West Ringdijk naast 41
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 16-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan West Ringdijk naast 41 met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpWestRingd41Mrd-Va01 van de gemeente Zuidplas.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan 'West Ringdijk naast 41'.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.8 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.9 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.10 achtergevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen.
1.11 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), zolder en vliering.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen.
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen en gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.24 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.25 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
1.26 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.
1.28 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,25 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- e. indien in of aan een dijklichaam wordt gebouwd: daar waar de voordeur gelegen is het gemiddelde tussen de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw en de wegkruin van de voorliggende weg.
1.29 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30 voorgevel:
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.31 voorgevelbouwgrens:
de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.32 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.33 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf tot gezamenlijk maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. bijbehorende bouwwerken;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. fiets- en voetpaden en in- en uitritten;
- g. water;
- h. kunstwerken;
- i. objecten van beeldende kunst.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- b. horeca;
- c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel die verbonden is met en ondergeschikt aan aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf;
- d. seksinrichtingen;
- e. zelfstandige 'niet-woon-functie', waarbij de functie wonen niet meer aanwezig is.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
8.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken maximaal 3,5 m onder peil bedraagt, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden.
8.3 Afwijking ondergrondse bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
8.4 Zwembaden
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:
- a. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- b. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken in acht wordt genomen;
- c. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- d. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- e. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
- f. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. risicovolle inrichtingen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Algemene parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'West Ringdijk naast 41' van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om op het stuk grond tussen de percelen West Ringdijk 41 (zuidwestkant) en West Ringdijk 40 (noordoostkant) te Moordrecht een woning te realiseren. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk. Voor een directe bouwtitel is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft het perceel naast West Ringdijk 41 te Moordrecht. Deze locatie ligt aan de zuidwestzijde van Moordrecht, grenzend aan het landelijk gebied en de ringvaart van de Zuidplaspolder. De plangrens komt overeen met de begrenzing van het perceel. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Earth)
1.3 Planologische Regeling
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Moordrecht West' van kracht, vastgesteld op 16 mei 2006. De projectlocatie heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'recreatieve doeleinden volkstuinen' en 'groenvoorzieningen'. Daarnaast ligt het perceel gedeeltelijk binnen de waterkering van de Ringvaart. Dit is aangegeven met de dubbelbestemming 'primair waterstaatsdoeleinden'. Binnen de bestemming 'recreatieve doeleinden volkstuinen' mag per volkstuin met een oppervlak van minimaal 100 m2 een bergruimte van 6 m2 worden gebouwd alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming 'groenvoorzieningen' zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Het bouwen van een woning is binnen de geldende bestemmingen niet mogelijk. Een uitsnede van de bestemmingsplankaart voor het plangebied is opgenomen als figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Moordrecht West'
1.4 Leeswijzer
De toelichting van bestemmingsplan 'West Ringdijk 41' is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie.
- Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid.
- In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
- Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling.
- Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De kern Moordrecht wordt doorsneden door de Ringvaart van de Zuidplaspolder. Het gebied ten zuiden van de ringvaart wordt ook wel het 'oude land' genoemd. Dit was het land tussen de IJssel en de Zuidplas. Tussen 1825 en 1840 is de Zuidplas droog gelegd. De gronden ten noorden van de Ringvaart (in Moordrecht) worden dan ook wel 'het nieuwe land' genoemd. Van oudsher is in dit deel van Moordrecht gevarieerde woon- en bedrijfsbebouwing aanwezig. De West Ringdijk en de direct daar aan grenzende Ringvaart vormt de zuidelijke grens van het plangebied.
Direct ten noorden van het plangebied ligt de Vierde Tochtweg. Deze weg vormt de harde grens tussen de bebouwde kom en het landelijk gebied. De zone tussen de Ringvaart en de Vierde Tochtweg/het landelijk gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van vrijstaande woningen en (voormalige) agrarische bebouwing. De gebouwen hebben over het algemeen één of twee bouwlagen en zijn afgedekt met een kap waarbij de nokrichting overwegend parallel aan de Ringvaart ligt.
Het plangebied is tot voor kort in gebruik geweest voor volkstuinen. In de huidige situatie ligt de locatie braak (zie figuur 2.1). Aan de overzijde van de West Ringdijk liggen enkele woonschepen.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
2.2 Nieuwe Situatie
Inrichtingsplan
De eigenaar van het perceel wenst het kavel van een bouwtitel te voorzien. Voor het bepalen van de inrichting is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan (zie bijlage 1) houdt rekening met de waterkering (geen bebouwing binnen de waterkering) en de oriëntatie van de bestaande woningen en woonschepen op de naastgelegen percelen.
Figuur 2.2 Uitsnede inrichtingsplan
De uitgangspunten van het inrichtingsplan zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan en op de verbeelding. De locatie van het hoofdgebouw is vastgelegd met een bouwvlak. Aan de voorzijde is dezelfde rooilijn aangehouden als de rooilijn op de naastgelegen percelen aan de westzijde. De afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens bedraagt aan alle zijden ten minste 8 meter zodat de invloed van de beoogde woning op de omliggende percelen tot een minimum wordt beperkt.
Op basis van de verbeelding geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. Daarmee is een woonhuis van twee bouwlagen met een kap mogelijk. Door gebruik te maken van het hoogteverschil op het terrein biedt de tweede bouwlaag zicht over de dijk. Vanwege de maximale bouwhoogte van 9 meter en de minimale afstand van 18 meter tot de achtergelegen woning op het perceel Vierde Tochtweg 17 zal deze woning geen schaduwhinder ondervinden. De nieuwe bebouwing heeft dan ook geen negatief effect op de op dit adres aanwezige zonnepanelen.
Op het perceel is voldoende ruimte voor minimaal drie parkeerplaatsen op eigen terrein.
Landschappelijke inpassing
Het ontwerp voegt zich zorgvuldig in de omgeving door gebruik te maken van de langgerekte vorm van het terrein, met een lang front grenzend aan het open polder landschap. De doorzichten vanaf de dijk blijven behouden, gezien er voldoende afstand wordt gehouden van het bouwvlak tot de omliggende woningen. Vanwege de hogere ligging van de dijk ten opzichte van het perceel, zal een eventuele erfafscheiding (zowel voor- als achterzijde) dit doorzicht evenmin verhinderen. Het niveauverschil bedraagt namelijk circa 3 meter. Het groene karakter aan de binnenzijde van de dijk blijft behouden, gezien de ruime voortuin van 10 meter diep en parkeren dat achter de voorgevelrooilijn wordt voorzien.
Het bouwvlak en de hoogtematen lenen zich voor een langskap met een flauwe helling (tot circa 30 graden), overeenkomstig de woningen op naastgelegen percelen. Met architectonische middelen wordt een landelijk karakter en schaal nagestreefd: horizontale geleding van de gevel, horizontale gevelopeningen en lijsten, lage dakgoten en grote kappen. Door het toepassen van traditionele materialen wordt het landschappelijk karakter benadrukt: donkere baksteen, hout, grijze of rode dakpannen (geen geglazuurde pannen).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/ Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Toetsing
De realisatie van een bouwtitel binnen het plangebied raakt geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toetsing
Op basis van jurisprudentie wordt de realisatie van één woning niet gezien als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een verdere toets aan de rijksladder is dan ook niet noodzakelijk. In paragraaf 3.2 wordt beperkt getoetst aan de provinciale ladder.
3.2 Provinciaal Beleid
Visie ruimte en mobiliteit (2014, actualisering 2016)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Vergroten van de agglomeratiekracht
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken van de ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'Droogmakerijenlandschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'Veencomplex' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied binnen 'steden en dorpen' en 'stads- en dorpsranden' in de Laag van de stedelijke occupatie (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland
Binnen 'steden en dorpen' wordt aan de volgende relevante richtpunten getoetst:
- ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
- ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
- een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
Binnen 'stads- en dorpsranden' wordt aan het volgende richtpunt getoetst:
- ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft het bouwen van één woning. De bouw van één woning wordt niet als (stedelijke) ontwikkeling aangemerkt. De woning is stedenbouwkundig inpasbaar door rekening te houden met de bouwstijl in de directe omgeving. Om de woning een landschappelijke uitstraling te geven, wordt qua architectuur, kleur, stijl en materiaalgebruik aangesloten bij naastgelegen woningen.
De ontwikkeling sluit aan bij de contactkwaliteit binnen de stads- en dorpsrand. Het plangebied ligt tussen bebouwd gebied en landelijk gebied en ligt aan een dijk die een structuur vormt tussen het landelijk en het stedelijk gebied.
Op basis van de kwaliteitskaart staat de beoogde ontwikkeling een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.
Verordening Ruimte 2014 (actualisering 2016)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die:
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is;
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
- die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.
Toetsing
De ontwikkeling van één woning is geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan worden solitaire woningen niet regionaal afgestemd. Desalniettemin vormt de ladder wel een bruikbaar instrument ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming blijkt dat er in de regio Midden-Holland behoefte is aan 11.500 woningen tot 2030. In Zuidplas wordt uitgegaan van een behoefte van circa 1.570 woningen. Ook in de kern Moordrecht is sprake van een woonbehoefte (zie paragraaf 3.3). Dit plan sluit hierop aan door de bouw van een woning mogelijk te maken binnen het bestaande stads- en dorpsgebied.
Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Zoals eerder beschreven zijn de richtlijnen van de kwaliteitskaart niet in het geding en is de locatie niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). De ontwikkeling past in het ruimtelijke beeld langs de West Ringdijk, mede vanwege de ligging in de dorpsrand. Zowel de doorzichten vanaf de dijk als het groene karakter aan de binnenzijde van de dijk blijven behouden door de gekozen positie van het bouwvlak en de afstanden tot de omliggende woningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling niet in de weg staat.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Woonvisie Zuidplas
Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: 'Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas'. Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt. Leidraad in de woonvisie is de variant 'autonoom +', waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd.
Toetsing
De toevoeging van één woning op de locatie naast het perceel West Ringdijk 41 past binnen de woonvisie. De woning wordt binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gerealiseerd en draagt daarmee bij aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Moordrecht. Daarnaast is de woning inpasbaar in het bebouwingslint langs de West Ringdijk. Zowel stedenbouwkundig als qua bouwstijl wordt rekening gehouden met de directe omgeving.
Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
Figuur 3.2 Uitsnede Structuurvisie Zuidplas 2030
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Dorp of buurtschap'. De dorpen worden beschreven als levendige woongemeenschappen, waar vandaan het buitengebied goed bereikbaar is. Moordrecht kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie en rijk verenigingsleven.
Zuidplas is ook in de komende decennia een groeigemeente, een ambitie die voortkomt uit zowel de eigen als de (boven)regionale behoefte. Binnen de dorpen is er sprake van een bevolking die verandert, dit vraagt om passende woonvormen als onder andere nultredenwoningen. Bij de bouw van nieuwe woningen voor de (boven)regionale behoefte richt de gemeente zich vooral op de jongere en oudere gezinnen die in dit deel van de Randstad werkzaam zijn.
Bij dorpsuitbreidingen is het belangrijk om de sociale cohesie en de kleinschaligheid van het dorp te behouden, hierbij dient rekening gehouden te worden met woningbouw. Daarnaast ziet de gemeente woningbouw als een van de bouwstenen voor het in stand houden van het voorzieningenniveau. In dit kader doet de gemeente een beroep op de samenwerking tussen de creativiteit van ondernemers en (vrijwilligers)organisaties.
Toetsing
Het plangebied ligt in de structuurvisie binnen het gebied dat is aangeduid als 'Dorp of buurtschap'. De focus van de woningbouwopgave voor de gemeente Zuidplas (circa 400 woningen per jaar) ligt op het bouwen binnen en aan de bestaande dorpen. Nieuwbouw aan de rand van het dorp is één van de opties in de structuurvisie. De woningbouwopgave in Moordrecht draagt nadrukkelijk bij aan het levendig houden en het op peil houden van het voorzieningenniveau van het dorp. Hiermee past de planontwikkeling binnen de structuurvisie van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijke beleidsnota Archeologie
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. De gemeente Zuidplas beschikt in dit kader over een vastgestelde archeologische beleidsnota met daarbij een Archeologische beleidsadvieskaart. Deze nota en kaart dienen als basis voor de archeologische dubbelbestemmingen die in de diverse bestemmingsplannen in de gemeente Zuidplas zijn opgenomen.
Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge en deels zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Daarbij hoort een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m² en 30 cm onder het maaiveld (hoog) respectievelijk 50 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld (zeer hoge verwachting).
Figuur 4.1 Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart (plangebied is groen omlijnd)
De archeologische verwachtingswaarden zijn vastgelegd in een tweetal dubbelbestemmingen. Uiterlijk bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (bouwen) dient te worden aangetoond dat het aspect archeologie geen belemmering vormt.
Conclusie
De archeologische verwachtingswaarden zijn geborgd met dubbelbestemmingen. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ten aanzien van dit onderdeel voldoende gewaarborgd.
4.2 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2. Uit het vooronderzoek en de veldwerkzaamheden blijkt het volgende:
- Er zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Wel zijn er op de noordoostelijke grens van de onderzoekslocatie asbestverdachte golfplaten aangetroffen. Deze zijn nog intact, waardoor er geen asbestverontreiniging op de locatie verwacht wordt.
- De bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood en/of zink. Er zijn in de bovengrond geen verontreinigingen met OCB geconstateerd. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en nikkel.
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium en kwik.
Conclusie
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor het wijzigen van de bestemming. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Daarnaast wordt geadviseerd de asbestverdachte golfplaten conform de geldende wet- en regelgeving te verwijderen en af te voeren naar een erkende verwerker.
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke ontwikkeling. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK), verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van het opstellen van de inrichtingsschets is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap vanwege de ligging nabij een waterkering. Daarnaast heeft de initiatiefnemer het hoogheemraadschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 16 juni 2017.
Beleid en normstelling
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied betreft een perceel met de bestemmingen 'recreatieve doeleinden volkstuinen', 'groenvoorzieningen' en 'primair waterstaatsdoeleinden'.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veraarde bovengrond op diep veen en klei op veen. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0.40 m-mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0.50 m-mv en 0.80 m-mv is gelegen. De maaiveld hoogte ter plaatse bedraagt circa -4.19 m-NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ten noorden van het plangebied is een sloot gelegen welke niet is opgenomen in de legger van het Hoogheemraadschap. Ten zuiden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen welke in de legger staat vermeld als een boezemwatergang de Ringvaart zuidplaspolder (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2 Uitsnede legger HHSK (plangebied paars omlijnd)
Veiligheid en waterkeringen
Zoals in figuur 4.3 is weergegeven, ligt het plangebied binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.
Figuur 4.3 Kern- en beschermingszone kering HHSK (plangebied paars omlijnd)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het riool.
Toekomstige situatie
Algemeen
Met het bestemmingsplan wordt een bouwvlak voor de realisatie van een woning mogelijk gemaakt en een aan-/ontsluiting op de dijk.
Waterkwantiteit
Het bouwvlak heeft een oppervlak van circa 100 m2. Uitgaande van het feit dat de tuin voor maximaal vijftig procent wordt verhard, zal het verhard oppervlak niet meer bedragen dan 500 m2 waardoor watercompensatie niet noodzakelijk is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een kering. In overleg met het hoogheemraadschap is de realiseren van de woning mogelijk mits deze buiten het profiel van vrije ruimte wordt gebouwd. Het bouwvlak ligt buiten dit profiel.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
Voor waterkeringen (kernzone) geldt een zogenaamde dubbelbestemming. Deze heeft de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het verhard oppervlak zal niet meer bedragen dan 500 m2 zodat watercompensatie niet noodzakelijk is. Omdat het plangebied is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de kering, moet de woning buiten het profiel van vrije ruimte worden gebouwd en moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in deze ruimtelijke onderbouwing gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de afwezigheid van bedrijvigheid in de directe omgeving kan het plangebied getypeerd worden als rustig buitengebied.
Ten zuidoosten van het plangebied is visserijonderzoeksbedrijf Kalkman gevestigd (West Ringdijk 42A). Dit bedrijf, gespecialiseerd in visstandbeheer, afvissing en pootvis, is een categorie 3.1 bedrijf (SBI-2008 0312). De bijbehorende richtafstand bedraagt 50 meter voor de aspecten geluid en geur. Het plangebied ligt op circa 80 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijvigheid niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Westeinde, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (zie tabel 4.2). Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tabel 4.2 Grenswaarden en gemeten concentraties (2015) maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Concentraties 2015 | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 21.2 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | 24-uurgemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 18.7 µg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | 6,7 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ | 11.4 µg/m³ |
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Ecologie
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Circa 7 kilometer ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Broekvelden Vettenbroek & Polder Stein' (zie figuur 4.4). Ten zuiden, op een afstand van circa 340 meter, ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied (zie figuur 4.5).
Figuur 4.4 Plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)
Figuur 4.5 Plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNN (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Gezien de afstand tot natuurgebieden in de omgeving en de geringe ontwikkeling van één woning, kunnen effecten op beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Om de huidige ecologische waarden te kunnen bepalen is er een quickscan ecologie uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Op basis van het veldbezoek op 1 mei 2018 worden de volgende conclusies getrokken.
- In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).
- Het voorkomen van en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.
- Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland.
- Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
- Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied, gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. De plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.7 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden beschermd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart (zie figuur 4.6) blijkt dat ten westen van het plangebied een hogedrukaardgasleiding van Gasunie Transport Services B.V. aanwezig is. De PR 10-6 risicocontour van de gasleiding ligt op de leiding en de effectafstand bedraagt 580 meter (48 inch; 80 bar). Het plangebied ligt op 400 meter van de voorgenoemde leiding en is dan ook buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied gelegen.
Figuur 4.6 Uitsnede professionele risicokaart
Ten noordwesten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoortraject 30AK.2. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie A, B2, C3, D3 en D4. Het invloedsgebied bedraagt 4.000 meter. De stofcategorie D4 is hier maatgevend. Het plangebied ligt op meer dan 1.600 meter en ligt dan ook in het invloedsgebied.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de gasleiding en het spoortraject dient op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 4.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Afhankelijk van de bron wordt het plangebied in oostelijke richting ontsloten door de West Ringdijk die aansluit op de Middelweg die vervolgens in het noorden aansluit op de A20. Deze route kan worden gebruikt als vluchtroute indien een calamiteit ten aanzien van de gasleiding ontstaat. Ten aanzien van een calamiteit met toxische stoffen over het spoor vormt schuilen in de woning de beste vorm van zelfredding. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het bestemmingsplan maakt geen functie mogelijk voor minder zelfredzame personen. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' worden gehanteerd waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek en conclusie
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Rho adviseurs voor leefruimte en is opgenomen in bijlage 5. De te realiseren woning ligt niet binnen de zone van wettelijk gezoneerde wegen. Er is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek uitgevoerd naar de akoestische situatie als gevolg van het wegverkeer op de niet gezoneerde West Ringdijk. Binnen dit onderzoek is een maximale geluidbelasting berekend van 36 dB. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er is zodoende sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.10 Vormvrije-mer
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze procedure bepaalt dat voor de ontwerp-bestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
- de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 6). Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
Wonen
Het voor 'Wonen' aangewezen perceel is bestemd voor wonen. Ter plaatse van deze bestemming zijn ook aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m² toegestaan.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.
Waarde - Archeologie 1 en 2
De voor 'Waarde - Archeologie 1 en 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In deze regels is een beperking opgenomen voor het bouwen van bouwwerken met een bepaalde oppervlakte en benodigde diepte voor graafwerkzaamheden. Zie ook paragraaf 4.1.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan het perceel vanwege de ligging binnen de beschermingszone van de waterkering. Ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
5.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Daarnaast is een regeling opgenomen over ondergrondse bouwwerken.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald dat een gebruik van de gronden dat in strijd is met het bepaalde in de bestemmingsregels niet is toegestaan, tenzij dit een doelmatig gebruik van de gronden in de weg staat.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.
Algemene wijzigingsregels
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van toepassingverklaring van een wettelijke regeling in de regels is opgenomen. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten, dan bestaat het risico dat de ABRS een eventueel vaststellingsbesluit van de raad alsnog vernietigt.
Parkeerregeling
In het vigerende bestemmingsplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Bro (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Communicatie met omwonenden
De initiatiefnemer heeft de bewoners in de directe omgeving van het plangebied ieder afzonderlijk geïnformeerd over de beoogde bestemmingswijziging en de intentie van het bouwen van een woning. Aandachtspunten die naar voren zijn gekomen tijdens dit overleg betreffen:
- groenbehoud aan de binnenzijde van de dijk;
- tegenhouden van zonlicht door de beoogde woning, met name ten koste van licht op de zonnepanelen van de achtergelegen woning op het perceel Vierde Tochtweg 17;
- problemen met parkeren op de dijk.
In voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met bovenstaande aandachtspunten. De woning wordt gerealiseerd binnen het bestaande stads- en dorpsgebied zoals aangeven in zowel provinciaal beleid (Visie ruimte en mobiliteit) als gemeentelijk beleid (Structuurvisie Zuidplas 2030). Bij het positioneren van het bouwvlak is zoveel mogelijk rekening gehouden met omliggende woningen en de structuur van het dijklint. Door het toepassen van traditionele materialen wordt het landschappelijke karakter benadrukt. Daarnaast is op eigen terrein voldoende ruimte voor parkeren hetgeen ook in de regels is vastgelegd.
In de hoofdstukken 2 tot en 4 wordt nader ingegaan op de genoemde aandachtspunten.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 6 december 2017 toegezonden aan diverse overleginstanties. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
- 1. Veiligheidsregio Holland Midden;
- 2. Dunea;
- 3. Gasunie;
- 4. gemeente Capelle aan den IJssel;
- 5. GGD Hollands Midden;
- 6. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
- 7. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.
Dunea (2), gemeente Capelle aan den IJssel (4), GGD Hollands Midden (5) en Rijkswaterstaat (7) hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Veiligheidsregio Holland Midden (1), Gasunie (3) en Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (6) hebben inhoudelijk gereageerd. De reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. Veiligheidsregio Holland Midden
- De veiligheidsregio geeft aan dat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden. Daarom wordt geadviseerd naast de vereiste rookmelders vanuit het Bouwbesluit de verblijfsruimten te voorzien van rookmelders.
- De veiligheidsregio heeft een risicobeoordeling uitgevoerd vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding. Geconcludeerd wordt dat de stijging van het groepsrisico met de realisatie van de woning nihil is.
Reactie
- Dit advies zal worden meegenomen bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen.
- De risicobeoordeling is als bijlage 4 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Het adviesrapport is verwerkt in de paragraaf voor externe veiligheid.
3. Gasunie
Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding van de Gasunie is gelegen. Deze leiding heeft daarom geen invloed op de planontwikkeling.
Reactie
Hiervan is kennis genomen.
6. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het hoogheemraadschap geeft aan dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem en heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Reactie
Hiervan is kennis genomen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode is één zienswijze ontvangen.
Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek te reageren op de inhoud van het bestemmingsplan. Er zijn zes overlegreacties ontvangen.
In de 'Nota van Beantwoording (en Wijziging)' is een samenvatting en beantwoording van de zienswijze en de overlegreacties opgenomen. Daarnaast is aangegeven of de reactie heeft geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. De 'Nota van Beantwoording (en Wijziging)' is opgenomen als bijlage 7.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn door middel van een anterieure overeenkomst afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemer. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het plan in beginsel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken kosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkeling financieel uitvoerbaar is. Het kostenverhaal is bovendien door de anterieure overeenkomst verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna West Ringdijk 41
Bijlage 3 QuickScan flora en fauna West Ringdijk 41
Bijlage 4 Adviesrapport Veiligheidsregio Hollands Midden
Bijlage 4 Adviesrapport Veiligheidsregio Hollands Midden
Bijlage 5 Memo Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Memo wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling