KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Bestaande Situatie
1.3 Planbeschrijving
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Archeologie
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
3.4 Bodem
3.5 Duurzaamheid
3.6 Ecologie
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Geluid
3.9 Kabels En Leidingen
3.10 Luchtkwaliteit
3.11 Verkeer En Parkeren
3.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
3.13 Water
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Algemeen
4.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Memo Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 5 Nota Beantwoording Zienswijzen (En Wijziging)

Moerkapelse Zijde tussen 19 en 21

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 28-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Moerkapelse Zijde tussen 19 en 21 met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hieronder omschreven "aan huis verbonden beroepen", gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie worden uitgeoefend, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.8 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bestaand:

  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bouwaanduidingen:

alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.24 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen die dienen ter bewoning of een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.28 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband.

1.29 objecten beeldende kunst:

uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of

overkapping zijnde.

1.30 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de dijk;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van vaststelling van dit plan.

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon,al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.33 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.34 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterlopen en waterberging;
  3. c. de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. d. oeververbindingen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. kunstwerken en infrastructurele voorzieningen;
  4. g. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;

met daarbij behorend(e):

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. objecten van beeldende kunst;
  6. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de bescherming van de groenstructuur;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  2. b. het gebruik van delen van de woning en bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 meter erachter;
  4. d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterkering en waterstaatkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatige functioneren van de waterkering:

  1. a. op de omgevingsvergunning voor het afwijken is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard van toepassing;
  2. b. voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

7.2 Overschrijden bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de in hoofdstuk 1 en/of 2 gegeven aanduidingsgrenzen, aanduidingen en overige regels, worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt en niet meer dan 2/3 van de breedte van de voorgevel bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

7.3 Overschrijden bouwhoogtes

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van goot- en bouwhoogten worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, opbouwen voor technische systemen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen buiten beschouwing gelaten.

7.4 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd dient rekening te worden gehouden met diens rechtsopvolger.

7.5 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is af te wijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen;

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Overige Regels

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Moerkapelse Zijde tussen 19 en 21 gemeente Zuidplas'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Het primaire doel van bestemmingsplan 'Moerkapelse Zijde' is het bieden van een juridisch-planologisch kader, waarbinnen het bouwen van twee woningen kan worden gerealiseerd. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan op de gemeentelijke doelstellingen in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen waarbij de belangrijkste doelen zijn:

  1. 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  2. 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van kleinschalige nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
  3. 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.2 Bestaande Situatie

1.2.1 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen', vastgesteld op 30 oktober 2012 en onherroepelijk geworden op 14 augustus 2013. De gronden hebben daarin de bestemmingen "Agrarisch", "Waarde Archeologie -1" en "Waterstaat - Waterkering", zie figuur 1.1.

Het bouwplan is in strijd met de regels van dit bestemmingsplan, omdat een nieuwe woning niet binnen de regels voor "Agrarisch" past en ook niet direct past binnen de dubbelbestemmingen "Waterstaat-Waterkering" en "Waarde-Archeologie-1".

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0001.png"

Figuur 1.1: uitsnede vigerend bestemmingsplan

Beide percelen hebben dezelfde agrarische bestemming. Echter slechts voor een van de percelen is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In deze wijzigingsbevoegdheid 'wro zone 4' is de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van nieuwbouw van woningen. Omdat de wijzigingsbevoegdheid niet op beide percelen toegepast kan worden en beide initiatieven min op meer gelijktijdig zijn ingediend, zijn beide initiatieven samengevoegd. Voor beide percelen wordt nu gelijktijdig een herziening van het bestemmingsplan opgesteld en kan ook de onderzoeksplicht 'gedeeld' worden.

1.2.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de gronden tussen de woningen aan de Moerkapelse Zijde 19 en 21 te Moerkapelle. Het plangebied ligt aan de Moerkapelse Zijde en wordt aan de achterzijde begrensd door een grootschalig kassencomplex.

Onderstaande figuur 1.2 geeft de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0002.png"

Figuur 1.2: ligging plangebied

1.3 Planbeschrijving

1.3.1 Korte ontstaansgeschiedenis

Tot aan de Middeleeuwen was het gebied rondom Zevenhuizen en Moerkapelle een overwegend onbewoonbaar drassig moeras, dat slechts via de natuurlijke waterwegen bereikbaar was. Het oorspronkelijke riviertje de Rotte vormde hierbij de belangrijkste toegangsweg. Op de oevervallen van de Rotte werden dan ook de eerste bewoningscentra opgericht, van waaruit het gebied ontgonnen werd. Het land werd verdeeld in 'weren', lange smalle stroken land die van elkaar gescheiden werden door sloten, en geschikt gemaakt voor landbouw en veeteelt. Doordat de ontgonnen gronden steeds verder van de Rotte kwamen te liggen, werden langs de wegen die door het gebied liepen nieuwe huizen gebouwd. Zo zijn de kernen Zevenhuizen en Moerkapelle ontstaan.

1.3.2 Huidige situatie

De Moerkapelse Zijde kan gezien worden als de entree van Moerkapelle. Het betreft de doorgaande weg naar het dorp. De weg kenmerkt zich door lintbebouwing enerzijds en anderzijds agrarische onbebouwde gronden met bedrijvigheid aan weerszijden. De percelen zijn momenteel in gebruik als weide, waar schapen op lopen.

1.3.3 Nieuwe ontwikkeling

De beoogde woningen zijn gepland tussen de woningen Moerkapelse Zijde 19 en 21 te Moerkapelle. Voorliggend plan voorziet in de inpassing van twee vrijstaande woningen in het lint. In combinatie met de reeds aanwezige lintbebouwing wordt de entree van het dorp verder versterkt. In het vigerend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om dit gedeelte van het lint te kunnen verdichten met vier woningen. Van de twee geplande woningen valt er één binnen deze wijzigingsbevoegdheid. De tweede geplande woning past niet binnen de vigerende agrarische bestemming, waardoor het noodzakelijk is om een nieuw (postzegel)plan op te stellen om de twee woningen positief te bestemmen. Beide woningen worden gerealiseerd 'in de geest van' de wijzigingsbevoegdheid. Na realisatie van deze twee woningen, kunnen nog drie woningen binnen de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden.

Conform de wijzigingsbevoegdheid moet(en) de woning(en) voldoen aan de regels van de bestemming 'Wonen'.

De wijzigingsbevoegdheid uit het geldende plan luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 4' te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van woningen, onder voorwaarde dat:

  1. 4. de bestemming wordt gewijzigd in een bestemming 'Wonen';
  2. 5. uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan;
  3. 6. het aantal woningen niet meer dan vier mag bedragen;
  4. 7. de maximale bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen;
  5. 8. de economische haalbaarheid gegarandeerd is;
  6. 9. de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen niet onevenredig worden aangetast.

Belangrijkste uitgangspunten voor de vorm en plek van de woning zijn:

  1. 1. nokhoogte maximaal 10 meter;
  2. 2. goothoogte maximaal 6 meter;
  3. 3. inhoud maximaal 1.000 m³;
  4. 4. zijdelingse perceelsafstand minimaal 5 meter.

De op te richten woningen voldoen aan de genoemde uitgangspunten.

2.3 Inpassing

In de Welstandsnota Zuidplas 2015 is het volgende opgenomen voor de polder De Wilde Veenen, Tweemanspolder en Eendragtspolder:

Het noordelijk en westelijk deel van het landelijk gebied is als waardevol aan te merken: het gaat hier specifiek om de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en de Wilde Veenen. Deze drie polders dragen in belangrijke mate bij in het beeld van de Rottemeren en zijn dan ook ondersteunend aan de sterk structurerende werking van de Rottemeren. De samenhang van de drie polders (Wilde Veenen, Tweemanspolder en Eendragtspolder) zorgt voor rust in het landschap. Bij functiewijzigingen van agrarische bebouwing ruimtelijke kwaliteitswinst behalen in de vorm van het verminderen van de oppervlakte aan agrarische bijgebouwen.

  • Bij de situering en de vorm rekening houden met de landschappelijke structuur en bepalende elementen zoals hoogteverschillen (dijken en watergangen), beplantingen, wegenbeloop en bebouwing.
  • In relatie tot de ontsluiting is er sprake van een duidelijke erfontwikkeling. Bedrijfswoningen en representatieve functies worden gericht op de openbare weg. Bedrijfsgebouwen worden samenhangend op het erf gegroepeerd. Bij situering rekening houden met eventuele toekomstige uitbreidingen.
  • De afzonderlijke gebouwen vormen een harmonisch ensemble voor wat betreft de maat, schaal en vorm van de bouwmassa en de oriëntatie daarvan. Maat, schaal en oriëntatie zijn afgestemd op de bestaande bebouwing in de omgeving.
  • De bouwmassa´s zijn helder en kloek vormgegeven. Vanwege silhouetwerking in het landschap hebben schuine daken de voorkeur.
  • Meer ingrijpende bouwplannen moeten vergezeld gaan van een ontwerp voor het terrein om het gebouw, dat inzicht geeft in onder andere parkeren, ontsluiting, beplanting, erfafscheiding en eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden.

Beide woningen zijn onder architectuur ontworpen en zijn individueel vormgegeven, zie afbeeldingen 1 en 2. Bij het ontwerpen van de woningen is rekening gehouden met de omgeving. De woningen zijn karakteristiek zowel in vorm, materiaal en uiterlijk, maar qua inpassing is aangesloten bij de ligging van de dijk en omliggende woningen. Met het ontwerp van de woningen wordt voldaan aan de uitgangspunten van de welstandsnota. Wat de voorkeur voor een schuin dak betreft, is voor woning 1 gekozen voor een plat plak. Voor beide woningen is een postief welstandsadvies afgegegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0005.png"

Afbeelding 1: impressie woning 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0006.png"

Afbeelding 2: impressie woning 2

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt de bestaande situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. Daarnaast wordt de huidige verkeersstructuur beschreven. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader toegelicht. De relevante milieuonderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 3. Een toelichting op de juridische regeling van het plan wordt gegeven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 tenslotte gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  2. 2. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  3. 3. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  4. 4. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  5. 5. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  6. 6. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking, tenzij er conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro juncto artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2o Wabo). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in deze ruimtelijke motivering onderbouwd dat er sprake is van een ontwikkeling die voorziet in een regionale behoefte, zie paragraaf 2.2.

Conclusie rijksbeleid

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid. Het betreft een kleine ontwikkeling die weinig tot geen invloed heeft op nationale belangen. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de milieukwaliteit, geluidsoverlast, externe veiligheid, waterveiligheid, cultuurhistorie (archeologie) en flora- en fauna. In hoofdstuk 5 is opgenomen hoe in dit plan wordt gezorgd voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (geactualiseerde versie)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

De Actualisering 2016 van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’).

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • inpassing;
  • aanpassing;
  • transformatie.

Inpassing

Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.

Aanpassing

Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat. Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Transformatie

Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied.

Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan richtpunten

De op te richten woningen zijn een versterking van het lint, waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Er is sprake van een inpassing in de bestaande structuur en geen wijziging van de structuur. Op basis van deze indeling van type ontwikkeling is op basis van de VRM de inbreng van de provincie beperkt.

Het betreft een kleinschalige ontwikkeling van twee woningen tussen de rand van de dorpskern en een kassencomplex, zoveel mogelijk conform een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingplan. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt de bouw van vier woningen mogelijk. Een van de op te richten woningen is mogelijk via de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Voor de andere woning wordt aangesloten bij 'de geest' van de wijzigingsbevoegdheid. Zodoende wordt aangesloten bij de filosofie van de visie.

Het plan is tevens uitvoerbaar binnen de richtpunten. De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land. Er wordt rekening gehouden met het behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders. Hieraan wordt voldaan, omdat met de inpassing aangesloten is bij de ligging van dijk.

Ontwikkelingen in droogmakerijen dienen een bijdrage te leveren aan een duurzame waterhuishouding. Tevens dienen ontwikkelingen rekening te houden met hun invloed op het watersysteem als geheel en bij te dragen aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem en het versterken van de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. De beoogde inpassing draagt hier aan bij, zoals te lezen in paragraaf 3.13 Water.

Verder dienen de ontwikkelingen bij te dragen aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater. Het plangebied bestaat in de huidige situatie gedeeltelijk uit weide en deels uit bomen en opgaande beplanting en draagt in deze zin niet bij aan de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater. Door beoogde inpassing wordt de overgang dijk-oppervlaktewater-plangebied verduidelijkt, wat zowel de toegankelijkheid als zichtbaarheid van het oppervlaktewater verbeterd.

Ten slotte dienen de ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Voor beoogde ontwikkeling wordt ingespeeld op de contactkwaliteit. Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals de dijk, de verdere lintenbebouwing en de aanwezige waterloop. De toevoeging van de extra woningen zorgt voor afwisseling in de rand en draagt hierdoor bij aan het dorpse karakter van Moerkapelle.

2.2.2 Verordening Ruimte 2014 (geactualiseerde versie)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Om aan te tonen dat voldaan wordt aan een actuele behoefte, onder criterium 1, wordt verwezen naar 2.3.1.

Criterium 2 van de ladder stelt dat een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien moet worden. De locaties van de woningen vallen niet binnen de definitie van bestaand stads- en dorpsgebied. Onder voorwaarden, zoals opgesomd onder criterium 3, zijn ook buiten het stads- en dorpsgebied ontwikkelingen mogelijk.

Aan criterium 3 kan voldaan worden omdat de planlocatie gelegen is aan de Moerkapelse Zijde. Dit is een doorgaande weg waardoor de locatie voldoende ontsloten is. Tevens kan voldaan worden aan de doelstellingen en richtpunten van de Structuurvisie Mobiliteit en Ruimte. Voor de verantwoording hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1. Tot slot is de planlocatie niet groter dan 3 hectare en vervalt criterium 3 onder 3.

Artikel 2.2.1 van de verordening stelt dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In dit artikel wordt aangegeven dat een plan binnen de aard en schaal van het gebied moet passen en aan de richtpunten van de kwaliteitskaart moet voldoen. Zoals verwoord in de voorgaande alinea’s wordt voldaan aan de kwaliteitskaart. Het plan past daarmee in de provinciale verordening. De overige voorwaarden van artikel 2.2.1 zijn daardoor niet van toepassing. Omdat het plan niet in een beschermingsgebied valt en er geen richtpunten in het geding zijn is er ook geen specifieke beeldkwaliteitsparagraaf noodzakelijk.

In het vigerende bestemmingsplan is voor één woning een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van deze onbebouwde gronden naar woningbouw. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan gesteld worden dat de woningen passen in de structuur van het lint. Het betreft een doortrekking van het lint, waarbij de lintbebouwing verder verstevigd wordt.

2.2.3 Provinciale milieuverordening

Provincie Zuid-Holland heeft in de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Provinciale Verordening Ruimte en in de Provinciale Milieuverordening vier provinciale milieubelangen benoemd. Onderstaand wordt de relevantie per provinciaal milieubelang beschreven:

  1. 1. Bescherming van stiltegebieden

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.

  1. 2. Windenergie stimuleren

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens conform de Provinciale Verordening Ruimte.

  1. 3. Beschermen bedrijventerreinen voor Hogere Milieu Categorie-bedrijven

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.

  1. 4. Beschermen van grote groepen mensen

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante

risicobron. Door de Veiligheidsrisico is een positief advies afgegeven, zie bijlage 4.

Conclusie provinciaal beleid

De ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid en voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking (Verordening Ruimte).

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op een compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities Zuidplas heeft en welke koers Zuidplas volgt om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.

Zuidplas realiseert nieuwe woningen hoofdzakelijk binnen en aan de vier dorpen, om te voldoen aan de woonvraag van zijn eigen inwoners. Voor sommige dorpen is dit mede noodzakelijk voor het op peil houden van het voorzieningenniveau. De op te richten woningen in het lint sluiten aan bij het dorp, waardoor voldaan wordt aan de uitgangspunten van de structuurvisie.

2.3.2 Welstandsbeleid

Op 4 juni 2015 is de welstandsnota Zuidplas 2015 in werking getreden. De nieuwe welstandsnota gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime.

Behoud van herkenbare structuren en cultuurhistorie

Structuurdragers zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Zuidplas en blijven van groot belang voor de verdere ontwikkeling. Door de jaren heen hebben ze een karakter gekregen dat zeer gewaardeerd wordt. Ze maken Zuidplas herkenbaar in al haar diversiteit. De vraag of ze bij verdere ontwikkeling van Zuidplas niet ten onder gaan en onherkenbaar worden. Extra zorg voor het behouden van karakteristieken lijkt op zijn plaats. Er moet hierbij gedacht worden aan de Ringvaart, de linten, de Rotte, de Hollandsche IJssel, de open polders en de oude dorpskernen. Structuurdragers hebben vaak ook een grote cultuurhistorische component. Dit maakt ze extra kwetsbaar voor veranderingen. Eventuele veranderingen moeten zorgvuldig gebeuren met behoud van de al eerder genoemde karakteristiek.

De woningen zijn qua ligging en uiterlijk ingepast in het lint en voldoen aan redelijke eisen van welstand, waardoor het voornemen past binnen het welstandsbeleid van de gemeente Zuidplas.

Conclusie gemeentelijk beleid

Dit bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

3.2 Archeologie

Toetsingskader

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (of een wijziging) wordt gekeken of archeologie een rol speelt. Via de erfgoedverordening wordt het archeologiebeleid van de gemeente verankerd in het bestemmingsplan. Aan de hand van de archeologische beleidskaart wordt bepaald of een dubbelbestemming archeologie moet worden opgenomen of niet.

De gemeente Zuidplas heeft op 23 november 2010 een eigen gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. De archeologische beleidskaart onderscheidt zones met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. In 2013 is de zone met een lage archeologische verwachting geevalueerd en de gemeente heeft op 23 juni 2013 vastgesteld dat de zone met een lage archeologische verwachting voortaan vrijgesteld is van een onderzoeksverplichting. In de eerste helft van 2017 is de beleidskaart geactualiseerd volgens de laatste inzichten en onderzoeken. Deze kaart is nog niet vastgesteld, maar wordt wel gebruikt bij het bepalen of een archeologisch onderzoek nodig is of niet. Inmiddels is er een ontwerp-paraplubestemmingsplan “Archeologie” ter inzage gelegd.

Onderzoek

Volgens de vigerende beleidskaart (2010) gelden voor het plangebied twee typen archeologische verwachting:

  • Zeer hoge archeologische verwachting: Deze verwachting is gebaseerd op de (mogelijke) aanwezigheid van de restanten van een historisch gebouw. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Lage verwachting: Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van wadafzettingen aan het oppervlak. Sinds 23 juni 2013 geldt voor deze zone geen onderzoeksverplichting meer.

Op basis van de kadastrale minuut van Zevenhuizen blijkt dat het plangebied rond 1811-1832 onbebouwd is. Cartografisch onderzoek wijst verder uit dat ter hoogte van het plangebied geen resten van historische bebouwing te verwachten zijn. De zone met de zeer hoge archeologische verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een gebouw ten westen van het plangebied op kaarten van voor de grote veenafgravingen binnen Zuidplas. Het vermoeden is dat bij het afgraven van het veen tot op het huidige maaiveld, eventueel aanwezige funderingsresten geheel verdwenen zijn.

Conclusie

De zone met een zeer hoge archeologische waarde kan naar beneden bijgesteld worden naar een lage verwachting. Archeologisch onderzoek wordt niet nodig geacht en om die reden is geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie in dit bestemmingsplan opgenomen, gericht op het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Zuidplas) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

3.3 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Met betrekking tot het milieuaspect 'licht' geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Onderzoek

De ontwikkeling van twee burgerwoningen kan gezien worden als milieugevoelig, de woningen kunnen milieuhinder ondervinden van omliggende bedrijvigheid. Andersom kunnen de burgerwoningen bedrijven in de omgeving beperken in hun bedrijfsvoering. De omgeving van het plangebied kan vanwege de verscheidenheid aan functies - wonen, glastuinbouw en bedrijvigheid - worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In de omgeving bevindt zich een aantal functies waarvoor een richtafstand wordt voorgeschreven tot omliggende woningen. Het gaat hierbij om bedrijvigheid en glastuinbouwkassen.

Aan de noordzijde van de Moerkapelse Zijde is kleinschalige bedrijvigheid, detailhandel en horeca, toegestaan die past in een centrumgebied, waardoor sprake is van gemengd gebied. Er is bedrijvigheid uit maximaal milieucategorie 2 gevestigd en planologisch toegestaan ter plaatse van Moerkapelse Zijde 32-28. Voor dergelijke bedrijvigheid geldt in gemengd gebied een afstand van 10 meter. Aangezien deze bedrijvigheid op een afstand van circa 100 meter tot het plangebied ligt, wordt ruimschoots aan de geldende richtafstand voldaan.

Ten zuiden van het plangebied bevinden zich glastuinbouwkassen. Glastuinbouwkassen, al dan niet met verwarming (SBI-code 011, 012, 013 onder 2 en 3) vallen in milieucategorie 2. In een gemengd gebied wordt een richtafstand van 10 meter tot omliggende woningen voorgeschreven.

Momenteel is geen richtafstand meer opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer betreft de situering van woningen ten opzichte van glastuinbouwkassen. De idee daarachter is dat het ruimtelijke spoor (bestemmingsplan) een betere manier is om dit te regelen. Welke afstanden in de ruimtelijke afweging geschikt zijn, heeft de wetgever aan de praktijk overgelaten.
Gemeente Zuidplas hanteert een richtafstand van 10 meter. Beoogde ontwikkeling bevindt zich op circa 30 meter van glastuinbouwkassen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden ten behoeve van woningen gesitueerd op een afstand van minimaal 10 meter tot de nabijgelegen glastuinbouwkassen. Gezien de in dit bestemmingsplan geborgde afstand is er vanuit het oogpunt van milieuzonering en functiescheiding sprake van een goede ruimtelijke ordening. De omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

3.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Op het aangrenzende perceel zijn in het verleden vergelijkbare concentraties zware metalen in het grondwater aangetroffen. Deze metaalverontreiniging is dan ook hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreiniging in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.

De rapportage is opgenomen in bijlage 2.

Conclusie

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de ontwikkeling van de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.5 Duurzaamheid

De woningen zullen zo energieneutraal mogelijk worden uitgevoerd. Beide woningen worden voorzien van zonnepanelen of zelfs pvt-panelen. Tevens worden de woningen niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Het betreffen passieve woningen (3-dubbel glas, hoge isolatiewaarde, gebalanceerde ventilatie, etc.).

Overige maatregelen betreffen:

  • warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht;
  • warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater;
  • opvang en recyclen van regenwater (dit onder meer om het toilet mee door te spoelen, zo nodig aangevuld met leidingwater).

3.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wilck, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden die onderdeel uitmaken van Natuurnetwerk Nederland. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten.

Flora

Ten tijde van onderhavig onderzoek op dinsdag 15 augustus 2017 was het plangebied plaatselijk begroeid met een kruidachtige vegetatie, tuinplanten of onbegroeid. Het plangebied is het pioniersstadium niet ontgroeid. Sinds de Wet Natuurbescherming van kracht is zijn alleen planten beschermd die gebonden zijn aan zeer specifieke en natuurlijke ecotopen. Dergelijke ecotopen komen niet voor in het plangebied. Gedurende het verkennend onderzoek zijn ook geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten. Zie bijlage 3.

Soortenbescherming

Op dinsdag 15 augustus 2017 is een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen. Zie bijlage verder 3.

Vleermuizen

De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie-, overwinterings- en paarplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. In en direct rond het plangebied ontbreekt het aan potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen zoals bomen met gaten en gebouwen met gaten. Effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen derhalve worden uitgesloten.

In en rond het plangebied ontbreekt het aan opgaande lijnvormige landschapselementen. In het plangebied komt bebouwing waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. Vleermuizen kunnen zich beter gaan oriënteren. Negatieve effecten op vliegroutes van vleermuizen kan derhalve worden uitgesloten.

Het voorkomen van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en rivieren niet voorkomen in het plangebied of grenzen aan het plangebied. Effecten op migratieroutes kunnen derhalve worden uitgesloten.

Met de realisatie van de plannen zullen het plangebied niet van vorm veranderen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Door de openheid van het gebied is het plangebied geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen. De pioniervegetatie komt te vervallen. In de omgeving zijn daarnaast voldoende alternatieve foerageerplaatsen. Negatieve effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen kunnen derhalve worden uitgesloten.

Overige zoogdieren

Vermoedelijk komen in het plangebied bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis voor. Voor deze soorten bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de provincie Zuid-Holland. De oevers zijn ongeschikt als leefgebied doordat de oeverbreedte onvoldoende is en een voldoende dekkende vegetatie ontbreekt.

Broedvogels

Gedurende het verkennend veldonderzoek op dinsdag 15 augustus 2017 zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Nesten van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld gedurende het verkennend veldonderzoek. Op grond hiervan wordt het voorkomen van broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen uitgesloten.

In het plangebied kunnen algemene broedvogels broeden zoals roodborst, fitis en fazant. Gedurende het veldonderzoek op dinsdag 15 augustus 2017 zijn roodborst en fitis vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de uitbreidingslocatie buiten het broedseizoen te ontdoen van de vegetatie of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Amfibieën

Het plangebied va de Moerkapelse Zijde te Moerkapelle is in het verspreidingsgebied van de rugstreeppad gelegen. In de omgeving is de rugstreeppad daadwerkelijk aangetroffen. Met de realisatie van de plannen kunnen negatieve effecten op de rugstreeppad optreden als geen maatregelen worden getroffen. Door binnen het plangebied geen waterplassen te laten ontstaan op het land in de aanlegfase, kan vestiging van de rugstreeppad in de aanlegfase volledig worden uitgesloten. Op grond hiervan kunnen negatieve effecten op de rugstreeppad worden uitgesloten.

Mogelijk komen aan de randen van het plangebied daarnaast gewone pad en bruine kikker voor. Voor deze soorten is het plangebied geen essentieel leefgebied omdat in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is. Het ontbreekt daarnaast aan een dekkende vegetatie die amfibieën beschutting geven. Voor de algemene soorten amfibieën bestaat een algemene provinciale vrijstelling.

Vissen

Met de realisatie van de plannen worden de sloten aan de noordzijde beïnvloed. Met de realisatie van het plan is oppervlaktewater voorzien. De aanwezige vissen worden derhalve niet wezenlijk beïnvloed door de plannen. Met het van kracht worden van de Wet Natuurbescherming zijn zijvoorbeeld kleine modderkruiper en bittervoorn niet meer beschermd. Voor de nog wel beschermde grote modderkruiper het gebied geen leefgebied doordat geschikte ecotopen ontbreken en in de omgeving komt de grote modderkruiper niet voor.

Reptielen

Gezien de huidige aanwezige ecotopen van het plangebied ten opzichte van de verspreiding van reptielen en de ligging, kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten. Ringslang heeft populaties rond Gouda, en verder zijn waarnemingen bekend uit het Lage Bergse Bos bij Rotterdam. Deze gebieden liggen te ver van Moerkappelle,waardoor het voorkomen van ringslang kan worden uitgesloten.

Conclusie

In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. In het gebied foerageren en vliegen mogelijk vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.

Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.

3.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek
Risicovolle inrichtingen

Volgens de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op circa 1.400 meter van het plangebied is de rijksweg A12 gelegen. De weg heeft een groepsrisicocontour van 48 meter en geen PR10-6 risicocontour. Het maatgevende invloedsgebied bedraagt 880 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de rijksweg A12.

Buisleidingen

In de directe omgeving, namelijk op circa 250 meter ten westen van het plangebied, ligt een buisleidingenstrook. Het betreft een drietal hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie en een leiding van defensie voor brandstoffen. De afstand tot de buisleidingenstrook bedraagt ongeveer 230 meter, waardoor de plaatsgebonden risicocontour geen belemmering vormt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de buisleidingen A-553, A-803 en A-518, dat respectievelijk 430, 580 en 380 meter bedraagt. Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen maximaal twee woningen worden opgericht. Dit leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal personen waardoor de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het groepsrisico een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

De brandstofleiding van defensie is tevens gelegen in de buisleidingen strook. Het gaat hierbij om het transport van brandbare vloeistoffen. Gezien het mogelijke scenario van uitstroom en plasbrand bedraagt het invloedsgebied van deze leiding 30 meter. Gezien de afstand van circa 285 meter tot het plangebied, vormt deze leiding geen belemmering.

Op circa 170 meter ten noordwesten van het plangebied ligt de hogedrukaardgasleiding A-518-01. De buisleiding heeft geen PR10-6 risicocontour. Het invloedsgebied van de buisleiding bedraagt 45 meter. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het gedegen wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.

Zelfredzaamheid

De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Er worden woningen gerealiseerd waar zelfredzame personen wonen. Het bestemmingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleidingen A-553, A-803 en A-518. Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen maximaal twee woningen worden opgericht. Dit leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal personen waardoor de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

3.8 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor aannememlijk dient te , indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerd wegen, de akoestisch aannemelijk dient.

Het bestemmingsplan voorziet in twee nieuwe woningen tussen de percelen Moerkapelse Zijde 19 en 21 in Zuidplas. De woningen zijn geluidgevoelige functies en gelegen in de geluidzone van de tevens ontsluitende weg Moerkapelse Zijde. Akoestisch onderzoek is volgens de Wgh noodzakelijk. De Hollevoeterlaan is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Wgh. De weg is dicht gelegen bij het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wordt het akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op deze weg ook getoetst.

Onderzoek

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Moerkapelse Zijde. De maximale geluidbelasting bedraagt 55 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te doen dalen zijn niet mogelijk of doelmatig vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard. De richtwaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de niet gezoneerde Hollevoeterlaan niet overschreden.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Moerkapelse Zijde. Voor de nieuwe woningen dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas een hogere waarde te verlenen volgens tabel 1.

Tabel 1: Verlening hogere grenswaarde

Aantal woningen Ontheffingswaarde Bron
2 55 dB Moerkapelse Zijde

De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.

3.9 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een planologisch relevante rioolleiding en een straalpad. De rioolleiding ligt op circa 125 meter ten westen van het plangebied. Het straalpad bevindt zich op circa 135 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee op aanzienlijke afstand tot de dubbelbestemming en vrijwaringszone op grond waarvan respectievelijk de rioolleiding en het straalpad worden beschermd.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven.

Tabel 2: Grenswaarden van maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden twee woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Moerkapelse Zijde. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 21,8 µg/m³ voor NO2, 18,21 µg/m³ voor PM10 en 10,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering het plan te realiseren.

3.11 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting

De woningen zijn gelegen aan de Moerkapelse Zijde, binnen de bebouwde kom, waar een maximum snelheid geldt van 50 km/u. De Moerkapelse Zijde behoort tot de ontsluitingstructuur van de kern Moerkapelle. In oostelijke richting wordt allereerst het centrum van Moerkapelle bereikt, verder in oostelijke richting wordt onder andere de N453, A12 en de stad Gouda bereikt. In westelijke richting wordt de N209 bereikt en de stad Zoetermeer. Fietsers maken op de Moerkapelse Zijde gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voetgangers kunnen gebruik maken van het voetpad ten noorden aan de Moerkapelse Zijde.

De toename van twee woningen aan de Moerkapelse Zijde leidt tot een verkeerstoename van circa 16 motorvoertuigen per etmaal. Dit aantal is gebaseerd op kencijfers van het CROW (publicatie 317, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De toename als gevolg van de ontwikkeling van twee woningen zal opgaan in het dagelijkse verkeersbeeld van de Moerkapelse Zijde.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de woningen is gebaseerd op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsnota Parkeernormen 2013). Voor de juiste parkeernorm wordt als uitgangspunt matig stedelijk, uitgaande van de maximale norm, aangehouden. De parkeerbehoefte bedraagt 2,7 = 3 parkeerplaatsen per woning, welke op eigen terrein worden voorzien. Deze parkeerbehoefte is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

3.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

3.13 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Moerkapelse Zijde te Moerkapelle en bestaat in de huidige situatie gedeeltelijk uit een moestuin en deels uit bomen en opgaande beplanting.

Het plangebied ligt in de Tweemanspolder, een 470 hectare grote polder die in zijn geheel binnen de gemeente Zuidplas ligt. Het plangebied ligt in het noordelijke peilgebied (GP-456) en heeft een streef peil van 6,0 m-NAP. De maaiveldhoogte varieert in de Tweemanspolder van circa 4,0 m-NAP tot circa 5,0 m-NAP. De bodem in de Tweemanspolder is door de sterk samendrukbare klei- en veenlagen zettingsgevoelig.

Waterkwantiteit

Rondom en binnen het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. De noordgrens van het plangebied wordt door een watergang gevormd. Daarnaast ligt ten zuidoosten van het plangebied een watergang. De watergangen zorgen voor de afwatering van het gebied.

Waterkwaliteit en ecologie

Op 500 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de Rotte, een waterlichaam dat is aangewezen als één van de 25 KRW-waterlichamen van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen natte natuur.

Waterveiligheid en waterkeringen

Aan de voorzijde van beide percelen is een primaire waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern- en beschermingszone van deze kering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpMkpZijde19Mkp-Va01_0007.png"

Afbeelding 3: uitsnede legger Waterkeringen HHSK

Er geldt restrictief bouwbeleid voor waterkeringen en binnen het bebouwingsvrije profiel wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan. Buiten dit profiel kan bebouwing onder voorwaarden worden toegestaan en dient hiervoor een vergunning te worden verleend. Voor de primaire waterkering geldt een gesloten seizoen voor alle werkzaamheden van 1 oktober tot 15 april.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud worden gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

(Dubbel)bestemming 'Water' en 'Waterstaat' in het bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan is het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming. De waterkering in het plangebied heeft dan ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging van agrarisch naar wonen mogelijk en de bouw van een tweetal woningen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het HHSK dient 5% van de toename in verharding te worden gecompenseerd mits deze toename meer dan 500 m² bedraagt.

Met de bouw en aanleg van een tweetal woningen met grote tuinen, zal de verharding in het plangebied naar verwachting niet met meer dan 500 m² toenemen. Beide bouwvlakken omvatten samen 360 m². Compensatie van oppervlaktewater is dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Waterveiligheid en waterkeringen

De bebouwing wordt gerealiseerd buiten het bebouwingsvrije profiel. Dit is geborgd in de planregels en de verbeelding door het bouwvlak in overeenstemming te brengen met dit bebouwingsvrije profiel. Daarnaast is de beschermingszone van de waterkering geborgd door het opnemen van een dubbelbestemming.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.

Met het hoogheemraadschap is reeds contact geweest over de in te dienen vergunningsaanvraag. Ambtelijk is akkoord gegeven om een gelijke bouwafstand aan te houden als bij huisnummer 21, mits het perceel wordt opgehoogd zoals het naastgelegen perceel en op die hoogte wordt onderhouden.

(Dubbel)bestemming 'Water' en 'Waterstaat' in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming. De waterkering in het plangebied heeft dan ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor het realiseren van de bebouwing is een vergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

4.2 Wijze Van Bestemmen

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Het bestemmingsplan voldoet aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" en de "Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen". In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen conform de geldende standaarden voor de volgende bestemmingen:

Water

De bestemming 'Water' is van toepassing op de in het plangebied aanwezige hoofdwaterlopen. Deze gronden zijn dan ook onder andere bestemd voor water(lopen), de aan- en afvoer van oppervlaktewater met bijbehorende voorzieningen, oeververbindingen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hierbij kan gedacht worden aan keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen en gemalen.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is van toepassing op de in het plangebied aanwezige woningen. In de woningen is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m². Ook bij de woning behorende functies zoals opritten en paden, parkeervoorzieningen, erven, terreinen en tuinen zijn in de bestemmingsregeling opgenomen. In de bouwregels wordt uitgegaan van het principe dat hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd.

Per bouwvlak is één woning toegestaan, tot een maximale inhoud van 1.000 m³. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn in de regels aangegeven (6 respectievelijk 10 meter) en dienen in acht te worden genomen. Voor bijbehorende bouwwerken, welke zijn toegestaan buiten het bouwvlak (in het erfdeel), is voor zowel vrijstaande bijbehorende bouwwerken als ook voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken een eigen bouwhoogte opgenomen. Voor de aangebouwde bijbehorende bouwwerken is aansluiting gezocht bij de regeling van het vergunningsvrij bouwen, terwijl vrijstaande bijbehorende bouwwerken gebonden zijn aan een maximum goothoogte van 4 meter. Het oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² bedragen, al is in de regels bepaald dat meer oppervlak mag worden bebouwd indien het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn eveneens aan een maximale bouwhoogte gekoppeld, afhankelijk van het soort bouwwerk evenals de situering (voor of achter de voorgevellijn).

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is bedoeld ter bescherming van de primaire waterkering die binnen het plangebied is gelegen. De bestemming maakt dat alvorens omgevingsvergunningen kunnen worden verleend, afwijking verleend moet worden door burgemeester en wethouders onder voorwaarden dat de waterstaatsbelangen niet worden geschaad en schriftelijk advies moet zijn ingewonnen bij de beheerder van de waterloop en waterkering.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het bouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.

Op grond van artikel 6:12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Bro zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 Wro geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5° Wro, niet noodzakelijk is, en
  3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.

In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project geregeld zal worden in een anterieure overeenkomst.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 1.3.1. Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.

Overleg

Conform artikel 3.1.1 Bro hebben burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners. Er zijn in het kader van dit overleg geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over het voorontwerpbestemmingsplan.

Inspraak

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is inspraak mogelijk, dit is echter niet verplicht. De gemeente kan op basis van haar gemeentelijke inspraakverordening beslissen het bestemmingsplan voor inspraak vrij te geven. Besloten is om in dit geval geen inspraakprocedure te voeren, eventuele reacties kunnen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend in de vorm van zienswijzen.

5.2.2 Ontwerpfase

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan “Moerkapelse Zijde tussen 19 en 21” vanaf donderdag 5 juli 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas.

Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen. Eén zienswijze is tijdig ingediend wanneer zij voor het einde van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan is verzonden/ontvangen.

De zienswijze en de ambtshalve aanpassingen zijn samengevat in een Nota van beantwoording zienswijzen (en wijziging). Deze nota is toegevoegd als bijlage 5 bij de toelichting

5.2.3 Vaststellingsfase

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan vervolgens voor zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.

Bijlage 1 Memo Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Memo wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 4 Advies veiligheidsregio

Bijlage 5 Nota Beantwoording Zienswijzen (En Wijziging)

Bijlage 5 Nota beantwoording zienswijzen (en wijziging)