Middelweg 62, Moordrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 28-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Schoollocatie Middelweg 62 Moordrecht' van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpMiddelweg62Mrd-Va03 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan 'Schoollocatie Middelweg 62 Moordrecht' bestaande uit de verbeelding(en) met nummer NL.IMRO.1892.BpMiddelweg62Mrd-Va03;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.9 achtergevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie ten minste 0,3 m1 onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie ten minste 0,3 m1 boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant ten minste 0,3 m1 van de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;
1.20 erker:
een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
1.23 kunstwerken:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.24 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband;
1.25 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.
1.26 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.27 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: -4,10 meter NAP;
- b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.28 perceelsgrens:
grens van een perceel;
1.29 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.31 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.32 voorgevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.33 voorzieningen van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.34 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.35 zijgevel
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
1.36 zorgwoning
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- b. water en kunstwerken;
- c. toegangspaden en in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parkeervoorzieningen;
- b. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtopstand 1': een bladvaste groene haag;
en de daarbij behorende:
- d. voet- en fietspaden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. voorzieningen van openbaar nut;
- h. straatmeubilair;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn ten hoogste 19 zorgwoningen met bijbehorende algemene ruimten toegestaan;
- c. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. speeltoestellen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en lid 6.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied';
- b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- c. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
11.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
12.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Schoollocatie Middelweg 62 Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In de zomer van 2015 zijn de scholen aan de Middelweg 62 en de Leliestraat 88 in Moordrecht verhuisd naar de brede school "Het Turfhuis" in de Brinkhorst. De verlaten schoollocaties zijn beschikbaar voor herontwikkeling.
Op 4 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas unaniem ingestemd met een motie inzake zorginitiatieven uit de samenleving. Door middel van deze motie is het college opgedragen om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan initiatieven op het gebied van zorg die vanuit de samenleving worden aangedragen.
Stichting Ouderinitiatief de Zuidplas is zo'n initiatief. Deze stichting heeft in 2013 de gemeente gevraagd of er in Moordrecht mogelijkheden zijn voor de huisvesting van jongeren met een verstandelijke beperking of jongeren met meervoudige beperkingent. Met het vrijkomen van de schoollocatie aan de Middelweg 62 is er ruimte voor de huisvesting van de stichting op een centrale locatie in het dorp. Met de herontwikkeling van de voormalige schoollocatie wordt beoogd om uitvoering te geven aan de genoemde motie uit de raad.
Aan de Middelweg 62 worden 19 appartementen met bijbehorende algemene ruimten en terreininrichting ten behoeve van het Ouderinitiatief voorzien aangevuld met 15 middeldure koopappartementen. Het vigerende bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling niet mogelijk. Derhalve dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
1.2 Gekozen Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van 19 appartementen ten behoeve van het Oudereninitiatief en 15 middeldure koopappartementen mogelijk te maken. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen aan de Middelweg 62 in Moordrecht. De locatie is centraal in Moordrecht gelegen en wordt aan twee zijden door infrastructuur begrensd. In het zuid-oosten door de Oost Ringdijk en in het zuid-westen door de Middelweg. Ten noorden van het plangebied ligt een park, 't Moerhout.
Afbeelding 1.1 - Locatie en begrenzing voormalige schoollocatie Middelweg 62
1.4 Vigerend Plan
Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:
- Moordrecht Oost 2013 dat is vastgesteld op 14 mei 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt te samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige planologische en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Planologische Situatie
In de huidige situatie is er een voormalig schoolgebouw gevestigd aan de Middelweg 62 welke is gebouwd in de jaren '50. De locatie ligt langs het lint van de Middelweg en de Kerklaan en laat en overgang zien van een landelijk dorpse omgeving naar een centrumdorp gebied. Het landelijke karakter van het lint toont zich in ruime, groene kavels met vrijstaande woningen met een kap. Richting het dorpscentrum verandert dit beeld in minder groen en meer steen. De locatie ligt in de overgang van de verdichting. Daarnaast vormt de Middelweg-Kerklaan de belangrijkste ontsluitingsroute van het dorp Moordrecht.
Ten noorden van het plangebied ligt het park 't Moerhout, de entree van het park ligt naast het plangebied. Een groen en ruim opgezet park met bomen, waterpartijen en paden. Langs het zuiden van het plangebied loopt de Ringvaart.
Afbeelding 2.1 - Voormalig schoolgebouw Middelweg 62 (bron: google streetview)
2.2 Nieuwe Situatie
2.2.1 Stedenbouwkundig beeld
Voor de Middelweg 62 is een programma voorzien bestaande uit 19 appartementen met bijbehorende algemene ruimten en terreininrichting ten behoeve van het Ouderinitiatief aangevuld met 15 middeldure koopappartementen. Gezien de nabijheid van verschillende (zorg)voorzieningen zijn de koopappartementen aantrekkelijk voor de doelgroep senioren.
De locatie ligt op een kruising van (vaar)wegen, namelijk: de Middelweg, Kerklaan, West en Oost Ringdijk en de Ringvaart. De locatie ligt daarmee op een stedenbouwkundig punt waar een accent wenselijk is. De woningen aan de Middelweg en Kerklaan bestaan vooral uit bebouwing met 1 of 2 lagen en een kap, dus een bouwvolume van 3 lagen. De kapvormen van deze woningen zijn zeer divers. De voorkomende dakvormen zijn zadeldak, wolfdak, tentkap, schildkap, mansardekap en lessenaarskap met afwisselend de noklijn haaks op of evenwijdig aan de weg.
Aan de overzijde van de Ringvaart, aan de Kerklaan staat een voormalig pakhuis dat een grotere hoogte heeft, 3 lagen met kap, dus een bouwvolume van in totaal 4 lagen. Bovendien staat dat gebouw hoog op de Ringdijk, waardoor het nog hoger oogt. De locatie Middelweg 62 ligt laag, direct onder aan de dijk. Vanwege de ligging op deze vanuit stedenbouwkundig oogpunt gezien markante plek, onder aan de dijk en in een straat met een grote diversiteit aan dakvormen is een gebouw met een bouwvolume van 4 lagen passend. Indien de bovenste laag met een plat dak wordt uitgevoerd, dient deze laag bij voorkeur de uitstraling van een kap te krijgen en/of gedeeltelijk terugliggend te worden gebouwd.
Het beoogde bouwvolume is niet direct aan de Middelweg en de ringvaart gesitueerd, waardoor het minder dwingend aanwezig zal zijn. Gepaste architectuur moet het beeld verder invullen.
Afbeelding 2.2 - Schetsimpressie Middelweg 62
De gemeente en Van Wijnen hebben gezamenlijk een stedenbouwkundig concept ontwikkeld.
Afbeelding 2.3 - Stedenbouwkundig concept
2.2.2 Verkeer en parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 317 is de verkeersgeneratie en het parkeren berekend. Het plangebied ligt in een matig stedelijk gebied en in de rest bebouwde kom blijkens de beleids nota parkeernormen van de gemeente Zuidplas. Het gemeentelijk beleid van Zuidplas gaat uit van toepassing van de bovenkant van de brandbreedte van de van toepassing zijnde CROW-norm. Voor het parkeren kan het college gemotiveerd afwijken van dit uitgangspunt.
Verkeer
Het plangebied kan voor verkeer worden ontsloten met een uitrit op de Middelweg. De Middelweg kent een maximum snelheid van 30km/uur.
Zorgappartementen
Voor zorgwoningen wordt er, gezien de doelgroep, uitgegaan van de CROW normen voor kamerverhuur: min 1,8 - max 2,4 motorvoertuigen per etmaal. Er worden 19 zorgappartementen ontwikkeld en met een een norm van 2,4 wordt de verkeerstoename op 45 motorvoertuigen per etmaal geschat.
Koopappartementen
De norm voor middeldure koopappartementen is minimaal 5,2 en maximaal 6,0 motorvoertuigen per etmaal. Er worden 15 appartementen ontwikkeld en met een norm van 6,0 wordt de verkeerstoename op 90 motorvoertuigen per etmaal geschat.
Het aantal te verwachten verkeersbewegingen wordt op basis van kengetallen geraamd op 135 motorvoertuigen per etmaal. Dit aantal vormt voor een verantwoorde verkeersafwikkeling geen probleem.
Parkeren
Zorgappartementen
Voor zorgwoningen wordt er, gezien de doelgroep, uitgegaan van de CROW normen voor kamerverhuur: min. 0,6 – max. 0,8 pp of verpleeg- en verzorgingstehuis: min. 0,5 – max. 0,7 pp per woning. Voor de zorgwoningen geldt daarom de norm van 0,7 pp per woning. Dat leidt tot 13,3 parkeerplaatsen ten behoeve van de zorgwoningen.
Koopappartementen
De parkeernorm voor middeldure koopappartementen is minimaal 1,4 pp en maximaal 2,2 pp per woning, waarvan 0,3 pp per woning het aandeel is voor bezoekers. Uitgaande van de bovenkant van de norm resulteert dit in 33 parkeerplaatsen ten behoeven van de koopappartementen.
Totaal aantal parkeerplaatsen
De 13,3 parkeerplaatsen ten behoeve van zorgwoningen en de 33 parkeerplaatsen ten behoeve van de koopappartementen vormen samen afgerond 47 parkeerplaatsen.
Afwijken
De bewoners van het Ouderinitiatief rijden geen auto. In afwijking van het gemeentelijk beleid wordt daarom voor deze locatie afwijkende parkeernormen gehanteerd. Voor de middeldure koopappartementen wordt een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Dit is het midden van de bandbreedte van de CROW-norm.
Voor de zorgappartementen wordt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Dit betekent dat in totaal 37 parkeerplaatsen nodig zijn voor deze herontwikkeling die het Ouderinitiatief beoogt te faciliteren. De afwijking is aanvaardbaar, omdat uit een parkeertelling uitgevoerd in september 2014 blijkt dat in de omgeving voldoende parkeerplaatsen in het openbaar gebied aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen in het Barro.
3.1.2 Conclusie
Er is bij de voorgenomen planontwikkeling geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid, zodat het bestemmingsplan zonder belemmeringen kan worden vastgesteld.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd.
In de visie staan vier rode draden centraal:
- Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden;
- Het vergroten van de agglomeratie;
- Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Het bevorderen van de transitie naar een water en energie-efficiente samenleving.
De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
3.2.2 Verordening ruimte
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor de toetsing van de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Bij onderhavig planontwikkeling gaat het om de sloop van een voormalig schoolgebouw en de nieuwbouw van 19 zorgappartementen en 15 koopappartementen.
- 1. Het onderhavige project is in de regionale projectenlijst woningbouw opgenomen. Bij brief van 25 september 2014 (zie Bijlage 1) heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland daarnaast te kennen gegeven dat door aanvaarding van de regionale woonvisie de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 is doorlopen.
- 2. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het voormalige schoolgebouw wordt geherstructureerd om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Derhalve wordt er aan trede 2 van de ladder voldaan.
- 3. Gezien het feit dat voldaan wordt aan trede 2, behoeft geen motivatie van trede 3 gegeven te worden. Niettemin kan worden opgemerkt dat het plangebied centraal in Moordrecht gelegen is, op loopafstand van het centrum. De locatie is per auto goed bereikbaar en is gelegen in de nabijheid van meerdere haltes van buslijn 190 tussen station Gouda en Rotterdam Alexander. De locaties is derhalve passend ontsloten.
Onderhavig bestemmingsplan is daarmee in lijn met de Verordening Ruimte.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 . 2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.
Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van een goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.
De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio. De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen na de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.
Op 24 april 2014 heeft de provincie laten weten aan het ISMH dat de provincie de notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' en de bijlagen als kader aanvaardt voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 2, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012. In november 2015 heeft de provincie dit nogmaals bestendigd door ook de actualisatie van het woninbouwprogramma te aanvaarden
3.3.2 Conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen dit regionale beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Afbeelding 3.1 - Uitsnede structuurvisie Zuidplas
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als Dorp of buurtschap. De dorpen worden beschreven als levendige woongemeenschappen, waar vandaan het buitengebied goed bereikbaar is. Moordrecht kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie en rijk verenigingsleven.
Zuidplas is ook in de komende decennia een groeigemeente, een ambitie die voortkomt uit zowel de eigen als de (boven)regionale behoefte. Binnen de dorpen is er sprake van een bevolking die verandert, dit vraagt om passende woonvormen als onder andere nultredenwoningen. Bij de bouw van nieuwe woningen voor de (boven)regionale behoefte richt de gemeente zich vooral op de jongere en oudere gezinnen die in dit deel van de Randstad werkzaam zijn.
Bij dorpsuitbreidingen is het belangrijk om de sociale cohesie en de kleinschaligheid van het dorp te behouden, hierbij dient rekening gehouden te worden met woningbouw. Daarnaast ziet de gemeente woningbouw als een van de bouwstenen voor het in stand houden van het voorzieningenniveau. In dit kader doet de gemeente een beroep op de samenwekring tussen de creativiteit van ondernemers en (vrijwilligers)organisaties.
Het huisvesten van de doelgroep jongeren met een beperking, die in een particulier initiatief van stichting Ouderinitiatief Zuidplas hun krachten hebben gebundeld, sluit goed aan bij de structuurvisie. Het Ouderinitiatief is een goed voorbeeld van zelfredzame ouders die huisvesting zoeken voor hun kinderen met een beperking. Zij organiseren deze huisvesting, een thuis voor hun kinderen, bij voorkeur in hun eigen dorp Moordrecht en met zeggenschap en inspraak op de wijze van wonen en samenleven binnen de woongroep. Zuidplas wil namelijk ook graag een gemeente zijn waar ouderen en zorgbehoevenden zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving kunnen blijven wonen.
Onderhavige planontwikkeling past hiermee binnen de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
3.4.2 Woonvisie Zuidplas
Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: "Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas". Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.
Leidraad in de woonvisie is de variant "autonoom +", waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd.
De herontwikkeling van de voormalige schoollocatie tot woonlocatie past binnen de bovengenoemde visie. De beoogde woningbouw wordt binnenstedelijk gerealiseerd en draagt daarmee bij aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Moordrecht. Daarnaast wordt met de steun aan het Ouderinitiatief medewerking verleend aan een particulier initiatief uit de Moordrechtse gemeenschap en wordt voorzien in een specifieke woningbehoefte voor jongeren met een beperking. De koopappartementen zijn, vanwege het woningtype met alle ruimten op één verdieping en de situering nabij het dorpscentrum met haar voorzieningen bij uitstek geschikt voor ouderen en voorzien hiermee ook in een vraag.
3.4.3 Welstandsnota
De welstandsnota Zuidplas (vastgesteld op 5 maart 2013) legt vast hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zuidplas is geregeld en geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
De Middelweg is de belangrijkste ontsluitingsroute van Moordrecht en vormt daardoor een belangrijke structuurdrager en valt daarom onder welstandstoezicht. Vanwege de ligging van de locatie Middelweg 62 aan deze ontsluitingsweg valt deze locatie onder welstandstoezicht. Het plan zal zowel op hoofdzaken als tot op detailniveau worden beoordeeld.
3.4.4 Beleidsnota Parkeernormen
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de "Beleidsnota Parkeernormen" vastgesteld. De gemeente Zuidplas kent, een gemiddelde dat meer dan 10% hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, een hoge autodichtheid. Deze hoge autodichtheid leidt tot een hoge parkeerdruk. Als basis voor de bepaling van de parkeernormen hanteert de gemeente de CROW-richtlijnen. De parkeernormen zijn langjarige ervaringscijfers en drukken de parkeerbehoefte van een functie uit in een aantal parkeerplaatsen per functie-eenheid. De kerncijfers van het CROW geven voor de verschillende functies altijd een bandbreedte tussen minimale en maximale parkeerbehoefte. Vanwege de hoge parkeerdruk binnen de gemeente Zuidplas als gevolg van de hoge autodichtheid wordt als uitgangspunt de maximale parkeernorm gehanteerd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bandbreedte gemotiveerd af te wijken van de maximale parkeernorm.
3.4.5 Leidraad Inrichting Openbare Ruimte
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Om bewuster en gerichter om te gaan met ruimtelijke kwaliteit is een document opgesteld waarin de kwaliteitseisen met betrekking tot de openbare ruimte gebundeld zijn. Dat document is de 'Leidraad Inrichting Openbare Ruimte' (LIOR) en is op 18 juni 2013 door burgemeester en wethouders geaccordeerd.
Aanpassingen in het openbaar gebied als gevolg van een herontwikkeling zullen aan de LIOR worden getoetst. De eisen in de LIOR zijn kaderstellend en de hardheid is per eis aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:
W = Wettelijke eisen: hiervan kan niet worden afgeweken;
R = Richtlijnen: hiervan kan niet worden afgeweken, tenzij het college de afwijking goedkeurt;
A = Aanbevelingen: hiervan kan in overleg met de gemeente worden afgeweken.
3.4.6 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid en staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Beleid
4.1.1 Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt daarmee het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
4.1.2 Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
4.1.3 Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
4.1.4 Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
4.1.5 Waterbeheerplan
Het plangebied ligt binnen het gebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 25 november 2015 het (ontwerp-) Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. Het hoogheemraadschap staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
4.1.6 Waterplan gemeente Zuidplas
Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewater-, rioolsysteem en het (ondiepe) grondwater in de gemeente Zuidplas. Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. De gemeente Zuidplas wilt een robuust en gezond watersysteem dat past in het gebied en dat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De visie is onderverdeeld in vijf thema's:
Waterkwantiteit en veiligheid: Het watersysteem is veilig voor wateroverlast en overstromingen, de primaire en regionale waterkeringen voldoen wat betreft hoogte en de stabiliteit aan de vigerende normen. Daarnaast is er voldoende waterberging en transportcapaciteit aanwezig.
Grondwater: Grondwateroverlast en -onderlast wordt voorkomen door afstemming en samenwerking van verschillende partijen.
Waterkwaliteit en ecologie: De KRW-waterlichamen in het gebied hebben uiterlijk in 2027 een goed ecologisch potentieel bereikt. In de kernen wordt de ecologische ambitie afgestemd op de gebiedseigenschappen en ecologische potenties.
Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud vindt doelmatig plaats en wordt ingezet ter ondersteuning van de waterdoelen vanuit de andere waterthema's.
Beleving en recreatie: Voor de gebruikers van het gebied is een gezond, groen en veilig klimaat ontstaan. Water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving en maakt wonen, werken, en recreëren aantrekkelijker in het plangebied.
4.2 Bestaande Situatie
4.2.1 Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit veen. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt.
4.2.2 Oppervlaktewater
Direct in het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De dichtsbijzijnde watergang is de Ringvaart ten zuiden van het plangebied, dit is een hoofdwatergang.
4.2.3 Waterkeringen
De Ringvaart ten zuiden van het plangebied is een regionale waterkering. De kernzone en de beschermingszone van deze waterkering lopen door het plangebied, zie afbeelding 4.1.
Afbeelding 4.1 - Waterkering
4.2.4 Riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
4.3 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is er sprake een beperkte afname van verharding. In de huidige situatie is er circa 2.000 m2 aan verharding aanwezig en in de toekomstige situatie wordt dit circa 1.900 m2. De verharding neemt af met circa 100 m2 waardoor er meer ruimte is voor de infiltratie van water in de bodem. Van compensatie voor extra verharding is geen sprake.
4.4 Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met alle relevante wateraspecten. De kernzone van de primaire waterkering blijft gehandhaafd middels de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Vanuit het oogpunt water zijn er geen beperkingen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.
5.2.2 Onderzoek
Het plangebied Middelweg 62 ligt in een zone waar volgens de archeologische beleidskaart van gemeente Zuidplas een zeer hoge en een hoge archeologische verwachting geldt.
Afbeelding 5.1 - Uitsnede uit de archeologisch waardenkaart. De rode contour betreft het plangebied.
In het plangebied komen zeer hoge en hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Op basis van de beleidsadvieskaart is dit vertaald in het volgende beleid:
- Zeer hoge archeologische verwachting (bruin): archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 50 m² en bodemingrepen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
- Hoge archeologische verwachting (roze): archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 100 m² en bodemingrepen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
Het plan
Het plan bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van een appartementencomplex met in totaal 34 woningen en bijbehorende voorzieningen. Exacte tekeningen en uitwerkingsplannen zijn nog niet bekend.
Archeologie in relatie tot het plangebied
Tot op heden zijn in het plangebied geen archeologische onderzoeken en/of waarnemingen bekend.
Op de uitsnede van de kadastrale minuut van 1811 is in het noorden een grote plas zichtbaar, in het zuiden begrensd door de Middelweg en in het oosten door de Ringdijk. Het plangebied valt in de zuidelijke hoek in de plas.
Afbeelding 5.2 - Kadastrale minuut 1811 (bron: Beeldbank Rijksdienst Cultureel Erfgoed)
Vanaf halverwege de 19e eeuw is de eerste bebouwing zichtbaar in het plangebied, voornamelijk direct langs de Middelweg (1870 – eerste gebouw, 1928 - geen bebouwing, 1954 – klein gebouw, 1984 – meer gebouwen, jaren 1990 – schoolgebouw). De verwachting is dat bij de bouw van de school de restanten van oudere bebouwing grotendeels verwijderd zijn.
Uit het milieukundige bodemonderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van veengrond met hier bovenop een meter opgebracht zand.
5.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Op basis van het historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied onderdeel is geweest van ontginningsplas in De Zuidplas Polder. Om die reden worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de tweede helft van de 19e eeuw. Bij de bouw van de school zullen restanten van oude bebouwing verdwenen zijn. De archeologische verwachting kan naar beneden worden bijgesteld. Voor de herinrichtingsplannen is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Bestemmingsplan
Het plangebied kan vrij worden gegeven van archeologisch onderzoek. Het opnemen van de dubbelbestemming archeologie is niet nodig. Archeologie staat het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.3.1 Kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd
5.3.2 Planspecifiek
De woningen in de voorgenomen ontwikkeling zullen in een gebied komen te liggen waar in hoofdzaak woonfuncties zijn bestemd. Aan de overzijde van de Middelweg zijn een horecafunctie en een automobielbedrijf. De richtafstanden worden bij deze functies ruimschoots gehaald.
5.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Bedrijven en milieuzonering staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.4 Bodem
5.4.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door de Omgevingsdienst Midden-Holland kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Dit bodemonderzoek is ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer . Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
5.4.2 Onderzoek
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
- Tanks;
- Voormalige bedrijven (HBB);
- Huidige bedrijven;
- Gedempte sloten (Bio-s);
- Bodemonderzoeken;
- Grondverzet.
De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.
5.4.3 Resultaten
In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In bijlage 1 is de bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.
Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen tanks bekend zijn.
Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijvenbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen activiteiten aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd.
Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied één “bedrijf” aanwezig is. Op de locatie is een school aanwezig. Huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd.
Gedempte sloten
Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er binnen het plangebied geen sloten zijn gedempt.
Bodemonderzoeken
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen het plangebied twee bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. In onderstaande tabel zijn de bodemonderzoeken en de bevindingen weergegeven.
Onderzoekslocatie | Conclusie | Vervolgactie |
Verkennend onderzoek Middelweg 62 (LievenseCSO, 14M1269-B, 12 januari 2015) | Locatie is geschikt voor de geplande ontwikkelingen | Geen |
Verkennend onderzoek Middelweg 62 (Lexmond Milieu-Adviezen B.V., 98.16614/GB, 28 feburari 1998) | Onderzochte deellocaties geschikt voor geplande nieuwbouw. | Geen |
Tabel 5.1 - Bodemonderzoeken
Het plangebied is in zijn geheel recent onderzocht. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat aanvullend en/of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De locatie is geschikt voor de geplande bestemmingswijziging en toekomstige bouwplannen.
Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied Middelweg 62 is vastgelegd in de bodemkwaliteits kaart. Het plangebied is gelegen in zone 03 (Historische bebouwing < 1900 à 1940 Zuidplas / Waddinxveen / Boskoop). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie. De vrijkomende grond is zonder keuring in de regio Midden-Holland beperkt te hergebruiken. Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer. Raadpleeg bkk.odmh.nl voor de hergebruikmogelijkheden.
Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het plangebied heeft. In dit geval is de functie van het plangebied Wonen. Deze functie is aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie bkk.odmh.nl.
Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan eventueel als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Voor nadere informatie over het keuren, het opslaan en het melden kunt u contact opnemen met de heer Van Rooijen (tel. 088 – 5450 341) van de ODMH of de website raadplegen: www.odmh.nl.
5.4.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voldoende is onderzocht. Er bestaat geen aanleiding om een aanvullend en/of nader bodemonderzoek uit te voeren. Er zijn geen bodemhygiënische redenen aanwezig, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging en toekomstige bouwplannen.
Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteits-kaart van de gemeente.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Kader/wetgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
5.5.2 Plangebied
Er zijn geen risicobronnen (bedrijven, buisleidingen, transport over de weg) met een invloedsgebied die over het plangebied reiken.
5.5.3 Conclusie
Externe veiligheid staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.6 Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.
Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC - berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC - berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is vanaf 2015 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).
Voor de geplande woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Kader/wetgeving
Ter bescherming van de natuur en de daaraan gekoppelde waarden, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) en de Wet ruimtelijke ordening, uitgewerkt in de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (nu hernoemd als Natuurnetwerk Nederland). Daarnaast geldt het provinciaal beleid, te weten: De provinciale visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland (VRM) en het Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en een veldbezoek) te worden vastgesteld of:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en
- faunawet (FF-wet);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Nb-wet);
- Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of te beheersen.
5.7.2 Onderzoek
Door ODMH is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3) en een nader ecologisch onderzoek (zie Bijlage 4).
Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied worden aangetast, die door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro worden beschermd (planologische uitvoerbaarheid).
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat voor het woningbouwproject Middelweg 62 vervolgonderzoek gericht op het gebruik van het plangebid door de gierzwaluw, huismus en vleermuissoorten noodzakelijk is.
Uit het nader onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen verblijfplaatsen aanwezig zijn van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen. Ook dient het plangebied niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen of huismussen. Het schoolgebouw maakt ook geen onderdeel uit van een essentiële vliegroute van vleermuizen.
Het voornemen heeft geen negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van de vleermuizen. Omdat er wel vleermuizen in en in de directe omgeving van het plangebied voorkomen dient hiermee tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden. Voorbeelden vanmaatregelen zijn bijvoorbeeld:
- Werkzaamheden worden uitsluitend overdag uitgevoerd, zodat geen gebruik hoeft te worden gemaakt van verstorende kunstmatige verlichting.
- Indien er wel gebruik gemaakt moet worden van verlichting is dit vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting.
- Of moet de verlichting uitsluitend naar het plangebied gericht worden en niet naar de omgeving zoals omliggende gebouwen, begroeiing en de vijver.
- Tijdens het onderzoek zijn geen algemene broedvogels waargenomen. Het kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat er broedgevallen aanwezig zijn van algemene broedvogels in de dichte klimop die tegen de muur en deels op het dak aan de noordzijde van het gebouw groeit. Het is aanbevolen om de sloop tot na het broedseizoen uit te stellen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. Indien de binnen deze periode wordt gesloopt is nadere inspectie nodig voorafgaand aan de sloop. Daarbij moet worden gecontroleerd of er een bezet nest in de klimop aanwezig is.
- Tenslotte geldt ook nog een risico dat de oeverzwaluw het terrein uitkiest om te gaan broeden, als bouwzand/grond, dat geschikt is als nestplek voor een kolonie, niet goed wordt afgeschermd.
De regelgeving betreffende gebiedsbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.7.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Voor onderhavig plangebied is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit aanvullend onderzoek sluit de aanwezigheid van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen uit. Dit aanvullend onderzoek leidt ten aanzien van genoemde soorten tot de conclusie dat de regelgeving betreffende gebiedsbescherming de ontwikkeling niet in de weg staat.
Het aspect ecologie staat de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Geluid
5.8.1 Industrielawaai
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) “kent” gezoneerde industrieterreinen waarop zgn. grote lawaaimakers zijn gevestigd. De maximale geluidsbelasting van deze terreinen is vastgesteld met een in een bestemmingsplan opgenomen geluidszone. Buiten de zone stelt de Wet geluidhinder geen eisen voor industrielawaai.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein. Derhalve is het aspect industrielawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect industrielawaai staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8.2 Railverkeer
Wettelijk kader
De Wgh en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen worden gerealiseerd (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh).
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Derhalve is het aspect spoorweglawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect spoorweglawaai staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8.3 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
De Wgh verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen worden gerealiseerd (art. 74-75 Wgh). De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger een geluidszone hebben.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een weg. Hierbij is er van uitgegaan dat de Middelweg in de toekomst een 30 km/uur weg blijft.
Conclusie
In het kader van de Wet geluidhinder staat het aspect wegverkeerslawaai het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8.4 Beoordeling goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. In dit onderzoek houdt dit in de geluidsbelasting van alle wegen samen, inclusief de 30 km/uur wegen.
De gecumuleerde geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder.
Voor de beoordeling van de milieukwaliteitsmaat ter plaatse van het plangebied als gevolg van deze cumulatieve geluidsbelasting is gebruik gemaakt van de methode “Miedema”, zie onderstaand tabel.
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden in dB | Milieukwaliteitsmaat |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
>70 | Zeer slecht |
Tabel 5.2 - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van alle wegen samen, inclusief de 30 km/uur wegen.
De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 3.11. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers uit het RVMH versie 2.4 van de gemeente Zuidplas voor het jaar 2026.
In bijlage 3 zijn de invoergegevens en resultaten opgenomen.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting tussen de 48 dB en de 63 dB bedraagt. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is daarmee goed tot tamelijk slecht.
Nabij een drukke weg (Middelweg) met klinkers valt te verwachten dat het woon- en leefklimaat tamelijk slecht is.
Gevelwering woningen
Dit onderzoek geeft geen uitsluitsel over de gevelwering in het kader van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Bij de nieuwbouw dienen passende maatregelen aan de gevel te worden genomen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. In de regels wordt dit geborgd, waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geluid staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.9 Kabels En Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten dient rekening te worden gehouden met andere belemmeringen die in of nabij het plangebied aanwezig zijn en die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn dergelijke belemmeringen niet aanwezig.
5.10 Luchtkwaliteit
5.10.1 Kader/wetgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te nomen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigde stoffen.
Regeling NIBM
De Ministeriele Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieen van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
- Woningbouw: < 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: < 100.000m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 200.000m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 <1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+0,000006*bruot vloeroppervlak kantoren in m2 <1,2 bij één ontsluitingsweg.
5.10.2 Planspecifiek
Omdat dit plan slechts een beperkt aantal woningen mogelijk maakt, draagt het “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan de concentraties relevante stoffen in de lucht en is verder onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig.
5.10.3 Conclusie
Luchtkwaliteit staat vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
5.11 M.e.r.
5.11.1 Kader/wetgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
5.11.2 Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang (34 appartementen) ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 (2.000 woningen). De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een gebied met in hoofdzaak woningen. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de ontwikkeling van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.
De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De beoogde nieuwbouw zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn.
5.11.3 Conclusie ten aanzien van het plan
De bouw van de appartementen is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.
6.2 Wijze Van Bestemmen
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 19 zorgappartementen en 15 koopappartementen ter vervanging van een voormalig schoolgebouw. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, met dien verstande dat er enige flexibiliteit is opgenomen ten behoeve van de uiteindelijke realisering.
6.3 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Tuin
Gebruik
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, water, toegangspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming Tuin.
Verkeer - Verblijfsgebied
Gebruik
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, parkeervoorzieningen en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtopstand 1'. Hierdoor is het gebruik van gronden en bouwwerken zoals vermeld in de bestemming 'Wonen' alleen toegestaan wanneer er een bladvaste groene haag is gerealiseerd en in stand wordt gehouden ter plaatse van de aanduiding. Dit om eventuele hinder van parkerende auto's - met hun verlichting - voor de percelen aan de overzijde te beperken.
Bouwen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.
Wonen
Gebruik
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen (en aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²). Ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn woningen toegestaan die gekoppeld zijn aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.
Bouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het HHSK omtrent de vraag of de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
6.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen zoals deze worden aangehaald in het plan gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
6.6 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
7.1.1 Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
7.1.2 Kostenverhaal
De gemeente Zuidplas en Van Wijnen hebben op 30 juni 2016 een ontwikkelovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van dit project.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Voorbereidingsfase
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.
7.2.2 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.
Het ontwerp van het bestemmingsplan “Schoollocatie Middelweg 62, Moordrecht” heeft vanaf donderdag 29 september tot en met woensdag 9 november 2016 ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas.
Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. Een zienswijze is tijdig ingediend wanneer zij voor het einde van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is verzonden.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om binnen voornoemde termijn op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan te reageren.
In de Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging) (zie Bijlage 6) zijn de samenvattingen van de op het ontwerpbestemmingsplan ''Schoollocatie Middelweg 62, Moordrecht” ingediende zienswijzen en de reactie van gemeentewege hierop opgenomen.
7.2.3 Vaststellings- en beroepsfase
Het bestemmingsplan is op 20 juni 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Vervolgens heeft de raad, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2509, op 19 december 2017 besloten om het plan opnieuw, gewijzigd, vast te stellen. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan zijn vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kon (opnieuw) beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hiervan is door enkele appellanten gebruik gemaakt.
Op 28 februari 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in deze beroepszaak (ECLI:NL:RVS:2018:658; zie Bijlage 7). De Raad van State heeft daarbij het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 19 december 2017 vernietigt, voor zover:
- 1. voor het op afbeelding 7.1 gearceerde plandeel met de bestemming "Wonen" een maximale bouwhoogte geldt van 12 meter;
- 2. dit betreft de vaststelling van artikel 6, lid 6.3, van de planregels.
Daarbij heeft de afdeling bepaald dat:
- voor het op afbeelding 7.1 gearceerde deel van het bouwvlak een maximale bouwhoogte geldt van 3 meter;
- artikel 6, lid 6.3, van de planregels komt te luiden: "Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en lid 6.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering";
Tevens heeft de Afdeling bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Afbeelding 7.1 - Kaartje bij uitspraak Raad van State
De Raad van State heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat de genoemde beslissingen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Hierin wordt met onderhavig plan voorzien.
Bijlage 1 Brief Provincie Zuid-holland Vrm Irt Woonbeleid
Bijlage 1 Brief provincie Zuid-Holland VRM irt woonbeleid
Bijlage 2 Bodeminformatie
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Ecologische quickscan
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 6 Nota van Beantwoording Zienswijzen