KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Bestaande Situatie
1.3 Planbeschrijving
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Archeologie
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
3.4 Bodem
3.5 Externe Veiligheid
3.6 Flora En Fauna
3.7 Geluid
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Luchtkwaliteit
3.10 M.e.r.
3.11 Water
3.12 Duurzaamheid
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Inleiding
4.2 Wijze Van Bestemmen
4.3 Inleidende Regels
4.4 Bestemmingsregels
4.5 Algemene Regels
4.6 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Flora- En Faunaonderzoek In Het Kader Van De Bouw Van Twee Woningen Op Een Kavel Tussen De Tulpstraat En De Weg Oosteinde In Moordrecht, Nwc, September 2014
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Aan De Tulpstraat 2 E.o. Te Moordrecht, Gemeente Zuidplas, Archeomedia, Rapport A14-011-1, Januari 2014
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Ter Plaatse Van Een Locatie Ten Oosten Van De Tulpstraat Te Moordrecht (Oostpoldererf), Arnicon, Rapport C14-010-o, 7 Maart 2014
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Bestemmingsplan 'Twee Woningen Tulpstraat', Kuipercompagnons Bv, 22 Juni 2015
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen En Wijziging Bestemmingsplan Twee Woningen Tulpstraat

Twee woningen Tulpstraat

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 03-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Twee woningen Tulpstraat" van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie ten minste 0,3 m1 onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie ten minste 0,3 m1 boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant ten minste 0,3 m1 van de zijkant van het dakvlak is gesitueerd.

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.25 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen.

1.26 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

1.27 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

1.28 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.29 perceel:

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.

1.30 perceelgrens:

de grens tussen twee percelen.

1.31 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.33 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.35 webwinkel:

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.36 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.37 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan-, uit- en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" tevens voor een ontsluitingsweg;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen;
  2. e. parkeervoorzieningen, waarbij het bepaalde in lid 3.3.2 van toepassing is;
  3. f. fiets- en voetpaden;
  4. g. speelvoorzieningen;
  5. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. i. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  2. b. het gebruik of het laten gebruiken van aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  3. c. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van stacaravans en recreatiewoningen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in deze regels en op de van dit bestemmingsplan deel uitmakende verbeelding gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 meter;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

8.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de volgende regels in acht:

  1. a. vanuit milieuhygiënisch oogpunt moet sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat;
  2. b. voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot waterberging en waterhuishouding;
  3. c. voldaan wordt aan de normen met betrekking tot de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden;
  2. b. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

9.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.3 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

9.4 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde in dit lid onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Twee woningen Tulpstraat' van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan, “Twee woningen Tulpstraat” te Moordrecht, is het mogelijk maken van de bouw van twee vrijstaande woningen, inclusief bijbehorende bouwwerken, vier parkeerplaatsen, een ontsluitingsweg en twee openbare parkeerplaatsen. Deze ontsluitingsweg dient ter ontsluiting van de twee woningen.

1.2 Bestaande Situatie

1.2.1 Vigerend

Totdat dit bestemmingsplan in werking treedt, geldt op de locatie het bestemmingsplan “Moordrecht Buiten”. Dat bestemmingsplan is op 11 juni 2013 door de raad van de gemeente Zuidplas vastgesteld en op 8 oktober 2014 onherroepelijk geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0001.jpg"Afbeelding 1.1.: uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Moordrecht Buiten” inclusief globale begrenzing plangebied

Zoals afbeelding 1.1. laat zien, heeft het plangebied in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming “Wonen” (zonder bouwvlak) en de dubbelbestemmingen "Waarde – Archeologie 1”, “Waarde – Archeologie 2” en “Waarde – Archeologie 3”.

1.2.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend sectie C nummer 3450 (hierna: C 3450) te Moordrecht, dat direct achter het woonperceel aan Oosteinde 55 en direct achter de bestaande woonbebouwing met achtertuinen aan Tulpstraat 88 tot en met 116 ligt.

Het plangebied ligt direct ten noordoosten van de kern van Moordrecht.

Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • ten noordwesten en noordoosten: onbebouwde voormalig agrarische gronden;
  • ten zuidoosten: het woonperceel behorende bij Oosteinde 53;
  • ten zuidwesten: de woonpercelen aan de Tulpstraat.

De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.2. en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0002.jpg"Afbeelding 1.2: de ligging van het plangebied in groter verband. Bron luchtfoto: Google Earth

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0003.jpg"Afbeelding 1.3.: de ligging van het plangebied ingezoomd. Bron luchtfoto: Google Earth

1.2.3 Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied ligt in de Oostpolder, een niet verveende polder. Het maakt deel uit van het uitgestrekte veenweidelandschap in Zuid-Holland. Bijzonder is de ligging op de grens met het verveende en lager gelegen polderlandschap (Zuidplaspolder). Het plangebied en de directe omgeving daarvan wordt van de Hollandsche IJssel afgeschermd door Schielands Hoge Zeedijk, een circa 6 m hoge waterkering. Ten noordwesten van het gebied ligt de Zuidplaspolder, een droogmakerij waarvan het polderpeil circa drie meter lager ligt dan dat van de Oostpolder. Beide polders worden van elkaar gescheiden door de Ringvaart; de boezem van de Zuidplaspolder.

In de bebouwingsstructuur van de Oostpolder zijn drie patronen herkenbaar. In de eerste plaats is dit het lint met woon- en bedrijfsbebouwing langs het Oosteinde, dat gekoppeld is aan de oorspronkelijke kavelstructuur. In de tweede plaats zijn dat het kassencomplex aan het Oosteinde en het bedrijfsterrein aan de Oostpolderweg, die een duidelijk waarneembaar ander schaalniveau in het gebied geïntroduceerd hebben. Om voldoende aaneengesloten grondoppervlak te verkrijgen, zijn hier wel sloten gedempt en kavels samengevoegd.

De Oostpolder kent dan ook een gevarieerde structuur, typerend voor een dorpsrandzone. Er wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Versnipperd in de Oostpolder komen nog kleine weidegebieden voor, waarvan het voorliggende plangebied een voorbeeld is. Deze weidegebieden zijn veelal te klein om nog een agrarische functie te kunnen vervullen.

In het plangebied en de directe omgeving daarvan is de oude kavelstructuur nog altijd herkenbaar in het aanwezige slotenpatroon. Op enkele plekken wordt het patroon versterkt door bosschages of andere opgaande beplanting. Ondanks de aanwezigheid van deze beplanting creëren de brede watergangen interessante doorzichten op de Oostpolder, waardoor het karakteristieke landschap ervaren wordt. Vanaf de Schielandse Hoge Zeedijk Oost is er bovendien sprake van een vrij uitzicht richting de Ringvaart.

1.3 Planbeschrijving

1.3.1 Het plan

De wens bestaat om op korte termijn op de betreffende locatie een tweetal woningen te realiseren. Het betreft woningen van één bouwlaag met een kap. Het plangebied kan op dit moment alleen ontsloten worden via het woonperceel van Oosteinde 53. Ten behoeve van de ontwikkeling zal een ontsluiting worden gerealiseerd op de gronden die tussen Tulpstraat 108 en 110 liggen. Deze gronden zijn in gebruik ten behoeve van parkeervoorzieningen. Teneinde op deze locatie een ontsluiting mogelijk te maken van het plangebied (en de daarachter gelegen gronden) wordt een dam/duiker aangelegd en zal de huidige parkeerplaats worden heringericht, waardoor de tien parkeerplaatsen kunnen worden behouden. Ten behoeve van de nieuw op te richten woningen worden twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein gerealiseerd en worden twee bezoekersparkeerplaatsen op de tussen de nieuw te bouwen woningen gelegen ontsluiting gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het relevante beleidskader uiteen gezet. Daarna komen in hoofdstuk 3 de omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de juridische regeling in dit bestemmingsplan, dus de regels en de verbeelding. Hoofdstuk 5 tot slot geeft een beschrijving van de uitvoerbaarheid (zowel de financiële uitvoerbaarheid alsook de maatschappelijke uitvoerbaarheid).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden.

De SVIR doet geen specifieke uitspraken met betrekking tot het plangebied.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als AMvB Ruimte, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-)AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds wordt het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR). Op 31 december 2011 is het Barro voor wat betreft de eerste aspecten in werking getreden.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Met betrekking tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden geen nationale ruimtelijke belangen. Het plangebied heeft op grond van het Barro geen aanduiding verkregen. Doorvertaling van het Barro is daarom niet van toepassing.

2.2 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden.

Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie benoemt vier rode draden: beter benutten van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar water- en energie-efficiënte samenleving. Deze rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving door het toepassen van:

  • A. de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • B. de kwaliteitskaart;
  • C. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten, gekoppeld aan de aard en schaal van ontwikkelingen.

Ad A.de ladder voor duurzame verstedelijking

Een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking toe moeten passen. De provincie heeft daar in de Verordening een eigen invulling aangegeven. De ladder voor duurzame verstedelijking betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie dient te worden beoordeeld of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woningen met bijbehorende ontsluitingsweg. De ontwikkeling is bescheiden van omvang en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor sprake is van intensivering van de bestaande ruimte. In Moordrecht bestaat een behoefte aan vrijstaande woningen voor gezinnen. In dit segment is in Moordrecht slechts een beperkt aantal woningen beschikbaar. De woningen in het onderhavige bestemmingsplan behoren tot dat segment. Gezien de aanwezige behoefte bestaan op de desbetreffende kavels reeds opties voor het kopen van de te bouwen woningen. Daarnaast blijkt uit de Structuurvisie Zuidplas 2030 dat binnen de gemeente Zuidplas een afzetmogelijkheid van ongeveer 400 woningen per jaar bestaat. Hierin is zowel de eigen als de (boven)regionale opgave verwerkt. Uitgaande van de huidige voorraad aan woningbouwopgaven is het jaarlijkse aantal toereikend voor de marktvraag tot 2025. De focus voor woningbouw ligt hier op het bouwen binnen en aan de bestaande dorpen. De woonopgave in Moordrecht draagt nadrukkelijk bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in de dorpscentra. Het realiseren van de twee woningen past binnen de ambities voor Moordrecht die genoemd zijn in de structuurvisie. Gezien het voorgaande, kan worden aangenomen dat de woningbehoefte voor de op basis van het voorliggende bestemmingsplan te realiseren woningen is aangetoond en dat tevens voldaan is aan de vereiste van regionale afstemming.

Ad B. de kwaliteitskaart

De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. In deze gebieden streeft de provincie naar de instandhouding en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beter benutten en opwaarderen van de bestaande ruimte leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, externe veiligheid) en voldoende groen en water in de stad blijven belangrijk om de leefomgevingskwaliteit en het vestigingsklimaat op niveau te houden of te brengen.

Met de realisatie van de twee nieuwe woningen wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt. Het bestemmingsplan tracht zodoende tegemoet te komen aan de wens van de provincie om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen en waar mogelijk te versterken.

Ad C. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten, gekoppeld aan de aard en schaal van ontwikkelingen

De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:

  • Beschermingscategorie 1: gebieden met topkwaliteit (bv. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura2000 en cultuurhistorische kroonjuwelen). Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 2: gebieden met bijzondere kwaliteit (weidevogelgebieden buiten EHS, groene buffers, graslanden in Bollenstreek en openbare recreatiegebieden). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 3: overige gebieden.

Afhankelijk van de aard en de schaal van de ontwikkeling is er sprake van inpassing (gebiedseigen ontwikkeling, passend bij aard en schaal landschap), aanpassing (gebiedsvreemde ontwikkeling, met maatregelen passend te maken aan aard en schaal van het landschap) en transformatie (niet passend bij aard en schaal van het landschap). Voor ruimtelijke ontwikkelingen die (in eerste instantie) niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Doorwerking plangebied

In het voorliggende plangebied zijn geen bijzondere kwaliteiten aanwezig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woningen en tracht tegemoet te komen aan de wens van de provincie om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen en waar mogelijk te versterken. Er gelden vanuit het provinciaal beleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Zuidplas 2030

De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1.: uitsnede kaartbeeld structuurvisie Zuidplas 2030

De gemeente Zuidplas heeft voor wat betreft woningbouw de ambitie om voor eigen en nieuwe inwoners te bouwen. Dat bouwen dient primair te geschieden binnen en aan de bestaande dorpen. Op termijn zal woningbouw plaatsvinden in het middengebied van de Zuidplaspolder. Gezien de dorpse identiteit is een (sub)urbane benadering van de verstedelijkingsopgave in het hart van de gemeente niet gepast. Daarom ontwikkelt Zuidplas op termijn een vijfde dorp in het middengebied van de Zuidplaspolder.

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Dorp- of buurtschap' (zie afbeelding 2.1.). Zoals hiervoor reeds is aangegeven blijkt uit de Structuurvisie Zuidplas 2030 dat binnen de gemeente Zuidplas een afzetmogelijkheid van ongeveer 400 woningen per jaar bestaat. Hierin is zowel de eigen als de (boven)regionale opgave verwerkt. Uitgaande van de huidige voorraad aan woningbouwopgaven is het jaarlijkse aantal toereikend voor de marktvraag tot 2025. De focus voor woningbouw ligt hier op het bouwen binnen en aan de bestaande dorpen. De woonopgave in Moordrecht draagt nadrukkelijk bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in de dorpscentra.

Gelet op het voorgaande, kan worden aangenomen dat het realiseren van twee nieuwe woningen dat met het onderhavige bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, in overeenstemming is met de Structuurvisie Zuidplas.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Dit krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid en op 23 juli 2013 is een deel van de archeologische beleidskaart geëvalueerd. Aan de hand van de archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0006.jpg"

Afbeelding 3.1.: uitsnede archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart gemeente Zuidplas.

3.2.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0007.jpg"

Afbeelding 3.2.: uitsnede CHS Zuid-Holland.

3.2.3 Onderzoek

Op de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangetroffen (zie afbeelding 3.2.). Voor wat betreft archeologie heeft het plangebied de aanduiding 'Komafzettingen'. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart (zie afbeelding 3.1.) heeft het plangebied drie aanduidingen: een zeer hoge verwachtingswaarde, een hoge verwachtingswaarde en een lage archeologische verwachting.

Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2) (Archeologisch onderzoek aan de Tulpstraat 2 e.o. te Moordrecht, gemeente Zuidplas, Archeomedia, rapport A14-011-1, januari 2014). Daarbij is op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart vastgesteld dat voor het noordoostelijk deel van het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied is vastgesteld dat sprake is van een zeer hoge en hoge archeologische verwachtingswaarde.

Voor het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachtingswaarde is geen booronderzoek uitgevoerd. Er wordt vanuit gegaan dat bij het uitvoeren van het bouwplan op dit deel van het plangebied beoordeeld wordt of er een verstoring van archeologische waarde op zal treden. Aangezien er een lage verwachtingswaarde voor dit deel van het gebied geldt, lijkt de kans op archeologische waarde zeer beperkt.

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is gebleken dat de noodzaak voor archeologisch onderzoek pas bestaat indien sprake is van een te bebouwen oppervlak van 0,5 hectare of meer en de verstoring dieper reikt dan 30 centimeter. In het onderhavige geval is geen sprake van een te bebouwen oppervlakte van meer dan 0,5 hectare. Derhalve bestaat geen noodzaak tot het verrichten van archeologisch onderzoek. Gelet daarop is op de verbeelding geen dubbelbestemming “Waarde-Archeologie” opgenomen op grond waarvan archeologische waarden beschermd worden.

Voor het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde is een booronderzoek verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat als gevolg van de bouwplannen sprake zal zijn van een aantasting van de archeologische waarden in de grond. De resultaten van het onderzoek geven dan ook geen aanleiding tot aanpassing van de voorgenomen bouwplannen. Gelet hierop, is geen sprake meer van te beschermen archeologische waarden en zal geen dubbelbestemming op de verbeelding worden opgenomen ter bescherming van die waarden.

3.2.4 Conclusie ten aanzien van het plan

Ten aanzien van het aspect 'archeologie' bestaan geen belemmeringen voor het realiseren van de twee woningen. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.3 Bedrijven En Milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.3.1 Onderzoek

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een bedrijfsactiviteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven.

De nieuwe woningen zijn gelegen buiten de geurcirkel van de koek- en banketfabriek aan de Oostpolderweg en vormen derhalve geen belemmering voor de bedrijfsvoering van deze fabriek.

In de directe omgeving van het plangebied zijn aan de Oostpolderweg ook verschillende andere bedrijven gelegen. De bij het plangebied dichtstbij gelegen bedrijven oefenen bedrijfsactiviteiten uit die vallen onder milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze bedrijfsactiviteiten worden op een kortste afstand van ongeveer 80 meter van het plangebied uitgevoerd.

Op grotere afstand, te weten ongeveer 110 meter, worden bedrijfsactiviteiten uitgevoerd die vallen onder milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De nieuwe woningen zullen aansluitend aan de bestaande woonwijk gerealiseerd worden. Deze woonwijk kan getypeerd worden als een rustige woonwijk. In geval van een rustige woonwijk, dient tussen bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 en woningen een afstand van minimaal 30 meter bewaard te blijven. Voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 en woningen dient een afstand van minimaal 50 meter bewaard te blijven.

Nu de dichtstbij gelegen bedrijfsactiviteiten op grotere afstand dan de hiervoor genoemde afstanden worden uitgeoefend, vormt het aspect “Milieuzonering” geen belemmeringen voor de realisering van de nieuwe woningen.

3.3.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Het voorgaande betekent dat het aspect “Milieuzonering” niet leidt tot belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woningen.

3.4 Bodem

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

3.4.1 Onderzoek

Op basis van de gegevens van www.bodemloket.nlhttp://www.bodemloket.nl kan een globaal beeld worden verkregen van de bodemkwaliteit ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpTweeWonTulpMrd-Va01_0008.jpg"

Afbeelding 3.3.: uitsnede kaart Bodemloket

Zoals op afbeelding 3.3. is te zien, zijn bij het bodemloket voor het plangebied geen bodemonderzoeken bekend.

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3) (Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een locatie ten oosten van de Tulpstraat te Moordrecht (Oostpoldererf), Arnicon, rapport C14-010-O d.d. 7 maart 2014 ). Uit het bodemonderzoek blijkt dat de hypothese “onverdacht” voor bodemverontreiniging niet wordt bevestigd. Er zijn lichte verontreinigingen aangetroffen in de grond en het grondwater. De aangetoonde gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde woonbestemming.

Opgemerkt wordt nog dat aan hergebruik van licht verontreinigde grond beperkingen zijn verbonden. Wanneer grond van de locatie vrijkomt en elders wordt toegepast, dient in principe te worden gehandeld conform het Besluit Bodemkwaliteit. Indien grond vrijkomt, is de gemeente waar de grond wordt toegepast bevoegd gezag ten aanzien van de bestemming van de grond.

3.4.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Gezien het voorgaande, leidt het aspect “bodem” niet tot belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woningen.

3.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS). Deze circulaire kan worden beschouwd als voorloper van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen en is gewijzigd per 31 juli 2012. In 2015 treedt vermoedelijk het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev zijn de Basisnetten Weg, Spoor en Water als bijlage bij de cRNVGS opgenomen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.

Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

3.5.1 Onderzoek

Voor het nabijgelegen plangebied van het wijzigingsplan “Oostpolder Erf” is onderzoek verricht naar externe veiligheid. Uit dat onderzoek is gebleken dat binnen of in de directe nabijheid van het plangebied van “Oostpolder Erf” geen (spoor)wegen, vaarwegen, inrichtingen of buisleidingen liggen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing aldaar. Gelet op de in dit onderzoek genoemde afstanden kan ook niet worden aangenomen dat het aspect “externe veiligheid” voor belemmeringen zorgt ten aanzien van het realiseren van de nieuwe woningen in het onderhavige plangebied. Een en ander wordt bevestigd door de risicokaart waaruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.

3.5.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Het voorgaande betekent dat het aspect “Externe veiligheid” niet leidt tot belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woningen.

3.6 Flora En Fauna

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd.

De Ffw gaat uit van het “nee, tenzij”-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat “voldoende zorg” in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

Het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) heeft in 1990 de EHS geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.

Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats middels de Natuurbeschermingswet. Daaronder vallen de volgende typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.

3.6.1 Onderzoek

Voor het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 1) (NWC, Flora- en faunaonderzoek in het kader van de bouw van twee woningen op een kavel tussen de Tulpstraat en de weg Oosteinde in Moordrecht, nr. W901/ P14-078, september 2014). Hieruit volgende volgende verplichtingen en aanbevelingen.

Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen en/of belangrijke vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Het plangebied kan wel gebruikt worden als foerageergebied, maar in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Om deze reden bestaan er vanuit de Ffw geen verplichtingen ten aanzien van vleermuizen. Aanvullend onderzoek of een ontheffing zijn niet nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Er zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vogels aangetroffen die jaarrond beschermd zijn. Deze worden ook niet verwacht. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Ffw en is aanvullend onderzoek of een ontheffing niet nodig.

Eventueel te kappen bomen dienen wel buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli) gekapt/verwijderd te worden om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden of er broedgevallen binnen het plangebied aanwezig zijn. De bomen/struiken waarin broedgevallen zijn vastgesteld, kunnen pas gekapt/verwijderd worden wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.

Reptielen

Aanwezigheid van de Ringslang binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden. Daarom bestaan er geen belemmeringen vanuit de Ffw en zijn aanvullende maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Amfibieën

Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de strikt beschermde Rugstreeppad. Aanwezigheid van deze soort kan daarom uitgesloten worden. De Gewone pad en de Bruine kikker die beide binnen het plangebied aangetroffen zijn, worden vermeld in tabel 1 van de Ffw (bijlage 1), waardoor voor deze soorten een vrijstelling geldt. Aanvullende maatregelen of een ontheffing in het kader van de Ffw zijn, ten aanzien van deze soortgroep, niet nodig.

Vissen

De vissoorten die tijdens het veldbezoek aangetroffen zijn in de watergangen binnen het plangebied, worden niet beschermd door de Ffw. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van vissen, geen verplichtingen vanuit deze wet en zijn aanvullende maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Ongewervelden

De strikt beschermde Platte schijfhoren is aanwezig in één van de watergangen binnen het plangebied. Deze soort wordt vermeld in tabel 3, Bijlage IV van de Ffw (bijlage 1), waardoor ook zijn leefgebied beschermd is. Omdat de watergang waarin de slak zich bevindt, echter niet aangetast wordt als gevolg van de voorgenomen plannen, is er geen sprake van nadelige effecten op de soort en zijn leefgebied en zijn maatregelen of een ontheffing niet nodig.

De overige slakkensoorten die gevonden zijn, worden niet beschermd door de Ffw. Ten aanzien van deze soorten bestaan daarom geen verplichtingen.

Vaatplanten

Er zijn geen strikt beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het plangebied. Ook beschikt het plangebied niet over geschikt biotoop voor dergelijke plantensoorten, waardoor aanwezigheid uitgesloten kan worden. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Ffw ten aanzien van vaatplanten.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in de buurt van een Natura 2000-gebied of ander natuurgebied dat onder bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt. Om deze reden is het uitvoeren van een zogenaamde habitattoets niet nodig.

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van de EHS, waardoor toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent de EHS niet nodig is: als gevolg van de voorgenomen plannen gaat geen oppervlakte aan EHS-gebied verloren.

Tot slot zijn er geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied aanwezig en ligt het plangebied niet in of in de buurt van provinciaal belangrijk weidevogelgebied. Het provinciaal beleid is hierdoor niet belemmerend voor het initiatief.

Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht die in artikel 2 van de Ffw voorgeschreven wordt. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Dit kan bijvoorbeeld door een egel (Erinaceus europaeus) die zich op het werkterrein bevindt te verplaatsen voordat gestart wordt met de werkzaamheden. Hiervoor is eerst een inspectie van het werkterrein nodig.

3.6.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Ten aanzien van het aspect "Flora en fauna" bestaan geen belemmeringen voor het realiseren van de twee woningen.

3.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Woningen worden beschouwd als geluidsgevoelige objecten. Derhalve dient in beginsel inzicht gegeven te worden in de akoestische effecten. Dit inzicht is niet nodig langs 30 km/uur-wegen en woonerven. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden gerealiseerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan.

3.7.1 Onderzoek

Door KuiperCompagnons BV is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 4) (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan 'Twee woningen Tulpstraat', KuiperCompagnons BV, nr. 830.302.00, 22 juni 2015).

Met het bestemmingsplan ‘Twee woningen Tulpstraat’ wordt de realisatie van twee woningen op het perceel C3450 mogelijk gemaakt. De nieuwe woningen zijn gelegen in de onderzoekszone van zowel de Schielandse Hoge Zeedijk Oost en de Oostpolderweg, waardoor een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai vanuit de Wgh verplicht is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in dit onderzoek de 30 km/uur-wegen Oosteinde en Tulpstraat meegenomen.

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeurswaarde niet wordt overschreden door het verkeer op de Schielandse Hoge Zeedijk Oost en op de Oostpolderweg. Het vaststellen van een hogere waarde als gevolg van het verkeer op deze wegen is zodoende niet aan de orde.

De maximaal berekende geluidbelasting als gevolg van de 30 km/uur-wegen is ruim lager dan de voor gezoneerde wegen geldende voorkeurswaarde. Om die reden leidt het verkeer op deze wegen niet tot belemmeringen voor de realisatie van de twee woningen.

3.7.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Het voorgaande betekent dat het aspect “Geluid” niet leidt tot belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woningen.

3.8 Kabels En Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied die een regeling behoeven in het bestemmingsplan. Ook voor het overige zijn er geen belemmeringen die een planologische regeling en/of onderbouwing behoeven.

3.9 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling wordt aangemerkt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit worden niet overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

3.9.1 Onderzoek

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is de realisatie van twee woningen achter de bestaande woning aan het Oosteinde 53 aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

3.9.2 Conclusie ten aanzien van het plan

Het voorgaande betekent dat het aspect “luchtkwaliteit” niet leidt tot belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woningen.

3.10 M.e.r.

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Tevens is gekeken of het plan kan leiden tot significante effecten op Natura 2000-gebieden. Dit is niet het geval. Op het bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een m.e.r., m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

3.11 Water

3.11.1 Waterschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 is ook van belang voor ontwikkelingen. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het Waterbeheerplan staat beschreven hoe het HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemend oppervlak aan verharding. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het HHSK vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap zijn taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

3.11.2 Onderzoek

Ontwikkeling

In het plangebied wordt de realisatie van twee woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied is in de huidige situatie bebouwd met opstallen (oppervlakte van 110 m2). Tevens wordt een ontsluiting gerealiseerd richting de Tulpstraat. Voor deze ontsluiting is een functieaanduiding opgenomen, de exacte maatvoering van deze ontsluiting is nog niet bekend. Aan de zuidwest- en noordoostzijde van het plangebied is oppervlaktewater in de vorm van watergangen aanwezig. Deze watergangen zijn in het vigerende bestemmingsplan niet bestemd als water.

Watersysteem

Het plangebied is gelegen in de Oostpolder waarvoor in januari 2013 een peilbesluit is vastgesteld. In het peilgebied GPG 120 waarin het plangebied is gelegen wordt een vastpeil gehanteerd van -2,57 meter NAP. De marge waarmee het peil mag fluctueren is -10 cm. De gemiddelde drooglegging van het peilgebied bedraagt 0,32 m. Wateraanvoer vindt plaats vanuit de Ringvaart, de afvoer naar het Gouwekanaal.

Het Hoogheemraadschap adviseert om drooglegging aan het houden voor woningen van 1,30 meter en wegen van 1,00 meter boven het hoogste peil.

Indien er sprake is van een toename van meer dan 500 m2 verhard oppervlak moet er aanvullend waterberging worden gerealiseerd binnen het zelfde peilgebied. Het percentage van de aanvullende waterberging ligt in dit gebied rond de 15% van de toename verhard oppervlak.

Veiligheid

Ten oosten van het plangebied is de Hollandsche IJssel gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering.

Wateroverlast oppervlaktewater

Voor ontwikkelingen die een toename van de verharding betekenen van minder dan 500 m2 worden geen waterbergingseisen gesteld. In het kader van dit bestemmingsplan zijn twee bouwvlakken opgenomen met een gezamenlijk oppervlak van 441 m2. Gelet op de bestaande opstallen met een oppervlakte van 110 m2 en de toegestane netto toename van 500 m2 aan verharding is 610 m2 aan verharding toegestaan.

Het aanbrengen van verhardoppervlak tot 610 m2 is in dit geval vergunning vrij. Indien er meer dan 610m2 verharding wordt aanbracht geldt er een vergunningplicht.

Voor het uitvoeren van werken in en nabij een waterstaatswerk moet een melding of een vergunningaanvraag worden ingediend.

Rioolwater

Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien dit niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.

Beheer en onderhoud

Binnen het plan zijn geen hoofdwatergangen aanwezig.

Overige watergangen worden onderhouden door de aangrenzend perceel eigenaar, tenzij anders geregeld.

3.11.3 Conclusie

Met het Hoogheemraadschap zijn afspraken gemaakt over de voorgenomen ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat per saldo een toename van het wateroppervlak ontstaat.

Ten aanzien van het aspect "Water" bestaan geen belemmeringen voor het realiseren van de twee woningen.

3.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.

Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC-- - berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC-- - berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is per 1 januari 2015 aangescherpt naar 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).

Voor de geplande woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken (zie paragraaf 4.4. van deze toelichting).

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers-bindende werking.

4.2 Wijze Van Bestemmen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aangesloten bij de systematiek van het voor die locatie voorheen vigerende en op de aangrenzende gronden vigerende bestemmingsplan “Moordrecht Buiten”.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de realisering van twee woningen en een ontsluitingsweg mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is gedetailleerd van aard, met bouwvlakken voor de woningen en een aanduiding voor de te realiseren ontsluitingsweg en bezoekersparkeerplaatsen. De opgenomen bestemmingen zijn 'eindbestemmingen', wat betekent dat er op grond van deze bestemmingen een directe bouwtitel geldt.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Het plan is opgesteld op basis van de digitaliserings- en standaardiseringsvereisten, versie 2012 (IMRO en SVBP 2012, inclusief de wijzigingen van december 2013). Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

4.3 Inleidende Regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

4.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk is de in dit plan voorkomende bestemming "Wonen" geregeld. In dit artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het plangebied betreft uitsluitend (een gedeelte van) het perceel C 3450. Binnen de woonbestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen die circa 4 meter uit de waterkant liggen. Dit water ligt overigens deels binnen het plangebied en heeft, gelet op de systematiek van het omliggende bestemmingsplan “Moordrecht Buiten” een woonbestemming gekregen. Het oostelijk gelegen bouwvlak ligt voorts 19 meter uit de oostelijke perceelgrens/bestemmingsgrens en het westelijk gelegen bouwvlak ligt voorts 26 meter uit de westelijke perceelgrens/bestemmingsgrens. Tevens is in de regels opgenomen dat, indien de ontsluitingsweg is gerealiseerd, een afstand van 5 meter van het meest westelijk gelegen gebouw tot deze weg bewaard dient te blijven. Per bouwvlak is één woning (1 bouwlaag met kap) met erfbebouwing mogelijk. Erfbebouwing mag ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. De woning mag een inhoud hebben van maximaal 1.000 m3 (inclusief bijbehorende bouwwerken zoals aan/uit- en bijgebouwen), een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. De dakhelling dient minimaal 50° en maximaal 60° te bedragen. Bij elke woning dienen minimaal 2 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden op het eigen terrein.

Ten behoeve van het aanleggen van de ontsluitingsweg van de in het plangebied opgenomen woonpercelen, is een aanduiding voor een ontsluitingsweg opgenomen. De aanduiding is ruim op de verbeelding opgenomen, aangezien nog niet vastligt waar de ontsluitingsweg exact aangelegd gaat worden. De ontsluitingsweg dient in ieder geval aan te sluiten op de Tulpstraat. Omdat het niet mogelijk is om de voor de twee nieuwe woningen vereiste bezoekersparkeerplaatsen te realiseren in het bestaande openbaar gebied is in de regels opgenomen dat binnen de aanduiding “ontsluiting” in ieder geval twee bezoekersparkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden en in stand moeten blijven.

4.5 Algemene Regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het gaat om de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden gegeven.

Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels zijn enkele algemene wijzigingsbevoegdheden gegeven, zoals het afwijken van bestemmingsgrenzen met maximaal 3 meter en een andere bedrijfscategorie. Daarbij zijn ook diverse toetsingscriteria genoemd.

Algemene procedureregels

Dit artikel schrijft voor welke procedure moet worden gevolgd bij afwijkings-, wijzigings- en nadere eisen-procedures.

Overige regels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen ten behoeve van het realiseren van ondergrondse bouwwerken en werken. Verder legt dit artikel vast dat met de wettelijke regelingen waarnaar in het plan wordt verwezen, wordt bedoeld: de wettelijke regelingen zoals deze gelden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Overgangs- En Slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

5.1.1 Exploitatieplan en kostenverhaal

Bij het opstellen van een bestemmingsplan of aanverwant ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer van het realiseren van de woningen is een anterieure overeenkomst afgesloten. Eventuele kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Het kostenverhaal is derhalve anderszins verzekerd.

Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Voorbereidingsfase

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd. Deze vooraankondiging is op 2 juli 2014 gepubliceerd in Hart van Holland.

Overleg

Conform artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de wettelijke overlegpartners. In dit kader is het ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse instanties. Van de ontvangen overlegreacties is verslag gedaan in de Nota van beantwoording Zienswijzen en Wijziging, die als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.

5.2.2 Ontwerpfase

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet worden geplaatst in de Staatscourant en in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen en is tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar maken. Van de ontvangen zienswijzen en overlegreacties is verslag gedaan in de Nota van beantwoording Zienswijzen en Wijziging, die als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn er wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Deze wijzigingen staan beschreven in genoemde Nota.

5.2.3 Vaststellingsfase

Na de terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen de genoemde besluiten staat, voor belanghebbenden, beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking en kunnen vergunningen worden afgegeven.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Flora- En Faunaonderzoek In Het Kader Van De Bouw Van Twee Woningen Op Een Kavel Tussen De Tulpstraat En De Weg Oosteinde In Moordrecht, Nwc, September 2014

Bijlage 1 Flora- en faunaonderzoek in het kader van de bouw van twee woningen op een kavel tussen de Tulpstraat en de weg Oosteinde in Moordrecht, NWC, september 2014

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Aan De Tulpstraat 2 E.o. Te Moordrecht, Gemeente Zuidplas, Archeomedia, Rapport A14-011-1, Januari 2014

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek aan de Tulpstraat 2 e.o. te Moordrecht, gemeente Zuidplas, Archeomedia, rapport A14-011-1, januari 2014

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Ter Plaatse Van Een Locatie Ten Oosten Van De Tulpstraat Te Moordrecht (Oostpoldererf), Arnicon, Rapport C14-010-o, 7 Maart 2014

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een locatie ten oosten van de Tulpstraat te Moordrecht (Oostpoldererf), Arnicon, rapport C14-010-O, 7 maart 2014

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Bestemmingsplan 'Twee Woningen Tulpstraat', Kuipercompagnons Bv, 22 Juni 2015

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan 'Twee woningen Tulpstraat', KuiperCompagnons BV, 22 juni 2015

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen En Wijziging Bestemmingsplan Twee Woningen Tulpstraat

Bijlage 5 Nota van Zienswijzen en Wijziging Bestemmingsplan Twee woningen Tulpstraat