Oranjestraat Moerkapelle
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 22-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oranjestraat 26-40, Moerkapelle van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpOranjestr26Mkp-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde bouwwerken zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.19 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 erf
de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.22 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.23 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.25 Kunstwerken
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.26 ondergronds bouwwerken:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.27 onderkomen:
een voor verblijf geschikt - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.
1.28 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;
1.29 peil:
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg, aan de zijde van de voorgevelbouwgrens, ligt;
- voor bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.30 perceelsgrens:
grens van een perceel;
1.31 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.33 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.34 voorgevelbouwgrens:
de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn ('gevellijn'), waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.35 voorzieningen van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.36 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.37 zijgevel
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, als beschreven in artikel 6.5.
2.4 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel
2.7 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- b. water en kunstwerken;
- c. toegangspaden en in- en uitritten;
- d. ongebouwde parkeervoorzieningen.
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': een verharde ontsluiting ten behoeve van de parkeergarage.
met de daarbij behorende:
- f. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. (permanente) buitenopslag van goederen of materialen;
- d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarbij maximaal één aan-huis-verbonden beroep per woning is toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': een parkeergarage, gebouwd onder het peil van de woningen.
met de daarbij behorende:
- d. tuinen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. water.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
6.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
6.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 6.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen' reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
6.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
6.5 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden.
9.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 met maximaal 10 %.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oranjestraat 26-40, Moerkapelle van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op een voormalige bedrijfslocatie en aangrenzend woonperceel aan de Oranjestraat 26-40 in Moerkapelle is een initiatiefnemer voornemens een appartementencomplex met 10 appartementen voor senioren te realiseren. De voormalige bedrijfsbebouwing is nog fysiek aanwezig maar verkeert in een slechte staat. Alvorens het mogelijk is om de nieuwbouw te realiseren zal de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt worden.
In het vigerende bestemmingsplan ‘Moerkapelle Dorp’ is reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de ontwikkeling van ten hoogste 8 appartementen op de voormalige bedrijfslocatie. Omdat, na aankoop van dit perceel, ook het naastgelegen woonperceel bij de ontwikkeling betrokken zal worden, kan niet langer binnen de kaders van deze wijzigingsbevoegdheid worden gewerkt.
Derhalve dient er een nieuw postzegelbestemmingsplan opgesteld te worden om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
1.2 Gekozen Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van een appartementengebouw met 10 gelijkvloerse appartementen. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, met een bouwvlak voor het appartementengebouw en twee aanduidingen voor de ontsluiting en de parkeergarage.
Er is gekozen voor een bestemmingsplan van gedetailleerde aard teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en de gewenste kwaliteit af te dwingen.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied betreft de woning aan de Oranjestraat 26-28 en het bedrijfspand nummer 38 in Moerkapelle. Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied respectievelijk begrensd door de Oranjestraat en de Julianastraat. Zowel de oost- als westzijde van het plangebied grenst aan bestaande woningen. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1 - Locatie en begrenzing Oranjestraat 26-40
1.4 Vigerend Plan
Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:
- 'Moerkapelle Dorp', dat is vastgesteld op 3 november 2011 door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas.
In paragraaf 2.1.1 wordt de vigerende planologische situatie nader beschreven.
Afbeelding 1.1 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp'
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt te samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige planologische en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Planologische situatie
Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp' kent onderhavig plangebied de bestemmingen 'Bedrijf', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' wordt een bedrijf tot en met categorie 2 mogelijk gemaakt met een maximale goothoogte van 6 meter. Daarnaast ligt er over de bedrijfsbestemming een wijzigingsbevoegdheid voor de ontwikkeling van ten hoogste 8 woningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter.
Naast de voormalige bedrijfslocatie ligt de bestemming 'Wonen', binnen het bouwvlak is het mogelijk om te bouwen met een maximale goothoogte van 4 meter.
Omdat, na aankoop van het voormalige bedrijfsperceel, ook het naastgelegen woonperceel bij de ontwikkeling betrokken zal worden, kan niet langer binnen de kaders van deze wijzigingsbevoegdheid worden gewerkt.
2.1.2 Ruimtelijke situatie
Historie
Moerkapelle is als ontginningsdorp ontstaan op een kruising van polderwegen (oude routes naar Zevenhuizen, Zoetermeer en Waddinxveen) en waterlopen (Ringvaart) in het veengebied.
In eerste instantie waren de polders niet bedijkt. De afwatering vond op natuurlijke wijze via De Rotte plaats. Vanaf 1400 is er begonnen met het afgraven van veen waardoor het landschap veranderde in een plassengebied. Door de afgravingen is het oorspronkelijke dorp hoger in het landschap (en in het huidige dorp) komen te liggen. Om de afgegraven gronden te kunnen gebruiken voor de landbouw werden er polders gevormd. Uiteindelijk werden rond Moerkapelle drie polders drooggelegd. In 1665 viel de eerste polder de 'Honderd morgen' droog, daarna de 'Veenen' en als laatste in 1839 de 'Zuidplaspolder'. Als logisch gevolg van deze volgorde van drooglegging is Moerkapelle in eerste instantie richting het noordoosten gegroeid.
Onderhavig plangebied is gelegen tegen de rand van de droogmakerij de 'Honderd Morgen' aan. Het plangebied ligt op de 'Honderd Morgen Dijk', zie afbeelding 2.1. Langs deze dijk is lintbebouwing ontstaan.
Afbeelding 2.1 - Moerkapelle rond het jaar 1870, plangebied in het rood aangegeven
Huidige situatie
In de huidige situatie zijn er in het plangebied een woning en een bedrijfspand gelegen. De woning is gebouwd in 1924 en ligt op een perceel van circa 580 m2. Het bedrijfspand ligt naast de woning en is in 1965 gebouwd en heeft een maximale hoogte van circa 6 meter.
Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Moerkapelle in een woonwijk met lichte bedrijvigheid. De woningen in de omgeving van het plangebied kenmerken zich voornamelijk door één bouwlaag met kap, gebouwd in de jaren '20 of jaren '60 van de vorige eeuw. De goothoogte van deze woningen mag op grond van het vigerende bestemmingsplan veelal 4 à 6 meter bedragen.
Ten zuiden van de Julianastraat ligt een bedrijventerrein. Voor een deel van deze bedrijven is in het bestemmingsplan 'Moerkapelle Dorp' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, het is mogelijk om na bedrijfsbeëindiging hier woningen te realiseren. Het bedrijventerrein loopt verder naar het zuiden.
Afbeelding 2.2 - Huidige situatie woning (bron: google streetview)
Afbeelding 2.3 - Huidige situatie bedrijfspand (bron: google streetview)
2.2 Nieuwe Situatie
2.2.1 Stedenbouw en beeldkwaliteit
De Locatie
De locatie is, zoals eerder omschreven, gelegen in `het oude dorp van Moerkapelle`. De welstandsnota (13 juni 2015) geeft voor het oude dorp het volgende aan:
Het dorp van de kern Moerkapelle is duidelijk herkenbaar van oorsprong een stelsel van bebouwingslinten. Dit gedeelte is vanaf het ontstaan eerst organisch gegroeid. Later zijn hier de eerste planmatige uitbreidingen aan toegevoegd. Een deel van de bebouwing van Moerkapelle is ontstaan door spontane, niet gestructureerde groei, met name de dorpskern. Deze groei wordt vooral gekenmerkt door een grote afwisseling in bebouwingstype, bouwvorm en leeftijd. Deze grote diversiteit is van grote waarde voor de ruimtelijke beleving van dit gedeelte van het dorp. Vaak heeft deze groei plaatsgevonden langs de oude ontginningslinten/structuurdragers. In latere periodes zijn de gebieden tussen de oude linten opgevuld met een meer planmatige invulling met diverse stedelijke functies.
Het ruimtelijk beleid is vooral gericht op het behoud en het versterken van de aanwezige historische structuren.
Het betreft derhalve een locatie die organisch in de tijd gegroeid is, de bestaande lijnen in het polderlandschap volgend. Een van die lijnen is de dijk. Op de dijk loopt de Oranjestraat en onder aan de dijk de Julianastraat. Het dorp heeft zich ontwikkeld op- en ten noorden van de dijk en daar ligt het centrum van het dorp met de kerk. Ten zuiden van de dijk ligt een recentere uitbreiding met industrie en wonen. De Julianastraat markeert de overgang.
Huidige bebouwing
De huidige bebouwing toont dit beeld ook: oudere, individuele woningen op en aan de dijk van de Oranjestraat. Hier staan oudere historische woningen met een wisselende kavelmaat. Arbeiderswoningen worden afgewisseld met meer voorname woningen op grotere percelen. Dit beeld past bij het historische dorp. Wisselende, heldere bouwvolumes met wisselende kaprichtingen. De Julianastraat ligt ca 2,5 meter lager en heeft een meer recent karakter met projectmatig ontwikkelde woningblokken met meer eenduidigheid afgewisseld met grootschaliger industriële bebouwing. Op het te ontwikkelen perceel is een - voor de 'korrelmaat' van de Oranjestraat - groot industrieel gebouw geplaatst. Feitelijk is dit een dissonant in de structuur van het gebied: te grootschalig en te weinig passend in de historische bebouwing. Dit pand wordt gesloopt. De inbreidingslocatie geeft de mogelijkheid om de bestaande structuur van de dijk met historische woningen te versterken; iets waar het nieuwe planvoornemen in voorziet.
De ervaring van de historische lijn vanuit de Julianastraat.
In de huidige ruimtelijke opzet is vrijwel nergens de dijk te ervaren vanaf de Julianastraat waardoor de overgang naar het meer historische dorp erg hard en abrupt is. De te ontwikkelen locatie geeft de mogelijkheid om dit meer zichtbaar te maken en daarmee de kwaliteit van de cultuurhistorische waarde van de plek te versterken.
Het plan
Voor de planlocatie is een programma voorzien bestaande uit circa 10 appartementen. De appartementen worden verdeeld over 5 geschakelde gebouwvolumes, welke middels een dek op de eerste verdieping, als balkongebied en ontsluiting van de appartementen, met elkaar zijn verbonden. De bouwvolumes worden, aansluitend bij de bestaande bebouwing van de Oranjestraat, één laag hoog met een kap. De kaprichtingen verschillen en de positie van de woningen verspringt ten opzichte van de rooilijn. Hierdoor wordt een aansluiting gemaakt met het dorpse karakter van de omliggende bebouwing.
De woningen zijn niet aaneen ontworpen, maar worden zoals gezegd geschakeld door een 'dek' op de eerste verdieping. De ontsluiting is middendoor en geeft zicht op het hoogteverschil en een doorkijk naar de hoger gelegen dijk. Het hoogteverschil tussen de Oranjestraat (-2 m NAP) en de Julianastraat (-4 m NAP) kenmerkt namelijk het plangebied.
Aan de Julianastaat ligt een talud naar de op hoogte van de dijk gelegen woningcomplex. Ook hiermee is de dijk meer voelbaar. Doordat de woningen worden gebouwd op de hoogte van de Oranjestraat is er onder de woningen ruimte voor parkeren, bereikbaar vanaf het niveau van de Julianastraat.
De goot van de appartementen is gelegen op maximaal 3,20 m. De kap mag deels worden onderbroken door een opbouw of uitbouw. De gemetselde schoorstenen reiken boven de nok uit. De ramen zijn niet ritmisch geplaatst in de gevel, met raamopeningen tot aan de grond of verdiepingsvloer.
De detaillering is sober, een eigentijdse vertaling van een historisch idioom. In het plan zijn verschillende kleuren metselwerk toegepast.
Afbeelding 2.3 - globale impressie noordgevel (Oranjestraat) - bron: Impuls architectuur
Afbeelding 2.4 - globale impressie oostgevel - bron: Impuls architectuur
Afbeelding 2.5 - globale impressie zuidgevel (Julianastraat) - bron: Impuls architectuur
Afbeelding 2.6 - globale impressie westgevel - bron: Impuls architectuur
2.2.2 Verkeer en parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 317 is de verkeersgeneratie en het parkeren berekend. Het plangebied ligt in een matig stedelijk gebied en in de rest bebouwde kom blijkens de beleidsnota parkeernormen van de gemeente Zuidplas. Het gemeentelijk beleid van Zuidplas gaat uit van toepassing van de bovenkant van de brandbreedte van de van toepassing zijnde CROW-norm. Voor het parkeren kan het college gemotiveerd afwijken van dit uitgangspunt.
Verkeer
Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van 10 appartementen. Het CROW gaat uit van een verkeersgeneratie van 6 motorvoertuigen per appartement. De verkeerstoename komt hierdoor op 60 motorvoertuigen per etmaal.
Dit aantal vormt voor een verantwoorde verkeersafwikkeling op de directe omgeving geen probleem.
Parkeren
Gezien het feit dat in onderhavige ontwikkeling sprake is van appartementen specifiek voor de doelgroep senioren met een oppervlakte van circa 100 m2 bvo, wordt qua parkeernorm uitgegaan van de normering voor goedkope koopappartementen. Deze parkeernorm bedraagt minimaal 1,2 pp en maximaal 2,0 pp per woning, waarvan 0,3 pp per woning het aandeel is voor bezoekers. Uitgaande van de bovenkant van de norm resulteert dit in 20 parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen. De parkeernorm is inmiddels ook vastgelegd in de parapluherziening Parkeren. Dit plan is op 24 april 2018 vastgesteld.
Van deze 20 parkeerplaatsen dienen minimaal 3 parkeerplaatsen voor bezoekers op openbaar terrein te worden gerealiseerd.
Binnen het plangebied zullen deze 20 parkeerplaatsen worden ontwikkeld, conform de volgende verdeling (zie afbeelding 2.7):
- 7 pp in een mandelige parkeerkelder onder het complex;
- 6 pp op eigen terrein ter plaatse van 3 grondgebonden appartementen;
- 7 pp op openbaar gebied in de strook ter breedte van de ontwikkeling.
Afbeelding 2.7 - verdeling parkeerplaatsen
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening (het kleiner worden van de groep jongeren in de bevolkingsopbouw) nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden.
Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.
Voordat een ruimtelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden, de tekst van artikel 3.1.6 van het Bro is als volgt gewijzigd:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
3.1.3 Conclusie
De ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro. De ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader behandeld onder het provinciaal beleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld (geconsolideerd in werking per 19 januari 2018). In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd.
In de visie staan vier rode draden centraal:
- Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden;
- Het vergroten van de agglomeratie;
- Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Het bevorderen van de transitie naar een water en energie-efficiente samenleving.
Onderhavig plangebied ligt binnen de contouren van de 'bebouwde ruimte'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Kwaliteitskaart
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.
Onderhavig plangebied ligt in een droogmakerij, midden in het veencomplex op oude zeeklei. Daarnaast ligt het plangebied in een dorp langs een fietsroute blijkens de kwaliteitskaart van de provincie. Onderhavige ontwikkeling dient derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:
- Op deze locaties treedt verzilting (in de toekomst) op en wordt het waterbeheer steeds lastiger. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is dan ook van belang.
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
- Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.
- Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
3.2.2 Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 11 april 2018). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen het provinciaal beleid. Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de kwaliteiten van het gebied. Het plan is ingepast in de bestaande identiteit en structuur van het dorp, zie paragraaf 2.2.1.
Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en 'Ruimtelijke kwaliteit' is er sprake van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 - 2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.
Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van een goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.
De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio. De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen na de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.
Op 24 april 2014 heeft de provincie laten weten aan het ISMH dat de provincie de notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' en de bijlagen als kader aanvaardt voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 2, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012. In november 2015 heeft de provincie dit nogmaals bestendigd door ook de actualisatie van het woningbouwprogramma te aanvaarden
3.3.2 Conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen dit regionale woonbeleid, gezien het feit dat de ontwikkeling in de regionale projectenlijst woningbouw is opgenomen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Zuidplas investeert in kwieke dorpen en onze dorpse identiteit. Alle dorpen beschikken over goede basisvoorzieningen, hoewel dit niet betekent dat deze per dorp gelijk zijn. Voor het dorp Moerkapelle geldt dat meer inwoners noodzakelijk zijn om het niveau aan basisvoorzieningen in stand te houden.
Tot 2030 voorziet de gemeente Zuidplas de ontwikkeling van diverse nieuwe woongebieden in Zuidplas. Hierbij gaat het niet alleen om uitbreidingen aan de dorpen, maar ook om kleinere woonopgaven in het buitengebied en herontwikkelingslocaties binnen de bestaande dorpen. Zuidplas stelt voorop dat bij deze opgaven de behoefte van woonconsumenten leidend is. Zonder marktvraag geen ontwikkeling.
Bij nieuwe ruimtelijke opgaven hanteert de gemeente Zuidplas algemene uitgangspunten als het logisch op elkaar aansluiten van ruimtelijke structuren en contouren, het behouden en verbeteren van de landschappelijke kwaliteit en het ontwikkelen van verkeersintensieve functies op goed bereikbare locaties.
Afbeelding 3.1 - Uitsnede structuurvisie Zuidplas
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Bedrijventerrein' en ligt in het 'Ringvaartpark'. Een van de doelstellingen uit de structuurvisie is herontwikkeling binnen de bestaande dorpen, daar waar de ruimte dit toelaat. Gezien de ligging van onderhavig plangebied nabij het centrum van Moerkapelle en langs het Ringvaartpark is de locaties geschikt voor woningebouw. Voor het onderhavige project heeft b en w op 18 juli 2017 een positief principebesluit genomen.
De gemeente geeft aan dat het woningaanbod aan moet sluiten op de behoefte van de woonconsument. Binnen de dorpen veroudert de bevolking gelijdelijk, dit vraagt om passende woonvormen. Mede als gevolg van de verouderende bevolking neemt het aantal kleine huishoudens toe. Ook dit vraagt om aanpassingen in de woningbouw. Bij de bouw van nieuwe woningen voor de (boven)regionale behoefte moet er zoveel mogelijk op de jongere en oudere gezinnen gericht worden. De gemeente streeft er naar dat ouderen en zorgbehoevende zo lang mogelijk in hun eigen woning kunnen blijven.
Daarnaast hechten de inwoners veel waarde aan de eigenheid en herkenbaarheid van hun dorp. Daarom is het belangrijk om bij de dorpsuitbreidingen rekening te houden met de dorpse identiteit. De focus ligt hierbij op het bouwen binnen en aan de bestaande dorpen, dit in de vorm van bijvoorbeeld herstructureringsopgaven of nieuwbouw aan de rand van het dorp. Daarnaast ziet de gemeente woningbouw als een van de bouwstenen voor het in stand houden van het voorzieningenniveau.
Het Ringvaartpark vormt een continue verbinding van water, groen en langzaam verkeer tussen de verschillende dorpen in de gemeente Zuidplas. Hierdoor ontstaan er interessante fiets- en wandelroutes. Naast het verbindende karakter biedt het Ringvaartpark op laag schaalniveau verblijfswaarde voor omliggende wijken en buurten, bijvoorbeeld voor het maken van een ommetje. Het uiteindelijke streven van Zuidplas is een doorlopend park langs de volledige Ringvaart.
De ontwikkeling van 10 senioren appartementen is een herstructureringsopgave binnen Moerkapelle, waarbij voormalige bedrijfsbebouwing in de kern plaats maakt voor woningen. Dit sluit aan bij het beleid van de gemeente Zuidplas. Daarnaast draagt de bouw van de woningen bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau van het dorp. Onderhavige planontwikkeling past hiermee binnen de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
3.4.2 Woonvisie Zuidplas
Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: "Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas". Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.
Leidraad in de woonvisie is de variant "autonoom +", waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd.
De herontwikkeling van de woning en het bedrijfspand past binnen bovengenoemde visie. De beoogde woningbouw wordt binnenstedelijk gerealiseerd, is door opzet geschikt voor de doelgroep senioren en draagt bij aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Moerkapelle.
De gemeente is op dit moment bezig met het opstellen van een nieuwe woonvisie.
3.4.3 Welstandsnota
De welstandsnota Zuidplas (vastgesteld op 13 mei 2015) legt vast hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zuidplas is geregeld en geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. De nieuwe welstandsnota gaat uit van het principe 'welstandsvrij, tenzij' zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime.
Onderhavig plangebied ligt binnen het gebied met een zwaar welstandsniveau in een dorpskern en/of centrumlocatie.
Het dorp van de kern Moerkapelle is duidelijk herkenbaar van oorsprong een stelsel van bebouwingslinten. Het historische gedeelte, met herkenbare structuren, is van grote waarde voor de beeldvorming van Moerkapelle. Het ruimtelijk beleid is vooral gericht op het behoud en het versterken van de aanwezige historische structuren.
De welstandscriteria voor het oude dorp van Moerkapelle zijn als volgt:
- De bestaande karakteristiek vormt het uitgangspunt;
- Nieuwe bebouwing moet qua maat, schaal, materiaal en kleurgebruik in harmonie met de bestaande bebouwing zijn, scherpe contrasten zijn mogelijk, vermeden moet worden al te veel historiserend bezig te zijn;
- Daar waar mogelijk is het zaak de visuele samenhang met de oude landschappelijke structuren te versterken.
Het plan sluit, zoals in paragraaf 2.2.1 reeds uiteengezet, aan bij deze welstandscriteria. De Welstandscommissie heeft positief gereageerd op het ontwerp zoals in genoemde paragraaf gepresenteerd.
3.4.4 Beleidsnota Parkeernormen
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de "Beleidsnota Parkeernormen" vastgesteld. De gemeente Zuidplas kent, met een gemiddelde dat meer dan 10% hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, een hoge autodichtheid. Deze hoge autodichtheid leidt tot een hoge parkeerdruk. Als basis voor de bepaling van de parkeernormen hanteert de gemeente de CROW-richtlijnen. De parkeernormen zijn langjarige ervaringscijfers en drukken de parkeerbehoefte van een functie uit in een aantal parkeerplaatsen per functie-eenheid. De kerncijfers van het CROW geven voor de verschillende functies altijd een bandbreedte tussen minimale en maximale parkeerbehoefte. Vanwege de hoge parkeerdruk binnen de gemeente Zuidplas als gevolg van de hoge autodichtheid wordt als uitgangspunt de maximale parkeernorm gehanteerd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bandbreedte gemotiveerd af te wijken van de maximale parkeernorm.
Voor onderhavig plan geldt dat gerekend wordt met gestapelde koopwoningen waarvoor een parkeernorm geldt van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Daaraan wordt, met 20 parkeerplaatsen voor 10 appartementen, voldaan (zie ook paragraaf 2.2.2).
De parkeernorm is inmiddels ook vastgelegd in de parapluherziening Parkeren. Dit plan is op 24 april 2018 vastgesteld.
3.4.5 Leidraad Inrichting Openbare Ruimte
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Om bewuster en gerichter om te gaan met ruimtelijke kwaliteit is een document opgesteld waarin de kwaliteitseisen met betrekking tot de openbare ruimte gebundeld zijn. Dat document is de 'Leidraad Inrichting Openbare Ruimte' (LIOR) en is op 18 juni 2013 door burgemeester en wethouders geaccordeerd.
Aanpassingen in het openbaar gebied als gevolg van een herontwikkeling zullen aan de LIOR worden getoetst. De eisen in de LIOR zijn kaderstellend en de hardheid is per eis aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:
- W = Wettelijke eisen: hiervan kan niet worden afgeweken;
- R = Richtlijnen: hiervan kan niet worden afgeweken, tenzij het college de afwijking goedkeurt;
- A = Aanbevelingen: hiervan kan in overleg met de gemeente worden afgeweken.
In beginsel zijn geen aanpassingen in het openbaar gebied vereist als gevolg van onderhavige planontwikkeling.
3.4.6 Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. Er is sprake van herstructurering binnen de bestaande kern Moerkapelle, woningbouw voor de doelgroep senioren en de ontwikkeling voldoet aan de bepalingen ten aanzien van welstand en parkeren.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Beleid
4.1.1 Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt daarmee het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
4.1.2 Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
4.1.3 Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort. In 2013 en 2016 werd het Bestuursakkoord Water geëvalueerd. Deze evaluaties markeerden een tussenstap in de looptijd van het NBW die van 2011 tot 2020 loopt. De partijen konden hiermee concluderen of de goede weg is ingeslagen en of en zo ja waar bijstellingen aan de orde zijn. Geconcludeerd is dat de organisaties nog steeds goed op koers liggen om het afgesproken doel in 2020 te behalen.
4.1.4 Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
4.1.5 Waterbeheerplan
Het plangebied ligt binnen het gebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. De rode draad, gevormd door accenten, voor de komende periode is een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving.
4.1.6 Waterplan gemeente Zuidplas
Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewater-, rioolsysteem en het (ondiepe) grondwater in de gemeente Zuidplas. Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. De gemeente Zuidplas wilt een robuust en gezond watersysteem dat past in het gebied en dat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De visie is onderverdeeld in vijf thema's:
- Waterkwantiteit en veiligheid: Het watersysteem is veilig voor wateroverlast en overstromingen, de primaire en regionale waterkeringen voldoen wat betreft hoogte en de stabiliteit aan de vigerende normen. Daarnaast is er voldoende waterberging en transportcapaciteit aanwezig.
- Grondwater: Grondwateroverlast en -onderlast wordt voorkomen door afstemming en samenwerking van verschillende partijen.
- Waterkwaliteit en ecologie: De KRW-waterlichamen in het gebied hebben uiterlijk in 2027 een goed ecologisch potentieel bereikt. In de kernen wordt de ecologische ambitie afgestemd op de gebiedseigenschappen en ecologische potenties.
- Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud vindt doelmatig plaats en wordt ingezet ter ondersteuning van de waterdoelen vanuit de andere waterthema's.
- Beleving en recreatie: Voor de gebruikers van het gebied is een gezond, groen en veilig klimaat ontstaan. Water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving en maakt wonen, werken, en recreëren aantrekkelijker in het plangebied.
4.2 Bestaande Situatie
4.2.1 Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland (maps.bodemdata.nl) bestaat de bodem binnen het plangebied uit lichte klei. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier tussen de 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden het maaiveld ligt.
4.2.2 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De dichtsbijzijnde watergang ligt ten noordwesten van het plangebied en is de Ringvaart van Zuidplaspolder. Deze ringvaart is een regionale waterkering.
4.2.3 Waterkeringen
De ringvaart is een regionale waterkering en kent een beschermingszone. Zowel de kernzone als de beschermingszone van de waterkering valt buiten het plangebied. Daarnaast loopt langs de noordzijde van het plangebied een waterkering zonder beschermingszone. Deze waterkering, de Honderdmorgensedijk, volgt de Oranjestraat en is in het landschap zichtbaar als een dijk.
Afbeelding 4.1 geeft de waterkeringen inclusief beschermingszones ter hoogte van het plangebied weer.
Afbeelding 4.1 - Waterkeringen ter hoogte van plangebied
4.2.4 Riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
4.3 Toekomstige Situatie
In de huidige situatie is het deel van het plangebied waar het bedrijf gevestigd is bijna volledig verhard, circa 920 m2. De verharding op het perceel van de woning Oranjestraat 26-28 is circa 140 m2, de totale verharding in de bestaande situatie ligt daarmee rond de 1.060 m2.
In de toekomstige situatie zijn er 5 geschakelde gebouwvolumes met een oppervlakte van 125 m2 elk aanwezig en een verhard middenterrein van 160 m2. De tuinen bij de grondgebonden appartementen zullen deels worden verhard; uitgegaan wordt van 50% verharding van circa 600 m2 tuinoppervlak, zijnde 300 m2. Hierdoor komt de toekomstige verharding uit op circa 1.085 m2.
Het verhard oppervlak blijft derhalve nagenoeg gelijk aan de bestaande situatie. Van compensatie voor extra verharding is op basis van het beleid van het HHSK geen sprake.
4.4 Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met alle relevante wateraspecten. Vanuit het oogpunt water zijn er geen beperkingen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.
De gemeente Zuidplas heeft op 6 maart 2018 de parapluherziening Archeologie vastgesteld. Voor het gebied zijn geen andere regels van toepassing.
5.2.2 Onderzoek
Het plangebied aan de Oranjestraat in Moerkapelle ligt volgens de archeologische beleidskaart van gemeente Zuidplas in twee verschillende verwachtingsgebieden; met een zeer hoge en een lage archeologische verwachting.
Afbeelding 5.1 - Uitsnede archeologische beleidskaart. De rode contour geeft het plangebied weer.
Op basis van de beleidsadvieskaart is dit vertaald in het volgende beleid:
- Zeer hoge archeologische verwachting: archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 50 m² en bodemingrepen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
- Lage archeologische verwachting: archeologisch onderzoek is verplicht bij plangebieden met een oppervlak gelijk of groter dan 0,5 ha en verstoringen vanaf 0,3 m beneden maaiveld.
Het plan
Het plan bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van een appartementen gebouw met 10 appartementen. Aangezien onderhavige ontwikkeling een verstoring kent groter dan 50 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Archeologie in relatie tot het plangebied
Door Transect BV is ter plaatse een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Transect-rapport 1142, d.d 4 januari 2017, zie Bijlage 2).
In het bureauonderzoek is een middelhoge tot hoge verwachting op archeologische sporen en vondsten uit het Neolithicum tot in de Nieuwe tijd voor het plangebied vastgesteld. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging langs de Zuidplaspolder, historisch kaartmateriaal en omliggende archeologische waarden. Resten vanaf de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe tijd zullen waarschijnlijk aanwezig zijn in of op de top van de veenrestdijk. In de top van eventuele gerijpte getijdeafzettingen kunnen resten uit vroegere periodes aanwezig zijn. Het is echter zeer waarschijnlijk dat deze niveaus verstoord zijn geraakt ten gevolge van een bodemsanering, waarna het plangebied is opgevuld met een laag zand, grind en puin.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het plangebied tot een diepte van 3 m -Mv verstoord is geraakt ten gevolge van de bodemsanering. Hierdoor is er binnen het plangebied geen sprake meer van een archeologisch relevant niveau, waardoor het gehele plangebied een lage tot zeer lage verwachting op archeologische sporen en vondsten kan worden toegekend.
Het archeologisch onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke methoden en inzichten en is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische resten niet gegarandeerd worden. Wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Erfgoedwet 2016 te worden gemeld bij de gemeente Zuidplas.
5.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Het plangebied kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, omdat er binnen het plangebied sprake is van een lage tot zeer lage verwachting op archeologische sporen en vondsten. De archeologische dubbelbestemming komt in onderhavig bestemmingsplan te vervallen.
Echter wanneer de werkzaamheden afwijken van de geschetste ontwikkeling, of dieper dan de genoemde waarde gaan, moet nader advies worden ingewonnen over de noodzaak van eventuele aanvullende stappen.
Als tijdens de werkzaamheden blijkt dat er (toch) archeologische resten aanwezig zijn, dan dient het bevoegd gezag meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Wanneer het bovenstaande in acht wordt genomen staat het aspect archeologie de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.3.1 Kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
5.3.2 Planspecifiek
De woningen in voorgenomen ontwikkeling liggen volgens het vigerend bestemmingsplan 'Moerkapele Dorp' in een rustige woonwijk.
In de omgeving van de Oranjestraat zijn verschillende bedrijven aanwezig.
Aan de Bredeweg 5 is een bedrijf in de goederenvervoersector gevestigd, met milieucategorie 3.1. De richtafstand die hierbij hoort (voor gebiedstype 'rustige woonwijk') op grond van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering is 50 meter. De afstand tussen onderhavig plangebied en dit bedrijf bedraagt circa 70 meter. De gestelde richtafstand wordt ruimschoots gehaald.
Tussen de Julianastraat en de Zuidplasstraat zijn meerdere autogarages gevestigd. Het vigerende bestemmingsplan maakt hier bedrijven tot en met categorie 2 mogelijk en één bedrijf tot en met categorie 3.2. De richtafstanden die hierbij horen bedragen respectievelijk 30 meter en 100 meter. In beide gevallen worden de richtafstanden niet gehaald; de feitelijk afstand bedraagt respectievelijk 20 meter en 60 meter.
In de huidige situatie zijn er echter reeds woningen dichter bij de betreffende bedrijvigheid gesitueerd, die als gevolg daarvan maatgevend zijn. In het spoor van de omgevingsvergunning voor milieu zijn de belangen van omliggende (bestaande en nieuwe) woningen daardoor in ieder geval geborgd. De richtafstand vormt in deze derhalve geen belemmering.
Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid voor dit gebied met bedrijvigheid opgenomen, waardoor het mogelijk is om na bedrijfsbeëindiging de ter plaatse aanwezige bedrijven te wijzigen in de bestemmingen Tuin en Wonen. Op termijn wordt derhalve een nog gunstiger woon- en leefklimaat in de directe omgeving verwacht.
5.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Bedrijven en milieuzonering staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.4 Bodem
5.4.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door de Omgevingsdienst Midden-Holland kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Dit bodemonderzoek is ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer . Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
5.4.2 Onderzoek
Voor de locatie aan de Oranjestraat 26-40 in Moerkapelle is door Arnicon B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Rapport C16-292-O, d.d. 27 februari 2017, zie Bijlage3). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is inzicht te verkrijgen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem.
Voorafgaand aan het bodemonderzoek is informatie verzameld over het vroegere en huidige gebruik van de locatie en de directe omgeving. Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de Nederlandse norm NEN 5725. De hypothese die hieruit voortkomt luidt als volgt:
Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht in verband met diffuse bodembelasting, waarbij wordt uitgegaan van een heterogene verontreiniging (minerale olie, PAK en zware metalen). Bovendien zijn enkele deellocaties (puntbronnen) aanwezig (geweest) die geleid kunnen hebben tot bodemverontreiniging, namelijk: de (voormalige) tanks, de opslag van carbolineum en de gedempte sloot met restverontreiniging.
De locatie wordt als niet-asbestverdacht aangemerkt.
5.4.3 Resultaten
Verkennend bodemonderzoek
De toplaag op de locatie bestaat afwisselend uit zand en klei. De natuurlijke ondergrond vanaf een diepte van ca. 1,0 à 1,5 m-mv bestaat uit klei- en veenlagen. Plaatselijk bestaat de ondergrond uit zand. Gelet op de ligging aan een dijk met een antropogene ophooglagen en een hoogteverschil tussen de noordelijk en de zuidelijk gelegen boringen is de grondslag, de diepte van de opgebrachte lagen, alsook van de natuurlijke ondergrond, zoals te verwachten verschillend.
Nabij de vermoedelijke ligging van de ondergrondse tank aan de Julianastraat is zand aangetroffen dat mogelijk verband houdt met het verwijderen van de bijbehorende benzinepomp. Ter plaatse van de saneringslocatie is tot een diepte van ten minste 2,0 m-mv (zintuiglijk schoon) zand aangetroffen.
De inpandige boringen zijn gestuit op een diepte van resp. ca. 0,4 en 0,6 m-mv. De grondwaterstand bevindt zich op een diepte van 0,59 à 1,1 m-mv.
Zintuiglijke waarnemingen
Op het adres Oranjestraat 28 is de kleiige toplaag tot een diepte van 0,5 m-mv (en plaatselijk tot ten minste 1,0 m-mv) zwak tot matig puinhoudend en/of matig baksteenhoudend. Plaatselijk is de zandige toplaag eveneens zwak kolengruishoudend.
Bij de ondergrondse tank op het zuidwestelijke deel van de locatie is de kleiige toplaag tot een diepte van ca. 0,5 m-mv eveneens zwak tot matig puinhoudend. Plaatselijk is een sterke olie-waterreactie geconstateerd.
Ten noorden van het bedrijfspand zijn op verschillende dieptes zwak tot sterk puinhoudende klei- en zandlagen waargenomen, waarbij plaatselijk eveneens kolengruis aangetroffen is. Ook ten zuiden van het bedrijfspand, ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de gedempte sloot, is de toplaag zwak puin- en kolengruishoudend.
Ter plaatse van de ligging van de voormalige HBO-tank ten noorden van het pand (Oranjestraat) is in het veentraject op een diepte van ca. 1,0-2,0 m-mv een zwakke oliewaterreactie waargenomen.
In de inpandige boringen zijn zintuiglijk geen verontreinigingen geconstateerd.
Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal.
Uit het laboratoriumonderzoek is gebleken dat op het adres Oranjestraat 28 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en/of zink en/of PAK. Op basis van de bekende gegevens reikt de sterke verontreiniging tot een diepte van ca. 0,5 m-mv, want in de zintuiglijk schone ondergrond zijn alleen lichte verontreinigingen aangetoond. Maar plaatselijk kan de verontreiniging dieper reiken zoals ten westen van de woning. Het gehele onderzochte perceel is matig tot sterk verontreinigd met deze genoemde stoffen.
De sterke verontreiniging met lood is perceelgrensoverschrijdend, want deze is ook nabij de tanklocatie Julianastraat aangetoond. De omvang van de sterk verontreinigde grond wordt ingeschat op 250 m3. Op het zuidoostelijke deel van de locatie is verder plaatselijk eveneens een matige verontreiniging met lood aangetoond. Het algemene beeld is dat de bovengrond ten zuiden van de voormalige drukkerij licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en/of PCB’s.
De ondergrondse tank aan de Julianastraat heeft geleid tot een sterke verontreiniging met minerale olie in het bodemtraject 0,5-1,5 m-mv. Gelet op het feit dat in de overige boringen bij de ondergrondse tank geen olie-waterreactie is geconstateerd en het grondwater niet verontreinigd is met minerale olie, wordt ingeschat dat deze sterke verontreiniging met minerale olie beperkt van omvang is.
De restverontreiniging in grond op het zuidelijke inpandige deel van de locatie is niet goed in beeld gebracht. De grondwateranalyses tonen aan dat het grondwater licht verontreinigd is met naftaleen, benzeen, xylenen en minerale olie. Mede daaruit zou verondersteld kunnen worden dat de restverontreiniging (indien nog aanwezig) beperkt van omvang is.
Inpandig zijn alleen lichte verontreinigingen met kwik en PCB’s aangetoond. In het voorgaand onderzoek is geconcludeerd dat de opslag van carbolineum niet geleid heeft tot bodemverontreinigingen. Een eventuele verontreiniging veroorzaakt door de voormalige opslag van carbolineum is in het onderhavige onderzoek door de locatie-omstandigheden echter niet voldoende in beeld gebracht en kan dus niet worden uitgesloten.
Op het noordelijke deel van de locatie is ter plaatse van de voormalige HBO-tank in grond zintuiglijk en analytisch een lichte minerale olieverontreiniging geconstateerd. In het grondwater is echter sprake van een matige verontreiniging met minerale olie die grensoverschrijdend is. Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk de omvang van de matige minerale olieverontreiniging te bepalen. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Voor het overige is op het noordelijke deel van de locatie een matige PAK-verontreiniging aangetoond in het traject 0,5-1,0 m-mv. Plaatselijk is de bodem vermoedelijk ook matig verontreinigd met lood. In het voorgaande onderzoek was een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK geconstateerd. Dit wordt echter niet bevestigd in het onderhavige onderzoek. Vanwege het heterogene karakter van de matige PAKverontreiniging is het niet mogelijk de omvang te bepalen In het algemeen is de toplaag to ca. 1,0 m-mv op dit locatiedeel tenminste licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie.
5.4.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Conclusies
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese “verdacht” voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de licht tot sterke verontreinigingen met zware metalen (m.n. lood, zink) en PAK, PCB’s en minerale olie in grond en met minerale olie en vluchtige aromaten in grondwater.
De aangetoonde matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood, zink, PAK en minerale olie in de bovengrond geven op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen.
Een vervolgonderzoek heeft reeds plaatsgevonden in de vorm van het separaat analyseren van de betreffende mengmonsters. Ingeschat wordt dat het uitvoeren van een nader onderzoek op de locatie niet leidt tot een beter inzicht in de verontreinigingssituatie.
Aangezien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is het noodzakelijk een saneringsplan (BUS-melding) op te stellen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging en deze ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag. Voor een juiste beoordeling van het saneringsgplan of BUS-melding dient de omvang van de sterke verontreiniging met PAK in de bovengrond te worden bepaald ter plaatse van de Oranjestraat 28. Tevens dient de puinhoudende ondergrond op asbest onderzocht te worden.
Op basis van de verkregen onderzoeksgegevens is voor grondwerkzaamheden ter plaatse van de onderhavige locatie op basis van de CROW publicatie 132 de veiligheidsklasse 3T van toepassing. Dit is gebaseerd op het gehalten aan lood en PAK.
Aanbevelingen
Geadviseerd wordt om in het saneringsplan op te nemen dat de afgevulde ondergrondse HBO-tank (noordzijde), de geringe sterke verontreiniging met minerale olie (zuidzijde) en een restverontreiniging met vluchtige aromaten worden verwijderd. Dit voorkomt oponthoud tijdens toekomstige graafwerkzaamheden.
Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.
Aan hergebruik van licht verontreinigde grond zijn ook beperkingen verbonden. Wanneer grond van de locatie vrijkomt en elders wordt toegepast, dient in principe te worden gehandeld conform het Besluit bodemkwaliteit. Indien grond vrijkomt is de gemeente waar de grond wordt toegepast bevoegd gezag ten aanzien van de bestemming van de grond.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Kader/wetgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
5.5.2 Plangebied
Er zijn geen risicobronnen (bedrijven, buisleidingen, transport over de weg) met een invloedsgebied die over het plangebied reiken.
5.5.3 Conclusie
Externe veiligheid staat vaststelling van het plan niet in de weg.
5.6 Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.
Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC - berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC - berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is vanaf 2015 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).
Voor de geplande woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van nadere maatregelen op het gebied van duurzaamheid en energie staat de initiatiefnemer uiteraard vrij.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Kader/wetgeving
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
5.7.2 Onderzoek
Aangezien bestaande bebouwing gesloopt wordt, is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Tritium BV (Quickscan flora en fauna Oranjestraat 26-40 Moerkapelle, d.d 23 juni 2017, Bijlage 4). Doel van de quickscan is om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en provinciaal beschermde weidevogelgebieden is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het vervangende nieuwbouw binnen de bebouwde kom betreft.
Soorten
Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Er moet rekening worden gehouden met de ruime broedperiode van de houtduif.
Huismus
Tijdens de quickscan Flora en Fauna, uitgevoerd door Tritium BV(Quickscan flora en fauna Oranjestraat 26-40 Moerkapelle, d.d 23 juni 2017, Bijlage 4) kon niet afdoende worden bewezen dat de huismus afwezig was in het gebied. Tritium BV heeft dan ook een aanvullend onderzoek uitgevoerd (Aanvullend onderzoek huismussen Oranjestraat 26-40 Moerkapelle. d.d. 8 juni 2018, Bijlage 5). Hieruit blijkt dat in het onderzoeksgebied geen vaste verblijfsplaatsen van de huismussen zijn aangetroffen. Wel zijn enkele mogelijk aanwezige vaste verblijfplaatsen van huismussen waargenomen in de directe omgeving van het onderzoeksgebied zoals onder de dakpannen van de woning Oranjestraat 24 en Julianastraat 14. Dit vormt echter geen belemmering voor het planvoornemen omdat huismussen sterk aan mensen zijn aangepast en niet erg verstoringsgevoelig zijn (Krijgsveld, Smits en Van der Winden, 2008).
Het onderzoeksgebied zal geen essentieel foerageergebied zijn voor deze soort. Tijdens de uitgevoerde veldbezoeken is slechts één foeragerende huismus binnen het onderzoeksgebied waargenomen. In de directe omgeving zijn voldoende alternatieve en geschiktere foerageergebieden beschikbaar, zoals de tuin ten westen van het onderzoeksgebied, waar wel meerdere huismussen zijn waargenomen tijdens beide veldbezoeken.
Om deze redenen zullen de voorgenomen plannen geen nadelige effecten hebben op de huismus. Anders dan de algemene zorgplicht bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verplichtingen ten aanzien van deze soort.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Door EcoTierra is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd zie Bijlage 6 (Nader onderzoek Oranjestraat 26-40 te Moerkapelle, d.d. 2 oktober 2017). Het onderzoek is gebaseerd op een bronnenonderzoek en diverse veldbezoeken.
Vaste verblijfplaatsen
Er zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetoond. Er zullen door de beoogde ingrepen derhalve geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Overtreding van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Foerageerplekken
Foerageerplekken zijn alleen beschermd wanneer ze significant zijn voor het functionele leefgebied van de aanwezige vleermuizen. Hiermee wordt onder andere bedoeld dat bij vernietiging van desbetreffende foerageergebied de vaste verblijf-of voortplantingsplaatsen ook niet mee zullen functioneren doordat de vleermuis vertrekt naar een andere locatie. Er wordt gefoerageerd binnen het plangebied. De beoogde ingrepen hebben met name betrekking op de gebouwen. Significante foerageergebieden worden derhalve niet aangetast. Er is voldoende alternatief foerageergebied in de omgeving. Er zal geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Vaste vliegroutes
Vliegroutes zijn alleen beschermd wanneer deze significant zijn voor het functionele leefgebied van de aanwezige vleermuizen. Hiermee wordt onder andere bedoeld dat bij vernietiging van de vliegroutes de vaste verblijf-of voortplantingsplaatsen ook niet mee zullen functioneren doordat de vleermuis er niet meer naar toe- of vandaan kan komen. De beoogde ingrepen hebben met name betrekking op de gebouwen. Significante vliegroutes worden derhalve niet aangetast. Er zal geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Wel dient er in met name de situatie na sloop voor te worden gezorgd dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat het gebied aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. In het uiterste geval kan er ook middels het plaatsen van schermen worden voorkomen dat rugstreeppadden het plangebied gaan bevolken.
Ongewervelden / overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
5.7.3 Conclusie ten aanzien van het plan
Uit het nader onderzoek naar vleermuizen blijkt dat er geen vaste verblijven zijn aangetoond. Door de beoogde ingrepen zullen geen significante vliegroutes of foerageergebieden verloren gaan. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen. Derhalve is een ontheffing in het kader van de Wnb niet noodzakelijk.
Uit nader onderzoek naar huismussen blijkt dat er geen vaste verblijven zijn aangetoond. De beoogde ingrepen zullen geen inpact hebben op de foerageergebieden van de huismussen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen.
Wel dient er met name in de situatie na de sloop ervoor gezorgd te worden dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat de rugstreeppad zich vestigt in het plangebied na de sloop van de huidige bebouwing.
De omschreven werkwijzen (protocollen) dienen in acht te worden genomen met betrekking tot zowel de zorgplicht betreffende algemene zoogdiersoorten en amfibieën als ten aanzien van vogels, zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Wat betreft de zorgplichtmaatregelen betreffende algemene zoogdiersoorten en amfibieën, kan worden geput uit de goedgekeurde gedragscodevanStadswerk op de website van de Rijkdsienst voor Ondernemend Nederland.
Wat betreft de zorgplicht ten aanzien van de vogels, moet rekening worden gehouden met de ruime broedperiode van de houtduif.
De werkzaamheden in relatie tot het planvoornemen zullen voor de overige soortgroepen geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben.
Het aspect ecologie staat - met inachtneming van bovenstaande - de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Geluid
5.8.1 Industrielawaai
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) “kent” gezoneerde industrieterreinen waarop zgn. grote lawaaimakers zijn gevestigd. De maximale geluidsbelasting van deze terreinen is vastgesteld met een in een bestemmingsplan opgenomen geluidszone. Buiten de zone stelt de Wet geluidhinder geen eisen voor industrielawaai.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein. Derhalve is het aspect industrielawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect industrielawaai staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8.2 Railverkeer
Wettelijk kader
De Wgh en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen worden gerealiseerd (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh).
Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Derhalve is het aspect spoorweglawaai niet relevant.
Conclusie
Het aspect spoorweglawaai staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8.3 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
De Wgh verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen worden gerealiseerd (art. 74-75 Wgh). De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger een geluidszone hebben.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Moerkapelle Dorp is in 2011 de geluidsbelasting vanwege de hoofdwegenstructuur in Moerkapelle bepaald. Daarbij lijken er rond de Oranjestraat geen knelpunten op te treden voor de ontwikkeling van woningbouw. Omdat het onderzoek gedateerd is en inmiddels wordt gewerkt met andere rekenmodellen, is een actueel onderzoek noodzakelijk. Door Tritium BV is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d 6 januari 2017, zie Bijlage 7)
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Moerkapelse Zijde, Bredeweg, Zuidplasstraat en Ambachtstraat. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Oranjestraat, Moerdijkstraat en Julianastraat.
Voor de 30 km/uur wegen Moerdijkstraat/Oranjestraat en Julianastraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de richtwaarde met maximaal 13 dB (Moerdijkstraat/Oranjestraat) respectievelijk 4 dB (Julianastraat) overschrijdt.
Voor de gezoneerde wegen Moerkapelse Zijde, Bredeweg, Zuidplasstraat en Ambachtstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt. Aangezien voor 30 km/uur wegen geen hogere waarde kan worden aangevraagd is een procedure hogere waarde niet aan de orde.
Aangezien de geluidbelasting het gevolg is van 30 km/uur wegen hoeft niet voldaan te worden aan de aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Gezien de hoogte van de geluidgevelbelastingen ten gevolge van deze 30 km/uur wegen kan in overweging worden genomen de buitenruimten af te schermen zodat er een geluidluwe buitenruimte ontstaat. Een dergelijke afscherming dient dan minimaal 1,8 meter hoog en geheel gesloten te zijn en een minimale massa van minimaal 10 kg/m2 te hebben.
Aangezien er voor onderhavige appartementen geen sprake is van een procedure hogere waarde is formeel geen aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Gezien de hoogte van de geluidbelastingen wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat echter alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uit te laten voeren ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Na eventuele afscherming van de buitenruimten zullen de appartementen tevens beschikken over een geluidluwe buitenruimte.
Conclusie
Naast de bepalingen in de Wet geluidhinder zal te zijner tijd, bij het verlenen van omgevingsvergunning, rekening gehouden worden met de eisen in het Bouwbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning een aanvullend onderzoek verlangd naar toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen. Daarmee wordt een binnenniveau van 33 dB verzekerd.
Het aspect wegverkeerslawaai staat het vaststellen van het plan niet in de weg.
5.9 Kabels En Leidingen
5.9.1 Kader
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten dient rekening te worden gehouden met andere belemmeringen die in of nabij het plangebied aanwezig zijn en die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
5.9.2 Planspecifiek
Blijkens risicokaart.nl ligt de dichtsbijzijnde leiding op circa 550 meter, zie afbeelding 5.2. Deze gasleiding kent een invloedsgebied van 60 meter. Onderhavig plangebied valt hier ruim buiten. De overige leidingen (ten westen) liggen op meer dan 900 meter.
Er zijn geen kabels aanwezig in de nabijheid van het plangebied.
Afbeelding 5.2 - Leidingen rondom het plangebied
5.9.3 Conclusie
De aanwezige leidingen liggen op een dusdanige afstand dat er geen sprake is van een belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen kabels aanwezig.
5.10 Luchtkwaliteit
5.10.1 Kader/wetgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te nomen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigde stoffen.
Besluit en Regeling Nibm
Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de Wet luchtkwaliteit introduceert het begrip 'niet in betekende mate'. In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit Nibm) en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekende mate (nibm)'. Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In artikel 2 van het besluit Nibm is bepaald dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdragen, indien als gevolg van die uitoefening of toepassing de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3%-grens niet overschrijdt.
In de Regeling Nibm is voor bepaalde categorieën van projecten de 3%-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3%-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.
De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 3%-grens zijn de bouw van niet meer dan 1.500 woningen (of 3.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 (of 200.000 m2 indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling). Verder zijn er nog drempels opgenomen voor de aanleg van gemengde woningbouw- en kantoorlocaties en voor het oprichten van landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen.
5.10.2 Planspecifiek
Omdat dit plan slechts een beperkt aantal woningen mogelijk maakt, draagt het 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de concentraties relevante stoffen in de lucht.
Op basis van de Monitoringstool is de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving in beeld gebracht. Deze Monitoringstool is in opdracht van de voormalige ministeries van VROM en V&W ontwikkeld. Deze tool brengt de luchtkwaliteit langs hoofdontsluitingswegen in beeld. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2015 langs de maatgevende weg in de omgeving van het plangebied (in casu de Oranjestraat) de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden (langs alle rekenpunten: minder dan 35 µg/m3; zie figuur 5.3). Bekend is dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerdere technieken). Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goede woon- en leefklimaat in relatie tot luchtkwaliteit.
Afbeelding 5.3 - meetpunten PM10, normjaar 2015 (monitoringstool)
5.10.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
5.11 M.e.r.
5.11.1 Kader/wetgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
5.11.2 Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang (10 appartementen) ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 (2.000 woningen). De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een gebied met in hoofdzaak woningen. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de ontwikkeling van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is 'niet in betekenende mate'.
De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De beoogde nieuwbouw zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn.
5.11.3 Conclusie ten aanzien van het plan
De bouw van de appartementen is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking.
6.2 Wijze Van Bestemmen
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een complex van circa 10 appartementen ter vervanging van een voormalig bedrijfspand en een woning. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, met dien verstande dat er enige flexibiliteit is opgenomen ten behoeve van de uiteindelijke realisering. Het plan is gedetailleerd bestemd om de rechtszekerheid te waarborgen en de gewenste kwaliteit af te dwingen.
6.3 Inleidende Regels
Begrippen
In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, toegangspaden en in- en uitritten.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen. De (maximaal 10) woningen dienen als appartement te worden gebouwd. De nieuwe parkeerkelder onder de appartementen is specifiek aangeduid.
Op de verbeelding is tevens een maatvoeringsbepaling opgenomen ten aanzien van de maximale bouwhoogte.
6.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om in een verruiming van bouwmogelijkheden te voorzien. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen zoals deze worden aangehaald in het plan gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.
6.6 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
7.1.1 Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
7.1.2 Kostenverhaal
De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. Voorliggend bestemmingsplan behelst een particuliere ontwikkeling, waaraan voor de gemeente geen kosten verbonden zijn. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten om de financiële haalbaarheid te borgen. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Voorbereidingsfase
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.
7.2.2 Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegd en is tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar maken.
Tegelijk met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het plan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Zij konden overlegreacties geven op het plan.
Er zijn 6 overlegreacties en 2 zienswijzen binnengekomen. Deze zijn samengevat in de Nota van zienswijzen en wijziging (Bijlage 8).
De overlegreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen leiden tot een aanpassing van de goothoogte van het bestemmingsplan. Er zijn twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het plan is als volgt gewijzigd:
- Toevoegen van een maximale goothoogte binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 4), uitgezonderd het westelijk deel waar (in het voorontwerp) de goothoogte gelijk is aan de bouwhoogte.
- Ambtshalve wijziging waarmee de algemene standaardregeling voor parkeren wordt opgenomen in het plan die verwijst naar het gemeentelijk parkeerbeleid. Deze standaardregeling ontbrak in de ontwerpversie van het bestemmingsplan.
- Ambtshalve wijziging van artikel 3.1 ('Tuin') door het toevoegen van een verkeersbestemming aan de bestemmingsomschrijving. Door een historisch gegroeide kadastrale configuratie is de Oranjestraat deels op privéeigendom gesitueerd (met de bestemming 'tuin') in voorliggend plan. Deze toevoeging zorgt voor een juridisch-planologisch correcte weergave.
7.2.3 Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld. Mocht tijdens de terinzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijze zijn ingediend maar kan worden aangetoond dat men redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen dan bestaat er een mogelijkheid tot het indienen van beroep.
Bijlage 1 Brief Gs
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Huismus Onderzoek
Bijlage 6 Vleermuizen Onderzoek
Bijlage 6 Vleermuizen onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Wijziging
Zie separate bijlage 'Nota van Beantwoording Zienswijzen en Wijziging' zoals bijgevoegd bij het raadsvoorstel van de gemeente Zuidplas.