Nijverheidstraat 1-3, Moerkapelle
Bestemmingsplan - gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 30-08-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijverheidstraat 1-3, Moerkapelle van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpNijverheid1Mkp-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan "Nijverheidstraat 1-3, Moerkapelle" bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.1892.BpNijverheid1Mkp-Va01;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage:
een als aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.20 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een open constructie met maximaal één gesloten wand al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk;
1.23 perceelsgrens:
grens van een bouwperceel;
1.24 peil:
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de dijk;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.25 seksinrichting:
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen;
1.26 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.27 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en len.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afstand van bebouwing tot de zijerfgrens in verband met brandveiligheidseisen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 3.1 genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 3.1 genoemd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Toegestane overschijding
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
6.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 9.1 met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nijverheidstraat 1-3, Moerkapelle, Moerkapelle van de gemeente Zuidplas.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op 30 augustus 2016.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
Het primaire doel van bestemmingsplan 'Nijverheidstraat 1-3, Moerkapelle' is het bieden van een juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreiding van bebouwing, ten behoeve van opslag en daaraan ondergeschikte kantoorruimte, kan worden gerealiseerd. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan op de gemeentelijke doelstellingen in het kader van het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen waarbij de belangrijkste doelen zijn:
- 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
- 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van kleinschalige nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
- 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.
1.2 Bestaande Situatie
Vigerend bestemmingsplan
In het plangebied is momenteel het bestemmingsplan "Moerkapelle Dorp" van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Zuidplas op 3 november 2011 vastgesteld. Sinds 26 januari 2012 is het plan onherroepelijk.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp'(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan voorziet, ter plaatse van het plangebied, niet in een bouwvlak. Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk welke ten dienste zijn van de bestemming 'bedrijf'. De onbebouwde gronden mogen ten behoeve van een bedrijf met een milieucategorie 3.2 gebruikt worden. In het bestemmingsplan is een specifieke gebruiksregel opgenomen dat opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden niet is toegestaan. Voor de aangrenzende gronden, waar gebouwd mag worden, geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 80%.
Binnen de bestemming 'bedrijf' zijn op de aangrenzende percelen bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 toegestaan. Per bedrijf is er een kantoorvloeroppervlakte van maximaal 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een absoluut maximum van 400 m² toegestaan.
De gronden mogen tevens gebruikt worden voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
De gewenste uitbreiding van bebouwing is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan, vanwege de ligging buiten het bouwvlak. Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (aanvullend) bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid met een maximale milieucategorie 3.2 mogelijk.
Ligging en begrenzing van het plangebied en de omgeving
Het perceel aan de Nijverheidstraat 1-3 ligt op de hoek Nijverheidstraat - Ambachtstraat op het bedrijventerrein in Moerkapelle. Er is een bouwplan voor de onbebouwde grond (de kadastrale percelen B1918, B 1923 en B 1924).
Ligging plangebied Begrenzing plangebied
Gebruik huidige situatie
Het terrein is lange tijd door Zijderhand Transport B.V. gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens en de opslag van kleine losse betonnen elementen. Met het beeindigen van de de werkzaamheden van Zijderhand is het noord-oostelijke deel van het terrein verkocht aan Holabouw en Flam-haarden. Beide bedrijven gebruiken het terrein momenteel voor het stallen van vrachtwagens en als opslagruimte van (bouw-)materieel. Het zuid-westelijke deel van het terrein wordt momenteel niet gebruikt.
Zuid-westelijke deel van het terrein Noord-oostelijke deel van het terrein
Ontsluiting
Het bedrijventerrein is via de Julianastraat en de Bredeweg te bereiken. Op het bedrijventerrein zelf zijn de volgende (ontsluitings-)wegen aanwezig:
- Zuidplasstraat;
- Ambachtstraat;
- Nijverheidstraat;
- Industriestraat.
Ontsluiting
Het perceel aan de Nijverheidstraat 1- 3 ligt op de hoek van de Nijverheidstraat en de Ambachtstraat. Daarmee ligt het plangebied midden op het bedrijventerrein en is het zowel via de Julianastraat als de Bredeweg goed bereikbaar.
1.3 Planbeschrijving
Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven, is een deel van de onbebouwde gronden in gebruik ten behoeve van het stallen van vrachtwagens en de opslag van bouwmaterieel. De eigenaren van de grond hebben de wens om deze activiteiten inpandig te laten plaats vinden. Daarvoor is er de wens om een opstal te realiseren van 760 m2, met een bouwhoogte van 7,5 meter. Door de bouw treedt er een kwaliteitsverbetering op: met name de opslagactiviteiten op de nog onbebouwde grond zorgt voor een 'verrommeling' van dit hoekperceel. Met de bouw van de panden treedt er een verbetering op de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast leidt de bouw ertoe dat de geluidproductie voor de omgeving afneemt.
De gronden waar de bedrijfshal van 760 m2 wordt gebouwd, worden momenteel al zodanig gebruikt. Met de bouw van het pand verandert er niets aan het gebruik van de gronden: activiteiten die nu buiten plaats vinden, vinden met de bouw van de bedrijfshal binnen plaats. Het feitelijke gebruik van deze grond wijzigt met de bouw van de hal daarom niet.
Voor het zuidwestelijke deel van het terrein is er een plan voor vijf kleinere bedrijfsunits van in totaal 567 m2: vier units worden 96 m2 in omvang en op de hoek Nijverheidstraat - Ambachtstraat wordt een grotere unit van 183 m2 gerealiseerd. Gedacht wordt aan het gebruik ten behoeve van kleine ambachten, met name opslagruimten: de arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijfsactiviteiten. Het is daarom wenselijk dat alle units bereikbaar zijn voor auto's, zodat auto's met aanhangers of kleine busjes naar binnen kunnen rijden en binnen kunnen laden en lossen. De units worden op een vergelijkbare manier vorm gegeven als het te ontwikkelen naastgelegen pand van 760 m2.
Het gewenste toekomstige gebruik van de panden is momenteel juridisch planologisch passend, maar de bouw van het panden is niet mogelijk op grond van het nu geldende bestemmingsplan.
Nieuwe situatie
Het gehele perceel is 2.123 m2 groot. Daarvan wordt 1.327 m2 bebouwd. Het bebouwingspercentage van de gronden bedraagt 62,5%. Aan de zijde van de Nijverheidstraat wordt een extra uitrit gerealiseerd. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.11. Ten behoeve van de extra uitrit zal er tenminste één boom en mogelijk twee bomen gekapt moeten worden. In paragraaf 3.7 worden de effecten van de kap op de mogelijke aanwezige beschermde soorten beschreven.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding vergezeld van een toelichting en een set regels. De toelichting bestaat uit 5 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft het voor het plan relevante beleid. De verschillende omgevingsaspecten (m.n. milieuaspecten) komen in hoofdstuk 3 aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de juridische toelichting beschreven. De maatschappelijke en de economische haalbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
Uit ervaring blijkt dat bedrijven uit Moerkapelle niet graag verhuizen naar buiten het dorp; bedrijven voelen zich nauw verbonden met de identiteit van het dorp en willen om die reden niet weg. Met dit bestemmingsplan wordt, in aanvulling op het nu geldende bestemmingsplan, bebouwing mogelijk gemaakt. Deels betreft het bebouwing ten behoeve van bestaande bedrijven, die de huidige opslagactiviteiten buiten, in een pand willen onderbrengen. Deze bouwplannen zijn niet gericht op een uitbreiding van het bedrijf, maar op het 'verplaatsen' van activiteiten die momenteel buiten plaats vinden naar binnen toe.
Daarnaast worden er vijf kleinere bedrijfsunits gerealiseerd. Voor de bedrijfsunits hebben vijf bedrijven zich gemeld, die geïnteresseerd zijn. Vier van hen komen uit Moerkapelle en de vijfde geïnteresseerde komt uit Bleiswijk. Het zijn allemaal kleine bedrijven, die behoefte hebben aan extra (opslag-) ruimte.
Provincie Zuid-Holland heeft in haar verordening (zie ook paragraaf 2.2) bepaald dat regionale afstemming niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk hoeft plaats te vinden. Ontwikkelingen met een lokaal karakter behoeven meestal geen regionale afstemming. Ook kunnen op regionaal niveau gemeenten afspreken welke ontwikkelingen vanwege een lokaal karakter niet afzonderlijk afgestemd hoeven te worden binnen de regio.
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd wordt dat er een actuele lokale behoefte is aan (relatief) kleine bedrijfsunits. Zowel lokaal als in de directe omgeving is er een directe vraag naar deze bedrijfsunits. De kleinschalige uitbreiding van bebouwing heeft een lokaal karakter, waarmee een verdere regionale afstemming niet nodig is.
Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Moerkapelle. De gronden zijn momenteel nog onbebouwd, maar hebben wel een bedrijfsbestemming. Met het bouwplan op de hoek Nijverheidstraat - Ambachtstraat wordt daarmee voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking (inbreiding voor uitbreiding).
Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?
Toetsing aan deze derde trede is niet noodzakelijk omdat aan de tweede trede wordt voldaan.
2.2 Provinciaal Beleid
De provincie Zuid-Holland heeft haar doelstellingen en provinciale belangen vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Beiden zijn vastgesteld door Gedupeerde Staten op 9 juli 2014.
In navolging van de 'ladder duurzame verstedelijking' van het Bro, spreekt de provincie in de provinciale verordening ook over de ladder. Dit om het provinciale belang te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De provincie geeft aan dat regionale afstemming niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk hoeft plaats te vinden. Ontwikkelingen met een lokaal karakter behoeven meestal geen regionale afstemming. Ook kunnen op regionaal niveau gemeenten afspreken welke ontwikkelingen vanwege een lokaal karakter niet afzonderlijk afgestemd hoeven te worden binnen de regio.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD.
De bouwplannen hebben een kleinschalig en lokaal karakter en vinden binnen het BSD plaats. Het provinciale beleid voorziet, anders dan de 'ladder duurzame verstedelijking' niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. Het bouwplan is daarmee passend binnen de reikwijdte van het provinciale beleid, vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het provinciale beleid ingegaan.
2.3 Regionaal Beleid
Het regionale beleid (de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISV), het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP), het Regionaal Economisch beleid en de Regionale Woonvisie) is niet relevant voor de realisatie van bebouwing op het bedrijventerrein. Het bouwplan heeft een kleinschalig en lokaal karakter. De regio is bezig met het opstellen van een bedrijvenstrategie, maar deze is nog niet vastgesteld.
Er is daarmee geen relevant regionaal beleid dat als toetsingskader dient voor de realisatie van bebouwing op het bedrijventerrein.
2.4 Gemeentelijke Beleid
2.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030- Ruimte voor dorps wonen in de Randstad
Op 27 november 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de structuurvisie vastgesteld. In de structuurvisie wordt op compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna gepresenteerd. In hoofdlijnen worden de ambities beschreven. De structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.
In de structuurvisie wordt het plangebied aan de Nijverheidstraat aangeduid als bedrijventerrein.
Uitsnede kaart Structuurvisie Zuidplas 2030
Een bedrijventerrein is een functioneel ingericht gebied voor de vestiging van reguliere commerciële functies, zoals productiebedrijven of aannemersbedrijven. De realisatie van bedrijventerreinen kenmerkt zich door een planmatige ontwikkeling, waarbij geïnteresseerde bedrijven kavels kunnen kopen. Een belangrijke ambitie van de gemeente Zuidplas is, dat ingezet wordt op het benutten van bestaande bedrijventerreinen, alvorens over te gaan tot uitbreiding van het oppervlak aan bedrijventerrein.
Consequentie plangebied
Met de uitbreiding van de bebouwing aan de Nijverheidstraat wordt het bestaande bedrijventerrein optimaler benut. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, passend is binnen de gestelde ambities van de gemeentelijke structuurvisie.
2.4.2 Welstandsnota Zuidplas
De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 13 mei 2015 de 'Welstandsnota Zuidplas 2015' vastgesteld. Op 4 juni 2015 is de welstandnota in werking getreden. De gemeente Zuidplas heeft een pilot 'welstandsvrij bouwen' uitgevoerd, waaruit is gebleken dat er geen onoverkomelijke zaken gebeuren die de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de leefomgeving ernstig aantasten wanneer er geen welstandstoets meer wordt uitgevoerd. De gemeente heeft daarom gekozen om meer gebieden welstandsvrij te maken. Daarbij wordt het principe van ‘welstandsvrij tenzij...’ gehanteerd. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is, uitgezonderd de kwetsbare gebieden.
De regelgeving is daarmee vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime. Het gebied dat overblijft met o.a. modale woonwijken en bedrijfsterreinen wordt welstandsvrij.
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt op een bedrijventerrein en is daarmee welstandsvrij.
Welstandniveau plangebied Hitland (bron: Welstandsnota Zuidplas 2015)
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende borgt.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
3.2.1 Kader - wetgeving
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en Projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz). De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft op 23 november 2010 beleid vastgesteld. Aan de hand van een archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor-)onderzoek verplicht is.
3.2.2 Plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen archeologische resten bekend. In het plangebied komt een lage archeologische verwachtingswaarden voor. Op basis van de beleidsadvieskaart is dit vertaald in het volgende beleid: archeologisch onderzoek is niet nodig bij plangebieden met een oppervlak tot 0,5 ha en bodemingrepen tot maximaal 0,3 m beneden maaiveld. Bij een evaluatie van het beleid, in 2013, heeft de gemeenteraad besloten om deze vrijstellingsgrens geheel te laten vervallen. Daarmee is er geen onderzoeksverplichting meer van toepassing voor het plangebied.
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart, Gemeente Zuidplas
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
3.3.1 Kader - wetgeving
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder kunnen veroorzaken ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen, zoals wonen. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van (voldoende) scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer gedetailleerde afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
De betreffende VNG-publicatie vormt dus ook geen wettelijk kader. Op basis van de, in de publicatie opgenomen richtafstanden, wordt in dit bestemmingsplan een inschatting gemaakt van mogelijk overlast als gevolg van de nabijheid tussen milieubelastende bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen.
Deze richtafstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden, bedrijventerreinen en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan worden gekarakteriseerd als een bedrijventerrein. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is normaliter niet toelaatbaar.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein in Moerkapelle. Op dit terrein komen bedrijven voor met een verschillende milieucategorie. Aan de noordkant van het plangebied en aan de zuid-west zijde van de Ambachtstraat zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 toegestaan. Direct aan de overzijde van de Nijverheidstraat zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 4.1 toegestaan. Door de ligging van een woning aan de Industrieweg, is de maximaal toegestane milieucategorie in het blok omsloten door de Nijverheidstraat en de Industrieweg, 3.2.
3.3.2 Plangebied
De afstand van het plangebied tot de dichtsbijzijnde woningen aan de Julianastraat en de Industriestraat is circa 115 meter, respectievelijk 135 meter. Voor bedrijven met een milieucategorie 3.2, geldt een richtafstand van 100 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de woningen, wordt geconstateerd dat de bouw van de bedrijfshal en de vijf bedrijfsunits geen belemmering vormt voor de nabij gelegen woningen.
Ligging plangebied ten opzichte van nabij gelegen woningen
Het bouwplan heeft ook geen belemmerende werking voor de omliggende bedrijven. Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geen belemmering vormen voor de aanwezige bedrijven en woningen.
3.4 Bodem
3.4.1 Kader - wetgeving
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Alleen wanneer er sprake is van een omvangrijke bodemverstoring is bodemonderzoek noodzakelijk. Indien er gebouwen worden gerealiseerd waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven, geldt er een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek. In overleg met de gemeente Zuidplas en de omgevingsdienst is nader bepaald dat er een historisch bodemonderzoek verricht dient te worden.
3.4.2 Plangebied
In januari 2015 heeft APS-milieu BV in opdracht van ABQ International B.V. te Bergschenhoek een vooronderzoek uitgevoerd op de locatie Nijverheidstraat 1-3 te Moerkapelle (zie bijlage).
Uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat in de omgeving van de onderzoekslocatie maximaal matige verontreinigen in de bodem aanwezig zijn. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat op de onderzoekslocatie een hogere mate van verontreiniging aanwezig zou zijn. Uit de bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Midden-Holland is de bovengrond te kwalificeren als toepassingsklasse industrie.
De gronden in het bestemmingsplan staan niet als zodanig ingetekend in het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Midden-Holland, maar overlappen met verschillende locaties waar in het verleden een bodemonderzoek is uitgevoerd. De grond en het grondwater zijn grotendeels niet tot licht verontreinigd. Plaatselijk zijn de grond en het grondwater matig verontreinigd.
Gezien bovengenoemde resultaten en het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie als bedrijfslocatie (bodemkwaliteitsklasse industrie) zijn er op basis van onderhavig historisch bodemonderzoek milieuhygiënisch geen belemmeringen voor het voorgenomen bouwplan. Als ten behoeve van de herontwikkeling van het perceel graafwerkzaamheden noodzakelijk zijn wordt aanbevolen een verkennend bodemonderzoek uit te voeren om de verwerkingsmogelijkheden van de grond vast te stellen.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Kader - wetgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
Het Bevb bevat o.m. regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Indien het belang van de functie van de dubbelbestemming Leiding zo zwaarwegend is dat er eigenlijk geen ruimte meer is voor een ander gebruik van de grond, dan kan worden afgezien van een dubbelbestemming en gekozen worden voor een 'gewone' bestemming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leidingstrook of leidingstraat. Dit is een strook grond die in gebruik is (of gereserveerd) voor meerdere leidingen. Dan kan gekozen worden voor een bestemming Leiding - Leidingstrook. Bij een specifieke leiding kan dit ook voorkomen. Dit is de belemmeringszone.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen een dergelijk gebied spelen dan belangen die het nodig maken dat eerst een onderzoek of een nadere afweging plaatsvindt, voordat een functiewijziging of omgevingsvergunning kan worden verleend. In dat geval zal de tussenstap van een wijziging of vergunning nodig zijn. Een gebiedsaanduiding is geen bestemming. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel-) gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.
In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de planregels. Er worden geen gebiedsaanduidingen opgenomen louter als signalering voor bijvoorbeeld een bepaalde milieucontour. Het bestemmingsplan is hiervoor niet bedoeld. Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR).
Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt. Indien de PR-contour voor (beperkt) kwetsbare objecten buiten de belemmeringenstrook ligt, kan voor dat deel van de contour buiten de belemmeringenstrook een gebiedsaanduiding worden toegepast.
3.5.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid
In maart 2011 is de gemeentelijke 'Beleidsvisie Externe Veiligheid' vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid geeft duidelijkheid over hoe de gemeente Zuidplas in haar ruimtelijke ordening omgaat met externe veiligheid. De visie vormt hiermee de basis van bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico en stuurt de uitvoering van de gemeentelijke externe veiligheidstaken.
Signaleringskaart externe veiligheid (bron: Beleidsvisie Externe Veiligheid).
3.5.3 Plangebied
Aan de westzijde van Moerkapelle (op meer dan één kilometer afstand) zijn een gasleiding en een brandstofleiding aanwezig. Aan de Bredeweg is een propaantank op Recreatiepark 'De Randstad' aanwezig. Dit betreft een propaantank van 12 m3. Gezien deze beperkte omvang valt de propaantank niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De propaantank is bovendien op ruim een kilometer afstand van het plangebied gelegen. Het plangebied ligt daarmee ver buiten het invloedgebied van deze propaantank.
De invloedsgebieden van alle bronnen vallen ver buiten het plangebied. Er zijn daarmee geen bronnen aanwezig die een belemmerende werking hebben op het plangebied.
3.6 Duurzaamheid
3.6.1 Kader - wetgeving
De gemeente Zuidplas heeft nog geen duurzaamheidsbeleid, maar gaat dat binnenkort opstellen. In de gemeente structuurvisie wordt benoemd er in toenemende mate een noodzaak is om duurzamer met de afnemende voorraden grondstoffen en energiebronnen om te gaan. De ruimtelijke impact van de duurzame maatregelen uit zich vooral in de vorm van duurzame gebiedsontwikkeling. Denk hierbij aan energiezuinige gebouwen, het gebruik van duurzame energie en een inrichting van het openbare gebied met een minimale impact op het milieu. Duurzame gebiedsontwikkeling betekent ook dat er bewuste keuzes worden gemaakt als het gaat om functies in een bepaald gebied. Hierbij gaat Zuidplas uit van het behouden en verbeteren van bestaande kwaliteiten in een gebied, en het in samenspraak met belanghebbenden in kaart brengen van aanwezige kansen.
Zuidplas zet in op het benutten van bestaande bedrijventerreinen, alvorens over te gaan tot uitbreiding van het oppervlak aan bedrijventerrein. De ontwikkeling van extra bedrijventerrein wordt gebaseerd op de marktvraag.
3.6.2 Plangebied
Het bouwplan voldoet aan de algemene doelstelling om de bestaande bedrijventerreinen optimaal te benutten, voordat er wordt over gegaan op de uitbreiding van bedrijventerreinen. Het bouwplan draagt bij aan het behoud van de bestaande kwaliteit van het terrein.
3.7 Flora En Fauna
3.7.1 Kader - wetgeving
Flora en faunawet
Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort.
Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten ('tabel 1'). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten ('tabel 3') is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van 'tabel 2' (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
Vogel- en Habitatrichtlijnen
De vogelrichtlijn beschermt de vogelsoorten die worden genoemd in de Bijlage I van de richtlijn. De Habitatrichtlijn omvat zowel de bescherming van planten en dieren in gebieden die worden aangeduid als Habitatgebied, als ook de bescherming van verschillende planten- en diersoorten op zich. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn samengevoegd in “Natura 2000”.
Het plangebied valt niet binnen een Natura 2000 gebied. Ook ligt er geen Natura 2000 gebied in de directe omgeving van het plangebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Op circa 1,7 kilometer afstand is een ecologische verbindingszone gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied heeft de uitbreiding van bebouwing op het bedrijventerrein geen negatief effect op de ecologische verbindingszone.
Uitsnede verbeelding van de Verordening Ruimte 2040: ligging EHS (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
3.7.2 Plangebied
De grond die bebouwd wordt ligt momenteel midden op een bedrijventerrein. De gronden zijn verhard (in de vorm van bestrating) en worden momenteel gebruikt ten behoeve van de stalling van vrachtwagens en als opslag van bouwmaterieel. Het is daarom niet aannemelijk dat er ter plaatse beschermde soorten voorkomen. Er worden geen (leegstaande) gebouwen gesloopt.
Ten behoeve van de extra te realiseren uitrit aan de zijde van de Nijverheidstraat worden er één of twee bomen gekapt. De overige bomen blijven behouden. De kap van de bomen dient buiten het broedseizoen (tussen 15 maart en 15 juli) te worden uitgevoerd omdat verstoring van algemene broedvogelsoorten moet worden voorkomen.
Vleermuizen
Op 21april2015 heeft er een veldonderzoek plaats gevonden (zie bijlage). Uit dit onderzoek is gebleken dat het bedrijventerrein weinig geschikt is voor vleermuizen, maar er kan niet uitgesloten worden dat er verblijven, vliegroute en foerageergebieden zijn. Daarom zijn alle aanwezige bomen langs het plangebied beoordeeld op geschiktheid voor verblijven. Hoewel veel van de bomen holtes lijken te hebben (door opkroning ontstane zaagsnedes zijn licht ingerot), en een enkele ook een spleet (door takscheuring), zijn deze allemaal zeer ondiep en niet geschikt als verblijf. De bomenrij is wel geschikt als foerageergebied en als vliegroute. De kap van één of twee bomen doet geen afbreuk aan deze (mogelijke) functie, waardoor de kap geen negatief effect heeft op mogelijke vleermuizen.
Vogels
Vogel met jaarrond beschermde nesten worden op basis van habitatvoorkeuren niet verwacht op locatie en kunnen derhalve uitgesloten worden. In het plangebied komen alleen algemene broedvogels voor, zoals merel, houtduif en Turkse tortel.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.
Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Ten tijde van het veldbezoek is vastgesteld dat er geen broedvogels aanwezig waren. Daarom is kort na het veldbezoek bij de opdrachtgever aangegeven dat kap van de bomen mogelijk was zonder negatieve effecten op broedvogels. Met het uitstellen van de kap is de kans groot dat broedvogels op de locatie zullen gaan broeden. Een ecoloog moet de locatie dan opnieuw vrijgeven, of men moet wachten tot na het broedseizoen, wil men geen negatieve effecten op broedvogels hebben.
Ook geldt de algemene zorgplicht, artikel 2 van de Flora en Faunawet. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet. Deze schrijft voor dat alle handelingen, of het nalaten daarvan, die nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen veroorzaken, verplicht achterwege gelaten moeten worden voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd.
Gezien voor voorgaande wordt gesteld dat met de realisatie van de nieuwbouw er geen beschermde soorten in hun voortbestaan bedreigd worden. Op grond van het voorgaande wordt geconstateerd dat de uitbreiding passend is binnen de hiervoor geldende kaders voor flora en fauna. Vanuit flora- en faunaregelgeving zijn er geen belemmeringen voor het bouwplan.
3.8 Geluid
3.8.1 Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. Het bedrijventerrein waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, is géén industrieterrein met een zone op grond van artikel 40 Wgh.
3.8.2 Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hadden spoorwegen een zone. De zonekaart is vervallen met de in werking treding van de Invoeringswet geluidproductie-plafonds op 1 juli 2013.
3.8.3 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplan-procedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
- 1. nieuwe infrastructuur;
- 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
3.8.4 Plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt er geen geluidsgevoelige functie toegevoegd. Er wordt ook geen nieuwe infrastructuur gerealiseerd. Op grond van de Wgh is er geen verplichting tot het verrichten van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai. Wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van bebouwing binnen het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied ligt bovendien geen spoorweg. De dichtsbijzijnde spoorverbinding (Gouda - Den Haag) ligt op circa 1,8 kilometer. Railverkeer vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van bebouwing binnen het plangebied.
Het bedrijventerrein, waar het plangebied zich op bevindt is géén industrieterrein met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van bebouwing binnen het plangebied.
3.8.5 Wet milieubeheer
Zoals in paragraaf 3.3 is beschreven is de afstand tussen het plangebied en de woningen op het bedrijventerrein, of in de directe nabijheid van het bedrijventerrein, ten minste 115 meter. Met deze afstand wordt voldaan aan de richtafstanden die gelden voor bedrijven met een milieucategorie 3.2, namelijk 100 meter. Tussen de bestaande woningen en het plangebied in liggen gronden, waar op grond van het geldende bestemmingsplan ´Moerkapelle Dorp´ bedrijven met een milieucategorie 3.2 mogelijk zijn. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de bestaande woningen, wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling geen directe of indirecte hinder oplevert voor de woningen.
Ligging plangebied ten opzichte van bestaande woningen en toegestane 3.2 bedrijven
De huidige onbebouwde gronden in het plangebied mogen bovendien al gebruikt worden ten behoeve van een bedrijf met een milieucategorie 3.2. Het geldende bestemmingsplan staat alleen geen bebouwing toe. Het is zeer aannemelijk dat met het toevoegen van bebouwing de 'hinder-situatie' verbetert; de opslagactiviteiten die nu buiten plaats vinden, vinden met de bouw van de panden inpandig plaats.
3.9 Kabels En Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
3.9.1 Plangebied
Aan de westkant van Moerkapelle, op ruim 1 kilometer afstand, loopt zowel een gasleiding als een brandstofleiding. Gezien de grote afstand van het plangebied tot deze leidingen wordt geconstateerd dat deze leidingen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
3.10 Luchtkwaliteit
3.10.1 Kader - wetgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
3.10.2 Plangebied
Zoals beschreven in pargraaf 1.3 verandert het gebruik van de 760 m2 opslagruimte en stallingsruimte niet. De bouw van de hal leidt niet tot een toename van verkeer.
De te realiseren 547 m2 aan bedrijfsunits worden gerealiseerd op gronden die, tot op heden niet actief gebruikt worden. Met de toevoeging van een pand is het aannemelijk dat er meer verkeer wordt aangetrokken dan in de bestaande situatie. Dat heeft alles te maken met het feit dat de gronden momenteel niet in gebruik zijn. De gronden kunnen momenteel gebruikt worden ten behoeve van een bedrijf met een milieucategorie 3.2.
Door de bouw van de panden ten behoeve van de vijf bedrijfsunits, kan er in theorie een pand met twee bouwlagen gerealiseerd worden. Onverlet laat dat de eerste gebruikers van de panden, deze niet realiseren. Niet uitgesloten kan worden dat toekomstige gebruikers deze wel aanbrengen. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er in een toekomstige situatie dus 547 m2 toegevoegd.
De verkeersaantrekkende werking voor de vijf bedrijfsunits (met een maximale toevoeging van 547 m2 bvo) heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking. Uit paragraaf 3.11 blijkt dat voor een mogelijke toename van 547 m2 bvo aan bedrijfsruimte 7 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Uitgaande dat deze 7 parkeerplaatsen iedere dag bezet zijn en dat de toekomstige ondernemers 5 keer op een dag het bedrijfspand bezoeken, zijn er op een dag 70 extra motorvoertuigenbewegingen. Opgemerkt dient te worden dat deze inschatting aan de hoge kant is voor de eerste gebruikers van de panden.
Uit de NIBM-tool blijkt dat met 1.410 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde mogelijk in betekenende mate wordt bijgedragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Worst-case berekening effect extra verkeer op de luchtkwaliteit
Op grond van het voorgaande wordt geconstateerd dat de bouw van de panden niet in betekenende mate bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
3.11 Verkeer En Parkeren
3.11.1 Kader - wetgeving
Nota Parkeernormen
Op 5 november 2013 heeft het college van B&W de Nota Parkeernormen vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de maximale parkeernormen.
Parkeernormen gemeente Zuidplas (bron: Nota parkeernormen).
De gronden worden nu (deels) en in de toekomst gebruikt voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijfsactiviteiten. Er moet daarom met een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo rekening gehouden worden.
3.11.2 Ontsluiting plangebied
Het perceel waar de nieuwbouw ten behoeve van de stalling van vrachtwagens en opslag van bouwmaterieel wordt mogelijk gemaakt is toegankelijk via de bestaande ontsluiting op de Nijverheidstraat.
De vijf bedrijfsunits worden zowel vanaf de Ambachtstraat als de Nijverheidstraat ontsloten. De units worden met name gebruikt voor opslagactiviteiten. Het is van belang dat de nieuw te realiseren panden met een auto (met aanhanger) of met een busje toegankelijk zijn, zodat materieel direct ingeladen kunnen worden.
Vanaf de Ambachtstraat is reeds een inrit aanwezig. Via deze kant zijn 2 bedrijfsuntis bereikbaar met een motorvoertuig. Alleen met de aanleg van een extra uitrit aan de zijde van de Nijverheidstraat zijn ook de andere drie bedrijfsunits met een motorvoertuig bereikbaar. De nieuwe uitrit wordt op een vergelijkbare afstand tot de hoek Nijverheidstraat-Ambachtstraat gesitueerd als de uitrit van de panden aan de Nijverheidstraat 2 - 4. Voor de nieuwe inrit moet een in-uitritvergunning aangevraagd worden bij de gemeente Zuidplas.
3.11.3 Parkeren plangebied
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan bestaat uit de bouw van een bedrijfshal van 760 m2 ten behoeve van opslag en stalling ten behoeve van een bestaand bedrijf en 567 m2 aan vijf nieuwe bedrijfsunits. Voor een uitgebreide omschrijving van de plannen wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
De gronden waar de bedrijfshal wordt gebouwd, worden momenteel al zodanig gebruikt. Met de bouw van het pand verandert er niets aan het gebruik van de gronden: activiteiten die nu buiten plaats vinden, vinden met de bouw van de bedrijfshal binnen plaats. Van de 760 m2 wordt ruim de helft (400 m2) gebruikt ten behoeve van opslag. In geval de opslagactiviteiten nu nog niet plaats zouden vinden, is de parkeernorm van 1,3 per 100 m2 bvo ook van toepassing op de opslagactiviteiten. Met het toevoegen van 400 m2 aan opslag zouden 5 parkeerplaatsen (5,2 parkeerplaatsen) gerealiseerd moeten worden.
De vijf bedrijfsunits worden gebruikt ten behoeve van kleine ambachten, met name opslagruimten: de arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijfsactiviteiten. Het is daarom wenselijk dat alle units bereikbaar zijn voor auto's, zodat auto's met aanhangers of kleine busjes naar binnen kunnen rijden en binnen kunnen laden en lossen. De units bieden daarmee ook de ruimte om eventueel een voertuig binnen te stallen. Uitgaande van de (maximale) parkeernormen uit de Nota parkeernormen van de gemeente zijn voor de vijf bedrijfsunits (in totaal 567 m2 bvo) 7 parkeerplaatsen (7,4 parkeerplaatsen) nodig.
Op grond van de voorgeschreven parkeernorm voor nieuwe situaties moeten op eigen terrein 13 (5,2 + 7,4 = 12,6) parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Zoals hiervoor benoemd verandert het gebruik ter plaatse van de bedrijfshal van 760 m2 niet. Beargumenteerd kan worden dat het realiseren van extra parkeerplaatsen voor de bouw van deze hal daarom niet nodig is. Desondanks houdt het plan hier wel rekening mee.
Het plan voorziet in de aanleg van 14 parkeerplaatsen op eigen terrein: 4 daarvan worden bij de opslagloods gerealiseerd en 10 parkeerplaatsen worden bij de 5 bedrijfsunits aangelegd.
Ontsluiting en te realiseren parkeerplaatsen op het perceel
De gemeente heeft aangegeven dat eventueel een deel van de aanwezige groenstrook aan de Nijverheidstraat gebruikt mogen worden ten behoeve van het realiseren van parkeerplaatsen. Hiermee wordt aangesloten bij de situatie die ook elders op het bedrijventerrein aanwezig is. In de hiervoor opgenomen situatietekening zijn twee optionele parkeerplaatsen opgenomen aan de zijde van de Nijverheidstraat. Het is niet waarschijnlijk dat deze parkeerplaatsen worden aangelegd.
Het laden en lossen vindt binnen, op eigen terrein, plaats (zie ook paragraaf 1.3).
De parkeerplaatsen op eigen terrein worden allemaal als haaks-parkeervakken uitgevoerd. Onderstaande uitsnede illustreert dat daarvoor voldoende ruimte aanwezig is (tenminste 11 meter, inclusief de parkeervakken).
Uitsnede haaks parkeren
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het nieuwbouwplan voldoet aan de realisatie van het aantal benodigde en vereiste parkeerplaatsen. In de regels van dit bestemmingsplan is de parkeernorm van 1,3 per 100 m2 bvo opgenomen.
3.12 Water
3.12.1 Kader - wetgeving
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- a. Waarborgen waterveiligheid.
- b. Zorgen voor mooi en schoon water.
- c. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- d. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Regionaal beleid
Het bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het HHSK met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.
Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert het HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het HHSK van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het HHSK vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het HHSK haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Zuidplas heeft in 2009, samen met het HHSK een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat naast een inventarisatie van 'knelpunten en kansen' in het waterbeheer, uit een visie voor de middellange termijn en voorstellen voor maatregelen ter verbetering van het water- en rioolbeheer. Belangrijke uitgangspunten voor waterberging zijn:
- 1. Indien het oppervlak aan verharding meer dan 500 m2 toeneemt, dient er extra waterberging gerealiseerd te worden. Hier is maatwerk nodig. In principe geldt dat 10% van het extra te verharden oppervlak gecompenseerd moet worden.
- 2. Indien watergangen worden gedempt, dienen deze 100% gecompenseerd te worden;
- 3. De extra te realiseren waterberging dient binnen het plangebied of binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd te worden.
3.12.2 Plangebied
Momenteel zijn de gronden, waar de bebouwing wordt gerealiseerd, al verhard. De momenteel nog onbebouwde grond wordt deels al gebruikt voor buitenopslag. Het verharde oppervlakte neemt met de realisatie van de bebouwing niet toe. Er hoeft daarom geen water gecompenseerd te worden.
De nieuwbouw dient te voldoen aan het maatregelenplan, zoals dat verwoord is in het Waterbeheerplan van het HHSK.
3.13 M.e.r.
Het bestemmingplan maakt een ontwikkeling mogelijk die vallen onder categorie D 11.3 van het Besluit MER: de aanleg, de wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. Het voorliggende bestemmingsplan maakt, in afwijking van het bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp' bebouwing mogelijk. Dit is als een wijziging van een industrieterrein te beschouwen.
Een MER beoordeling is verplicht in de gevallen dat de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Omdat de omvang van het plangebied ver onder deze getalsmatige grenzen ligt (namelijk 0,21 ha), kan worden volstaan met een vormvrije MER beoordeling, waarbij dient te worden nagegaan of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten.
Het is niet te verwachten dat als gevolg van de realisatie van de panden een onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de bouw van de bedrijfshal geen schaarse hulpbronnen gebruikt. Uit het onderzoek, zoals uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan, blijkt dat de kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geen aanleiding geven om ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een MER.-beoordelingsprocedure te volgen.
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
4.2 Wijze Van Bestemmen
4.3 Inleidende Regels
De inleidende -, de algemene- en de overgangsregels zijn overgenomen uit bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp'. Opgemerkt wordt dat in aanvulling van bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp' algemene gebruiksregels zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit zelfde geldt voor de bestemming 'Bedrijf'.
Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
4.4 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Gebruik
De gronden mogen gebruikt worden door bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Bouwen
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. De maximale bouwhoogte van 8 meter en het bebuwingspercentage van 80% is op de verbeelding aangegeven.
4.5 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Met dit artikel is algemeen bepaald dat het verboden is de in artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Artikel 8 Werking wettelijke regelingen
In dit artikel wordt bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4.6 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1).
Artikel 10 Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.1.1 Exploitatieplan
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
5.1.2 Kostenverhaal
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, wordt conform artikel 6.2.1 van het Bro aangemerkt als 'bouwplan'.
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Ten aanzien van de voorziene ontwikkeling is tussen gemeente en initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. De initiatiefnemer zal de gronden binnen het plangebied voor eigen rekening en risico bouw- en woonrijp maken. Daarnaast zijn afdoende bepalingen opgenomen over het kostenverhaal inzake de gemeentelijke inzet alsmede eventuele kosten als gevolg van planschadevergoedingen. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd. Omdat het kostenverhaal middels de anterieure overeenkomst anderszins is verzekerd en geen noodzaak bestaat tot het opleggen van een tijdvak of fasering dan wel tot het stellen van eisen of regels, is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Voorbereidingsfase
Overleg
Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners.In dat kader zal hen het (voor)ontwerpbestemmingsplan voor advies worden toegezonden. De eventuele ontvangen overlegreacties worden betrokken bij de verdere procedure.
Inspraak
Op grond van de Wro is inspraak mogelijk, dit is echter niet verplicht. De gemeente kan op basis van haar gemeentelijke inspraakverordening beslissen het bestemmingsplan voor inspraak vrij te geven. Besloten is om in dit geval geen inspraakprocedure te voeren, eventuele reacties kunnen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend in de vorm van zienswijzen.
5.2.2 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in de Staatscourant geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens is de kennisgeving langs elektronische weg bekend gemaakt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 april 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.
5.2.3 Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.
Er zijn geen zienswijzen ingediend en het plan wordt ongewijzigd vastgesteld. Daarmee is het niet waarschijnlijk dat er een ontvankelijk beroepschrift ingediend wordt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten