Sportpark 't Ambacht, Moordrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 21-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Sportpark 't Ambacht, Moordrecht van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpSpAmbachtMrd-Va01.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Sportpark 't Ambacht, Moordrecht, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpSpAmbachtMrd-Va01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestaand
- voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.19 hoofdverblijf
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkenen;
1.20 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.21 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.22 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.23 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen en zendmasten;
1.24 ondergeschikte horeca
horeca is toegestaan voor zover dit ondersteunend is aan de hoofdfunctie en ten dienste staat van deze hoofdfunctie en waarbij de horeca-activiteit alleen open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.25 peil
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.26 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.27 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2.6 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- wegen en paden;
- speelvoorzieningen;
- water en kunstwerken;
- objecten van beeldende kunst.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- sportactiviteiten en daarbij behorende voorzieningen;
- scouting en duivenvereniging en daarbij behorende voorzieningen;
- ondergeschikt gebruik voor buitenschoolse activiteiten;
met de daarbij behorende:
- parkeervoorzieningen;
- ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
- terrassen;
- fiets- en voetpaden;
- groen- en speeltoestellen;
- water en kunstwerken;
- kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- voet- en fietspaden;
- groen- en speelvoorzieningen;
- straatmeubilair;
- water en kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen met natuurlijke oevers, oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
- bermen en groenvoorzieningen;
- kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Leiding - Olie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Olie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van brandstofleidingen met een strook van 8 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.
7.2 Bouwregels
Op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor de bouw van bouwwerken te dienste van de aangegeven onderliggende (basis)bestemming(en), met dien verstande, dat:
- de bouwwerken slechts mogen worden opgericht voor zover de leidingbelangen worden gedoogd;
- alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de beheerder van de leiding.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, entreepartijen, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
9.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.3 Parkeren en laden en lossen
10.4 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit
Het oprichten van bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen 'Groen', 'Sport', 'Verkeer' en 'Water' is uitsluitend toegestaan indien uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het Beeldkwaliteitplan Sportpark 't Ambacht, dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Sportpark 't Ambacht, Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Zuidplas is voornemens een nieuw sportpark te realiseren aan de noordoostkant van het dorp Moordrecht, naast Bedrijventerrein 't Ambacht. Sportpark 't Ambacht wordt het nieuwe onderkomen van VV Moordrecht. Daarnaast is het voornemen dat ook Stichting Scouting Moordrecht en postduivenvereniging De Gevleugelde Vrienden gebruik maken van deze locatie. De vrijkomende locaties kunnen in de toekomst gebruikt worden voor met name woningbouw.
In maart 2018 is in opdracht van de gemeenteraad door de betrokken partijen (VV Moordrecht, duivenvereniging, Stichting Drost IJserman, bouwbedrijf Vink, Mozaiëk Wonen) een intentieovereenkomst opgesteld voor de verplaatsing naar de locatie 't Ambacht. Op 3 december 2018 is de intentieovereenkomst ondertekend.
Deze ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel' (2008), waarin de gronden de bestemming 'Agrarisch' hebben. Daarnaast past de ontsluiting niet geheel binnen het aangrenzende bestemmingsplan 'Moordrecht Buiten' (2013). Om de voorgenomen herontwikkeling mogelijk te maken is een herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juiste kader voor de gewenste ontwikkeling.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, grenzend aan de rand, van het dorp Moordrecht. Het plangebied is kadastraal bekend onder perceelnummer 4859 en 4857, sectie C met een oppervlakte van circa 4 hectare. Daarnaast is een zone op Bedrijventerrein 't Ambacht meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan, dit met het oog op de ontsluiting van het nieuwe sportpark.
De begrenzing en ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

Globale ligging plangebied - rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Begrenzing plangebied - rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel', vastgesteld op 16 december 2008 door de raad van de toenmalige gemeente Moordrecht. De gronden van het plangebied zijn bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen het plangebied is geen agrarisch bouwvlak aanwezig. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'. Het plangebied is hierin niet voorzien van een dubbelbestemming 'Archeologie'.
Onderstaande afbeelding toont een fragment uit het geldende bestemmingsplan.

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Restveen en Groene Waterparel' - plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ten behoeve van de ontsluiting van het sportpark is ook een bestemmingswijziging van het aangrenzende bestemmingsplan 'Moordrecht Buiten' (vastgesteld 11 juni 2013) nodig. De gronden van de beoogde toegangsweg hebben hierin deels de bestemming 'Bedrijf'. Dit dient te worden gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer'.

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Moordrecht Buiten' - plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde herontwikkeling van de gronden past niet binnen de mogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen. Een herziening is dan ook noodzakelijk om de gewenste herontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Huidige situatie verenigingen
VV Moordrecht is een bloeiende vereniging met circa 375 spelende leden. De vereniging heeft op Sportpark 't Lage thans twee voetbalvelden, een klein trapveldje, een kantine en parkeervoorzieningen. Zoals blijkt uit de notitie 'Onderzoek groeimogelijkheden VV Moordrecht (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1) is er de laatste jaren sprake van een toename van het ledenaantal, met name door de groei van het aantal jeugdige leden, maar ook door de ontwikkeling die het damesvoetbal doormaakt. Daardoor krijgt de vereniging steeds vaker te maken met capaciteitsprobleem op de huidige accommodatie, niet alleen bij de wedstrijden (op zaterdag), maar ook bij de trainingen. Daarbij is het huidige grasveld kwalitatief slecht en dient het kunstgrasveld op niet al te lange termijn te worden voorzien van een nieuwe toplaag.
De verwachting is dat het capaciteitsprobleem in de nabije toekomst nog groter zal worden. Er zijn ook, conform de richtlijnen van de KNVB, meer velden nodig om alle wedstrijden op een ordentelijke wijze binnen de gangbare tijden te kunnen afwikkelen. Uit behoefteberekeningen 2017-2018 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2), blijkt dat er op zaterdag behoefte is aan (afgerond) 3 voetbalvelden. Op de huidige locatie is geen ruimte voor een extra veld. In het kader van het eerder genoemde onderzoek zijn daartoe verschillende locaties bekeken.
Op 6 maart 2018 heeft de gemeenteraad het college de opdracht geven tot het sluiten van een intentieovereenkomst met de betrokken partijen (VV Moordrecht, duivenvereniging De Gevleugelde Vrienden, Stichting Drost IJserman, bouwbedrijf Vink, Mozaiëk Wonen) voor de verplaatsing van VV Moordrecht naar de locatie 't Ambacht en de bouw van woningen op de vrijkomende locatie van sportpark 't Lage. De intentieovereenkomst is op 3 december 2018 ondertekend. Daarna is ook Stichting Scouting Moordrecht aangehaakt.
Postduivenvereniging De Gevleugelde Vrienden bevindt zich thans aan op het perceel Sportlaan 1, binnen het sportpark Het Lage. Het clubgebouw heeft een oppervlakte van ca. 50 m².
Stichting Scouting Moordrecht zit nu in een gebouw uit de jaren 70 in de Stevenstraat. Het terrein heeft een oppervlakte ca. 1.000 m², met een klein grasveldje dat niet geschikt is voor alle buitenspelvormen en activiteiten van de scouting.
Huidige situatie plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de droogmakerij Zuidplaspolder ten noordwesten van de kern Moordrecht. Het gebied bestaat momenteel hoofdzakelijk uit weilanden en maakt deel uit van het open slagenlandschap dat kenmerkend is voor het agrarische gebied rond Moordrecht. In dit gebied heeft ook (natte) natuurontwikkeling plaats, mede in verband met de ontwikkeling van Westergouwe. Het plangebied wordt thans begraasd door koeien en het grasland wordt jaarlijks bemest. Er is hier geen opgaande beplanting aanwezig. Het plangebied is geheel omringd door watergangen, waaronder de Vijfde Tocht. Daarnaast zijn er vijf kavelsloten aanwezig binnen het plangebied.
De zuidwestkant van het plangebied wordt begrensd door Bedrijventerrein 't Ambacht. In de noordoostelijke hoek van dit bedrijventerrein bevindt zich een vrachtwagenparkeerterrein. In de bestaande situatie is er sprake van een verbindingspad vanaf de Ambachtweg naar het plangebied. Hier is ook een jongerenontmoetingsplaats gevestigd.
Direct ten zuidoosten van het plangebied ligt paardensportvereniging De Zuidplasruiters, met verderop de Ringvaart en de Oost Ringdijk.
2.2 Toekomstige Situatie
Sportpark 't Ambacht wordt aan de noordoostzijde, aan de rand van Moordrecht, gesitueerd. Het Sportpark voorziet in een drietal voetbalvelden, een trapveldje, kantine en kleedkamers en accommodaties voor de postduivenvereniging en de scouting. Bovendien wordt beoogd om (delen van) gebouwen te gebruiken voor buitenschoolse opvang, mede gebruk makend van de ruimte om buiten te spelen.
In de huidige situatie was het sportcomplex van VV Moordrecht, door het groeiende aantal leden, niet meer toereikend. Door het toevoegen van één extra kunstgrasveld wordt de trainingscapaciteit verdubbeld en wordt er een passende en toekomstbestendige oplossing geboden voor de capaciteitsproblemen.
De ontwikkeling wordt passend in de omgeving, die gekenmerkt wordt door openheid, gerealiseerd. Door gebruik te maken van typerende beplanting, zoals knotwilgen en rietovers wordt er ingespeeld op landschappelijke kenmerken. De bestaande kavelsloten binnen het plangebied worden gedempt, de aan de randen gelegen watergangen blijven behouden. De vereiste watercompensatie heeft in het aansluitende gebied plaats.
Onderstaande afbeelding toont de plattegrond van het planvoornemen.

Plattegrond beoogde situatie Sportpark 't Ambacht (bron: beeldkwaliteitplan Sportpark 't Ambacht)
Voor de afzonderlijke verenigingen wordt het plangebied als volgt ingedeeld:
VV Moordrecht
Het clubgebouw, met een vloeroppervlak van ca. 1.000 m², wordt centraal op het sportpark gesitueerd met omliggend de sportvelden. Het clubgebouw wordt opgedeeld in twee bouwlagen, met een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Daarbinnen worden 10 tot 12 kleedkamers gerealiseerd. Om het clubgebouw liggen 2 kunstgrasvelden, 1 natuurgrasveld en een trapveldje. De kunstgrasvelden en het natuurgrasveld zullen voorzien zijn van LED-verlichtingsmasten, hierdoor wordt lichthinder zoveel mogelijk beperkt.
De velden zullen conform de eisen van de KNVB en het NOC/NSF worden gerealiseerd. De inrichting rondom de velden zal bestaan uit ballenvangers, speelveldafzettingen, (pup)doelen, dug-outs en voorzieningen voor reclameborden.
Stichting Scouting Moordrecht
De omvang van het terrein van de scouting betreft in de toekomstige situatie ca. 1.350 m². Op het terrein wordt ruimte geboden voor een clubhuis van ca. 300 m² met een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter.
Postduivenvereniging De Gevleugelde Vrienden
De omvang van het clubhuis van De Gevleugelde Vrienden betreft in de toekomstige situatie ca. 130 m², eveneens met een maximale goot- en bouwhoogte van resp. 6 en 9 meter. Het is van belang dat het clubhuis bereikbaar is met de vrachtwagen zodat duiven vervoerd kunnen worden bij wedstrijden.
Naast de voorzieningen voor de afzonderlijke verenigingen wordt het openbaar gebied van het perceel met een duidelijke wegbewijzering, verlichting en cameratoezicht ingericht. Er is tevens voorzien in een apart trapveldje en jeu de boule-banen.
Parkeren en ontsluiting
Het initiatief gaat gepaard met de realisering van een nieuwe ontsluitingsweg, vanaf de Ambachtsweg. De bestaande jongerenontmoetingsplaats blijft vooralsnog behouden op de huidige locatie. De ontsluitingsweg wordt uitgevoerd met een breedte van 4,5 meter en een loopstrook van 1,5 meter. Deze weg loopt deels over het daarop aan te passen terrein dat dienst doet als vrachtwagenparkeerterrein. Ten behoeve van de verkeersveiligheid is er onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige ontsluiting, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
Met het oog op de fietsverkeersveiligheid wordt het fietspad dat uitkomt op de Ambachtweg/Wethouder Visweg doorgetrokken achterlangs het benzinestation en het vrachtwagenparkeerterrein tot aan het sportpark. Dit fietspad wordt verlicht omwille van de sociale veiligheid. Daarnaast hebben de verenigingen toegezegd aandacht te besteden aan voorlichting en bewustwording om het autogebruik te beperken. De realisatie van het fietspad achter het bedrijventerrein langs is mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan, derhalve is het toekomstige fietspad geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan.
Parkeren zal in hoofdzaak op het sportpark plaatsvinden. Het planvoornemen voorziet in 82 parkeerplaatsen, waarvan 5 worden ingericht als invalideparkeerplaats. In aanvulling hierop kan, op piekmomenten, ook op het aangrenzende vrachtwagenparkeerterrein geparkeerd worden. Ook wordt voldoende ruimte gereserveerd voor fietsers.
Beeldkwaliteit
Ten behoeve van het voorgenomen plan is een beeldkwaliteitplan (BKP) opgesteld, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1 bij de regels. Het BKP dient als toetsingskader voor wat betreft de beeldkwaliteitsaspecten en ruimtelijke kwaliteit voor het gehele plangebied. In het BKP wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing en aan de inrichting van het sportpark. Er wordt gerefereerd aan een compact, besloten 'boerenerf' waar omheen de weidse landerijen liggen. Het 'erf' is een compositie van bouwvolumes, verblijfsruimtes, gebruiksruimtes zoals (parkeer)velden, zichtrelaties met het omliggende land en hoge en lage laanbeplanting in de vorm van bomen en hagen.

Schetsontwerp (Bron: beeldkwaliteitplan Sportpark 't Ambacht)
Landschappelijk inpassing
Richting de manege en het bedrijventerrein wordt het contact zo min mogelijk gemaakt. Met het open landschap wordt juist contact gelegd. Brede maar ook smalle zichtverbindingen zorgen voor een spannend contact tussen de twee werelden zonder dat ze in elkaar overvloeien. De aanwezige watergangen worden zo veel mogelijk natuurlijk ingevuld. Rietkragen en verschillende andere soorten zorgen voor diversiteit. De toegang tot het sportpark vindt plaats tussen het vrachtwagen parkeerterrein en de laatste bebouwing aan de Zuidplaspolderweg. De toegangsweg moet als verlengstuk van het erf worden gezien, zowel de bestrating als de beplanting moet voortkomen uit het ontwerp van het erf, waarbij de verkeerskundige aspecten ook zorgvuldig worden afgewogen. Het vrachtwagen parkeerterrein wordt afgeschermd door een bomenrij eventueel met haag.
Speciale voorzieningen zijn beoogd in relatie tot het aangrenzende terrein van paardensportvereniging De Zuidplasruiters, om te voorkomen dat paarden worden afgeschrikt door beeld en geluid van het sportpark. Dat betreft de realisatie en instandhouding op het terrein van Sportpark 't Ambacht van een wind- en lichtdichte afscherming over de volledige breedte met een hoogte van 3 m om de voetballers aan het beeld te onttrekken voor de paarden, plus een ballenvanger van nylon van minimaal 7 m hoog.
Op het perceel van de paardensportvereniging wordt een groene afscherming gerealiseerd, de gemeente Zuidplas is verantwoordelijk voor het onderhoud van deze groene afscherming.
Inrichting
De bebouwing hoeft niet letterlijk te refereren aan een boerderij; van belang is de samenhang tussen de verschillende gebouwen van de verschillende gebruikers. In de basis wordt er niet uitgegaan van een bepaalde vorm. De gebruiker heeft vanuit gebruikswensen invloed op de vorm van het gebouw. Wel wordt er onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw en een ondergeschikt bouwvolume. Het hoofdgebouw zal kunnen bestaan uit 1 laag met een kap of 2 lagen. Een lage goot zorgt er daarbij voor dat er geen loods wordt gerealiseerd die verwijst naar het bedrijventerrein maar een schuurachtig volume die verwijst naar een oude boeren schuur.
Duurzaamheid
De gebouwen zullen voorzien in hun eigen energievoorziening. Zonnepanelen zullen ook een plek krijgen op het gebouw.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de SVIR zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan, als bedoeld in het tweede lid, toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) is aangegeven dat de zogenaamde ‘overige stedelijke voorzieningen’ betrekking hebben op accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het initiatief omvat de realisatie van een sportcomplex en de ontwikkeling van het omliggende terrein van circa 4 hectare. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, is het initiatief aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden.
Behoefte
VV Moordrecht heeft aantoonbaar te maken met een capaciteitsprobleem op de huidige accommodatie. Uit berekeningen volgens de KNVB-normen is er behoefte aan 3 velden en dat kan niet op de huidige locatie verwezenlijkt worden. Dit is aangegrepen voor een gezamenlijke ontwikkeling van VV Moordrecht met Stichting Scouting Moordrecht en postduivenvereniging De Gevleugelde Vrienden. Op deze wijze worden de verschillende verengingen voorzien in een toekomstbestendige locatie. Daarnaast komen er binnen het dorp Moordrecht gronden vrij die kunnen voorzien in de woningbehoefte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 9 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: 'Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Onderstaand wordt de beleidskeuze nader toegelicht.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart. Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Doordat het plangebied op een dikke laag veengrond ligt wordt het plangebied meer dan een jaar voorbelast, hierdoor zal de bodemdaling beperkt blijven.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De nieuwe ontwikkelingen bevinden zich in het 'Droogmakerijenlandschap'. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. Richtpunten voor het droogmakerijlandschap zijn:
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de herkenbaarheid van het gebied doordat omliggende sloten intact blijven. Hierdoor blijven de zichtlijnen vergelijkbaar met de huidige situatie. De randen van het plangebied worden passend met het omliggende landschap ingericht door gebruik te maken van begroeiing vergelijkbaar met de omgeving.
Laag van de stedelijke occupatie
De beoogde ontwikkeling ligt op de grens van de dorpsrand van Moordrecht binnen de laag van de stedelijke occupatie. De dorpsrand is een zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Ontwikkelingen hierbinnen dienen passend in de omgeving gerealiseerd te worden. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin door rekening te houden met de natuurwaarden van de omgeving. Het sportveld staat ook op de zogenaamde 3 ha kaart van de provincie.
Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied op de grens van de dorpsrand van Moordrecht.

Laag van de beleving
Het plangebied grenst aan de oever van de Vijfde Tocht, de Vijfde Tocht is aangewezen als Ecologische Verbindingszone (EVZ) tussen natuurgebieden. Natuurgebieden in Zuid-Holland zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse. Richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
- Ontwikkelingen behouden of herstellen de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied.
- Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.
De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de EVZ door de ontwikkeling passend in de omgeving in te passen. De oevers worden ingericht met knotwilgen en riet, de verlichting is dusdanig aangepast zodat het effect op de natuur minimaal is.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast. De beoogde herontwikkelingen passen binnen de Omgevingsvisie en zijn in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Conclusie
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Voor het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. De beoogde ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stads- en dorpsgebied, onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Hiervoor geldt dat indien een stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en de locatie groter is dan 3 hectare, de locatie opgenomen dient te worden in het Programma ruimte van de provincie Zuid-Holland.
Als reactie op het nieuwe omgevingsbeleid van de provincie, is verzocht de locatie op te nemen als uitzondering op deze regel op basis van een ruimtelijke onderbouwing. In de Nota van beantwoording, Module Kantoren, Wonen & Verstedelijking (22 januari 2019) is in reactie hierop aangegeven dat de locatie is opgenomen in het Programma Ruimte. Op basis van het Programma Ruimte voldoet dit plan daarmee aan het provinciale beleid, namelijk aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

Ligging plangebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van aanpassen (sub b), de beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een sportpark binnen agrarisch gebied. Dit zorgt voor een wijziging op structuurniveau omdat er verschillende watergangen gedempt worden. Hiervoor geldt in eerste instantie een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.3 toegelicht. Daarnaast zijn er diverse maatregelen getroffen om de ontwikkeling passend in het landschap te realiseren. Het plan voorziet in een groene omzoming met beplanting aansluitend op het landschap, de verlichting is dusdanig aangepast dat het effect ervan tot een minimum wordt beperkt. Hieruit blijkt dat het planvoornemen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoen. Het treffen van aanvullende maatregelen zoals genoemd in artikel 6.9 lid 3 van de omgevingsverordening wordt niet nodig geacht.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige nieuwe ontwikkelingen.
3.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld. Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan
informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit diverse elementen. Voor de nieuwe ontwikkelingen zijn met name de elementen 'Kwaliteit van de stads- en dorpsrand', 'Werkgebieden met karakter' en 'Droogmakerij als herkenbare eenheid' van belang. Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
In veel gevallen waar het dorp niet grenst aan infrastructuur maar aan het open polderlandschap is de voorkant van de bebouwing georiënteerd naar de binnenkant van het dorp. De achterkanten van de erven vormen in dat geval groene, soms rafelige, randen richting de polder. Vanuit de polder wordt zodoende een groen silhouet gevormd. Waterstructuren en paden zijn vaak onderdeel van deze randen en geven gebruikswaarde aan deze ruimtelijke kwaliteit omdat hiermee bijvoorbeeld aangename wandelrondjes om het dorp ontstaan. Kenmerkend voor de dorpsranden is dat de rand variatie kent, soms is de bebouwing georiënteerd op de polder en ligt er een erftoegangsweg tussen de woning en het landschap. Bovenal moet de dorpsrand vanuit het landschap duidelijk herkenbaar zijn.
Werkgebieden met karakter
In Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas ligt een aantal lokaal georiënteerde kleinschalige werkgebieden aan de stads- of dorpsrand, rondom de belangrijkste toegangswegen. Zij zijn medebepalend voor het dorpssilhouet en de entree. De terreinen maken onderdeel uit van de dorpsstructuur of liggen daar net buiten. Bedrijventerrein ‘t Ambacht in Moordrecht, kenmerkt zich door een sobere en functionele inrichting. In veel gevallen is er op deze terreinen weinig gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
Droogmakerij als herkenbare eenheid - restveengebied
In het zuiden van de Zuidplaspolder is nog veen aanwezig in de ondergrond. Dit wordt het restveengebied genoemd. De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is hier over het algemeen goed bewaard gebleven. Deze verkaveling is kleiner en het gebied is grotendeels in gebruik als weiland. Behoud van de kenmerkende verkavelingsstructuur en het open karakter is de ambitie voor deze gebieden. De watergangen rondom het plangebied blijven behouden, waardoor de hoofdverkavelingsstructuur in tact blijft.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De structuurvisie Zuidplas 2030 - Ruimte voor dorps wonen in de Randstad is op 27 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke visie tot 2030 weergeven. De structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die de gemeente in de komende decennia wil realiseren. De pijlers voor de gemeente Zuidplas richten zich met name op het open agrarisch landschap, grote woonopgaven, nieuwe werkgebieden en ruimte voor groen- en recreatie.
In de structuurvisie wordt de gemeentelijke visie op de thema's 'Wonen en Voorzieningen', 'Werken', 'Groen en Recreatie', 'Verkeer en Infrastructuur' en 'Milieu en Duurzaamheid' beschreven en in een themakaart weergeven. De vijf themakaarten vormen als geheel de Structuurvisiekaart Zuidplas 2030.
Wonen en voorzieningen
Specifiek voor de planlocatie is het thema 'Wonen en voorzieningen' van toepassing. De qwieke dorpen in Zuidplas beschikken alle vier over basisvoorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, sport, cultuur en (commerciële) dienstverlening. De invulling daarvan is dorpsgericht. Zo bieden we binnen de gemeente alle reguliere vormen van basis- en middelbaar onderwijs aan. Zowel onder als na schooltijd is er aandacht voor sport en cultuur. Onze dorpen beschikken over toegankelijke sportaccommodaties van hoge kwaliteit. De invulling van deze sportfaciliteiten sluit aan bij de wensen en behoeften van onze inwoners en verenigingen. Bij voorkeur worden de basisvoorzieningen niet apart gehuisvest, maar ondergebracht in multifunctionele gebouwen. Combinaties van voorzieningen zorgen voor een versterkend effect.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het samenvoegen van verschillende verenigingen, hiermee wordt ingespeeld op de wens van de gemeente Zuidplas. De gemeente Zuidplas wenst dat voorzieningen zoveel mogelijk gezamenlijk worden ondergebracht, dit zorgt voor een versterkend effect. Bovendien kan gebruik gemaakt worden van gemeenschappelijke parkeervoorzieningen. Daarnaast geldt voor VV Moordrecht dat het bestaande sportcomplex niet voorziet in de behoefte van de inwoners van Moordrecht. Het sportcomplex kampt met een capaciteitsgebrek. Daarbij zijn de voorzieningen verouderd. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toekomstbestendig maken van de sportfaciliteiten in Moordrecht.
3.3.2 Sportvisie gemeente Zuidplas 2011
Op 21 maart 2011 is door de gemeente Zuidplas de Sportvisie gemeente Zuidplas 2011 vastgesteld. De gemeente Zuidplas moet bestaan uit levendige, vitale dorpen. Vitale dorpen hebben een kwalitatief goed en een toegankelijk aanbod van sportverenigingen, sportaccommodaties en sportstimuleringsactiviteiten, aansluitend bij de wensen en behoeften van de inwoners. Daarmee levert sport een positieve bijdrage aan een gezonde leefstijl, de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen binnen de gemeente Zuidplas. De gemeente geeft prioriteit aan breedtesport.
Binnen de genoemde visie willen wij een omslag maken naar een goede mix met vraaggerichte activiteiten. Deze wens komt nu ook in de visie tot uitdrukking. Een grotere rol wordt gezien voor de verantwoordelijkheid van sportverenigingen. Met onder meer de combinatiefuncties willen we hieraan een bijdrage leveren aan de kadervorming van de vereniging. Voor het sportbeleid gelden de volgende uitgangspunten:
- Ondersteuning waar mogelijk en noodzakelijk van de sportverenigingen
- Realistisch beleid dat praktisch uitvoerbaar is, uitgaande van de financiële mogelijkheden;
- Integraal sportbeleid, sportbeleid raakt de diverse terreinen van het WMO-beleid
- Stimuleren van georganiseerde en ongeorganiseerde sportdeelname;
- Een zo hoog mogelijke sportdeelname door alle inwoners wordt bevorderd
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief, waarbij verenigingen worden samengevoegd op één locatie, ter vervanging van bestaande verouderde voorzieningen, past binnen de ambities van de Sportvisie (2011).
3.3.3 Duurzaamheidsbeleid
Alle gemeenten hebben voor korte termijn wettelijke regietaken gekregen van het rijk. Dit is het minimale wat er gedaan moet worden op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptatie. De gemeente Zuidplas heeft dit nader uitgewerkt in het 'Programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019-2015' (2019). Hierbij komen de volgende thema's aan bod:
- energie en warmte;
- klimaatadaptie;
- circulaire economie;
- leefomgeving.
Er zijn drie strategieën te onderscheiden die allen een aanpak bevatten om uiteindelijk tot energieneutraal, klimaatbestendig & waterrobuust en circulair in 2050 te komen. Dit komt nader aan bod in de nota 'Programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie, afwegingskader strategieën' (2019).
Met het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid wordt aangesloten bij nationale en internationale ambities om te komen tot een samenleving die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder die van toekomstige generaties te beperken.
Planspecifiek
Voor de herontwikkeling van gebieden moet conform het Programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019-2025 rekening gehouden worden met de doelstellingen om in 2015 klimaatbestendig & waterrobuust en circulair te zijn. Op het onderhavige sportpark worden dan ook maatregelen getroffen om toekomstbestendig en energiezuinig te zijn, zoals het gebruik van LED-verlichting en zonnepanelen.
3.3.4 Welstandsnota Zuidplas 2015
De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden.
Beeldkwaliteitplan sportpark 't Ambacht
Voor diverse nieuwe projecten worden in het kader van de stedenbouwkundige planvoorbereiding ruimtelijke kwaliteitseisen opgesteld. Dit gebeurt in een beeldkwaliteitplan (BKP). Een BKP wordt, als het is vastgesteld door de gemeenteraad, het toetsingskader voor welstand.
Er wordt een beeldkwaliteitplan voor dit initiatief opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is behandeld in toelichting paragraaf 2.2.
Planspecifiek
Het plangebied valt in de Welstandsnota Zuidplas 2015 binnen de grenzen van de Zuidplaspolder. Hiervoor geldt thans het welstandsniveau vrij, zodat op basis van de welstandsnota geen nadere toetsing vereist is. Er wordt evenwel een beeldkwaliteitplan voor dit initiatief opgesteld, dat als toetsingskader voor welstand zal gaan dienen. Bij de verdere uitwerkingen zal rekening gehouden worden met dit BKP.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van Sportpark 't Ambacht. Sportpark 't Ambacht wordt aan de noordoostzijde, aan de rand van Moordrecht gerealiseerd. De zuidwestkant van het plangebied wordt begrensd door Bedrijventerrein 't Ambacht. In de noordoostelijke hoek van dit bedrijventerrein bevindt zich een vrachtwagenparkeerterrein, hieraan grenst een verbindingspad vanaf de Ambachtweg naar het plangebied. Direct ten zuidoosten van het plangebied ligt paardensportvereniging De Zuidplasruiters. De potentiële effecten van het voorgenomen plan hebben met name te maken met lichthinder, externe veiligheid en milieuzonering. De naastgelegen manage en bedrijfswoningen kunnen in de toekomstige situatie lichthinder ervaren van lichtmasten die worden gerealiseerd ten behoeve van het voorgenomen plan. Op ruimere afstand van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen waar een groepsrisicocontour van 150 m voor geldt. Op de grens van het plangebied, aan de noordoostzijde van het plangebied, is een olieleiding gelegen met een groepsrisicocontour van 30 m. Verder is het potentieel mogelijk dat bedrijven in de toekomst worden beperkt in hun bedrijfsvoering door realisatie van Sportpark 't Ambacht.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De bestaande bodem binnen plangebied bestaat uit een dikke laag veengrond. Veengrond vormt een slappe ondergrond voor een nieuwe ontwikkeling. Het plangebied zal daarom worden voorbelast met een zandpakket met een dikte van ca. 3 meter, waarvan na verloop van tijd nog slechts een laag met een dikte van 1 meter afgegraven hoeft te worden. Door het terrein op deze wijze voor te belasten wordt een stabiele ondergrond voor de beoogde ontwikkeling gecreëerd. Door het aanbrengen van het dikke zandpakket zal de huidige bodemkwaliteit niet van invloed zijn op de toekomstige functie binnen het plangebied.
Voorts heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland het bodeminformatiesysteem (BIS) geraadpleegd. Uit deze BIS-toets blijkt dat het plangebied onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging. In verband met de geplande bestemmingswijziging is het daarom niet noodzakelijk dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Volgens de VNG brochure bestaat een gemengd gebied uit een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aan de dorpsrand van Moordrecht en de verschillende aangrenzende functies (agrarische en niet-agrarische bedrijven, paardensportvereniging) aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Sportpark ’t Ambacht valt de in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' onder milieucategorie 3.1 (veldsportcomplex met verlichting). Hiervoor geldt in gemengd gebied een minimale afstand van 30 m voor het aspect geluid. Dit betekent dat voor alle gevoelige functies rekening gehouden dient te worden met een afstand vanaf de sportvelden van 30 meter. De afstand tot de meest nabije bedrijfswoning is circa 90 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. Verder wordt aan de noordoostzijde van het plandgebied de nieuwe woonwijk Westergouwe ontwikkeld. Deze woonwijk is op een afstand van circa 450 m gelegen, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand. Het aspect geluid vormt hier dan ook geen belemmering. Er kan dan ook ten opzichte van de sportvelden een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
In relatie tot de aangrenzende paardensportvereniging De Zuidplasruiters wordt voorzien in maatregelen om te voorkomen dat paarden onnodig afgeschrikt worden door beeld en geluid. Uitgegaan wordt van een dichte afscherming met een minimale hoogte van 3 meter over de volledige lengte van de sportvelden. Dit wordt middels een voorwaardelijke verplichting veiliggesteld. Verder is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om ballenvangers achter goals te realiseren met een hoogte van minimaal 7 m en maximaal 8 m ten behoeve van het tegenhouden van overvliegende ballen. Op deze wijze is ook ten aanzien van die vereniging sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Lichthinder
In het Activiteitenbesluit (Artikel 2.1 van de Wet milieubeheer) staan voorschriften voor de tijden wanneer verlicht mag worden voor het beoefenen van sport in de buitenlucht. De tijden waarop de verlichting aan mag zijn uitputtend geregeld in artikel 3.148. Voor dit aspect zijn daarom geen maatwerkvoorschriften mogelijk. De verlichting moet zijn uitgeschakeld:
- tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
- als er geen sport wordt beoefend;
- als er geen onderhoud plaatsvindt.
Met de zorgplicht van artikel 2.1 Activiteitenbesluit kan lichthinder worden voorkomen of verminderd tot een aanvaardbaar niveau. Schijnwerpers en armaturen goed afstellen en richten kan helpen tegen de intensiteit van directe en indirecte lichtstraling.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van Sportpark 't Ambacht. Het sportpark voorziet in een drietal voetbalvelden, deze zullen voorzien zijn van lichtmasten met een maximale hoogte van 15 m. Deze lichtmasten kunnen leiden tot lichthinder ten opzichte van omliggende (bedrijfs)woningen en paardensportvereniging De Zuidplasruiters.
De in de omgeving gelegen bedrijfwoningen zijn op ruime afstand gelegen, waarbij zich ook nog bedrijsbebouwing bevindt tussen het sportpark en de bedrijfswoningen, waardoor er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat behouden blijft. Bovendien is het voornemen moderne LED-lampen te realiseren, deze LED-lampen zijn beter in te stellen en te richten met een lagere verstrooiing tot gevolg. Daarmee is ook de impact op De Zuidplasruiters minimaal.
Geconcludeerd wordt dat het aspect lichthinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Uitzondering hierop vormen wegen in een 30 km-zone. Het onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op sportvelden. Dit is geen geluidgevoelige functie. Conform de Wet geluidhinder is er geen eis tot akoestisch onderzoek.
Anderzijds dient beoordeeld te worden of de nieuwe ontsluiting van het sportpark een belemmering betekent voor de aanliggende functies. De bedrijven op Bedrijventerrein 't Ambacht en de manege zijn op dit onderdeel niet geluidgevoelig. Wel zijn er enkele bedrijfswoningen aanwezig op het bedrijventerrein. Er heeft evenwel in het kader van de Wet geluidhinder geen beoordeling plaats van de groei van wegverkeer op een bestaande weg waaraan geen wijziging (reconstructie) plaatsvindt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig en er zijn ook geen redenen om aan te nemen dat de 'goede ruimtelijke ordening' in het geding is. Uit toelichting paragraaf 4.11.1 blijkt dat met het voorgenomen plan de verkeersgeneratie met maximaal ca. 370 motorvoertuigbewegingen per etmaal toeneemt. Het extra autoverkeer betreft met name de wedstrijddagen van VV Moordrecht (zaterdag en zondag), op momenten dat de meeste bedrijven op het bedrijventerrein gesloten zijn en als de intensiteit op de wegen relatief laag is (in vergelijking met werkdagen). Bovendien verdeelt het verkeer zich direct over meerdere wegen, waardoor de akoestische effecten van de toegenomen verkeersgeneratie relatief gering zullen zijn.
Gesteld kan worden dat er geen belemmeringen te verwachten zijn vanuit het aspect geluid.
4.6 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In artikel 1 het Besluit externe veiligheid inrichtingen is bepaald dat sportterreinen worden gezien als beperkt kwetsbare objecten. Gezien de beoogde ontwikkeling is het van belang te beoordelen of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, daarvoor is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
Transport gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die transport van gevaarlijke stoffen toelaten.
Inrichtingen
Aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein het Ambacht ligt aan de Ambachtweg 40 een tankstation. Hier vindt verkoop van LPG plaats met een maximale jaarlijkse doorzet van 1.000 m³. De risicoafstand PR 10-6 ligt op 35 meter vanaf het vulpunt. Voor het groepsrisico geldt een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 150 meter. De afstand vanaf het vulpunt gerekend tot aan de grens van het sportpark bedraagt ca. 150 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand. Echter is de toegangsweg tot het sportpark gelegen binnen het invloedsgebied van het tankstation, door Veiligheidsregio Hollands Midden is een advies opgesteld omtrent de toegangsweg die is gelegen binnen het invloedsgebied van het tankstation, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8. Hieruit blijkt dat er geen aanvullend advies noodzakelijk gezien het feit dat het een toegangsweg betreft en er enkel verkeersbewegingen plaatsvinden.
Buisleidingen/Ontplofbare stoffen
Uit de risicokaart komt naar voren dat grenzend aan het plangebied een defensie pijpleiding is gelegen.
Volgens de risicokaart betreft de plaatsgebonden risicocontour 10-6 0 meter. Voor het groepsrisico geldt een invloedsgebied van 30 m tot een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Sportpark 't Ambacht wordt gezien als beperkt kwetsbaar opbject. De groepsrisicocontour is opgenomen in de verbeelding van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de groepsrisicocontour grotendeels binnen de toekomstige 'Groen' bestemming valt en minimaal binnen de toekomstige sportbestemming. In dit verband is de notitie 'Verantwoording hoogte groepsrisico' (d.d. 29 augustus 2019) opgesteld: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9. Deze notitie vormt de basis voor de beperkte verantwoordingsplicht van het bevoegd gezag. In dat kader wordt advies ingewonnen bij de regionale brandweer en/of veiligheidsregio ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Door Veiligheidsregio Hollands Midden is een advies uitgebracht omtrent de aanwezig pijpleiding, zie bijlagen bij toelichting bijlage 10. Geadviseerd wordt om in het ontruimingsveiligheidsplan het plasbrandscenario te verwerken. Verder dient in het kader van de omgevingsvergunning de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen ter plaatse uitgewerkt te worden. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Zuidplas hebben kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling wordt een sportpark gerealiseerd bestaande uit een drietal sportvelden, bijhorende accommodaties en een parkeergelegenheid. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2014 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.

Concentratie fijnstof (PM10) 2017

Concentratie stikstofdioxide (NO2) 2017
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Een quickscan ecologie is opgesteld door de omgevingsdienst Midden-Holland (8 oktober 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Er is getoetst of ten gevolge van het herontwikkelen van een plangebied in Moordrecht verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden, zodat kan worden bepaald of nog een vergunning/ontheffingsaanvraag nodig is. De soortbescherming van de Wet natuurbescherming en het provinciaal beschermde Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn voor deze toetsing relevant. Negatieve effecten op overige beschermde gebieden is uitgesloten. Als uitgangspunt bij de toetsing op effecten op beschermde gebieden geldt dat het voornemen geen (noemenswaardige) verkeersaantrekkende werking veroorzaakt.
Soortenbescherming
Ringslang Het kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat ringslang in het plangebied voorkomt. Door de beoogde ontwikkeling kan foerageergebied van ringslang verloren gaan. Nader onderzoek naar ringslang is nodig om de aanwezigheid uit te sluiten dan wel vast te stellen. Of mitigerende maatregelen nodig zijn is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. Door Blom Ecologie B.V. is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (22 augustus 2019, bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Onderstaand de resultaten van het aanvullend onderzoek.
Tijdens alle veldbezoeken zijn geen individuen van de ringslang waargenomen. Tevens is het aannemelijk dat door de waterkwaliteit binnen het plangebied, er geen functioneel leefgebied voor amfibieën aanwezig is. Gezien amfibieën het voornaamste voedsel van de soort is, kan een zomerbiotoop voor de ringslang tevens uitgesloten worden. Dit wordt tevens onderbouwd door het ontbreken van waarnemingen van de soort gedurende 4 veldbezoek welke hebben plaatsgevonden tussen 11 juni 2019 en 20 augustus 2019.
Vleermuizen – foerageergebied en vliegroutes
Dat watergangen in en nabij het plangebied worden door onder andere de meervleermuis als vliegroute en als foerageergebied gebruikt. De smalle watergangen in het plangebied zijn door hun beperkte omvang en omdat ze geen deel uitmaken van een doorlopend lijnvormig element, niet van essentieel belang als vliegroute. De Vijfde Tocht kan wel van essentieel belang zijn als vliegroute. De Vijfde Tocht wordt niet fysiek aangetast (door bijvoorbeeld demping) maar verstoring van vleermuizen door het realiseren van kunstmatige lichtbronnen kan niet met zekerheid worden uitgesloten. Indien uitstraling van kunstmatige lichtbronnen op of nabij de Vijfde Tocht niet met zekerheid kan worden uitgesloten is nader onderzoek naar vliegroutes van vleermuizen nodig. De Vijfde tocht kan met name voor water- en meervleermuis van essentieel belang zijn. Of mitigerende maatregelen nodig zijn om
negatieve effecten te voorkomen en of een ontheffing moet worden aangevraagd hangt af van de uitkomsten van het onderzoek. Door Blom Ecologie B.V. is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (22 augustus 2019, bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Onderstaand de resultaten van het aanvullend onderzoek.
Ten aanzien van vleermuizen zijn er weinig individuen waargenomen. Er zijn geen enkele waarnemingen van water- of meervleermuis gedaan. Op de planlocatie en aangrenzend daarvan is geen sprake van een essentiële vliegroute of essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Steenuil
Nabij het plangebied zijn twee schuren geplaatst die zijn voorzien van nestgelegenheden voor boerenzwaluw en steenuil. Een negatief effect op boerenzwaluw is uitgesloten. Negatieve effecten op steenuil is tevens uitgesloten omdat de soort geen gebruik maakt van de schuren. De schuren zijn wat steenuil betreft ook niet verbonden aan de verleende ontheffing voor het project ‘Nieuwbouw Westergouwe’. In het kader van de Wnb zijn er ten aanzien van steenuil geen bezwaren tegen het realiseren van de sportvelden.
De functionaliteit als broedlocatie voor steenuil van de westelijk gelegen schuur neemt waarschijnlijk wel af door verstoring door een verhoogde aanwezigheid, beweging en geluid van mensen en sportveldverlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst. De randvoorwaarden voor vestiging en/of hervestiging van de steenuil zijn met de inrichting en beheer (o.a. begrazing met schapen) van de groenblauwe zone geoptimaliseerd. Het verdient daarom aanbeveling om eventuele negatieve effecten in overleg met betrokkenen bij het project ‘Nieuwbouw Westergouwe’ zoveel mogelijk te voorkomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst aan (de oever van de) Vijfde Tocht. De Vijfde Tocht is aangewezen als Ecologische Verbindingszone (EVZ). Uit telefonisch overleg met dhr. Kooijman (medewerker van de provincie Zuid-Holland op 27-juni-2018) blijkt dat de inrichting van de EVZ reeds heeft plaatsgevonden op de terreinen ten noordoosten van de Vijfde Tocht. De inrichting heeft plaatsgevonden in het kader van natuurcompensatie voor de bouw van de woonwijk Westergouwe die ten noordoosten van het plangebied is ontwikkeld. De belangrijkste soorten waar de zone voor bedoeld is, zijn waterspitsmuis, hermelijn, aardmuis, rosse woelmuis, ringslang en zeggedoorntje. Voorbeelden van soorten die van de maatregelen meeprofiteren zijn variabele waterjuffer en grote roodoogjuffer (Grontmij, 2011). Gezien de ligging van de ingerichte natuurterreinen ten noordoosten van de Vijfde Tocht en buiten het plangebied hoeft er geen rekening met oppervlakteverlies en externe werking gehouden te worden. Een negatief effect op het NNN is uitgesloten.
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. Het PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is het PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe Aerius Calculator van september 2019 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe Aerius Calculator: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 11. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat in de aanleg en gebruiksfase er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van het (huidige) agrarische gebruik is er zelfs sprake van een afname. Dit betekent dat stikstofdepositie in het kader van de Wet natuurbescherming geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat een negatief effect op de omliggende gebieden is uitgesloten. Nader onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van de ringslang moet worden uitgevoerd en omdat er kunstmatige verlichting wordt gerealiseerd is een aanvullend onderzoek naar vleermuis nodig. Uit het aanvullend onderzoek, ten behoeve van de ringslang en de vleermuis, is gebleken dat met de beoogde ontwikkeling geen functioneel leefgebied van beide soortgroepen verloren gaan.
Het aspect ecologie vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan, ook het aspect stikstofdepositie levert geen belemmering op.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologische beleidsadvieskaart
Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologie beleid opgesteld. De archeologische beleidsadvies kaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling op de in 2010 vastgestelde beleidsnota gezien dient te worden. In januari 2018 zijn nog enkele redactionele wijzigingen aan deze nota aangebracht. Op 6 maart 2018 is het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid, waarbij de vastgestelde archeologische beleidskaart de basis vormt voor de bij deze parapluherziening behorende verbeelding.
Aan de hand van de archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Het gemeentelijk archeologisch beleid voorziet in vier categorieën, met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria.
Planspecifiek
Navolgend volgt een uitsnede van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'.

Uitsnede parapluherziening Archeologie
Uit het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' volgt dat het plangebied niet is voorzien van een dubbelbestemming Archeologie. Dit betekent dat er sprake is van een zone met een lage archeologische verwachting. Immers, in 2013 heeft de gemeenteraad van Zuidplas besloten deze verwachtingszone geheel vrij te stellen van een onderzoeksverplichting. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.10 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleidsregels grote rivieren
In het voorliggende plangebied is het nationale belang 'Grote rivieren' aan de orde. In titel 2.4 van het Barro is het rijksbeleid voor de grote rivieren vertaald in algemene regels. Er worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Het beoogt een waarborging in bestemmingsplannen van de veiligheid bij overstromingen. Feitelijk betekent dit het ruimtelijk vastleggen van de regelgeving van de Waterwet. In toelichting paragraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan.
Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek
In het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek (2005) zijn de Hollandsche IJssel en de Lek aangewezen als rijkswateren waarvoor een waterakkoord vastgesteld moet worden. Het doel is het bereiken van een doelmatig beheer van elkaar onderling beïnvloedende watersystemen, in het bijzonder tijdens perioden met watertekort, verzilting en dreigende verzilting van de mond van de Hollandsche IJssel; bij stormvloeden, al dan niet gepaard gaande met hoge rivierafvoeren dan wel bij calamiteiten in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek voorziet in regels inzake de aanvoer en afvoer van water uit de Hollandsche IJssel en Lek ten behoeve van de watervoorziening in Midden-Holland en de beheersgebieden van de Hoogheemraadschappen van Schieland en de Krimpenerwaard en de Stichtse Rijnlanden.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Gouda en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen voor de periode 2016-2021 weergeven. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
De hoofddoelen van het beheer zijn:
- Waterveiligheid: beschermen van burgers en bedrijven tegen overstromingen middels stevige dijken.
- Watersysteem: het duurzaam en slim besturen, beheren en onderhouden van het samenhangende systeem van watergangen en kunstwerken. Een optimaal waterpeil, voldoende water van goede kwaliteit en goed onderhouden sloten, vaarten en plassen zijn hierbij van belang. Geanticipeerd dient te worden op klimaatverandering en bodemdaling en ruimtelijke ontwikkelingen. Op gebiedsniveau wordt samengewerkt met andere partijen aan integrale oplossingen voor de verschillende wateropgaven.
- Afvalwaterketen en emissies: efficiënt en gebruiken van afvalwaterzuiveringsinstallaties en transportsystemen ten behoeve van maatschappelijke winst in de vorm van energieterugwinning en kostenbesparing. Met optimalisatie en innovatie van de zuiveringsprocessen wordt ingezet op duurzaamheid.
- Wegen: bijdragen aan een betrouwbaar netwerk binnen de regio Midden-Holland middels veilige, doelmatig onderhouden wegen.
Keur en Beleidsregels van Schieland en de Krimpenerwaard
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Waterplan Zuidplas
Het waterplan, een gezamenlijk project van de gemeente Zuidplas en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, is opgesteld om maatregelen te nemen die zorgen voor droge voeten en een goede waterkwaliteit in de gemeente Zuidplas. Dat laatste is belangrijk voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik.
Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. Ook de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid worden aangegeven in het waterplan.
In het waterplan wordt ingegaan op de bouwstenen: waterkwantiteit, waterveiligheid, waterketen en riolering, grondwater, oppervlaktewater en ecologie, beheer en onderhoud stedelijk water, waterbeleving en recreatie en water en Ruimtelijke Ordening.
Watertoets
De watertoets omvat het afstemmingproces tussen de planontwikkelaar en de waterbeheerder. Het doel van deze afstemming is het element water een volwaardige plek te geven bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is nodig om eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor een betere waterhuishouding te benutten. De meest belangrijke onderdelen van de watertoets zijn: een advies van de waterbeheerder bij ruimtelijke ontwikkelingen en een waterparagraaf. Voor de rivier de Hollandsche IJssel en het buitendijkse gebied geldt dat Rijkswaterstaat de beheerder is. Voor het overige geeft het hoogheemraadschap invulling aan het afstemmingsproces door te informeren, ontwerpen en adviseren.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard, het is in gebruik als agrarisch gebied, bestaande uit grasland en watergangen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede uit de legger van het HHSK.

Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt een primaire watergang, rondom en binnen het plangebied liggen diverse overige watergangen. Ten behoeve van het sportpark worden vijf kavelsloten in het plangebied gedempt.
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is bij de onderhavige ontwikkeling betrokken en heeft in een mail van 20 augustus 2019 te kennen gegeven dat de belangen van het waterschap voldoende zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met de volgende voorwaarden:
Waterpeilen
- Het waterpeil is flexibel tussen -6.48 m en 6.37 m/NAP
Watercompensatie
- Alle watergangen binnen het plangebied dienen 1 op 1 te worden gecompenseerd in het peilgebied. Oppervlakte van de te dempen watergang bepaald in de zomer dient ook deze oppervlakte gecompenseerd worden, toetsing vindt dan ook plaats in de zomer door HHSK.
- Voor toename van de verharding en bebouwing in het plangebied dient te worden gecompenseerd, dit is maatwerk, uitgaan van 14.2/14.8 % van de oppervlakte dient als water te worden teruggebracht. Kunstgrasvelden dienen niet te worden gecompenseerd. (uitgaande van drainage h.o.h. 2 of 4 meter)
- Huidig waterprofiel mag niet worden gewijzigd.
- Onderhoudsstrook/schouwpad van 5 meter realiseren.
- Vrijkomend maaisel en bagger dient verwerkt te worden op de schouwstrook, hier minimale verharding aanbrengen.
- Beschoeiing/rietoever mag buiten het waterprofiel. Geen vernauwing van het waterprofiel.
- Taluds 1:2.
- Beschoeiing is toegestaan op 70 cm uit de kadastrale grenslijn.
Overige watergangen
- Minimaal breedte waterprofiel 1.80 meter.
- Natuurvriendelijke oever mag het waterprofiel in mits er minimaal 1.80 over blijft.
- Grondeigenaar, gemeente. is verantwoordelijk voor het onderhoud, maaisel en bagger dient op de oever te worden verwerkt.
- HHSK adviseert minimaal 1 meter vrije ruimte naast de watergang.
Bij de verdere uitwerkingen zal rekening worden gehouden met deze inrichtingsaspecten.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
4.11 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Door Mobycon zijn de verkeersintensiteiten van de huidige situatie en van de toekomstige situatie onderzocht, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6. Onderstaand de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.
Huidige situatie
Om inzicht te krijgen in de verkeersintensiteit van de huidige situatie is gebruik gemaakt van een verkeerstelling die is uitgevoerd van 8 tot 17 juni 2019 op de Wethouden Visweg. Het verkeer dat op deze weg rijdt, rijdt immers ook op de Ambachtweg. Omdat de zaterdag voor het sportpark de drukste dag is, wordt deze dag als maatgevend aangehouden. Zaterdag 15 juni 2019 was in de telling de drukste zaterdag, toen zijn 1.276 motorvoertuigen geteld.
Toekomstige situatie
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie heeft het CROW voor verschillende functies kencijfers opgesteld. Voor sportparken geeft het CROW hiervoor echter geen kencijfers, omdat de berekening van de verkeersgeneratie per soort sportpark/activiteit om maatwerk vraagt. Hierbij wordt ook rekening gehouden met maatregelen om de parkeervraag te verlagen. Dat betreft het stimuleren van het gebruik van andere vervoersmodaliteiten (met name fiets), conform de gemeentelijke notitie 'Sporters pakken ook de fiets!' uit 2012. Hierin worden verschillende randvoorwaarden, fietsstimuleringsconcepten en maatregelen uiteengezet om het fietsgebruik onder sporters te vergroten:
- zorg voor kwalitatief goede fietsparkeervoorzieningen bij het sportpark en voor goede verlichting op de routes naar het sportpark;
- beloon fietsende sporters;
- promoot het fietsgebruik tijdens de sport en trainingen;
- fiets naar uitwedstrijden bij nabijgelegen sportclubs (bijvoorbeeld in Gouda);
- stimuleer fietsgebruik onder potentiele sporters (bijvoorbeeld nieuwe bewoners van nieuwe woonwijken);
- voer een actief parkeerbeleid op drukke momenten (bijvoorbeeld op zaterdagochtend, waarbij de thuisspelende vereniging verder weg parkeert dan de uitspelende vereniging).
Door Mobycon is de verkeersgeneratie van Sportpark 't Ambacht bekeken. De berekening van de verkeersgeneratie is gebaseerd op de berekende parkeervraag van het maatgevende moment van 95 parkeerplaatsen, zie toelichting paragraaf 4.11.2 . De verkeersgeneratie wordt bepaald door het aantal keer dat een parkeerplaats gebruikt wordt. Per geparkeerd voertuig worden dan namelijk twee motorvoertuigbewegingen uitgevoerd. Voor de wedstrijden op zaterdagochtend is het aannemelijk dat de meeste bezoekers één keer aankomen, parkeren en na de wedstrijd weer vertrekken. De verkeersgeneratie is dan (95*2=) 190 motorvoertuigen per etmaal.
Er worden echter ook kinderen met de auto gebracht en weer opgehaald. Deze auto’s rijden dus twee keer heen en weer, wat vier motorvoertuigbewegingen per auto levert. Als de helft van de auto’s parkeert om iemand af te zetten en nog een keer parkeert om iemand op te halen, wordt elke parkeerplaats 3 keer gebruikt. De verkeersgeneratie is dan (95*3=) 285 motorvoertuigen per etmaal.
Dit onderbouwde gebruik per parkeerplaats komt overeen met soortgelijke functies waarvoor het CROW wel kencijfers voor de verkeersgeneratie heeft opgesteld. Bij openluchtzwembaden is dit 2,2, bij overdekte zwembaden 2,7 en bij sporthallen 3,5. Om een realistisch beeld van de verkeersgeneratie te geven is uitgegaan van het gebruik in een bandbreedte van 2,2 tot 3,5 per parkeerplaats. De verkeersgeneratie van het sportpark is dan 231 tot 368 motorvoertuigen per etmaal. De totale verkeersintensiteit op de Ambachtsweg komt hiermee uit op 1.507 tot 1.644 motorvoertuigen per etmaal.
Het CROW heeft voor de verschillende typen wegen richtlijnen opgesteld voor de maximale verkeersintensiteiten die vanuit het oogpunt van leefbaarheid en verkeersveiligheid acceptabel worden geacht. De Ambachtsweg kan worden getypeerd als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Voor deze wegen geldt volgens het CROW een maximaal acceptabele intensiteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal.
Het CROW heeft voor de verschillende typen wegen richtlijnen opgesteld voor de maximale verkeersintensiteiten die vanuit het oogpunt van leefbaarheid en verkeersveiligheid acceptabel worden geacht. De Ambachtsweg kan worden getypeerd als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Voor deze wegen geldt volgens het CROW een maximaal acceptabele intensiteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal.
Conclusie
De verwachte verkeersintensiteit van maximaal ca. 1.650 motorvoertuigen per etmaal past ruim binnen de maximaal toelaatbare intensiteit. Daarnaast is er ruimte voor groei van het aantal gebruikers van het sportpark. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van het sportpark wat betreft de verkeersintensiteiten toekomstvast is.
4.11.2 Parkeren
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota Parkeernormen' vastgesteld. De 'Nota Parkeernormen' heeft tot doel het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en (herstructurerings)projecten in de gemeente Zuidplas om in de toekomst de parkeerbehoefte te kunnen faciliteren en de bereikbaarheid en leefbaarheid van de dorpen in Zuidplas te waarborgen. Deze beleidsnota vormt ook de basis voor het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren', zoals die voor de gehele gemeente is opgesteld.
Als basis voor de bepaling van de parkeernormen hanteert de gemeente de CROW-richtlijnen. De parkeernormen zijn langjarige ervaringscijfers en drukken de parkeerbehoefte van een functie uit in een aantal parkeerplaatsen per functie-eenheid. De kerncijfers van het CROW geven voor de verschillende functies altijd een bandbreedte tussen minimale en maximale parkeerbehoefte. Vanwege de hoge parkeerdruk binnen de gemeente Zuidplas als gevolg van de hoge autodichtheid hanteert de gemeente als uitgangspunt de maximale parkeernorm. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bandbreedte gemotiveerd af te wijken van de maximale parkeernorm.
Navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer voor Sportpark 't Ambacht, gebaseerd op de maximale parkeernorm. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'.
Functies nieuw | Omvang | Parkeernorm | Benodigde aantal parkeerplaatsen |
Voetbalvereniging | 2,33 hectare | 13,0 - 27,0 per hectare | 62,98 |
Duivenvereniging | 130 m² bvo | 3 per 100 m² bvo | 3,9 |
Scouting | 300 m² bvo | 3 per 100 m² bvo | 9 |
Totaal | 75,88 |
Uit de tabel blijkt dat de totale parkeerbehoefte 76 parkeerplaatsen bedraagt. De parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Het plan voorziet in 82 parkeerplaatsen waarvan 5 invalideparkeerplaatsen. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan de parkeerbehoefte zoals bedoeld in de 'Beleidsnota Parkeernormen'.
Daarnaast is door Mobycon onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke parkeervraag, op basis van het feitelijke gebruik. Hierin zijn ook de toekomstige ledenaantallen, speelmomenten en piekmomenten betrokken. De bevindingen zijn weergegeven in de notitie 'Verkeerskundige toetsing parkeervraag en ontsluiting sportpark ’t Ambacht in Moordrecht', d.d. 15 augustus 2019 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Aanvullend is op het huidige sportpark onderzoek gedaan naar het parkeren van bezoekers van VV Moordrecht én de duivenvereniging in de memo 'Parkeertelling omgeving huidige VV Moordrecht', d.d. 11 november 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Ervan uitgaand dat de voetbalvereniging, de scouting en de duivenvereniging na verhuizing naar het nieuwe sportpark 't Ambacht op dezelfde momenten hun activiteiten blijven organiseren, is er een tekort aantal parkeerplaatsen op het nieuwe sportpark van 13 parkeerplaatsen. Deze 13 extra benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd op een deel van de vrachtwagenparkeerplaats. Op deze wijze wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.
4.12 Niet Gesprongen Explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit de WOll-tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is naar onze mening niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Niet gesprongen explosieven vormen geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting Op De Planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Zuidplas. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
De groene omsingeling is veiliggesteld via de bestemming 'Groen'. De gebruikelijke gebruiksmogelijkheden worden geboden. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals terreinafscheidingen en lichtmasten.
Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportactiviteiten en daarbij behorende voorzieningen. Daarnaast zijn scouting en duivenvereniging en daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Bovendien worden mogelijkheden geboden om buitenschoolse activiteiten te ontplooien.
Binnen de bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en groen- en speelvoorzieningen toegelaten. Ook ondergeschikte horeca en terrassen zijn mogelijk gemaakt.
In de regels zijn de bouwmogelijkheden weergegeven; de maximaal te bebouwen oppervlakte en de maximale goot- en bouwhoogten. Er mag slechts ten dienste van de bestemming worden gebouwd en er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten, zoals lichtmasten, speeltoestellen e.d.. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de benodigde afscherming naar het aangrenzende terrein van De Zuidplasruiters.
Met het oog op de realisering is in de Algemene gebruiksregels een Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit opgenomen, waarmee de richtlijnen uit het Beeldkwaliteitplan Sportpark 't Ambacht onderdeel worden van het voorliggende bestemmingsplan.
Verder zijn in de Algemene gebruiksregels bepalingen over parkeren en laden en lossen opgenomen. Deze zijn ontleend aan de Parapluherziening Parkeren (2018), waarbij ook ingegaan wordt op laden en lossen.
Verkeer
Ten behoeve van de ontsluiting wordt de bestemming 'Verkeer' gehanteerd. Binnen deze bestemming zijn bijvoorbeeld ook groenvoorzieningen en straatmeubilair toegelaten. Er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten e.d. toegelaten.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen en kunstwerken.
Verder mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Leiding - Olie
De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van brandstofleidingen met een strook van 8 meter ter weerszijden van de leiding.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief wordt gefinancierd vanaf de gemeentelijke begroting; hiervoor is op 9 juli 2019 door de gemeenteraad een investeringskrediet vastgesteld. Met de gebruikers van het sportpark zal een gebruikersovereenkomst worden afgesloten.
Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende project veiliggesteld.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Communicatie
Op 23 mei 2018 vond een inloopavond plaats over de mogelijke verplaatsing van voetbalvereniging Moordrecht en postduivenvereniging De Gevleugelde Vrienden naar de nieuwe locatie 't Ambacht. Daar zijn de eerste schetsen getoond voor de nieuwe locatie en voor de woningbouw op de vrijkomende locatie van sportpark 't Lage. De reacties hierop zijn meegenomen in de verdere uitwerkingen en bij het vaststellen van de kaders voor deze herontwikkeling. Mede naar aanleiding hiervan is Stichting Scouting Moordrecht betrokken bij de herontwikkelingen.
Er is op 26 april 2019 een nieuwsbrief verspreid over de verplaatsing VV Moordrecht en de herontwikkeling van de vrijkomende locaties. Daarin wordt onder andere melding gemaakt van de ondertekening van de intentieovereenkomst en wordt ingegaan op het nieuwe sportpark. Tevens wordt een inloopbijeenkomst aangekondigd voor de direct omwonenden en aangrenzende bedrijven.
Op 27 juni 2019 is de inloopavond gehouden voor het onderhavige initiatief. Hierbij waren zo'n 15 personen aanwezig. Aandacht werd vooral gevraagd voor de volgende aspecten: ontsluiting, bestaande bedrijfsactiviteiten en afscherming naar de omgeving. Er is, waar mogelijk, rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen.
7.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De ontvangen vooroverlegreacties zullen in deze paragraaf worden beantwoord dan wel in een aparte bijlage. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren.
Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard en Rijkswaterschap West-Nederland Zuid hebben inhoudelijk gereageerd. Deze reacties leiden niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
In de als bijlage 12 bijgevoegde Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging) zijn de vooroverlegreacties samengevat.
7.3 Zienswijzenprocedure
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Sportpark 't Ambacht' heeft vanaf donderdag 19 september 2019 tot en met 30 oktober 2019, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen.
Er is één overlegreactie en vier zienswijzen ingediend. De overlegreacties en zienswijzen zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk. In de als bijlage 12 bijgevoegde Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging) zijn de overlegreacties en zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.