Sjaloomlocatie, Moordrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 08-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Sjaloomlocatie, Moordrecht van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpSjaloomlocMrd-Va01.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Sjaloomlocatie, Moordrecht, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpSjaloomlocMrd-Va01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging (zie bijlagen bij de regels, bijlage 1), geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 aan-huis-verbonden beroep
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand
- voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 beperkt kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt;
1.21 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen;
1.22 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.25 hoofdverblijf
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkenen;
1.26 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.27 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.28 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.29 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare - al dan niet begroeide - deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.30 maatschappelijke voorzieningen
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
1.31 minder zelfredzame personen
personen, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door opsluiting voor langere tijd, niet in staat zijn om zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor een dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof;
1.32 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen en zendmasten;
1.33 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.34 peil
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.37 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.38 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning;
1.39 woning
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2.8 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- wegen en paden;
- water en kunstwerken;
- objecten van beeldende kunst;
- speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- voet- en fietspaden;
- groen- en speelvoorzieningen;
- straatmeubilair;
- water en kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
- bermen en groenvoorzieningen;
- kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- tuinen;
- parkeervoorzieningen;
- fiets- en voetpaden;
- groenvoorzieningen;
- water;
- kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
- de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
- het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- waterkeringen;
- waterstaatkundige voorzieningen;
- het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de betreffende waterkering.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst en/of verwijderd, indien:
- de functie van de waterkering in tact blijft;
- vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Verboden gebruik
Het is verboden de in de bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
11.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de ruimtelijke kwaliteit, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren en laden en lossen
14.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- ondergrondse bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
- in afwijking van het bepaalde onder a, zijn afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied';
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
14.3 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Sjaloomlocatie, Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Vierde Tochtweg 14 in Moordrecht was van 1969 tot 2015 de Sjaloomschool gevestigd. In 2016 is het gebouw in gebruik genomen door Cultureel Centrum Moordrecht (CCM), maar het CCM heeft het gebouw alweer snel daarna verlaten. In februari 2019 is het gebouw gesloopt. Op dit moment is de locatie aan de Vierde Tocht een braakliggend terrein. De gemeente Zuidplas is voornemens de locatie geschikt te maken voor woningbouw met vier vrijstaande woningen.
De beoogde ontwikkeling aan de Vierde Tochtweg past niet binnen de mogelijkheden van de geldende beheersverordening 'Moordrecht', vastgesteld op 6 maart 2018 door de gemeente Zuidplas. In de huidige situatie hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Om de hierboven geschetste ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan vereist waarbij de maatschappelijke bestemming wijzigt in een woonbestemming.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat realisatie van vier vrijstaande woningen mogelijk maakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern van Moordrecht. Moordrecht is onderdeel van de gemeente Zuidplas. Het plangebied is kadastraal bekend onder perceelnummer 3156 en 6177, sectie C met een oppervlakte van ca. 4.320 m².
Op de navolgende afbeelding is de ligging zowel globaal als meer in detail weergegeven.

Globale ligging en begrenzing plangebied - rood omcirkeld (bron: Google Maps)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De geldende beheersverordening ter plaatse van het plangebied is de beheersverordening 'Moordrecht', vastgesteld op 6 maart 2018 door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas. In de beheersverordening wordt in de regels, artikel 2.1 sub a, aangegeven dat de regels en verbeelding uit het bestemmingsplan 'Moordrecht-West', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas op 16 mei 2006 van toepassing zijn binnen de grenzen van het plangebied.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Moordrecht-West' - plangebied rood omlijnd (bron: Google Maps)
Binnen het plangebied geldt voor de locatie de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', waarbij de gronden zijn bestemd voor bebouwing ten dienste van religieuze, educatieve, sociale, sociaal-medische- en culturele doeleinden. Er is een bouwvlak aangeduid waar een maximale goothoogte van 4 meter geldt. Een deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Primair waterstaatsdoeleinden', gericht op de bescherming van de dijk en/of waterkering.
Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' (vastgesteld op 6 maart 2018). Er geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3', waarbij de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Verder is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren', vastgesteld op 24 april 2018, van toepassing.
De realisatie van vier vrijstaande woningen is niet mogelijk binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan 'Moordrecht-West'. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' naar de bestemming 'Wonen', waarbij de randen waar mogelijk voorzien worden van de bestemming 'Groen'. Ten behoeve van de ontsluiting en benodigde parkeerplaatsen wordt er tevens een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De bestaande dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waterstaat - Waterkering' zullen gehandhaafd worden.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied grenst aan de Vierde Tochtweg en is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern van Moordrecht, binnen de bebouwde kom. Aan de zuidwestzijde is op een afstand van ca. 50 m de Ringvaart gelegen. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan een trapveldje en een korfbalveld. Op een ruimere afstand zijn de sportvelden van Voetbalvereniging Moordrecht gelegen. In de nabije toekomst zal het sportpark verplaatsen naar noordoostzijde van Moordrecht, de vrijkomende gronden zullen dan transformeren naar woningbouw. Aan de west- en oostzijde van het plangebied zijn woningen gelegen.
Voorheen was ter plaatse een schoolgebouw aanwezig (zie onderstaande afbeelding), maar deze is in 2019 gesloopt. In de huidige situatie is het plangebied braakliggend. Het betreft een perceel met een oppervlakte van ca. 4.320 m². Bij de sloop zijn tevens enkele bomen gekapt. De bomenrij grenzend aan de Vierde Tochtweg is in hoofdzaak behouden.

Voormalige situatie plangebied (bron: Google Maps, april 2010)
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de huidige situatie van het plangebied.

Aanzicht situatie plangebied (bron: Google Maps, mei 2019)
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen is om het braakliggend terrein Vierde Tochtweg 14 in Moordrecht te herontwikkelen. Met het oog op deze ontwikkeling is een Beeldkwaliteitplan opgesteld (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1), waarin de ruimtelijke randvoorwaarden voor de beoogde ontwikkeling zijn vastgelegd. Het plangebied is te karakteriseren als onderdeel van een straat van ruime kavels met daarop vooral vrijstaande woningen. Voor de plaats van de woningen op de kavel is een zone aangeduid.

Stedenbouwkundige schets (bron: Beeldkwaliteitplan, gemeente Zuidplas)
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier vrijstaande woningen. De ontwikkeling wordt passend in de omgeving gerealiseerd, in de directe omgeving zijn reeds vrijstaande woningen gelegen. De oostelijke en zuidelijke randen van het plangebied worden groen ingericht, waarbij de meeste bestaande bomen behouden blijven. Tevens zal de watergang aan de achterzijde van het perceel behouden blijven.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor de situering op het perceel en voor de uitvoering van de vrijstaande woningen. De woningen mogen als volgt worden uitgevoerd:
- in één laag met een kap, waarbij het uitgangspunt een lage goot is (maximaal 3,5 meter) en de kap twee bouwlagen mag bevatten. De bouwhoogte bedraagt hierbij ten hoogste 11 m.
- of in twee 2 lagen met een plat dak, met een teruggelegen dakopbouw. De totale bouwhoogte bedraagt hierbij 9 meter.
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied zal gelijk zijn aan de bestaande situatie. De ontsluiting zal rechtstreeks op de Vierde Tochtweg plaatsvinden.
Parkeren
Het parkeren heeft binnen de grenzen van het plangebied plaats. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen aan de zijde van de Vierde Tochtweg. Voldaan zal worden aan de geldende parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per woning. In de toelichting paragraaf 4.10.2 wordt nader ingegaan op de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de SVIR zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan, als bedoeld in het tweede lid, toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van slechts vier woningen en is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Bovendien is het plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 9 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: 'Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Onderstaand wordt de beleidskeuze nader toegelicht.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart. Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, voorheen was ter plaatse reeds een schoolgebouw gevestigd. Met de bouw van vier vrijstaande woningen zal bij de constructie rekening worden gehouden met de ondergrond, hierdoor zal de bodemdaling beperkt blijven.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De nieuwe ontwikkelingen bevinden zich in het 'Droogmakerijenlandschap'. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. Richtpunten voor het droogmakerijlandschap zijn:
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de herkenbaarheid van het gebied doordat omliggende sloten intact blijven. Hierdoor blijven de zichtlijnen vergelijkbaar met de huidige situatie. De randen van het plangebied worden passend met het omliggende landschap ingericht door gebruik te maken van begroeiing vergelijkbaar met de omgeving.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen de kaartlaag 'Steden en dorpen'. Hiervoor geldt dat elk dorp bij ontwikkelingen rekening houdt met de eigen identiteit en voort bouwt op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier vrijstaande woningen, voorheen was ter plaatse een schoolgebouw gesitueerd. Het initiatief is passend in de omgeving omdat aan weerszijde reeds woningen zijn gelegen, tevens is het voornemen om in de toekomst de sportvelden van VV Moordrecht te transformeren naar woningen.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. Conclusie
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Voor het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 op de ladder voor duurzame verstelijking ingegaan. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, derhalve hoeft het voorgenomen plan niet nader getoetst te worden aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige nieuwe ontwikkelingen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De structuurvisie Zuidplas 2030 - Ruimte voor dorps wonen in de Randstad is op 27 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke visie tot 2030 weergeven. De structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die de gemeente in de komende decennia wil realiseren. De pijlers voor de gemeente Zuidplas richten zich met name op het open agrarisch landschap, grote woonopgaven, nieuwe werkgebieden en ruimte voor groen- en recreatie.
In de structuurvisie wordt de gemeentelijke visie op de thema's 'Wonen en Voorzieningen', 'Werken', 'Groen en Recreatie', 'Verkeer en Infrastructuur' en 'Milieu en Duurzaamheid' beschreven en in een themakaart weergeven. De vijf themakaarten vormen als geheel de Structuurvisiekaart Zuidplas 2030. De volgende afbeelding geeft een uitsnede van de structuurvisiekaart weer.

Uitsnede structuurvisiekaart (bron: Structuurvisie Zuidplas 2030)
Wonen en voorzieningen
Specifiek voor de planlocatie is het thema 'Wonen en voorzieningen' van toepassing. De dorpen in Zuidplas beschikken alle vier over basisvoorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, sport, cultuur en (commerciële) dienstverlening. De invulling daarvan is dorpsgericht. Zo wordt binnen de gemeente alle reguliere vormen van basis- en middelbaar onderwijs aangeboden. Zowel onder als na schooltijd is er aandacht voor sport en cultuur. De dorpen beschikken over toegankelijke sportaccommodaties. De invulling van de sportfaciliteiten sluit aan bij de wensen en behoeften van de inwoners en verenigingen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van vier vrijstaande woningen binnen het plangebied. Voorheen was ter plaatse een schoolgebouw gesitueerd, dit gebouw is reeds verwijderd. De realisatie van vier vrijstaande woningen is qua schaal en omvang passend in de omgeving. In de structuurvisie wordt voor het thema 'Wonen en voorzieningen' gesteld dat de realisatie van nieuwe woningen hoofdzakelijk binnen en aan de vier dorpen plaatsvindt. Het plangebied is gelegen binnen de kern van Moordrecht. Gesteld wordt dat de ontwikkeling van vier vrijstaande woningen in lijn is met de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
3.3.2 Woonvisie 2025
De 'Woonvisie 2025 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' is op 23 januari 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie wordt een doorkijk naar het wonen in Zuidplas rond het jaar 2025 gegeven en is richtinggevend van karakter. De woonvisie is tevens het programmatische toetsingskader voor nieuwbouwlocaties. In de woonvisie wordt gekozen voor de volgende strategie:
- Sociale huursector op peil.
- Identiteit vasthouden.
- Langer thuis wonen.
- Duurzaam wonen en leven.
- Innovatieve woonvormen.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten:
- Een divers en betaalbaar woningaanbod voor alle doelgroepen.
- Duurzaam wonen.
- Experimenten in wonen en ontmoeten.
Met het eerste speerpunt wordt de visie van een evenwichtige bevolkingsopbouw verwezenlijkt. De andere twee dragen bij aan het realiseren van dat divers en betaalbaar woningaanbod.
Woningbouwopgave
Zuidplas bouwt volop nieuwe woningen om bij te dragen aan de woningbouwopgave in de Zuidvleugel. Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar diverse woningtypen toeneemt. In de Woonvisie staan uitgangspunten voor de omvang van de diverse woon- en prijssegmenten die in Zuidplas nodig zijn. Deze uitgangspunten voor de woningvoorraad die in de Woonvisie staan, bieden houvast in de onderhandelingen over nieuwbouw met projectontwikkelaars en woningcorporaties.
In de woonvisie staat geen woningverdeling per dorp. Nieuwbouwontwikkeling is maatwerk en daarom komen er randvoorwaarden voor elk nieuwbouwproject. Daarin wordt op basis van de locatie (het dorp), de marktomstandigheden en de grootte van het project aangegeven hoeveel woningen van welk type, prijsklasse, eigendomsverhoudingen (huur of koop) en kwaliteitsniveau gewenst zijn. Het toevoegen van één à twee woningen per perceel is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Woonvisie.
Planspecifiek
De realisatie van vier vrijstaande woningen in de kern Moordrecht past binnen de kaders van de Woonvisie 2025. Met het voorgenomen plan wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave binnen de gemeente Zuidplas.
3.3.3 Programma Duurzaamheid en Klimaatadaptatie
De gemeente Zuidplas heeft in het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 het doel gesteld om in 2050 een duurzame en toekomstbestendige gemeente te zijn. De gemeente Zuidplas wil echter verder kijken dan de energietransitie. Er wordt ook gekeken naar het veranderende klimaat en hoe gemeente Zuidplas een aantrekkelijke leefomgeving kan ontwikkelen en behouden. Het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 bestaat uit de volgende thema’s:
- Energie en warmte: het besparen van energie, het opwekken van hernieuwbare energie en de bebouwde omgeving loskoppelen van aardgas.
- Klimaatadaptatie: inrichten van de openbare ruimte om de gevolgen van klimaatverandering te beperken.
- Circulaire economie: Het bestaande lineaire systeem omzetten naar een nieuw circulair systeem.
- Leefomgeving: De leefomgeving wordt vooral vorm gegeven in de inrichting van de fysieke (openbare) buitenruimte door beplanting en gebruik van materialen. Voor een gezonde leefomgeving is een goede kwaliteit van bodem, lucht en water van belang.
Planspecifiek
De gemeente Zuidplas streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling zal worden aangesloten bij dit streven, waarbij conform het Bouwbesluit voldaan dient te worden aan een EPC-norm van 0,4. Verder worden de woningen gasloos uitgevoerd.
3.3.4 Welstandsnota Zuidplas 2015
De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden.
Beeldkwaliteitplan locatie Sjaloomschool
Er is een beeldkwaliteitplan (BKP) voor dit initiatief opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is behandeld in toelichting paragraaf 2.2.
Planspecifiek
Het beeldkwaliteitplan is een aanvulling op de Welstandsnota Zuidplas 2015. Voor het plangebied aan de Vierde Tochtweg 14, stelt de gemeente extra eisen voor wat betreft beeldkwaliteit bovenop die in de welstandsnota zijn opgenomen.
Dit deel van de Vierde Tochtweg is te karakteriseren als een straat van ruime kavels met daarop vooral vrijstaande woningen. Woningen en ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hebben een centrale plaats op het kavel en laten de randen onbebouwd. Dit karakter wordt op kleinere schaal doorgezet in de vier vrije kavels van de Sjaloomlocatie.
De ruimtelijk relevante randvoorwaarden zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Voorts zal bij de verdere uitwerkingen rekening worden gehouden worden met het BKP.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk de realisatie van vier vrijstaande woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier vrijstaande woningen. De ontwikkeling wordt passend in de omgeving gerealiseerd, in de directe omgeving zijn reeds vrijstaande woningen gelegen. Het plangebied grenst aan de Vierde Tochtweg en is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern van Moordrecht, binnen de bebouwde kom. Aan de zuidwestzijde is op een afstand van ca. 50 m de Ringvaart gelegen. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan een trapveldje van Voetbalvereniging Moordrecht en een korfbalveld. In de toekomst zal het sportpark verplaatsen naar noordoostzijde van Moordrecht. Aan de west- en oostzijde van het plangebied zijn woningen gelegen.
De potentiële effecten van het voorgenomen plan hebben met name te maken met externe veiligheid en ecologie. Het plangebied ligt deels in het invloedsgebied van een ondergrondse gasleiding, derhalve moet het groepsrisico worden verantwoord. Verder is er binnen de planlocatie een rij bomen gelegen die een essentiële functie voor vleermuizen heeft.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De herbestemming van een maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik. In dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van het voorgenomen plan is door SGS Search Ingenieursbureau B.V. een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd; zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.
Aan de hand van de beschikbare historische gegevens is het onderzoek uitgevoerd, met als uitgangspunt een onverdachte locatie. Verdeeld over het terrein zijn 9 boringen tot 0,5 m-mv, 1 boringen tot 2,0 m-mv en 2 boringen tot 1,0 m-mv verricht. In het diepste boorgat is een peilbuis geplaatst. Er zijn 2 grondmengmonsters van de bovengrond en 2 grondmengmonsters van de ondergrond onderzocht op het NEN-grondpakket. Het grondwater is geanalyseerd op het NEN-grondwaterpakket.
Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met nikkel, molybdeen, cadmium en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met cadmium. Verder zijn in het grondwater een matig verhoogd gehalte aan nikkel en licht verhoogde gehaltes aan barium en minerale olie gemeten.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese “niet verdachte locatie” strikt genomen niet juist is. Voor de bodemverontreinigingen is gezien de relatief lage gehalten en de huidige c.q. toekomstige bestemming van de locatie geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.
De matige verontreiniging met nikkel in het grondwater wijst op de mogelijke aanwezigheid van een geval van ernstige grondwaterverontreiniging. Echter, verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater komen in deze regio vaker voor als gevolg van de (historische) glastuinbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van een verhoogde achtergrondwaarde, ook omdat in de grondmonsters geen significant verhoogde gehalten aan nikkel zijn aangetroffen. Aanvullend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit dient nog wel ter zekerstelling te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van vier woningen. Een woning wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. In de navolgende tabel is hiervan een overzicht weergegeven.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied aangewezen kan worden als gemengd gebied indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Gezien de verschillende aangrenzende bestemmingen als 'Woondoeleinden', 'Recreatieve doeleinden sportterrein' en 'Gemengde doeleinden' wordt de omgeving als een gemengd gebied bestempeld. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Activiteit | SBI-2008 | Adres | Milieucategorie (maximaal toegestaan) | Richtafstand gemengd gebied | Minimale afstand tot het plangebied (m) |
Autobedrijf gericht op de reparatie en onderhoud | 451, 452, 454 | Meester Lallemanstraat 131 | 2 | 10 m | 10 m |
VV Moordrecht | 931 | Sportlaan 1 | 3.1 | 30 m | 35 m |
Autobedrijf
Op het perceel Meester Lallemanstraat 131 geldt de bestemming 'Gemengd', waar bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten. Ter plaatse is een onderhoudsbedrijf gevestigd, passend binnen categorie 2. In het bestemmingsplan wordt aan de zijde van dit bedrijf rekening gehouden met een groene afscherming. Daarmee wordt voldaan aan de te hanteren richtafstand.
Voetbalvereniging Moordrecht
De gronden ten noorden van het plangebied zijn bestemd voor 'Recreatieve doeleinden sportterrein'. De gronden zijn grotendeels in gebruik bij Voetbalvereniging Moordrecht. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' valt een voetbalvereniging onder milieucategorie 3.1 (veldsportcomplex met verlichting). Hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 30 m. De voetbalvelden (met verlichting) bevinden zich op een afstand van ruim 30 meter tot de geprojecteerde woningen en zijn daarmee op voldoende afstand van het plangebied gelegen.
Bovendien is het voornemen om VV Moordrecht in de nabije toekomst te verplaatsen naar het nieuwe sportpark 't Ambacht in het noordoostelijke deel van Moordrecht. De vrijkomende gronden zullen vervolgens gebruikt worden voor woningbouw. In dat geval vervalt de huidige milieucategorie van 3.1 en worden er geen belemmeringen verwacht. Met het oog op de toekomst wordt voldaan aan de richtafstanden uit VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'.
Verder moet worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van uitsluitend een woonfunctie en worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van vier woningen. Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelige functie. Voor het toevoegen van een dergelijke functie binnen de onderzoekszone van een weg, spoorlijn of geluidsgezoneerd industrieterrein moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Het plangebied is niet gelegen in de buurt van het spoor of een geluidsgezoneerd industrieterrein. Op ca. 2 km van het plangebied ligt de snelweg A20, die een onderzoekszone van 600 m heeft en op een afstand van ca. 1,5 km ligt een spoorlijn. De aangrenzende Vierde Tochtweg betreft een 30 km/uur weg. Een 30 km/uur weg is niet onderzoeksplichtig. Een akoestisch onderzoek wegverkeer is daarmee niet vereist.
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.
4.5 Externe Veiligheid
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi),Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
In de ‘Visie Externe Veiligheid’ van de gemeente Zuidplas (maart 2011) is per gebiedstype aangegeven hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicobronnen.
Omgevingsveiligheid onder de Omgevingswet (anticiperen op)
Met de komst van de Omgevingswet (verwachting 01-01-2021) komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Belangrijk element hierin is de introductie van zogenaamde aandachtsgebieden. Het uitgangspunt is dat mensen, zonder aanvullende maatregelen, binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende zijn beschermd (ook binnen). Het is aan de gemeente om de kernvraag te beantwoorden:
Is de veiligheid voldoende gewaarborgd en zijn milieu en gezondheid voldoende beschermd?
Om deze vraag te beantwoorden moet de gemeente de volgende punten overwegen:
- afstand houden tot de risicobron;
- risicocommunicatie;
- beperken personendichtheden in de omgeving van de risicobron;
- vlucht- en schuilmogelijkheden;
- omgevingsmaatregelen;
- aanvullende bouwmaatregelen (verplicht voor nieuwe ‘zeer kwetsbare gebouwen’, zoals basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, enz..).
De kern is dat het bevoegd gezag veiligheid, veel meer dan nu het geval is, meeneemt als ontwerpvariabele in de planvorming.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwarte cirkel)
Transport over de weg en spoor
De A20 en het spoor Rotterdam – Gouda zijn hoofdtransportroutes en vallen onder het landelijke Basisnet weg en spoor. Over deze routes worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand bedraagt voor beiden meer dan 1.500 meter. Het explosieaandachtsgebied voor weg en spoor is 200 meter. Het plangebied is dus ruim buiten deze aandachtsgebieden gelegen. Op deze afstand is alleen het scenario relevant waarbij er giftige stoffen vrijkomen bij een incident op de weg of spoor. Onder de juiste (weers)omstandigheden kan dit effect hebben op het plangebied.
In dit kader is het relevant dat de woningen worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie handmatig uit te zetten, zodat wordt voorkomen dat bij een incident giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Dit wordt ook een verplichting vanuit het ‘Besluit bouwwerken leefomgeving’ (vierde lid van artikel 4.124 Bbl) onder de Omgevingswet.
Inrichtingen
Op grote afstand van het plangebied zijn meerdere propaantanks gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied leveren deze propaantanks geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich zwembad de Baan op een afstand van ca. 950 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied of aandachtsgebied van deze inrichting.
Buisleidingen/Ontplofbare stoffen
Op 550 meter afstand van het plan gebied zijn twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie gelegen, zie onderstaande afbeelding. Hiermee is het plangebied voor een deel binnen het brandaandachtsgebied van de gasleidingen gelegen.
Binnen het aandachtsgebied moet rekening worden gehouden met externe veiligheid voor nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen (art. 5.15 ‘Besluit kwaliteit leefomgeving’) in 3 stappen:
- Afstand houden van het aandachtsgebied
- Waarderen al bestaande bescherming
- Overwegen aanvullende bescherming
In dit geval gaat het om nieuwbouw van 4 woningen dit zijn ‘kwetsbare gebouwen’ conform de definitie van het ‘Besluit kwaliteit leefomgeving’ (bijlage VI).
Hieronder worden de 3 stappen behandeld.
1. Afstand houden van het aandachtsgebied
Het plan ligt voor een deel al buiten het aandachtsgebied. Meer afstand houden door het deel binnen het aandachtsgebied niet te bebouwen is geen optie.
2. Waarderen al bestaande bescherming
Binnen het brandaandachtsgebied moet rekening worden gehouden met de effecten van een fakkelbrand bij de gasleiding (oorzaak schade door derden) met enorme warmtestraling in de omgeving tot gevolg. Het plangebied ligt al op de rand van het aandachtsgebied en dus op grote afstand van de gasleiding. Door deze afstand is er al een grote mate van bescherming. Alleen een incident exact ter hoogte van het plangebied heeft directe effecten voor het plan. De kans dat een incident op grotere afstand van het plangebied plaatsvindt is vele malen groter.
3. Overwegen aanvullende bescherming:
Bij deze stap zijn een aantal substappen:
3a. Binnen aandachtsgebied afstand houden
Zoals onder punt 1 beschreven ligt het plangebied al aan de rand van het aandachtsgebied. Nog meer afstand houden is geen optie.
3b. Aanvullende risicocommunicatie op orde
De standaard risicocommunicatie (artikel 46 Wet veiligheidsregio's) biedt mensen in een aandachtsgebied onvoldoende bescherming tegen de gevaren van brand, explosie en gifwolk.
Daarom is het nodig dat binnen aandachtsgebieden aanvullende risico- en crisiscommunicatie wordt georganiseerd. Het plangebied ligt op de rand van het brandaandachtsgebied en daarmee is de kans op effecten in het plangebied minimaal. Ondanks dat gegeven kunnen de bewoners aanvullend worden geïnformeerd over het scenario van een fakkelbrand bij de gasleiding en de verschillende handelingsperspectieven.
3c. Beperken van het aantal aanwezige personen
Het gaat hier om de nieuwbouw van 4 woningen. Nadere inperking van aantallen aanwezige personen is geen optie.
3d. Voldoende vlucht- en schuilmogelijkheden
Gezien de ligging van het pand ten opzichte van de gasleiding zijn er voldoende mogelijkheden om te schuilen in het pand of zo nodig te vluchten van de gasleiding af.
3e. Omgevingsmaatregelen
Omgevingsmaatregelen zijn maatregelen die in het gebied tussen de risicobron en het te beschermen object kunnen worden getroffen. Zoals bij stap 2 al aangegeven is er sprake van een aanzienlijke afstand tussen het plangebied en de gasleidingen, wat al de nodige bescherming biedt.
3f. Meerwaarde aanvullende bouwmaatregelen
Aanvullende bouweisen zijn verplicht voor nieuwe ‘zeer kwetsbare gebouwen’, zoals een basisschool, kinderdagverblijf, ziekenhuis, enz. en ter overweging bij ‘kwetsbare gebouwen’, zoals woningen. Gezien de ligging op grote afstand van de gasleidingen en de discussie over nut en noodzaak die landelijk nog wordt gevoerd over deze bouwkundige maatregelen, worden deze maatregelen niet als effectief gezien. En worden er dus geen aanvullende bouwmaatregelen toegepast.
Voor dit plan heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht (UIT-2020-088374, zie bijlage 5). Gezien de afstand tussen het plangebied en de gasleidingen gaat de Veiligheidsregio niet uit van een incident bij de gasleiding als een relevant scenario, maar alleen uit van een ‘gebouwbrand’. In het kader van het scenario ‘gebouwbrand’ heeft de Veiligheidsregio als belangrijkste opmerkingen en adviezen:
- De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden met circa twee tot drie minuten. Vanwege deze overschrijding van de opkomsttijd adviseren wij de ‘rookmelderdichtheid’ in de woningen te verhogen, zodat een beginnende brand sneller gedetecteerd wordt. Bij een tijdige ontdekking van brand kunnen de bewoners zelf de woning veilig en tijdig ontvluchten;
- De primaire bluswatervoorziening is nog niet geprojecteerd in het plangebied. Graag ontvangt de brandweer te zijner tijd een voorstel met de projecteringstekeningen van de brandkranen en eventuele andere bluswaterwinmogelijkheden, inclusief de gereserveerde opstelplaats van het brandweervoertuig. Hetzelfde geldt voor de secundaire bluswatervoorziening in het plangebied.
Globale ligging plangebied tov omliggende buisleidingen (bron:ODMH)
Conclusie
Het plan ligt op aanzienlijke afstand van twee hogedruk aardgasleidingen. Gezien deze afstand worden er geen nadere maatregelen genomen in het kader van externe veiligheid. De Veiligheidsregio heeft wel een aantal adviezen gegeven in het kader van brandveiligheid (scenario ‘gebouwbrand’) die in het plan geregeld moeten worden (zie bijlage 5 voor het advies van de Veiligheidsregio):
- Bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen voor de nieuwbouw moet op orde zijn (eis vanuit Bouwbesluit);
- Advies om ‘rookmelderdichtheid in de woningen te verhogen, gezien de overschrijding van de opkomsttijd (regelen via omgevingsvergunning activiteit bouwen);
- Primaire en secundaire bluswatervoorzieningen uitvoeren conform de praktijkrichtlijnen van de Veiligheidsregio;
- Woningen uitvoeren met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie bij incidenten met één druk op de knop uit te schakelen (eis vanuit Bbl);
Met uitvoering van deze maatregelen is het plan voldoende verantwoord vanuit het aspect externe veiligheid.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.79 μg/m³ PM10, 11.45 μg/m³ PM2,5 en 22.05 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is in een eerder stadium, met het oog op de sloop van de school een quickscan uitgevoerd ('Quickscan natuurtoets Vierde Tochtweg 14 in Moordrecht', Staring Advies d.d. 7 december 2017): zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op een ruime afstand van het Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op grond van de afstand en de omvang van de ontwikkeling zijn significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uit te sluiten. Binnen een straal van 10 km ligt één Natura-2000 gebied, namelijk Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. Het plangebied maakt tevens geen onderdeel uit van NNN. De afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt ca. 500 m.
Stikstofdepositie
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase, wat mogelijke effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en bevindt zich op een afstand van circa 7 km van het plangebied. Gelet op de relatief grote afstand en op het feit dat de ontwikkeling de realisering van slechts vier woningen betreft, wordt er vanuit gegaan dat het initiatief geen negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft het plangebied een braakliggend terrein. Aan de rand van het plangebied zijn enkele bomen en struiken aanwezig. De meeste bomen en struiken blijven behouden in het voorgenomen plan. De aanwezige weide wordt intensief gemaaid.
Uit de quickscan bleek dat bij het slopen van het schoolgebouw nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is, om vast te stellen of hier sprake is van een verblijfplaats. Er is vervolgens een 'Vleermuisonderzoek' (ODMH, 6 september 2018) uitgevoerd: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat de bebouwing niet in gebruik is als verblijfplaats door vleermuizen. Met de sloop van de bebouwing verdwijnen geen verblijfplaatsen van de zwaar beschermde vleermuissoorten. Een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming voor de sloop van het gebouw is niet noodzakelijk. De school is inmiddels gesloopt.
In het 'Vleermuisonderzoek' werd ook geconcludeerd dat de bomenrij aan de zuidzijde van het schoolplein een belangrijke functie heeft, als foerageergebied en vliegroute, voor vleermuizen en als onderdeel van een vliegroute van een uil. Aangezien de meeste bomen in deze bomenrij behouden blijven, kan gesteld worden dat die functies niet in het geding komen. Tevens kunnen op basis van het onderzoek verblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis worden uitgesloten.
Ook de watergang aan de achterzijde van de school (noordzijde) heeft waarschijnlijk een belangrijke functie voor de vleermuizen. Ook deze blijft behouden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologische beleidsadvieskaart
Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologie beleid opgesteld. De archeologische beleidsadvies kaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling op de in 2010 vastgestelde beleidsnota gezien dient te worden. In januari 2018 zijn nog enkele redactionele wijzigingen aan deze nota aangebracht. Op 6 maart 2018 is het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid, waarbij de vastgestelde archeologische beleidskaart de basis vormt voor de bij deze parapluherziening behorende verbeelding.
Aan de hand van de archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Het gemeentelijk archeologisch beleid voorziet in vier categorieën, met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria.
Planspecifiek
Uit het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' volgt dat het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3', gericht op de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Voor ontwikkelingen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien de ontwikkeling bouwwerken betreft groter dan 1.000 m² en dieper dan 3 m onder maaiveld. Met het voorgenomen plan is er geen sprake dat het oppervlakte van 1.000 m² en de diepte van 3 meter worden overschreden, derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zal worden gehandhaafd in voorliggend bestemmingsplan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.9 Waterparagraaf
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterplan Zuidplas
Het waterplan, een gezamenlijk project van de gemeente Zuidplas en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, is opgesteld om maatregelen te nemen die zorgen voor droge voeten en een goede waterkwaliteit in de gemeente Zuidplas. Dat laatste is belangrijk voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik.
Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. Ook de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid worden aangegeven in het waterplan.
In het waterplan wordt ingegaan op de bouwstenen: waterkwantiteit, waterveiligheid, waterketen en riolering, grondwater, oppervlaktewater en ecologie, beheer en onderhoud stedelijk water, waterbeleving en recreatie en water en Ruimtelijke Ordening.
Watertoets
De watertoets omvat het afstemmingproces tussen de planontwikkelaar en de waterbeheerder. Het doel van deze afstemming is het element water een volwaardige plek te geven bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is nodig om eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor een betere waterhuishouding te benutten. De meest belangrijke onderdelen van de watertoets zijn: een advies van de waterbeheerder bij ruimtelijke ontwikkelingen en een waterparagraaf.
4.9.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Gouda en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen voor de periode 2016-2021 weergeven. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
De hoofddoelen van het beheer zijn:
- Waterveiligheid: beschermen van burgers en bedrijven tegen overstromingen middels stevige dijken.
- Watersysteem: het duurzaam en slim besturen, beheren en onderhouden van het samenhangende systeem van watergangen en kunstwerken. Een optimaal waterpeil, voldoende water van goede kwaliteit en goed onderhouden sloten, vaarten en plassen zijn hierbij van belang. Geanticipeerd dient te worden op klimaatverandering en bodemdaling en ruimtelijke ontwikkelingen. Op gebiedsniveau wordt samengewerkt met andere partijen aan integrale oplossingen voor de verschillende wateropgaven.
- Afvalwaterketen en emissies: efficiënt en gebruiken van afvalwaterzuiveringsinstallaties en transportsystemen ten behoeve van maatschappelijke winst in de vorm van energieterugwinning en kostenbesparing. Met optimalisatie en innovatie van de zuiveringsprocessen wordt ingezet op duurzaamheid.
- Wegen: bijdragen aan een betrouwbaar netwerk binnen de regio Midden-Holland middels veilige, doelmatig onderhouden wegen.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoename is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
- Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
- Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en
kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak - Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Planspecifiek
Waterkering
Binnen het plangebied is aan de zuidoostzijde de beschermingszone van de waterkering gelegen, zie onderstaande afbeelding. Ten behoeve van de waterkering is in het geldende bestemmingsplan 'Moordrecht-West' de bestemming 'Primair waterstaatsdoeleinden' opgenomen. In de toekomstige situatie wordt de bestemming gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen, zoals een waterkering. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. De toekomstige woningen zullen niet binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden gerealiseerd.

Uitsnede leggerkaart van waterschap, plangebied zwart omcirkeld (bron: schielandendekrimpenerwaard.nl)
Waterkwantiteit
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename tot 500 m² is geen compensatie noodzakelijk. Dat is in de voorliggende situatie het geval; voorheen was een groot deel van het perceel verhard/bebouwd. in de beoogde situatie neemt de hoeveelheid verharding fors af ten opzichte van de destijds bestaande situatie. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde.
Afvalwaterketen
Het planvoornemen is dat de toekomstige woningen op een gescheiden rioleringsstelsel worden aangesloten zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. De afvoer van hemelwater vindt plaats via infiltratie in de bodem. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Waterkwaliteit
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Bij de verdere uitwerkingen zal hier rekening mee gehouden worden.
Watertoets
Voor het onderhavige initiatief is de Digitale Watertoets ingevuld. De resultaten zijn ook bekend bij het hoogheemraadschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
4.10 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt
Planspecifiek
Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen grenzend aan de Vierde Tochtweg binnen de bebouwde kom van Moordrecht. De Vierde Tochtweg is een 30 km/u-weg en vormt de toegangsweg tot het plangebied. Voorheen was het plangebied bebouwd met een schoolgebouw. CROW-publicatie 381 geeft hiervoor geen cijfers van de bijbehorende verkeersgeneratie. Binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Moordrecht-West' is het mogelijk ter plaatse een wijkcentrum te realiseren. Uitgaande van de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk' bedraagt de maximale verkeersgeneratie van een wijkcentrum (gemiddeld) met een oppervlakte van ca. 1.000 m² volgens CROW-publicatie 381 ca. 612 verkeersbewegingen per etmaal.
Ontwikkeling
De beoogde situatie betreft de realisatie van vier vrijstaande woningen. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van ca. 33 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van 'koop, huis, vrijstaand' volgens de CROW-publicatie 381. De bestaande infrastructuur is in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken, mede omdat ten opzichte van de voormalige (planologische) situatie geen sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen.
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 5 november 2019 de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. Deze nota vervangt de Beleidsnota Parkeernormen uit 2013. Er is rekening gehouden met de nieuwe parkeerkencijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). Bovendien zet de nieuwe nota in op meer flexibiliteit in de toepassing van kencijfers en parkeernormen door meer gebiedsgerichte en meer doelgroep specifieke normen.
Planspecifiek
In de 'Nota Parkeernormen 2019' is het onderhavige gebied deel van het gebiedstype 'Zone B', met een gemiddelde tot hoge auto-afhankelijkheid. De parkeernorm bedraagt, uitgaande van niet-gestapeld en zeer groot (meer dan 150 m²) 2,6 parkeerplaatsen per woning. Dat komt neer op een totaal aantal van (4 x 2,6 =) 10,4 parkeerplaatsen.
De benodigde 11 parkeerplaatsen voor de beoogde vrijstaande woningen worden allen binnen het plangebied gerealiseerd.
Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Nota Parkeernormen 2019 van de gemeente Zuidplas en dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit de WOll-tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is naar onze mening niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Niet gesprongen explosieven vormen geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Per 1 juli 2018 is de Gaswet veranderd. Hierdoor krijgen nieuwe gebouwen geen gasaansluiting meer. Dit komt door een verandering van de gasaansluitplicht. De wetswijziging heeft invloed op nieuwe gebouwen waarvan de bouwvergunning is aangevraagd na 30 juni 2018. Deze verandering geldt voor alle kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Planspecifiek
Uit toelichting paragraaf 3.3.3 blijkt dat het voorgenomen plan past binnen het 'Programma Duurzaamheid en Klimaatadaptatie' van de gemeente Zuidplas. De voorgenomen ontwikkeling zal conform het Bouwbesluit voldoen aan een EPC-norm van 0,4. Verder zullen de woningen gasloos worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting Op De Planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Zuidplas. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
De groenzones aan de zuid- en oostkant van het perceel zijn veiliggesteld via de bestemming 'Groen'. De gebruikelijke gebruiksmogelijkheden worden geboden. Verder zijn in verband met de bestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals terreinafscheidingen en lichtmasten.
Verkeer - Verblijfsgebied
Ten behoeve van de ontsluiting en parkeerplaatsen wordt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gehanteerd. Binnen deze bestemming zijn bijvoorbeeld ook groenvoorzieningen en straatmeubilair toegelaten. Er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten e.d. toegelaten.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen en kunstwerken.
Verder mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m². Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangeduide 'gevellijn' dient te worden gebouwd, dan wel maximaal 1 m daarachter. Tevens is de woningtypologie 'vrijstaand' en het maximale aantal wooneenheden per bouwvlak vastgelegd. In de regels wordt verder geregeld dat voor woningen die met een plat dak en een dakopbouw worden uitgevoerd, andere maatvoeringen geldt dan voor woningen die met kap worden uitgevoerd. De inhoud van een hoofdgebouw mag hierbij niet meer bedragen dan 750 m³ (exclusief ondergronmdse bouwwerken)
Voorts zijn er bepalingen opgenomen voor bijbehorende bouwwerken (o.a. ook erkers) en voor de diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er zijn ook specifieke gebruiksregels opgenomen waarin het strijdige gebruik is vermeld.
In de Algemene regels is een regeling voor het parkeren opgenomen, met een verwijzing naar de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019'.
Waarde - Archeologie - 3
De belangen vanuit archeologie zijn veilig gesteld middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' (2018).
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de betreffende waterkering, omtrent de vraag of de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. Verder is op een vergelijkbare wijze een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
De betreffende gronden zijn eigendom van de gemeente Zuidplas. Er zijn voorts voor de gemeente geen bijzondere bijkomende kosten verbonden aan de herontwikkeling van het terrein. De economische uitvoerbaarheid is dan ook niet in het geding. Bovendien is er overeenstemming bereikt met de ontwikkelaar over de aankoop van de gronden zodra de bestemming is gewijzigd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt vervolgens met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Participatie
Op 2 april 2020 zijn omwonenden middels een brief geïnformeerd over het voorliggende initiatief, met de mogelijkheid om te reageren. Een omwonende heeft hiervan gebruik gemaakt, waarbij een mailwisseling is ontstaan tussen de ontwikkelaar en de betreffende omwonende. Naar aanleiding van de mailwisseling is er op 16 april 2020 een vervolgoverleg geweest waarin het volgende is besproken:
- Door omwonenden zijn met name zorgen geuit omtrent de privacy en het uitzicht ten aanzien van de toekomstige bebouwing. Het voorliggende bestemmingsplan is hierop aangepast. Het bouwvlak van de oostelijke kavel is verder naar achter gelegd, waardoor deze in dezelfde lijn als de aangrenzende nieuwe kavel is komen te liggen.
- De groenstrook tussen de oostelijke kavel en de naastgelegen bebouwing blijft behouden blijven. Die strook was om die reden reeds voorzien van de bestemming 'Groen'.
- Bij de verdere uitwerkingen wordt onderzocht of de toekomstige woningen op hetzelfde vloerniveau als de naastgelegen woningen kunnen worden gerealiseerd.
- Verder zal voor start van de werkzaamheden een bouwkundige opname worden uitgevoerd naar de staat van de belendingen.
Het voorliggende bestemmingsplan komt hiermee tegemoet aan de gemaakt opmerkingen.
7.3 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 27 februari 2020 aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren.
Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, Rijkswaterschap West-Nederland Zuid, Dunea, TenneT en Qirion/Liander hebben te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn reacties binnen gekomen van de Veiligheidsregio Hollands Midden en de Gasunie die komen hieronder nader aan bod. De overige vooroverlegpartners (omliggende gemeenten en Rekam) zagen geen aanleiding om te reageren.
Veiligheidsregio Hollands Midden
Hieronder is de reactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden weergegeven, met in cursief de gemeentelijke reactie
Reactie Veiligheidsregio Hollands-Midden | Reactie gemeente |
De locatie ligt voor een klein deel binnen het brandaandachtsgebied van de hogedruk aardgasleiding A-803, maar buiten de 100% letaal zone. | In paragraaf 4.5 is opgenomen dat het plangebied is gelegen binnen brandaandachtsgebied. |
Ten behoeve van de zelfredzaamheid worden enkele maatregelen geadviseerd, waaronder: risicocommunicatie, afschakelbare ventilatie, ontvluchting van de bron af en waarschuwingsmiddelen. | Het door de Veiligheidsregio Hollands Midden opgesteld adviesrapport omtrent de aardgasleiding en zelfredzaamheid is verwerkt in toelichting paragraaf 4.5. Tevens is het adviesrapport opgenomen in de bijlagen, zie bijlage 5. |
Gasunie
Hieronder is de reactie van de Gasunie weergegeven, met in cursief de gemeentelijke reactie
Reactie Gasunie | Reactie gemeente |
Er is geen aandacht besteed aan de externe veiligheidsaspecten van de aardgastransportleidingen. Op grond van de artikelen 11 en 12 Bevb is dit wettelijk verplicht. Met behulp van het rekenpakket ‘CAROLA’ kunnen de externe veiligheidsrisico’s van ondergrondse (hoge druk) aardgastransportleidingen worden berekend. | Door de Veiligheidsregio Hollands Midden is de aardgasleiding beoordeeld. Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in de toelichting paragraaf 4.5 |
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 21 mei 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas.
Er zijn twee zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.
In de bijgevoegde 'Nota van Beantwoording Zienswijzen bestemmingsplan Sjaloomlocatie' (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6) zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Geconcludeerd wordt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.