het grondwater wordt rond 1,5 meter beneden maaiveld aangetroffen.
Grond
Uit de onderzoeksresultaten van het nader onderzoek blijkt dat in de bovengrond (0,0 – 0,5 meter beneden maaiveld) geen verhoogde gehalten aan barium zijn aangetoond.
In de ondergrond (vanaf meter beneden maaiveld) variëren de gehalten aan barium sterk. Uit de toetsing blijkt dat het gemeten gehalte aan barium de voormalige interventiewaarde overschrijdt. Een duidelijk beeld is echter niet te schetsen en het is dan ook onduidelijk wat de oorzaak is voor de verhoogde gehalten aan barium. Vermoedelijk is er sprake van een natuurlijk verhoogde concentratie aan barium in de bodem; zeker omdat in de verschillende grondlagen op verschillende diepten de verhoogde gehalten aan barium worden gemeten. Er wordt niet verwacht dat sprake is van een aangebrachte verontreinigde sliblaag, mede gezien de aanwezige ongeroerde veenlaag boven de slibhoudende zandlaag.
Aangezien geen duidelijke bron voor de verhoogde gehalten aan barium aanwezig is (geen antropogene bijmengingen), is de interventiewaarde niet van toepassing.
Grondwater
In het grondwater ter plaatse van het terreindeel waar verhoogde gehalten aan barium in de grond zijn gemeten is een gehalte aan barium boven de interventiewaarde gemeten. Dit is overeenkomstig voorgaand onderzoek waarbij opgemerkt wordt dat de peilbuizen zijn herplaatst en het hierdoor mogelijk is dat het van nature aanwezige barium in de grond tijdelijk in oplossing is gegaan.
Op basis van deze gegevens kan echter niet worden uitgesloten dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In het RIVM rapport 711701 023 "Technical evaluation of the Intervention Values for soil/sediment en Groundwater' (februari 2001) wordt aangegeven dat de grenswaarde voor humane risico's (Serious Risk Concentration; SRC human) bij 3.740 µg/l ligt. In onderhavig onderzoek zijn deze gehalten niet aangetoond (maximaal 1.600 µg/l). Gezien de aangetoonde concentraties en de diepte van de grondwaterstand (1,5 meter beneden maaiveld) zijn er in de huidige situatie geen humane risico's te verwachten.
Aanbevelingen
Uitgaande dat er sprake is van een natuurlijk verhoogd gehalte aan barium in de grond, is er geen sprake van een overschrijding van het saneringscriterium en is er geen sprake van een saneringsnoodzaak. Wel moet rekening worden gehouden dat bij eventuele ontwikkelingen op locatie waarbij grond vrijkomt, deze niet overal zondermeer toepasbaar is.
5.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Het aspect bodem staat vastelling van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Kader/wetgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
5.5.2 Plangebied
Er zijn geen risicobronnen (bedrijven, buisleidingen, transport over de weg) met een invloedsgebied die over het plangebied reiken.
5.5.3 Conclusie
Externe veiligheid staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.6 Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.
Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoëfficiënt (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC - berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC - berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is vanaf 2015 0,4 en in 2020 moeten alle nieuwe woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).
Voor de geplande woningen geldt dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Kader/wetgeving
Ter bescherming van de natuur en de daaraan gekoppelde waarden, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en faunawet (Ff-wet), de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) en de Wro, uitgewerkt in de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (nu hernoemd als Natuurnetwerk Nederland). Daarnaast geldt het provinciaal beleid, te weten: De provinciale visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland (VRM) en het Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en een veldbezoek) te worden vastgesteld of:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Ff-wet);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Nb-wet);
- Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur gebieden aangetast worden.
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of te beheersen.
5.7.2 Onderzoek
Door ODMH is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 3.
Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied worden aangetast, die door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro worden beschermd (planologische uitvoerbaarheid).
Voor het woningbouwproject Leliestraat 88 is vanuit de discipline ecologie nog vervolgonderzoek nodig om te bepalen of tijdens de uitvoering binnen de kaders die de Flora- en faunawet stelt gehandeld kan worden.
- Nader onderzoek naar vleermuizen is nodig om te bepalen of mitigerende maatregelen nodig zijn. Mogelijk is een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig voor het verstoren van vleermuisverblijfplaatsen. Het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken) kent deze ontheffing toe, mits er voldoende maatregelen genomen worden die borgen dat de vleermuizen alternatieve verblijfplaatsen in gebruik kunnen nemen voor, tijdens en na het project.
- Schade aan broedende vogels dient te worden voorkomen. Er dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt, of onder begeleiding van een vogelexpert tijdens de start van de werkzaamheden.
- Tenslotte geldt ook nog een risico dat de oeverzwaluw het terrein uitkiest om te gaan broeden, als bouwzand/grond, dat geschikt is als nestplek voor een kolonie, niet goed wordt afgeschermd.
- Zorgplichtmaatregelen voor algemeen voorkomende amfibie- en zoogdiersoorten betreffen het bij graafwerkzaamheden aangetroffen exemplaren voorzichtig verplaatsen buiten het werkgebied en de gelegenheid geven om via een vluchtweg het werkgebied te kunnen verlaten.
Gezien de aanbeveling is er nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie Bijlage 4.
Verblijfplaatsen
Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, en er worden daarom per definitie geen verblijfplaatsen aangetast door de sloop van het schoolgebouw.
In de directe omgeving van het plangebied zijn wel vijf paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuizen aangetroffen. Om negatieve effecten hierop uit te sluiten moeten mitigerende maatregelen genomen worden in het kader van zorgplicht.
Vliegroutes en foerageergebied(en)
Het schoolgebouw maakt geen onderdeel uit van een essentiële vliegroute.
De vijver ten zuidwesten van het plangebied is een essentieel foerageergebied. Hier zijn meerdere waarnemingen gedaan van gewone en ruige dwergvleermuizen. Om negatieve effecten op dit foerageergebied uit te sluiten moeten mitigerende maatregelen genomen worden in het kader van zorgplicht. Hiervoor gelden de volgende maatregelen:
- Er dient uitsluitend overdag gewerkt te worden
- Indien er gebruik wordt gemaakt van verlichting moet dit vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting zijn, of moet de verlichting uitsluitend naar het plangebied gericht worden en niet naar de omgeving zoals omliggende gebouwen, begroeiing en de vijver
5.7.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Voor onderhavig plangebied is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit aanvullend onderzoek leidt tot de conclusie dat de regelgeving betreffende gebiedsbescherming de ontwikkeling niet in de weg staat. Omdat er wel vleermuizen in en in de directe omgeving van het plangebied voorkomen dient hiermee tijdens de werkzaamheden rekening te wroden gehouden. De mitigerende maatregelen in het kader van zorgplicht zoals beschreven moeten worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol. Dit moet bij uitvoering van de werkzaamheden op locatie aanwezig zijn en bekend zijn bij uitvoerenden.
Het aspect ecologie staat onderhavige ontwikkeling en vaststelling van het bestemmingsplan, met inachtneming van bovenstaande, niet in de weg.
5.8 Geluid
5.8.1 Industrielawaai
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) kent gezoneerde industrieterreinen waarop grote lawaaimakers zijn gevestigd. De maximale geluidsbelasting van deze terreinen is vastgesteld met een in een bestemmingsplan opgenomen geluidszone. Buiten de zone stelt de Wet geluidhinder geen eisen voor industrielawaai.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein. Derhalve is het aspect industrielawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect industrielawaai staat het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.8.2 Railverkeer
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen worden gerealiseerd (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh).
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Derhalve is het aspect spoorweglawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect spoorweglawaai staat het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.8.3 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger een geluidszone hebben.
In de Wet geluidhinder zijn tevens voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen voor nieuw te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen opgenomen. Voor dit onderzoek bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting 63 dB.
Wanneer de geluidsbelasting onder of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde ligt, is realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen altijd mogelijk. Een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen mogelijk na aanvullend onderzoek. Hierbij dient de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren te worden onderzocht . Dit kunnen maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bijvoorbeeld geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan een hogere waarde worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde van in dit geval 63 dB. Ter bepaling of deze hogere waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden Zuidplas (3 juli 2012) vastgesteld.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van een weg Schielands Hoge Zeedijk Oost. Er is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van deze weg.
De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 3.11. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers uit het RVMH versie 2.4 van de gemeente Zuidplas voor het jaar 2026.
In Bijlage 5 zijn de invoergegevens en resultaten opgenomen.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Schielands Hoge Zeedijk Oost, ter plaatse van het plangebied, lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wgh. Een hogere waarde procedure is derhalve niet nodig.
Conclusie
In het kader van de Wet geluidhinder staat het aspect wegverkeerslawaai het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.8.4 Beoordeling goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. In dit onderzoek houdt dit in de geluidsbelasting van alle wegen samen, inclusief de 30 km/uur wegen.
De gecumuleerde geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder.
Voor de beoordeling van de milieukwaliteitsmaat ter plaatse van het plangebied als gevolg van deze cumulatieve geluidsbelasting is gebruik gemaakt van de methode “Miedema”, zie onderstaand tabel.
Gecumuleerde geluidsbelasting Lden in dB | Milieukwaliteitsmaat |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer slecht |
Tabel 5.1 - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van alle wegen samen, inclusief de 30 km/uur wegen.
De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 3.11. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers uit het RVMH versie 2.4 van de gemeente Zuidplas voor het jaar 2026.
In bijlage 3 zijn de invoergegevens en resultaten opgenomen.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten hoogste 50 dB is. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is daarmee goed.
Gevelwering woningen
De geluidsbelasting bedraagt ter plaatse van de woningen ten hoogste 50 dB. Met een standaard gevelwering van minimaal 20 dB wordt een binnenniveau van 30 dB behaald. Daarmee voldoet het aan de binnenniveau-eis van ten hoogste 33 dB.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat een akoestisch-bouwtechnisch onderzoek naar de gevelwering van de woningen in dit geval niet nodig is.
Conclusie
Het aspect goede ruimtelijke ordening staat het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.9 Kabels En Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten dient rekening te worden gehouden met andere belemmeringen die in of nabij het plangebied aanwezig zijn en die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn dergelijke belemmeringen niet aanwezig.
5.10 Luchtkwaliteit
5.10.1 Wet- en regelgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
- Woningbouw: < 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: < 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg.
5.10.2 Planspecifiek
Omdat dit plan slechts een beperkt aantal woningen mogelijk maakt, draagt het “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan de concentraties relevante stoffen in de lucht en is verder onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig
5.10.3 Conclusie
Luchtkwaliteit staat vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
5.11 M.e.r.
5.11.1 Kader/wetgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
5.11.2 Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang (twaalf woningen) ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 (2.000 woningen). De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een gebied met in hoofdzaak woningen. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de ontwikkeling van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.
De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De beoogde nieuwbouw zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn.
5.11.3 Conclusie ten aanzien van het plan
De bouw van de woningen is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.
6.2 Wijze Van Bestemmen
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twaalf rijwoningen ter vervanging van een voormalig schoolgebouw. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, met dien verstande dat er in enige flexibiliteit is opgenomen ten behoeve van de uiteindelijke realisering.
6.3 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogtematen en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Tuin
Gebruik
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, water, toegangspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen. Tevens is er per woning ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' één bijgebouw mogelijk.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming Wonen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Gebruik
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, parkeervoorzieningen en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Water
Gebruik
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken. Tevens is ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' recreatief gebruik toegestaan.
Bouwen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Wonen
Gebruik
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.
Bouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 resp. 9,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte en maximum bouwhoogte', daar gelden de maten zoals op de verbeelding zijn weergegeven.
Waarde - Archeologie - 1
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
6.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen zoals deze worden aangehaald in het plan gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
6.6 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
7.1.1 Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
7.1.2 Kostenverhaal
De gemeente Zuidplas en projectontwikkelaar Van Wijnen hebben op 30 juni 2016 een ontwikkelovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van dit project.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Voorbereidingsfase
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.
7.2.2 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.
Het ontwerp van het bestemmingsplan “Schoollocatie Leliestraat 88, Moordrecht” vanaf donderdag 29 september tot en met woensdag 9 november 2016 ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas.
Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. Een zienswijze is tijdig ingediend wanneer zij voor het einde van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is verzonden.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om binnen voornoemde termijn op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan te reageren.
In de Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging) (zie Bijlage 6) zijn de samenvattingen van de op het ontwerpbestemmingsplan ''Schoollocatie Leliestraat 88, Moordrecht” ingediende zienswijzen en de reactie van gemeentewege hierop opgenomen.
7.2.3 Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld. Mocht tijdens de terinzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijze zijn ingediend maar kan worden aangetoond dat men redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen dan bestaat er een mogelijkheid tot het indienen van beroep.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Brief Provincie Zuid-holland Vrm Irt Woonbeleid
Bijlage 1 Brief provincie Zuid-Holland VRM irt woonbeleid
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Ecologische quickscan
Bijlage 4 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 4 Nader onderzoek vleermuizen
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek