Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel
Bestemmingsplan - Zuidplas
Vastgesteld op 28-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel' van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpWestringdijk2-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan 'Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel' bestaande uit de verbeelding(en) met nummer NL.IMRO.1892.BpWestringdijk2-Va01;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.15 kunstwerk:
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.16 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;
1.17 peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.18 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- d. hondenuitlaatplaatsen;
- e. voorziening van openbaar nut;
- f. kunstwerken en oeververbindingen;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwvoorschriften
3.3 Specifieke gebruiksvoorschriften
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- d. voorzieningen van algemeen nut;
- e. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
- f. straatmeubilair;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. kunstwerken;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwvoorschriften
4.3 Specifieke gebruiksvoorschriften
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, primair bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
5.2 Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering.
5.3 Bouwvoorschriften
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
7.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- 2. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 meter;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wro, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden;
- b. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
10.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
10.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
10.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft besloten om (een gedeelte van) de Westringdijk te Nieuwerkerk aan den IJssel op te hogen. Ter plaatse van het perceel Westringdijk 2 heeft dit tot gevolg dat de ontsluitingsweg van deze woning naar de dijk zo stijl wordt dat het niet verantwoord is om de ontsluiting van het perceel op deze wijze te handhaven. Daarnaast wordt de ontsluitingsweg van het perceel ontsloten op het fietspad. Deze ontsluiting wordt door de gemeente als onwenselijk ervaren. Als alternatief stelt de gemeente voor om een ontsluitingsweg voor de woning aan te leggen door een bestaande groenstrook richting de Parallelweg Zuid. Daarnaast is het de bedoeling dat er de parkeerplaatsen aan de Parallelweg Zuid (in de directe omgeving van deze ontsluitingsweg) heringericht worden.
Ter plaatse geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan “Zuidplaspolder 2008” de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om parkeerplaatsen of een ontsluitingsweg te realiseren. Om deze toch mogelijk te maken heeft de gemeente Zuidplas besloten onderhavig bestemmingsplan op te stellen. Doel van dit plan is derhalve een juridisch-planologisch kader te bieden voor de realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg voor het perceel Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel, en de herinrichting van de nabij gelegen parkeerplaatsen.
1.2 Gekozen Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht teneinde de ontsluitingsweg met de herinrichting van de nabij gelegen parkeerplaatsen mogelijk te maken. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Nieuwerkerk aan den IJssel. Het betreft een groenstrook die wordt omsloten door het perceel Westringdijk 2 aan de westzijde, de Westringdijk aan de zuidzijde, de Parallelweg Zuid aan de oostzijde en de achterzijde van woningen aan de Parkmos aan de noordzijde.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld
1.4 Vigerend Plan
Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:
- het bestemmingsplan 'Zuidplaspolder 2008', dat op 22-04-2008 is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel en op 25-11-2008 gedeeltelijk is goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Het deel waaraan goedkeuring is onthouden heeft geen betrekking op onderhavig plangebied.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is het plangebied een groenstrook op de flank van de Westringdijk, grenzend aan het fietspad dat over deze dijk loopt enerzijds en de beplante achterzijden van de percelen aan de Parkmos en van het perceel Westringdijk 2 anderzijds. Langs de Parallelweg Zuid zijn een aantal dwarsparkeerplaatsen gesitueerd binnen het plangebied.
Het perceel Westringdijk 2 wordt momenteel ontsloten door een ontsluitingsweg die aan de zuidzijde van het perceel de Westringdijk op loopt en verder ontsloten wordt via een fietspad.
2.2 Nieuwe Situatie
Vanwege het feit dat de Westringdijk verhoogd zal worden ter plaatse van het plangebied, wordt de huidige ontsluitingsweg van Westringdijk 2 te steil. Daarom zal het perceel in de nieuwe situatie ontsloten worden via de huidige groenstrook, parallel aan de achterzijde van de percelen aan de Parkmos, op de Parallelweg Zuid. Tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de aangrenzende percelen aan de Parkmos wordt een groenstrook van 3 meter breed behouden. Langs de Parallelweg Zuid zullen de ter plaatse gesitueerde haaksparkeerplaatsen heringericht worden.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening (het kleiner worden van de groep jongeren in de bevolkingsopbouw) nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden. Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.2 Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen directe relatie met het genoemde rijksbeleid. Er is derhalve geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
Verordening Ruimte 2014
De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn geen artikelen opgenomen die directe relevantie hebben voor de voorgenomen ontwikkeling.
Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
3.2.2 Conclusie
Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid.
3.3 Beleid Gemeente Zuidplas
3.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als dorp of buurtschap.
Figuur 3.2 Structuurvisiekaart Zuidplas 2030 (plangebied rood omcirkeld; oranje = dorp of buurtschap; blauwe lijn = water; groene streepjeslijn =ringvaartpark; gele lijn = hoofdontsluitingsweg)
3.3.2 Snippergroen
In mei 2011 is de beleidsnota 'Snippergroen' vastgesteld. Deze beleidsnota gaat in op het uitgeven en gebruik van groenstroken. De beleidsnota heeft ten doel beleid op te stellen voor het uitgeven van groenstroken, daar waar mogelijk verkopen van groenstroken, nieuwe verhuursituaties voorkomen en handhaven van ongewenste ingebruiknemingen eenvoudiger maken. Volgens de beleidsnota is snippergroen in vier categorieën ingedeeld:
- Verkeersgroen
- Gebruiksgroen
- Beeldbepalend groen
- Restgroen; niet zijnde verkeers-, gebruiks- of beeldbepalend groen
Het snippergroen beleid ten aanzien van bestemmingsplannen is dat snippergroen voor zover gewenst de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer – Verblijfsgebied' krijgt. Een dergelijke bestemming maakt aanpassingen in het openbaar gebied ten behoeve van optimaliseren van ruimte/parkeerplaatsen mogelijk zonder dat het bestemmingsplan hier een beperking in vormt.
Binnen de beleidsnota is tevens een regeling opgenomen voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen:
- Het snippergroen dat in het verleden of in de nabije toekomst verkocht wordt, wordt meegenomen in de bestemming 'Wonen' (of een andere bestemming);
- De gronden die verhuurd zijn, worden niet specifiek bestemd in het op te stellen bestemmingsplan. Deze gronden zullen in het bestemmingsplan met name de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' krijgen. Op de gronden met deze bestemming zijn zowel groenvoorzieningen als parkeerplaatsen mogelijk;
- De gronden die wellicht in de toekomst worden verkocht: deze gronden mogen in gebruik genomen worden overeenkomstig de onderliggende bestemming (meestal 'Verkeer-Verblijfsgebied' of 'Groen').
3.3.3 Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de doelen en uitgangspunten van het gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie en de beleidsnota Snippergroen.
Hoofdstuk 4 Water
Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.
4.1 Beleid
4.1.1 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
4.1.2 Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van artikel 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan het Nationale Waterplan voor zover het de ruimtelijke aspecten betreft tevens worden aangemerkt als structuurvisie.
De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het Waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij Ruimte voor de Rivier. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en –maatregelen, andere opgaven en maatregelen zo veel mogelijk integraal in ogenschouw worden genomen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.
4.1.3 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het Waterplan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
4.1.4 Waterbeheerplan Schieland en Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. Ruimtelijke ordening en waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert het HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
4.2 Het Plangebied
4.2.1 Waterkwantiteit
In het bestemmingsplangebied zijn geen waterpartijen en/of kavelsloten aanwezig. In het bestemmingsplan wordt voorzien in een toename van verharding. Gezien het feit dat het hierbij om een relatief beperkte toename gaat, mede ook omdat de huidige toegangsweg naar het perceel Westringdijk 2 zal vervallen, behoeft hiervoor geen ontheffing van het Hoogheemraadschap te worden aangevraagd.
4.2.2 Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit, gezien het feit dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe ontsluiting en de herinrichting van de bestaande parkeerplaatsen verwaarloosbaar klein is.
4.2.3 Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater dient bij voorkeur te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie). Indien dit niet mogelijk of gewenst is, dient het water rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
4.2.4 Grondwater
Een eigenaar van een perceel mag geen hinder aan eigenaren van andere erven of percelen toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het perceel stromend water of van het grondwater en dergelijke. In geval van (bouw)activiteiten dient er rekening mee gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving. Ook het ophogen van percelen is, gezien de mogelijk negatieve effecten voor aangrenzende percelen, niet zonder meer toegestaan. Binnen onderhavig plangebied zal hiervan geen sprake zijn.
De voorziene dijkverhoging van de Westringdijk valt buiten de kaders van dit bestemmingsplan en zal onder regie van het Hoogheemraadschap worden uitgevoerd.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mogen veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar de oppervlakte (in de vorm van permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing, anders dan randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk.
4.2.5 Conclusie
Bij de ontwikkelingen binnen onderhavig plangebied worden de waterbelangen voldoende in acht genomen. Er bestaan vanuit dit oopgunt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Milieu
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieuwetgeving kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Het Milieukundig advies bestemmingsplan Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel, door de Omgevingsdienst Midden Holland, d.d. 10 december 2013, is één op één overgenomen in de volgende paragrafen.
5.1 Bodem
5.1.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Omgevingswet voor het onderdeel bouwen stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
De bestemmingswijziging betreft het opnemen van een verkeersbestemming in een groenbestemming. Deze bestemmingswijziging heeft geen betrekking op verblijfsgebouwen en is vanuit dat oogpunt niet relevant voor bodem. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden is het echter wel van belang inzicht te hebben in de bodemkwaliteit ter plaatse.
5.1.2 Onderzoek
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld.
Figuur 5.1: Uitsnede BodemInformatieSysteem (plangebied blauw omlijnd)
Er zijn ter plaatse van de directe omgeving van het plangebied diverse onderzoeken uitgevoerd:
- Verkennend en nader onderzoek Parallelweg Zuid/Europalaan
- Verkennend en nader onderzoek Parallelweg Zuid 9-11
Op beide locaties is het onderzoek afgerond. Aan de Parallelweg-Zuid/Europalaan is een verontreiniging met minerale olie geweest, onduidelijk was of deze zich verspreid heeft over het plangebied Westringdijk 2. Inmiddels is uit onderzoek van Tauw (briefrapport 8 november 2013) gebleken dat de locatie niet verdacht is op de aanwezigheid van minerale olie. Aanvullend onderzoek met betrekking tot minerale olie is niet noodzakelijk.
5.1.3 Conclusie
Het aspect bodem staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.2 Luchtkwaliteit
5.2.1 Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Er moet worden voldaan aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
5.2.2 Onderzoek
Het plan betreft de realisatie van een ontsluitingsweg voor 1 woning en de realisatie van 8 parkeerplaatsen, ter vervanging van de al aanwezige verharding die voor parkeren wordt gebruikt. Netto worden geen parkeerplaatsen toegevoegd. Er is derhalve geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking van het plan en daardoor geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.2.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.3 Geluid
5.3.1 Wettelijk kader
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
5.3.2 Wegverkeerslawaai
5.3.3 Industrielawaai
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.4.1 Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
5.4.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen gevoelige ontwikkeling en betreft ook geen milieubelastende bedrijfsmatige ontwikkeling, derhalve is het aspect Bedrijven en Milieuzonering niet relevant voor deze ontwikkeling.
5.4.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.
Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
5.5.2 Onderzoek
De realisatie van een ontsluitingsweg en de herinrichting van de parkeerplaatsen betreft geen gevoelige bestemming. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet relevant voor deze ontwikkeling.
5.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.6 Archeologie
5.6.1 Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz).
Met een goede archeologisch-wetenschappelijke motivatie en onderbouwing kunnen gemeenten ervoor kiezen niet al het aanwezige archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden te beschermen: gemeenten kunnen een eigen vrijstellingsbeleid vaststellen en gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid. De gemeente Zuidplas heeft een eigen beleidskader voor archeologie.
5.6.2 Onderzoek
Volgens de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart (figuur 5.3) geldt:
- voor een gedeelte van het plangebied een lage trefkans op archeologische resten (geel op de tekening),
- voor een gedeelte van het plangebied een hoge trefkans op archeologische resten (lichtbruin op de tekening) en
- voor een gedeelte van het plangebied een zeer hoge trefkans op archeologische resten (donkerbruin op de tekening).
Figuur 5.3: Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Zuidplas (plangebied globaal aangeduid met de blauwe cirkel)
De ontwikkeling van de ontsluitingsweg en de herinrichting van de parkeerplaatsen heeft met name betrekking op het gedeelte van het plangebied waarvoor een lage en een hoge verwachting geldt en maar voor een klein deel op het gebied met een zeer hoge verwachting. Voor het gebied met de hoge en zeer hoge archeologische verwachting geldt dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er verstoringen plaatsvinden op een oppervlakte groter dan resp. 100m2 en 50 m2 en dieper dan 30 cm. beneden maaiveld. Voor de realisatie van de ontsluitingsweg en de herinrichting van de parkeerplaatsen wordt niet dieper dan 30 cm gegraven. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.6.3 Conclusie
Het aspect archeologie geeft geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingplan.
5.7 Ecologie
5.7.1 Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Provincie Zuid-Holland; natuurbeheerplan 2014 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2011) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel dat er rekening moet worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Natuurbeschermingswet) en gevolgen binnen de begrenzing van de EHS (ecologische hoofdstructuur).
5.7.2 Onderzoek
Voor de voorgenomen bestemmingswijziging Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel is een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan en voortoets) uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Onderstaande is op dit verkennend ecologisch onderzoek gebaseerd. Het onderzoek is gericht op de voorgenomen aanleg van een inrit aan de dijk en de herinrichting van de parkeerplaatsen. Naast de voorgenomen ontwikkeling gaat het waterschap ook aan de slag met dijkonderhoud in dit plangebieden en in de nabije omgeving.
Bij de werkzaamheden voor de inrit worden geen bomen gekapt. Voor de werkzaamheden voor het dijkonderhoud zullen struiken en bomen in de tuin moeten wijken.
5.7.3 Conclusie
Het onderwerp ecologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Er dient in de regels te worden opgenomen dat de hoogte van de lichtmasten maximaal 3 meter mag zijn.
Voor de uitvoering geldt dat rekening dient te worden gehouden met het vogelbroedseizoen.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Regels
De beschrijving en uitwerking van de regels is afgestemd op de Wro. Dit betekent dat enkele regels anders geformuleerd zijn dan tot op heden gebruikelijk was dan wel achterwege blijven omdat hierin op andere wijze wordt voorzien. Zo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken over vrijstellingen of ontheffingen, maar over afwijkingen bij omgevingsvergunning.
De opbouw van het bestemmingsplan isconform de SVBP2012 (standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen). Gesproken wordt in de Wro en het Bro over bestemmingen en regels. De regels in het bestemmingsplan staan in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgang- en slotregels aan de orde komen.
6.1.1 Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
6.1.2 Bestemmingsregels
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Daarnaast mogen de gronden gebruikt worden ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzamelpunten, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, objecten van beeldende kunst, oeververbindingen, hondenuitlaatplaatsen en kunstwerken.
Bouwen
Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn hiervoor diverse maatvoeringen opgenomen. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
De nieuwe ontsluitingsweg en de herinrichting van de nabij gelegen parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Ook het gebruik ten behoeve van groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten, voorzieningen van openbaar nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair, objecten van beeldende kunst en kunstwerken is toegestaan.
Bouwen
Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn hiervoor diverse maatvoeringen opgenomen. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is bedoeld ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk. De bestemming bepaalt dat alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, door burgemeester en wethouders een schriftelijk advies moet zijn ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de aanvaardbaarheid van de werken en/of werkzaamheden.
6.1.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mag worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een verbodsbepaling opgenomen voor strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten behoeve van maximum toegestane maten en oppervlaktes. De criteria voor toepassing van deze afwijking zijn hierin tevens opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor beperkte overschrijdingen of verschuivingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van (technisch) betere realisatie van projecten of correctie van afwijkingen.
Overige regels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en het uitvoeren van ondergrondse werken.
6.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In dit artikel wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen, welke de titel van het plan bevat.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 Bro beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan wordt een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Daarnaast zal de gemeente een deel van de kosten voor haar rekening nemen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Inspraak en vooroverleg
Per 1 juli 2005 is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) in werking getreden. Artikel 6a Wro is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Algemene wet bestuursrecht). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
De inspraakverordening van de gemeente Zuidplas geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen. Het college van de gemeente Zuidplas heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak. Hier is voor gekozen omdat sprake is van een ontwikkelingsplan met beperkte impact en ruimtelijke uitstraling.Daarnaast is er op dinsdag 17 december 2013 een informatie avond gehouden waarbij de direct omwonenden nader geïnformeerd zijn over het plan. Naar aanleiding van deze avond is het plan aangepast. De belangrijkste aanpassingen betreffende het vervallen van de aanleg van de parkeerplaatsen langs de ontsluitingsweg alsmede het vervallen van de mogelijkheid om speeltoestellen te plaatsen binnen de bestemming “Groen”.
De belangrijkste overlegpartner, het HHSK, is nauw betrokken bij de realisatie van dit plan. De overige overlegpartners zijn reeds informeel geïnformeerd. Daarnaast kunnen eventuele wijzigingen nog worden doorgegeven gedurende de termijn waarop het ontwerp bestemmingsplan ter inzage ligt.
7.2.2 Ontwerp terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan 'Westringdijk 2 te Nieuwerkerk aan den IJssel' heeft overeenkomstig artikel 3.8 Wro vanaf 31 juli 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen ten behoeve van het indienen van zienswijzen. In deze periode was een ieder in de gelegenheid om mondeling of schriftelijk te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Dit gold tevens voor de vooroverlegpartners. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.