KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Situatie
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Flora En Fauna
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Parkeren En Verkeer
4.6 Geluidhinder
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Water
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.12 Duurzaamheid
4.13 Niet Gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan 50-er Jaren Buurt Moordrecht
Bijlage 2 Activiteitenplan Ecologie
Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening 50er Jaren Wijk Moordrecht
Bijlage 4 Stikstof Bijlage 1 Rekeninvoer Realisatiefase
Bijlage 5 Stikstof Bijlage 2 Gebruiksfase
Bijlage 6 Stikstof Bijlage 3 Realisatiefase
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Deskresearch Asbest Bk Ingenieurs
Bijlage 9 Cultuurhistorische Inventarisatie
Bijlage 10 Dorp, Stad En Land, Integraal Advies 50er Jarenbuurt
Bijlage 11 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 12 Parkeeronderzoek
Bijlage 13 Watertoets
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 15 Uitspraak Raad Van State 202300582/1/r3

50er jaren buurt Moordrecht

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 06-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder: '50er jaren buurt Moordrecht'

1.1 plan

het bestemmingsplan Dorpskern Moordrecht met identificatienummer NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd- VG01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.7 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand

bestaand op het tijdstip van vaststelling van de desbetreffende regel.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwlaag

het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimte in een gebouw, uitgezonderd kelders, zolders en vlieringen.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.24 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

1.25 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.

1.26 ondergronds

onder peil;

1.27 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.

1.28 peil

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • indien in of aan een dijklichaam wordt gebouwd: daar waar de voordeur gelegen is het gemiddelde tussen de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw en de wegkruin van de voorliggende weg.

1.29 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.30 voorgevel

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.31 wonen

gehuisvest zijn en duurzaam verblijven in een woning.

1.32 woning / wooneenheid

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling geschikt bestemd en bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.33 woningsplitsing

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer zelfstandige woningen en/of het toevoegen van een extra woning in een bijbehorend bouwwerk.

1.34 zelfstandige huurwoning

zelfstandige woonruimte, welke verhuurd wordt.

1.35 zelfstandige woonruimte

woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen zoals bewassings- en klimaatinstallaties.

2.5 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. a. wegen en voet- en fietspaden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. balkons aan het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  5. e. water;
  6. f. objecten van beeldende kunst;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  2. b. balkons aan het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  3. c. water;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. toegangspaden en in- en uitritten;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • parkeervoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  1. c. voet- en fietspaden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. straatmeubilair;
  6. h. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  7. i. terrassen;
  8. j. water;
  9. k. objecten van beeldende kunst;
  10. l. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 9 , wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder begrepen consumentenvuurwerk;
  4. d. reclame-uitingen;
  5. e. het stallen/parkeren van onderkomens.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen;
  2. d. kunstwerken;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. speeltoestellen;
  6. h. water.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, dakranden, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen en andere installaties op het dak, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

8.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf';
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  4. d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

8.3 Afwijking ondergrondse bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 8 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

9.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Algemene parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan '50er jaren buurt Moordrecht' van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Mozaïek Wonen heeft het voornemen om de bestaande bebouwing van 175 woningen en 34 garages te slopen en daarvoor in de plaats 184 nieuwe woningen te bouwen. De huidige bebouwing bestaat uit rijtjeswoningen en laag gestapelde bebouwing. Mozaïek Wonen is voornemens om in de plaats hier van appartementen en rijwoningen te realiseren.

Het voornemen bestaat om de Jaren '50 wijk te herstructureren voor een binnenstedelijke herstructurering. De huidige woningen voldoen functioneel niet meer aan de eisen van deze tijd en de technische staat is zeer matig. Het plangebied kent nu hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen' en dit zal bij de herstructurering ook zo zijn.

Het initiatief past niet binnen het geldende bestemmingsplan. In de gewenste situatie wordt er buiten de bestaande bouwvlakken gebouwd. Daarnaast ligt een deel van de gewenste bebouwing binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Verkeer'.

Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een juridisch ruimtelijke kader vastgesteld om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De locatie ligt ten zuidwesten van de dorpskern van Moordrecht, ingeklemd tussen de Hollandsche IJssel en de Ringvaart van de Zuidplaspolder. Het plangebied beslaat, gezien vanaf het noorden, de straten de Sluislaan, Schielandstraat, Graaf Willemstraat, de Oost Waalstraat, de Kon. Julianastraat, de Drost IJsermansingel en de Vlietstraat. De planlocatie is gelegen op de volgende percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Moordrecht, sectie C, nummers 6063 (ged.), 3603, 3536, 2792, 3131, 921, 2799, 2370, 2798, 2924, 2794, 5963, 2793, 2584, 2583, 2581. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 33.525 m2. In de onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied en kadastrale gegevens (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende Planologische Situatie

Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van de 'Beheersverordening Moordrecht' (vastgesteld op 6 maart 2018) (hier geldt tevens de 'Partiële herziening beheersverordening Moordrecht) en deels binnen het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' (vastgesteld op 7 juli 2015). Voor het deel van het plangebied dat binnen 'Dorpskern Moordrecht' ligt gelden ook de paraplubestemmingsplannen 'Parkeren' en 'Archeologie'.

Beheersverordening Moordrecht

De beheersverordening is ingezet ter actualisatie van de bestemmingsplannen die de maximale ‘houdbaarheidsdatum’ van 10 jaar hebben overschreden en waarin geen grote ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Vastleggen en beheren van de bestaande (legale) toestand (gebruik en bouwen);
  2. 2. Het behouden van de bestaande planologische ruimte en mogelijkheden.

In artikel 2 van de regels van de beheersverordening zijn de regels van het bestemmingsplan 'Moordrecht-West'van toepassing verklaard voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0002.png"

Uitsnede deel bestemmingsplan 'Moordrecht West' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conform de regels van het bestemmingsplan 'Moordrecht-West' kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', met de aanduiding 'a' (aaneengesloten) '2' (tweelaags) en 'g' (gestapeld). Ook kent het plangebied de enkelbestemming 'Verkeersdoeleinden b'.

Volgens het bestemmingsplan 'Moordrecht - West' zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met de bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken - geen gebouwen zijnde - erven, tuinen, parkeervoorzieningen en water. Op de in lid 1. van het bestemmingsplan 'Moordrecht - West' bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken - geen gebouwen zijnde - ten dienste van de aldaar genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd.

Indien op de kaart in een bouwvlak de aanduiding "v" (vrijstaande woningen), "t" (vrijstaande en/of twee aaneengesloten woningen) of "a" (aaneengesloten woningen) voorkomt de woningen slechts respectievelijk vrijstaand, vrijstaand of in blokken van twee aaneengesloten of aaneengesloten gebouwd mogen worden. Indien op de kaart in een bouwvlak de aanduiding "g" (gestapelde woningen) voorkomt de woningen aaneengesloten zullen worden gebouwd waarbij de woningen geheel of gedeeltelijk boven of onder elkaar zullen zijn gelegen.

De op de kaart voor "Verkeersdoeleinden b (Vb)" aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied, groenvoorzieningen, voetgangersgebied, voet- en fietspaden, bouwwerken voor openbaar nut en voor verkeer- en parkeerdoeleinden, met de daarbij behorende bouwwerken - geen gebouwen zijnde -.

Partiële herziening beheersverordening Moordrecht

In deze beheersverordening (vastgesteld 16 februari 202022) zijn regels opgenomen met betrekking tot archeologie en parkeren. Ook zijn een aantal begrippen toegevoegd aan de regels om verkamering te voorkomen.

Het plangebied gelegen binnen de beheersverordening kent voor een groot gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Een klein gedeelte ten noorden van het plangebied kent 'Waarde - Archeologie 1'. Ten zuiden van het plangebied kent een klein gedeelte de 'Waarde - Archeologie 2'.

Wat betreft parkeren wordt gesteld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden slechts wordt verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen' of diens rechtsopvolger.

Dorpskern Moordrecht

Binnen het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Verkeer - Verblijf' en 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0003.png"

Uitsnede deel bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan-huis-verbonden beroep en aan-huis-verbonden bedrijf tot gezamenlijk maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m². Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn garageboxen toegestaan, met daarbij behorende tuinen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen en water.

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Daarbij behorend voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en (ondergrondse) afvalinzamelpunten.

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, water, kunstwerken, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.

Parapluherziening Archeologie

Het deel van het plangebied dat valt binnen het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' heeft in de 'Parapluherziening Archeologie' (vastgesteld 6 maart 2018) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

Parapluherziening Parkeren

In de 'Parapluherziening Parkeren' (vastgesteld 24 april 2018) is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden slechts wordt verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen' of diens rechtsopvolger.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' en de 'Beheersverordening Moordrecht' en de daarbijbehorende beheersverordening en parapluplannen omdat de beoogde plannen buiten niet binnen de geldende woonbestemming (en bouwvlakken) kan worden gerealiseerd. Daarnaast is het ook de bedoeling om woningen te realiseren op de bestemming 'verkeer', wat niet is toegestaan.

1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting

Het bestemmingsplan '50er jaren buurt Moordrecht' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie

2.1 Huidige Situatie

Woningcorporatie Mozaïek Wonen is eigenaar van gronden die samen bekendstaan als de 50-er jaren buurt in Moordrecht, gemeente Zuidplas. Op dit moment kent de buurt een verscheidenheid aan woningtypen, namelijk rijwoningen, beneden/bovenwoningen, maisonnettes en portiekflats. In totaal betreft het 175 sociale huurwoningen, waarvan één onbewoonbaar. Het betreft 112 meergezinswoningen en 63 eengezinswoningen. De meeste van deze woningen hebben een relatief lage huurprijs en zijn daarom vooral in trek bij woningzoekenden met een kleine beurs. Naast de woningen zijn er 32 garageboxen aanwezig.

Het 50er jaren gebied ligt centraal in Moordrecht en is daardoor goed ontsloten. Er liggen veel voorzieningen omheen. Het gebied ligt dicht bij de oude dorpskern, met karakteristieke woningen, winkels en horeca, op de dijk en de buurtstraten. Ook ligt het gebied direct naast winkelcentrum De Smidse, met bijbehorende winkels en parkeerplaatsen. Aan de zuidkant ligt het voorzieningencluster bij de Beatrixstraat met KDV, crèche, en BSO.

Ruimtelijk gezien is het gebied omgeven door groen en water. Langs de Koningin Julianastraat ligt de Ringvaart (in de dorpsmond: het kanaal) en de oude begraafplaats. Aan de kant van de Oost Waalstraat en de Drost IJsermansingel zijn De Waal en de sloten beeldbepalend, samen met de tuin bij het voormalige gemeentehuis. Deze tuin functioneert nu als park.

De bebouwing in het gebied kenmerkt zich door roodbruin metselwerk en oranjekleurige gebakken dakpannen. Dit geldt voor vrijwel alle woningen in Moordrecht, en ook in dit gebied, is het zo dat de woningen schuine kappen (veelal zadeldaken) hebben en meestal twee lagen plus een kaplaag hoog is. Dit karakteriseert het dorpse karakter en de schaal. Het zijn appartementengebouwen die stedenbouwkundig, belangrijke plekken accentueren, aan de buitenkant van de wijken. Deze zullen vier en vijf lagen hoog zijn. De bebouwing rond het plangebied heeft lichtere crème kleuren en bruin.

Aan de rand van het 50er jaren gebied heeft de Koningin Julianastraat de functie van belangrijke dorpsontsluitingsweg, waaraan ook de busroute is gekoppeld. Dit is een drukkere weg met een wat meer stedelijke uitstraling met hogere bebouwing. Aan deze straat zijn ook winkelvoorzieningen gelegen zoals De Smidse.

Het gebied ligt erg laag en delen zijn verzakt. Al enige jaren is het groot onderhoud aan straten en infrastructuur aangehouden in verband met de ontwikkelplannen voor deze wijk. Dit heeft tot gevolg dat de gronden op verschillende plaatsen zijn verzakt. De bouwkundige en bouwfysische staat van woningen laat te wensen over, waardoor de woningen vervangen dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0004.png"

Huidige eigendomssituatie plangebied. (Bron: Nota van Uitgangspunten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0005.png"

Huidige situatie waarbij woningen moeilijk toegankelijk zijn door verzakking.
(Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0006.png"

Weinig ruimtelijke kwaliteit in de straten, door veel parkeren en weinig groen in de openbare ruimte en harde, of ontbrekende erfafscheidingen. (Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0007.png"

De watergang langs de Oost Waalstraat aan de zuidzijde van het gebied.
(Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

2.2 Toekomstige Situatie

Als eigenaar van de gronden en bijbehorende woningen heeft Mozaïek Wonen geconstateerd dat de bestaande woningvoorraad in de 50er jaren wijk niet meer voldoet en dat de woningen aan vervanging toe zijn. Daarom heeft Mozaïek Wonen het voornemen om de bestaande 175 woningen en de bijbehorende garages te slopen en te vervangen voor 184 nieuwe woningen.In samenwerking met BDP Rotterdam en in afstemming met de gemeente Zuidplas is hiervoor een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan vormt het toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied (bijlage 1). In dit plan is niet alleen aandacht besteed aan de beeldkwaliteit van de toekomstige woningen/ bebouwing, maar ook aan de inrichting van de openbare ruimte (zoals erfafscheidingen, groen, bestrating) en een klimaatadaptieve inrichting.

Programma

De 184 woningen bestaan uit:

  • 33 grondgebonden rijwoningen van 5,10 meter breed en 9 meter diep;
  • 13 grondgebonden rijwoningen van 4,80 meter breed en 10 meter diep;
  • 111 appartementen;
  • 27 wooneenheden in zogenoemde bebo (beneden/boven) woningen.

De 111 appartementen hebben een levensloopbestendig karakter. De appartementengebouwen worden voorzien van een personenlift. Vijftien appartementen zijn specifiek bedoeld voor senioren en zijn gesitueerd op de begane grond met eigen buitenruimte. Alle appartementen krijgen een eigen inpandige berging op de begane grond. Negentien appartementen bevinden zich op de begane grond en beschikken over een eigen (inpandige) buitenruimte. Er worden vier appartementsgebouwen met 21 appartementen gesitueerd langs de Koningin Julianastraat en één ander appartementengebouw met 27 appartementen op de hoek van de Drost IJsermansingel en de Oost Waalstraat.

Een woning met een levensloopbestendig karakter is een thuis dat zo is aangepast of gebouwd, dat de bewoners er hun hele leven in zouden kunnen wonen. Zelfs als er zorg nodig is of als de bewoners slecht ter been zijn. Een zelfstandige woning geschikt voor bewoning in alle levensfases met minimale fysieke inspanningen en minimale kans op ongevallen.

In het Programma van Eisen van Mozaïek zijn (vanuit het bouwbesluit) een aantal technische eisen opgenomen waar deze woningen aan moeten voldoen. Het streven is tevens om te voldoen aan Woonkeur basiseisen.

Op onderstaande afbeelding is het beoogde programma weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0009.png"

Beoogd woonprogramma. (Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

Inrichting plangebied

Het woonprogramma, zoals hierboven omschreven, en de situeringvan de woningen is gebasseerd op historische analyse en ontwerpprincipes.

Verblijfsruimte

De wijk krijgt een helder ontsluitingssysteem (zie onderstaande afbeelding). Alle wegen in het gebied worden zo veel mogelijk tweerichtingsverkeer. Daarmee wordt het verkeer gespreid en kunnen auto's vanuit verschillende kanten de wijk in, om efficiënt in de parkeerhoven en langs de straat te parkeren. De kruispunten worden verhoogd aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0011.png"

Tevens wordt het straatbeeld in de wijk sterk verbeterd. Het grootste deel van de benodigde parkeerplaatsen is uit de woonstraten gehaald en in parkeerhofjes georganiseerd. De toegangen naar de parkeerhoven zijn heldere vormgegeven. Omdat het geen doorlopende parkeerhofjes zijn, is er geen sprake sluipverkeer of onveilige situaties.

Het streven is om de woonstraten zo duurzaam en klimaatadaptief in te richten. In de straten komt meer ruimte voor groen met bomen en voetpaden. In het nieuwe plan worden interne routes gerealiseerd die de drie buurten verbinden met de directe omgeving en de voorzieningen in het centrum. De nieuwe langzaamverkeerroutes zijn breed genoeg voor voetgangers, fietsers, rolstoelen en kinderwagens. Langs de route komen bij de kruisingen met de woonstraten, groenvoorzieningen. Er is een speelplek aan de Schielandstraat en er zijn verschillende speelaanleidingen langs de routes.

Maatvoering woningen

De bebo-woningen krijgen, zoals aangegeven in het stedenbouwkundig plan (bijlage 1) een maximale nokhoogte van 11 meter met aansluitend een kopwoning met een maximale nokhoogte van 13 meter. De rijwoningen krijgen ook een maximale nokhoogte van elf meter, met een kopwoning met een nokhoogte van maximaal dertien meter. De appartementengebouwen aan de Koningin Julianastraat zullen een maximale nokhoogte van zeventien meter hebben en het complex aan de Drost IJsermansingel een maximale nokhoogte van twintig meter. De appartementengebouwen hebben een dak als pet over het bouwvolume. De pet kan vorm krijgen als schuin dak met een flauwe helling, of een plat dak met overstek.

Beschermd dorpsgezicht

Ten oosten van het plangebied is, langs de Drost IJssersingel en de Vlietstraat, een gedeelte van het oude centrum van Moordrecht gelegen wat is aangemerkt als rijksbeschermd dorpsgezicht. De herontwikkeling van de jaren vijftig wijk grenst niet direct aan de historische bebouwing maar tegenover het karakteristieke park met een beeldbepalend waterloop. Hierdoor profiteert het plangebied van het groen, de ruimte en van het prachtige uitzicht over het park dat de locatie biedt. Gezien de ligging van het plangebied tegenover het park, en de afstand tot aan de historische bebouwing is er sprake van een zeer beperkte invloed op het beschermde dorpsgezicht (zie paragraaf 4.3.2 en bijlage 10). De grootste wijziging ten opzichte van de bestaande situatie is het voorgestelde appartementengebouw nabij het park. Daar ontstaat een nieuwe dialoog tussen oud en nieuw.

Samenvattend

Het belangrijkste uitgangspunt voor de nieuwe wijk is dat het een groene, duurzaam ingerichte wijk is, waarbij het gezond buiten zijn gestimuleerd wordt. Routes door de wijk worden gekoppeld aan groen en speelplekken en maken het gebruik van de fiets en wandelen als gezond alternatief voor de auto aantrekkelijk.

Mozaïek Wonen is van plan om de sloop en realisatie van de woningen te realiseren in vier fases. Voor een nadere uitwerking van de beoogde plannen wordt verwezen naar het stedenbouwkundige plan opgesteld door BDP Rotterdam (bijlage 1). Het stedenbouwkundig plan is het toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0012.png"

Stedenbouwkundige verkaveling nieuwe situatie (Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

2.3 Beeldkwaliteit

De Welstandsnota van Zuidplas (2015) laat zien dat het plangebied valt onder het regime 'welstandvrij'. Daarnaast zijn er geen criteria voor ontwikkelingsprojecten die de bestaande structuur en ruimtelijke karakteristiek doorbreken. Om de ambities omtrent omgevingskwaliteit te borgen is een beeldkwaliteitsplan (BKP, bijlage 1) gemaakt dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vormt daarmee het toetsingskader voor Welstand voor de verdere planuitwerkingen. Het 'Stedenbouwkundig plan + Beeldkwaliteitsplan' is toegevoegd aan het voorliggende bestemmingsplan als bijlage 1 .

Tevens wordt het beeldkwaliteitsplan opgenomen in de welstandsnota en de in 2022 vast te stellen 'Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas'. Het beeldkwaliteitsplan dat in samenhang met het stedenbouwkundig plan is opgesteld vormt een uitgebreid beoordelingskader, met een beschrijving van het plan op hoofdlijnen, referentiebeelden, uitgangspunten voor de beoordeling en criteria die richting geven aan de uitwerking van de bebouwing en de openbare ruimte.

Het beeldkwaliteitsplan is richtinggevend op zowel stedenbouwkundig niveau als architectuur. Het geeft de beoogde sfeer en kwaliteit aan, maar is dermate flexibel dat ontwerpers een eigen invulling binnen de richtlijnen vorm kunnen geven. Ze vormen geen blauwdruk, maar tippen principes (niet uitputtend) aan om tot de beoogde sfeer en ruimtelijke kwaliteit te komen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  1. 3. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. 4. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 5. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 6. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemeneregels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  1. 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  2. 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Hierbij moet spraken zijn van een ontwikkeling waarbij er meer dan 12 woningen worden toegevoegd. Dat is hier niet geval, waardoor er geen laddertoets dient te worden uitgevoerd.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling worden er 175 woningen gesloopt en er worden 184 woningen teruggebouwd. Dit betekent een netto toename van negen woningen. Hierdoor is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft er geen laddertoets te worden uitgevoerd.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Er is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie Zuid-Holland d.d. 15 maart 2022. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  1. 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  2. 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  3. 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0013.png"
Soorten ontwikkeling (Bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De beoogde ontwikkeling kan worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing' (zie bovenstaand figuur), want het voornemen sluit aan bij de gebiedsidentiteit en voegt zich in de bestaande structuur. In de beoogde situatie worden er netto negen woningen toegevoegd. Door de toevoeging van beneden-boven-woningen en gestapelde woningen ontstaat er een meer open structuur met meer ruimte voor groen en parkeren. De planlocatie ligt voor een gedeelte binnen de dorpskern van Moordrecht en voor een deel daar tegen aan. De ontwikkeling sluit qua positionering aan op de omgeving. De herstructurering van de 50-er jaren wijk kan derhalve worden beschouwd als een gebiedseigen ontwikkeling. Om te beoordelen of de ruimtelijke kwaliteit passend is, is het project getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit behorend bij onderstaande kwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0014.png"

Kaart Ruimtelijke Kwaliteit met globale aanduiding plangebied (Bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven als onderdeel van de 'steden en dorpen'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt;
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied;

Het stedenbouwkundig plan heeft onder meer deze punten als uitgangspunten genomen tijdens het ontwerpproces. Zo is er rekening gehouden met de inpassing ten opzichte van het beschermd dorpsgezicht door rekening te houden met bouwhoogtes, zichtlijnen en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0015.png"

Uitsnede kaartlaag stedelijke occupatie. Het plangebied ligt binnen het gebied 'steden- en dorpen', en schuurt tegen het historische centrum van Moordrecht aan (Bron: gebiedsprofielen.zuid-holland.nl)

De ontwikkeling wordt gezien als een inpassingsontwikkeling. Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de opknapbeurt, dan wel vernieuwing van een bestaande buurt/wijk. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt.

Binnen het stedenbouwkundig plan zijn de bestaande hoofdstructuren behouden gebleven. Gestapelde woningbouw vindt plaats aan de kant van de Oost-Waalstraat en de Julianastraat. Door een aflopende stedenbouw ontstaat er een geleidelijke overgang naar het historisch centrum. Door een meer gerichte verdichting ontstaat er meer ruimte voor groene onderdelen in de wijk, terwijl het gevoel van een gezinswijk wordt versterkt.

Conclusie

De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de gestelde provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Het beoogde plan valt binnen een aantal beleidskeuzes van de provincie Zuid-Holland. Op het gebied van verstedelijking en wonen voorziet de provincie op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling.

Met verdichting van het stedelijk gebied wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag en door binnenstedelijk te bouwen kan het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden draagt bij aan een aantrekkelijke leefomgeving, een attractief woonmilieu en een gezonde en klimaatadaptieve omgeving. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen.

In lijn met deze maatschappelijke behoefte zet de provincie dus in op stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand binnenstedelijk gebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Hierbij is groenvoorziening ook van belang. De provincie streeft naar het voorkomen en verminderen van stress-gerelateerde ziektes door het aanbieden van verschillende soorten groen. Het realiseren van een groene omgeving wordt dan ook gestimuleerd.

Conclusie

De provincie Zuid-Holland geeft op het gebied van woningbouw de voorkeur aan binnenstedelijke ontwikkelingen waarbij aandacht moet zijn voor het welzijn van de bewoners. Dit wil men onder andere bereiken door de nadruk te leggen op groene zones. In voorliggend plan wordt de bestaande (verouderde) woningbouw vervangen voor nieuwe duurzamere woningen, waarbij het totaal aantal woningen ongeveer gelijk blijft. Hierbinnen worden groene zones aangelegd die de landschappelijke kwaliteiten onderschrijven.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Er is getoetst aan de provinciale verordening 'omgevingsverordening Zuid-Holland, geconsolideerde versie 15 maart 2022.

Binnen deze verordening zijn een aantal beleidspunten uitgelicht die verbeeld zijn op verschillende kaarten. Een deel van deze beleidspunten zijn ook relevant voor de beoogde ontwikkeling. Zo valt het plangebied binnen het beleidspunt 'Regionale waterkering'. Met betrekking tot gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud.

Daarnaast valt het plangebied binnen kaart vier, gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen. In deze kaart staat aangegeven binnen welk waterschap het plangebied valt. In dit geval gaat het om het Waterschap Hollandse Delta. Om te kunnen voldoen aan de regels van het waterschap zal een watertoets worden uitgevoerd (paragraaf 4.10.3). Het plangebied heeft te maken met een regionale waterkering klasse III en klasse IV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0016.png"

Regionale waterkering met globale aanduiding plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0017.png"

Kaart 3 Regionale waterkeringen met aanduiding plangebied. (Bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas

Op 13 juli 2021 heeft de gemeente Zuidplas de 'Omgevingsvisie Zuidplas' vastgesteld, hetgeen ook van toepassing is op de gronden van de 50'er jaren wijk te Moordrecht.

De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas is de uitkomst van een interactief proces met inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisatie, gemeente Zuidplas en andere belanghebbende partijen. Binnen deze omgevingsvisie is de identiteit van het huidige Zuidplas en de kwaliteit van de leefomgeving belangrijk. Zuidplas kenmerkt zich door een open landschap met daarin vier dorpen: Nieuwekerk aan den IJssel, Moordrecht, Zevenhuizen, Moerkapelle en twee buurtschappen: Ver Hitland en Oud Verlaat.

De Omgevingsvisie is gebaseerd op ambities die zijn ontstaan aan de hand van de kenmerken en kwaliteiten van de gemeente en men streeft naar een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas.

Voor de positionering van de dorpen zet de gemeente in op het realiseren van inbreidingslocaties binnen de bestaande dorpen. Deze inbreidingslocaties dienen diverse, betaalbare en flexibele woningen. Zodat het woningtype mee kan bewegen met de toekomstige vraag. Nieuwe ontwikkelingen zullen daarom toekomstbestendig moeten zijn, dus beschikbaar voor verschillende woongeneraties. Hierbij moet gedacht worden aan woonvormen die zijn gericht op een specifieke doelgroep, gericht op samenleven, op flexibel wonen en op langer thuis wonen.

Ontwikkelingen die bijdragen aan doelen zoals klimaatadaptatie, duurzaamheid en energieopwekking en het opheffen van verrommeling geeft de gemeente voorrang.

In zijn algemeenheid is het van belang dat transformaties plaatsvinden met behoud van de bestaande dorpse kwaliteiten. Door middel van verdichting in de vorm van bijvoorbeeld dubbel grondgebruik kan men ruimte creëren die het dorpse karakter kan benadrukken en meer groen kan plaatsen.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Zuidplas dienen zoveel mogelijk energieneutraal te zijn. Zo is energie opwekking een integraal onderdeel van nieuwe ontwikkeling. Maar is ook aandacht voor de mogelijkheden van kleinschalige initiatieven met de focus op zonne-energie. Dat kan zowel door particulieren als door woningcorporaties en ontwikkelaars worden opgepakt.

Conclusie

De gemeente Zuidplas voorziet een toename van de woningvraag, voornamelijk van ouderen uit de eigen gemeenschap en jonge gezinnen van rondom de gemeente. Een gevarieerd woningaanbod is daarom belangrijk. In het beoogde plan worden er 184 sociale huurwoningen gerealiseerd. Binnen deze woningvoorraad worden er beneden/bovenwoningen, nultredenwoningen en gezinswoningen gerealiseerd. Een gevarieerd woningaanbod die passend is bij de toekomstige demografische samenstelling van Moordrecht. Het dorpse karakter is daarbij belangrijk waarbij de recreatiemogelijkheden, groene structuren en sociale cohesie worden gestimuleerd. In het stedenbouwkundig plan worden woningen gebouwd in de trend van de huidige woningbouw. Daarnaast wordt in het beoogde plan verdicht, waardoor er nieuwe groene structuren ontstaan binnen de wijk, wat de sociale cohesie en recreatiemogelijkheden ten goede zal komen.

3.3.2 Woonvisie

In 2019 is de 'Woonvisie 2025. Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' vastgesteld. Zuidplas is trots op haar dorps woonmilieu in het groen en is ligt midden in de Randstad. De gemeente wil deze karakteristieken versterken door in te spelen op de kwaliteiten waarmee zij zich nu al onderscheidt van omliggende gemeenten: Veel laagbouw in een groene omgeving. Door deze kenmerken richt de gemeente bij ontwikkelingen zich iets meer op gezinnen met kinderen. Niettemin streeft Zuidplas naar het behoud van een evenwichtige bevolkingsopbouw in leeftijd, gezinssamenstelling, leefstijl en inkomen.

Relevante uitgangspunten uit de woonvisie zijn:

  • Zuidplas houdt het aandeel sociale huur in de totale woningvoorraad op peil. In Zuidplas staat de sociale huurwoningvoorraad onder druk vanwege het Vestiadossier; tot aan 2017 zijn er in deze kern veel sociale huurwoningen verkocht. Mogelijk moeten in de toekomst opnieuw sociale huurwoningen noodgedwongen verkocht moeten worden. Deze woningen moeten zoveel mogelijk worden gecompenseerd.
  • Vernieuwing van de sociale sector blijft ook van belang om enerzijds een sociale voorraad te hebben die energetisch bij de tijd is en om anderzijds geen grote ouderdoms- en daardoor kwaliteitsverschillen te zien tussen de sociale en particuliere sector.
  • Zuidplas zet in op langer thuis wonen. Dat hoeft niet altijd letterlijk de huidige woning te zijn. Als, ondanks inzet van (WMO) middelen, de huidige woning niet aan te passen is, zal verhuizen naar een beter passende woning noodzakelijk zijn.
  • Doorstroming. Er ligt een flinke opgave als het gaat om het toevoegen van nieuwe nultredenwoningen, zodat de gewenste doorstroming op gang komt en er elders betaalbare (eengezins) woningen vrijkomen.
  • Te weinig nultredenwoningen. De huidige woningvoorraad is niet voorbereid op de (dubbele) vergrijzing. In 2030 moet minimaal een kwart van de voorraad een nultredenwoning zijn. Hiervoor is een inhaalslag nodig.
  • Innovatief. Nieuwe voor ouderen geschikte woningen moeten bij de tijd zijn en innovatief: voldoende afmetingen met een volwaardige buitenruimte, efficiënt ingedeeld, technologisch anticiperend op eventuele zorgvraag en biedt privacy en veiligheid.
  • Woonkeur. De nultredenwoning is voor mensen met een lichte zorgvraag afdoende. Voor mensen die meer zorg thuis nodig hebben moet de woning voldoen aan Woonkeur met pluspakket Wonen met zorg. Gelijkvloerse nieuwbouw wordt zoveel mogelijk ontworpen volgens die eisen. Goed doordachte plattegronden, waar draaicirkels elkaar overlappen, zorgen ervoor dat ook binnen de gangbare oppervlakten deze plattegronden gerealiseerd kunnen worden.

In het plan worden in totaal 184 sociale huurwoningen gerealiseerd die voldoen aan de eisen van deze tijd. In de bestaande situatie zijn er 175 woningen. Door de toevoeging van negen woningen groeit de woningvoorraad.

Het plan bevordert de doorstroom doordat er voor verschillende doelgroepen woningen worden gerealiseerd. Doordat er in het plan gebouwd wordt voor senioren (nultredenwoningen) kunnen senioren doorstromen vanuit bijvoorbeeld de eensgezinswonigen waar ze nu wonen. Deze eensgezinswoningen komen dan beschikbaar worden voor gezinnen.

De 184 woningen bestaan uit:

  • grondgebonden rijwoningen;
  • grondgebonden rijwoningen;
  • appartementen;
  • wooneenheden in zogenoemde bebo (beneden/boven) woningen.

Zoals omschreven in paragraaf 2.2 zijn de appartementen levensloopbestendig en deels bedoeld voor senioren. Dit zijn nultredenwoningen.In het Programma van eisen van Mozaïek is dit nader uitgewerkt. Een van de doelen is het streven naar de Woonkeur basiseisen.

Conclusie

Het voorliggend plan en het bijhorend programma dragen in belangrijke mate bij in het verwezenlijken van de beleidsmatige wensen en uitgangspunten.

3.3.3 Welstandsnota Zuidplan 2015

De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden.

Met de invoering van de Omgevingswet verdwijnt de term welstand. Daarom heeft de gemeente Zuidplas als opvolger de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas in de maak. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente Zuidplas met omgevingskwaliteit om wil gaan. Er worden 4 regieniveaus onderscheiden: minimaal (ca. gelijk aan welstandsvrij), basisregie, maatwerkregie (ca. gelijk aan zwaar regime) en eigen regie (ca. gelijk aan beeldkwaliteitplan).

Planspecifiek

Uit het raadplegen van de welstandskaart van de gemeente Zuidplas blijkt dat de planlocatie in een gebied ligt met het welstandsniveau 'vrij'. In de basis is Zuidplas welstandsvrij. Met het voorliggende plan worden er op een relatief grote planlocatie nieuwe woningen gerealiseerd. Hiervoor wordt dan ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld die in toelichting paragraaf 2.3 is behandeld. In de onderhavige situatie dient getoetst te worden aan dit beeldkwaliteitsplan (bijlage 1).

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora En Fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa zeseneenhalve kilometer afstand van het Natura-2000 gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 600 meter afstand. Dit betreft een gebied ten zuidoosten van het plangebied. Dichtstbijzijnd Beschermd Natuurmonument ligt op circa 3,2 kilometer afstand. Dit betreffen gronden die onderdeel zijn van 'Tweede Tocht'. Deze gebieden hebben geen effect op de beoogde ontwikkeling.

Stikstofdepositie

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de update van de AERIUS Calculator kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

De rapportage betreffende de realisatiefase en de gebruiksfase evenals de begeleidende rapportage zijn toegevoegd als bijlage 3, 4, 5 en 6. Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies. in 2016 door Watersnip Advies een Ecologisch onderzoek (16A042) laten uitvoeren (2016). In deze rapportage is aangegeven dat aanvullend onderzoek naar Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen noodzakelijk is. Het ecologische onderzoek uit 2016 is in 2020 geactualiseerd vanwege de overschrijding van de geldigheidstermijn van drie jaar voor de ecologische bevindingen. In de actualisatie zijn de bevindingen eveneens getoetst aan het sinds 2016 gewijzigde beleid. Voor het hele plangebied is daartoe de rapportage ‘Actualisatie Ecologisch onderzoek 50-er jaren wijk Moordrecht, 20A061’ in juli 2020 opgeleverd.

Het aanvullend onderzoek heeft aangetoond dat in de woningen verblijfplaatsen aanwezig zijn van Gierzwaluw en Huismus en dat de woningen een functie hebben als paarverblijf voor Gewone dwergvleermuis. Door de sloop zal overtreding van twee verbodsbepalingen in het kader van de Wet natuurbescherming optreden. In het kader van de Wet natuurbescherming dient een ontheffing te worden aangevraagd voor de overtreding van deze verbodsbepalingen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Activiteitenplan (bijlage 2) zoals opgesteld door Watersnip Advies en in het stedenbouwkundig plan opgesteld door BDP Rotterdam.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief mits de geplande maatregelen, zoals het plaatsen van kasten worden uitgevoerd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Door BK Ingenieurs is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie 50'er jaren gebied te Moordrecht vastgelegd en zijn de hergebruiksmogelijkheden van de grond op indicatieve wijze bepaald. Tevens zijn twee nadere onder-zoeken uitgevoerd ter plaatse van twee locaties waar in het voorgaande onderzoek sterke verontreinigingen in de grond zijn aangetoond. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 7.

De conclusie luidt als volgt.

Bodem

Opbouw en zintuiglijke waarnemingen

Uit de boorprofielen blijkt dat de bodem tot minimaal de geboorde diepte van 0,5 à 1,5 m -mv uit zand bestaat. Onder de zandlaag bevindt zich klei en veen dat tot minimaal de geboorde diepte van 3,0 m -mv aanwezig is.

In het bodemtraject van 0,0 tot 0,5 m -mv, ter plaatse van verschillende boringen, zijn verhardingslagen met grind, puin, menggranulaat, beton en/of asfalt aangetroffen. Verder zijn de bodem in die laag antropogene bijmengin-gen met dezelfde materialen aangetroffen. In eerste instantie zijn veel boringen gestaakt op deze harde lagen. Bij de inzet van een mechanische boorstelling (avegaar) lukte het (meestal) om deze lagen te doorboren.

Grond

Algemene kwaliteit

Onderzoeksdeel 1 (Fase 1 en 2):

In de bovengrond (0 - 0,5 m -mv) zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK, PCB aange-toond. Uitgezonderd in het mengmonster van de bovengrond van boringen 001 tot en met 004; hier overschrijdt het gehalte barium de interventiewaarde. Na uitsplitsing van dit mengmonster blijkt dat dit gehalte in de boven-grond van boring 001 voorkomt.

In de ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) zijn licht verhoogde gehalten met zware metalen en plaatselijk met PAK en minerale olie. Uitgezonderd in het mengmonster van de grond van de boringen 014, 022, 026; hier overschrijdt het gehalte barium de interventiewaarde. Na uitsplitsing van dit mengmonster blijkt dat dit gehalte in de onder-grond van boring 014 voorkomt.

Onderzoeksdeel 2 (Fase 3 en 4):

In de bovengrond (0 - 0,5 m -mv) zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met zink en PCB aangetoond. Uitgezon-derd in het mengmonster van de bovengrond van boringen 042, 043 en 044; hier overschrijdt het gehalte PAK de tussenwaarde. Na uitsplitsing van dit mengmonster blijkt dat er slechts plaatselijk lichte verontreinigingen met PAK voorkomen.

In de ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) zijn licht verhoogde gehalten met zware metalen. Uitgezonderd in het meng-monster van de grond van boringen 028, 035, 050; hier overschrijdt het gehalte lood de tussenwaarde. Na uitsplitsing van dit mengmonster blijkt dat dit gehalte in de ondergrond van boring 035 voorkomt.

De verontreinigingen met barium en lood zijn niet direct te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen.

Raaien ter plaatse van gedempte sloten

Binnen het onderzoeksgebied zijn de locaties van de gedempte sloten onderzocht door steekproefsgewijs raaien van drie boringen te zetten. Daar waar bodemvreemde materialen zijn geconstateerd, ter plaatse van vier raaien, is deze grond onderzocht.

Uit de resultaten blijkt dat de grond hier sterk verontreinigd is met barium, nikkel en/of PAK en plaatselijk matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond bij alle vier raaien licht verontreinigd met andere zware meta-len.

Na uitsplitsing van de betreffende mengmonsters blijkt dat er een sterke verontreiniging met barium in de onder-grond van boring R007 en een sterke verontreiniging met PAK en een matige met zink in de ondergrond van bo-ring R023 voorkomt.

Hier kan wel gezegd worden dan deze verontreinigingen te relateren zijn aan bodemvreemde bijmengingen (met-selpuin).

Er is sprake is van een vermoeden van een geval (of gevallen) van ernstige bodemverontreiniging met barium, zink en/of PAK Deze verontreinigingen zijn niet afgeperkt.

Hergebruik grond (indicatief)

Op basis van de onderzochte stoffen uit het NEN-pakket en PFAS (toetsing landelijk beleid) kan, indicatief, gesteld worden dat de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) voldoen aan de klasse 'Wonen' of beter en plaatselijk aan 'Industrie' (mengmonster van de boringen 042, 043, 044). Dit is uitgezonderd daar waar sterke verontreinigingen zijn aange-toond; daar is de grond (indicatief) 'Niet toepasbaar'.

Door de aangetoonde sterke (en matige) verontreinigingen in de ondergrond kan geen algemeen beeld gegeven worden van (indicatieve) hergebruiksmogelijkheden van deze grond. Voor PFAS in de ondergrond geldt dat de kwaliteit klasse 'Wonen' is of beter. Uitgezonderd de grond van mengmonster van boringen 049, 050, 051, 052, 053 en 054, deze grond is door de aanwezigheid van PFOS 'Niet toepasbaar.'

Asbest

In de onderzochte ondergrond (0,5 – 1,5 m -mv) is visueel geen asbest aangetroffen of analytisch aangetoond.

In de onderzochte grondmonsters is analytisch geen asbest aangetoond. Het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) wordt niet overschreden.

Grondwater

In het grondwater zijn een licht verhoogde concentratie barium en plaatselijk met dichloorethenen aangetoond. De herkomst van deze verontreinigingen is onbekend. Voor barium betreft het mogelijk een verhoogde achter-grondconcentratie, maar gezien het voorkomen van sterke verontreinigingen met barium in de grond kan het zijn dat dit gerelateerd is.

Toetsing hypothese bodem

De hypothese verdacht voor de gehele locatie (diffuse belasting, heterogene verspreiding) is correct gebleken. Het terrein (met name de ondergrond) is verontreinigd met de verwachte stoffen (zware metalen en PAK). Ook ter plaatse van de gedempte sloten komen, plaatselijk, verontreinigingen met de verwachte stoffen voor.

Aanbevelingen

Het uitvoeren van vervolgonderzoek is noodzakelijk.

Het advies van BK Ingenieurs is om de omvang van de sterke verontreinigingen nader te laten bepalen om vast te stellen of er sprake is van een geval (of gevallen) van ernstige bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Indien in het nader onderzoek vastgesteld wordt dat dit het geval is, is er sprake van een saneringsnoodzaak. Dat betekent dat in het nader onderzoek ook de humane, ecologische en verspreidingsrisico's dienen te worden bepaald en op basis daarvan de spoedeisendheid van de sanering.

Saneren

Indien uit het geadviseerde nader onderzoek naar de omvang van de verontreiniging met zware metalen en PAK blijkt dat er sprake is van een geval (of gevallen) van ernstige bodemverontreiniging dient voor begin van de werkzaamheden een goedgekeurde BUS-melding of (deel)saneringsplan beschikbaar te zijn. De melding of het plan dient te worden ingediend bij en goedgekeurd door het bevoegde gezag (Omgevingsdienst Midden-Hol-land).

Er mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag in de sterk verontreinigde grond worden gegraven. Bij saneringswerkzaamheden in verontreinigde grond geldt de Kwalibo-regeling uit het Besluit bodemkwaliteit. De (sanerings)werkzaamheden in ernstig verontreinigde grond dienen uitgevoerd te worden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerde aannemer, onder begeleiding van een BRL SIKB 6000 gecertificeerde milieukundige begeleider.

4.2.3 Asbest

In het kader van het aspect asbest zijn er in de periode van 2008 - 2020 onderzoeken uitgevoerd binnen het beoogde plangebied. Door Mozaiek Wonen zijn deze documenten aangeleverd. Een groot deel van deze onderzoeken dienen te worden geactualiseerd. Omdat het veel documenten betrof is er voor gekozen om deze documenten te actualiseren en zo te bepalen in welke mate er nog onderzoek dient te worden uitgevoerd.

De buitenschil van de te onderzoeken wooncomplexen is in 2008, en voor enkele complexen ook in 2018 globaal onderzocht. Hierbij is geen destructief onderzoek aan gevel of dak uitgevoerd. De visueel waarneembare bronnen zijn genoteerd, maar niet bemonsterd. In het kader van het grootschalige onderzoek van de wooncomplexen is in 2008 ook steeds het interieur van twee of drie woningen per complex beoordeeld. De visueel waarneembare bronnen zijn genoteerd maar niet bemonsterd.

Wooncomplexen Sluislaan 1-27 (oneven) en Kon. Julianastraat 7-11 zijn in 2018 onderzocht. Er zijn diverse (repeterende) bronnen in de woningen aangetroffen en bemonsterd. Het rapport is tot 14 november 2021 geldig, voor uitsluitend het verwijderen van de aangetroffen asbestbronnen. Er is echter sprake van beperkingen welke voorafgaand daadwerkelijke sloop opgeheven dienen te worden: destructief onderzoek achter vloer-, wand-, plafond- en dakbeschot afwerkingen, schachten en koven, spouw, kruipruimtes waren niet toegankelijk.

Daarnaast zijn er diverse losse rapporten per woning, verspreid door diverse wooncomplexen, beschikbaar. De rapporten uit Q2-Q4 van 2018, 2019 en 2020 zijn nog geldig voor uitsluitend het verwijderen van de asbestbronnen. Er zijn beperkingen voor totaalsloop. De samenvattende rapportage is bijgevoegd als bijlage 8.

4.2.4 Conclusie

Op dit moment wordt er aanvullend onderzoek gedaan naar bodem en asbest. De verwachting is dat de geconstateerde vervuiling geen belemmering zal zijn voor de ontwikkeling en er daarom een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Plangebied

De panden binnen het plangebied kennen geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en zijn niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap binnen het plangebied niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Omdat de huidige woonwijk een typische jaren '50 woonwijk betreft is er een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd in juli en augustus 2016 door IVO-B (bijlage 9).

Uit deze inventarisatie is gebleken dat er op de Cultuurhistorische Hoofstructuur van de provincie Zuid-Holland geen bouwhistorische waarden in het plangebied zijn gekarteerd. Daarnaast bevindt het plangebied zich buiten het beschermde dorpsgezicht van Moordrecht.

Omdat tijdens de bouw van deze jaren '50 woonwijken een uniforme stijl is gehanteerd om een zo groot mogelijke productie te kunnen waarborgen zijn er nog veel van dit soortgelijke jaren ’50 wijken aanwezig. In de gemeente Zuidplas zijn er bijvoorbeeld nog jaren ’50 wijken in Nieuwerkerk aan den IJssel (omgeving Prinses Beatrixlaan en Schoolstraat) en in Moordrecht zelf (omgeving Prinses Irenestraat). In de direct omgeving van het plangebied bevinden zich jaren ’50 wijken in Gouderak en Gouda. Omdat er nog veel jaren ’50 bebouwing in de omgeving van het plangebied aanwezig is, wordt de huidige bebouwing niet als bouwhistorische waarden beschouwd. Omdat in het plangebied geen bouwhistorische waarden aanwezig zijn is het niet nodig om een waardering uit te voeren.

Omgeving plangebied

De dorpskern Moordrecht is sinds 2008 een rijks beschermd gezicht. Het gaat om een deel van het historische bebouwingslint aan de dijk (Dorpsstraat) en de historische kern rondom de oude kerk (Kerkplein-Kerklaan- Oost Buurtstraat-West Buurtstraat). De herontwikkeling van de jaren vijftig wijk grenst aan het rijks beschermde dorpsgezicht Moordrecht, niet direct aan de historische bebouwing, maar tegenover het karakteristieke park met de beeldbepalend waterloop. Hierdoor profiteert het plangebied van het groen, de ruimte en van het prachtige uitzicht over het park dat de locatie biedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0018.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0019.png"

Beeldbepalende waterloop en historische bebouwing aan de dijk (Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

Het College heeft de adviseurs van Dorp, Stad en Land om advies gevraagd (bijlage 10). Zij komen tot de conclusie dat de herontwikkeling van de vijftiger-jaren wijk een zeer beperkte invloed heeft op de historische kern van Moordrecht. De grootste wijziging ten opzichte van de bestaande situatie is het voorgestelde appartementengebouw nabij het park. Daar ontstaat een nieuwe dialoog tussen oud en nieuw.

Er wordt echter wel rekening gehouden met de visuele relatie tussen de zuidzijde van het plangebied en de bebouwing aan de dijk. Aan deze zijde is het belangrijk dat de nieuw te bouwen jaren vijftig wijk qua uitstraling past bij het aangrenzende rijks beschermde dorpsgezicht van Moordrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0020.png"

Beschermd dorpsgezicht Moordrecht met ten westen daarvan het plangebied. (Bron: Stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

Conclusie

De gewenste ontwikkeling heeft een zeer beperkte invloed op de historische kern van Moordrecht.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. In het plangebied komen zowel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' als 'Waarde - Archeologie - 3' voor. Aan de hand van een archeologisch onderzoek dient daarom aangetoond te worden dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Derhalve is op 4 maart 2021 een inventariserend veldonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd door Synthegra Archeologie (bijlage 11).

In het hele plangebied worden archeologische resten verwacht uit het Laat-Mesolithicum en het Neolithicum op of in de top van de oeverafzettingen van de Gouderakse en Zuidplasse meandergordel op ca. 6-7 m beneden het maaiveld. De resten manifesteren zich naar verwachting als een archeologische laag; een humeuze, ontkalkte laag met fragmenten vuursteen en houtskool.

Aan en direct onder het maaiveld kunnen archeologische waarden aanwezig zijn uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Een eventuele archeologische vindplaats manifesteert zich als een (opgebracht) pakket met daarin fragmenten aardewerk, bouwmateriaal en andere archeologische indicatoren. Vooral in het noordelijke deel van het plangebied worden archeologische waarden in dit niveau verwacht omdat dit gedeelte van het plangebied in de historische kern van Moordrecht heeft gelegen. Uit het milieukundige booronderzoek blijkt dat dit pakket waarschijnlijk in het zuidelijke deel van het plangebied verstoord is geraakt. Het kleipakket zou echter in het noorden van het plangebied nog aanwezig kunnen zijn.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de verwachte afzettingen van de Gouderakse en Zuidplasse meandergordel waarin mogelijke archeologische waarden uit het Laat-Mesolithicum en het Neolithicum werden verwacht niet is aangetroffen. Mogelijk ligt dit pakket nog dieper of op een andere locatie. De oeverafzettingen uit de Middeleeuwen zijn wel aangetroffen, in zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het plangebied. In het zuidelijke deel van het plangebied is dit pakket echter verstoord, waardoor dit pakket archeologisch niet interessant meer is. In het noordelijke deel is dit pakket nog redelijk intact, echter is er geen sprake van bodemvorming of archeologische resten in dit pakket Het pakket dat bovenop deze afzettingen ligt (een ophoogpakket dat vermoedelijk dateert uit de Middeleeuwen) zouden archeologische resten uit de late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd kunnen bevatten. Echter is de top van het pakket verstoord en verrommeld bij het aanbrengen van het recente ophoogpakket erboven, waardoor eventuele aanwezige archeologische sporen verloren zijn gegaan. Dit pakket loopt vanaf 90-160 centimeter beneden maaiveld (circa 3 meter beneden NAP) tot de eerder genoemde oeverafzettingen op 200-275 centimeter beneden maaiveld (circa 4,5 meter beneden NAP).

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. De verwachte afzettingen van de Gouderakse en Zuidplasse meandergordel waarin mogelijke archeologische waarden uit het Laat-Mesolithicum en het Neolithicum werden verwacht, is niet aangetroffen. Deze kan nog dieper liggen, maar komt door de geplande verstoringen dus niet in gevaar. Het ophoogpakket van de Middeleeuwen/Nieuwe Tijd is behoorlijk verstoord en is dus archeologisch niet interessant genoeg om te onderzoeken. De archeologische dubbelbestemmingen komen hiermee te vervallen.

Als tijdens de werkzaamheden blijkt dat (toch) archeologische resten aanwezig zijn, dan moet het bevoegd gezag (de gemeente Zuidplas, via archeologie@odmh.nl) meteen op de hoogte gesteld worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief. De archeologische dubbelbestemmingen zijn vervallen.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ig/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang waarbij het plan voorziet in sloop en nieuwbouw waarbij netto negen woningen worden toegevoegd, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren En Verkeer

4.5.1 Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Zuidplas staat beschreven in de Nota Parkeernormen 2019. Uit deze parkeernota wordt afgeleid dat er voor de nieuwbouw van sociale huurwoningen 2,0

parkeerplaatsen per woning nodig zijn. Hierbij gaat de gemeente Zuidplas uit van de bovenkant binnen de door CROW vastgestelde bandbreedte voor parkeernormen. Voor de herontwikkeling betekent dit een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning voor sociale huurappartementen en een norm van 2,0 parkeerplaatsen per woning voor sociale grondgebonden woningen.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied is gelegen binnen zone B waar sprake is van een gemiddelde autoafhankelijkheid. Omdat het parkeerbeleid van de gemeente Zuidplas uitgaat van een hoge autodichtheid en het aantal woningen per saldo toeneemt, is besloten een parkeeronderzoek uit te voeren. De rapportage is uitgevoerd door BRO en is opgeleverd op 24 april 2018 (bijlage 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0021.png"

Autoafhankelijkheid per zone met aanduiding plangebied (bron: Nota Parkeernormen 2019)

Uit het onderzoek blijkt dat in de 50-er jaren wijk te Moordrecht het autobezit veel lager ligt dan gemiddeld. Zo komen de onderzoeksresultaten uit op een parkeernorm in de 'schil centrum' voor 'Huur etage, midden/goedkoop' van 1,2 parkeerplaatsen per woning en voor de 'Rest bebouwde kom' 1,4 parkeerplaatsen per woning. Voor een 'Huurhuis, sociale huur' geldt in de 'Schil centrum' een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning en in de 'Rest bebouwde kom' 1,6 parkeerplaatsen per woning.

Daarom is in de door de Gemeenteraad van Zuidplas unaniem vastgestelde nota van uitgangspunten voor de 50er jaren wijk (d.d. 16 december 2020) de parkeernorm voor de ontwikkeling vastgesteld op 1,6 parkeerplaatsen per woning. Dit is inclusief een bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Bij de realisatie van 184 woningen, betekent dat, dat er 295 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Daarbij is specifiek gekeken naar de situatie in de huidige wijk. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd in parkeerhoven, tussen de bebouwing. Elk van de drie buurten heeft twee hofjes die ontsloten worden vanuit de woonstraten. In de woonstraten wordt het parkeren afgewisseld met groen en bomen. De overige parkeerplaatsen worden met haakse parkeervakken opgelost. De loopafstand tussen de parkeerplaatsen en de woningen is maximaal 100 meter. In onderstaande afbeelding is te zien op welke manier de benodigde parkeerplekken zijn ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0022.png"

Verkeersontsluiting en parkeren (Bron: stedenbouwkundig plan BDP Rotterdam)

4.5.2 Verkeer

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de beoogde situatie worden er 184 sociale huurwoningen gerealiseerd. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 5,0 tot 5,8 mvt/etmaal in de schil centrum in een weinig stedelijke omgeving. Bij de realisatie van 184 sociale huurwoningen geldt daarom een gemiddelde verkeersgeneratie van 994 mvt/etmaal. In de huidige situatie is de gemiddelde verkeersgeneratie 945 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met gemiddeld 49 mvt/etmaal. Deze toename aan verkeersbewegingen is dermate gering, dat dit niet tot problemen bij de verkeersafwikkeling in en rond het plangebied zal leiden.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Daarnaast ligt is het plangebied gelegen in een 30 km/h-zone. Binnen een straal van 200 meter zijn er geen (spoor)wegen met een geluidszone gesitueerd die een akoestisch onderzoek noodzakelijk maken.

4.6.3 Conclusie

Het plangebied heeft reeds een woonbestemming. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, omdat het plangebied niet is gelegen binnen een geluidszone van een industrieterrein of binnen een geluidszone van wegverkeer dan wel een spoorweg.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de afwisseling van maatschappelijke bestemmingen, woonbestemmingen, centrumbestemmingen en groenbestemmingen.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een begraafplaats (circa 16 meter afstand). De richtafstand van 10 meter wordt daarmee niet overschreden. Daarnaast bevindt het plangebied zich op circa 12 meter afstand van het centrum. Op deze locatie mogen kantoren, detailhandel, (maatschappelijke) dienstverlening, nutsvoorzieningen, horeca tot maximaal horecacategorie 2 en bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 zich vestigen. De grootste richtafstand voor dit type functies bedraagt 10 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand. Tenslotte bevindt zich ten zuiden van het plangebied een kinderopvang. De voorgeschreven richtafstand bedraagt 30 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 28 meter. Deze afstanden zijn voldoende om te kunnen stellen dat de beoogde ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omliggende bedrijven. Er is namelijk een ruimere afstand van meer dan dertig meter tussen de gevels, en binnen het plangebied is er aan deze zijde geen sprake van een buitenruimte. Daarnaast wordt de woningvoorraad voornamelijk vervangen. Met de bestaande woonvoorraad is er ook geen sprake van hinder voor de bestaande bedrijfsactiviteiten. Andersom zijn deze afstanden groot genoeg om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. De omliggende bedrijfsactiviteiten hebben, gezien de afstand, geen negatief effect op de beoogde omliggende ontwikkeling.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bpjaren50brtMrd-VG01_0023.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (paars) (bron: risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. De buistransportleiding die het dichtst bij het plangebied ligt, ligt op een afstand van circa 700 meter.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Moordrecht-West' en bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid is een watertoets uitgevoerd door BK Adviseurs (bijlage 13). In deze uitgangspuntennotitie worden waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van drie waterthema's: Veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit.

Gezien het feit dat de totale verharding afneemt en groene elementen toenemen is de verwachting dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De begeleidende tekst wordt op het moment van schrijven opgesteld.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

In de gewenste situatie worden de huidige 175 woningen gesloopt. Op die manier wordt er ruimte gemaakt voor de nieuwbouw van 184 woningen. Netto zal er met het voornemen dan ook een toename van negen woningen plaatsvinden.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen aan de Schielandstraat. Het is gesitueerd aan de rand van het centrum van Moordrecht en ligt vlakbij de Hollandsche IJssel. Het plangebied ligt op circa 6,7 kilometer afstand van een Natura-2000 gebied en op circa 6,6 kilometer afstand van NNN gebied.

Kenmerken van het potentiële effect

Met het initiatief treden er geen overtredingen op in het kader van de flora- en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer. Tevens leidt het plan niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en worden bedrijven in milieutechnische zin niet extra belemmerd.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaamheid

Zuidplas heeft het Convenant Klimaatadaptief Bouwen in 2021 ondertekend. Daarmee onderschrijft de gemeente Zuidplas dat klimaatadaptief bouwen ‘het nieuwe normaal’ moet zijn in Zuid-Holland en dus ook in de eigen gemeente. Voor de uitvoering van het convenant in bouwontwikkelingen zijn standaard bestekken en programma’s van eisen beschikbaar.

Sinds het in werking treden van de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) worden nieuwe woningen niet meer voorzien van een gasaansluiting. Vanaf 1 januari 2021 is bovendien de aangescherpte eis voor de energieprestatie van woningen en utiliteitsgebouwen in werking. Vanaf die datum moeten gebouwen Bijna Energie Neutraal Gebouwd zijn, en daarmee aan de BENG-norm voldoen.

Als gevolg van de warmere zomers blijkt dat er ook bij nieuwe woningen steeds vaker sprake is vanongewenste oververhitting. Om die reden wordt vanaf 2021 het risico op oververhitting gedurende de zomer bij nieuwbouw woningen beperkt door een grenswaarde te stellen aan de indicator TOjuli.

TOjuli is een nieuwe indicator die gelijktijdig met de BENG-eisen wordt ingevoerd (Bron:Rijksoverheid)

Bij uitwerking van het plan zal worden voldaan aan landelijke en lokale wet- en regelgeving. In het stedenbouwkundig plan (bijlage1) is aangegeven hoe de wijk klimaatadaptief zal worden ingericht.

4.13 Niet Gesprongen Explosieven

Circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog is als blindganger in de bodem achtergebleven.

Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is volgens ODMH niet noodzakelijk.

Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, kan ODMH niet met zekerheid stellen dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht'.

Het bestemmingsplan '50er jaren buurt Moordrecht' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan '50er jaren buurt Moordrecht' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende Regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3.2 Bestemmingen

In het bestemmingsplan kent het plangebied voornamelijk de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast hebben enkele onderdelen van het plangebied de enkelbestemming 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf'.

5.4 Algemene Regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

Algemene bouwregels

In artikel 8 zijn bepaling opgenomen inzake afwijken van de voorgeschreven maatvoering en ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 9 is opgenomen dat gronden alleen mogen worden gebruikt conform de geldende bestemming. Hier kan alleen van worden afgeweken als strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik

Algemene afwijkingsregels

In artikel 10 is aangegeven hoe kan worden afgeweken van de voorgeschreven regels met betrekking tot maatvoering, percentages (10%regeling) enz. Dit kan alleen mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Algemene wijzigingsregels

In artikel 11 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het aanpassen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

5.4.3 Overige regels

In artikel 12 is een planspecifieke parkeerregeling opgenomen waarin de uitgangspunten van de unaniem vastgestelde nota van uitgangspunten voor de 50er jaren wijk (d.d. 16 december 2020) zijn opgenomen. De parkeernorm voor de ontwikkeling is vastgesteld op 1,6 parkeerplaatsen per woning.

5.5 Overgangs- En Slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer woningcorporatie Mozaïek Wonen. Gemeente Zuidplas en Mozaiek wonen hebben t.b.v. de ontwikkeling van dit binnenstedelijke project een intentieovereenkomst gesloten d.d. 13 februari 2019.

De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Het plan wordt economisch haalbaar geacht op basis van de in de d.d. 7 oktober 2021 getekende samenwerkingsovereenkomst omschreven uitgangspunten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

De participatie en communicatie bij een sloop - nieuwbouw project in een bewoonde omgeving als de jaren 50 wijk is zeer complex. Regelgeving, eisen en wensen maken het moeilijk om de wijzigingen in de bestaande leefomgeving voor een ieder passend te krijgen. Het participatie niveau voor de jaren 50 wijk is op het niveau van informeren en adviseren gelegd.

Ten behoeve van de participatie / communicatie is en wordt er overleg gepleegd met Huurders Belangen Moordrecht, de Bewoners Commissie jaren 50 wijk, een klankbordgroep en is d.m.v. verschillende informatie avonden, informatie met heel Moordrecht gedeeld. Corona heeft in 2020 en 2021 enige beperkingen in de communicatie gegeven. Een deel van de informatie verstrekking is aangepast of digitaal uitgevoerd. Er zijn tevens individuele gesprekken met bewoners / omwonenden gevoerd om het plan op specifieke punten toe te lichten.

Naast mondelinge communicatie wordt er regelmatig een nieuwsbrief jaren 50 wijk uitgegeven in en om de jaren 50 wijk waarin projectmatige / sociale zaken worden gecommuniceerd.

Het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan is in de verschillende communicatie momenten positief ontvangen.

De toegankelijkheid van informatie is ondersteund door een website “jaren 50 wijk” waarop vanuit Mozaiek Wonen en de Gemeente Zuidplas actief informatie wordt gedeeld. Op deze site kan door een ieder worden gecommuniceerd via een vragen-blok. De site zal tot het einde van het project worden ondersteund. (jaren50wijkmoordrecht.nl)

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties (vooroverleg)

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Overleg - besluitvorming overheid

Het plan is besproken met de gemeente en een vertegenwoordiging van verschillende diensten, met wethouders, de raad, commissie ruimte van gemeente Zuidplas.

Uiteindelijk heeft dit op 16 december 2021 tot een door de gemeenteraad unaniem gedragen nota van uitgangspunten jaren 50 wijk geleid.

6.2.4 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen van 9 juni 2022 tot en met 21 juli 2022.

Er zijn 80 zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen (en wijziging). Deze is te vinden in bijlage 14.

6.2.5 Uitspraak Raad van State

Tegen voorliggend bestemmingsplan is in beroep gegaan door enkele appellanten. Hierop volgde de uitspraak van de Raad van State 202300582/1/R3 (ECLI:NL:RVS:2023:4544). Deze is te vinden in bijlage 15. Hieruit volgt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 29 november 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "50er jaren buurt" vernietigt voor zover dat betrekking heeft op

  1. a. het plandeel "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels zes bouwlagen op de hoek van de Drost IJsermansingel in het zuidoosten van het plangebied, en
  2. b. de twee plandelen "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels vijf bouwlagen in het noordwesten van het plangebied.

Voorts is bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder b. vernietigde deel van het besluit in stand blijven. Op basis van deze uitspraak is de plankaart aangepast, waarbij de onder a. genoemde locatie geschrapt is uit voorliggend bestemmingsplan.

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan 50-er Jaren Buurt Moordrecht

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan 50-er jaren buurt Moordrecht

Bijlage 2 Activiteitenplan Ecologie

Bijlage 2 Activiteitenplan Ecologie

Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening 50er Jaren Wijk Moordrecht

Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening 50er jaren wijk Moordrecht

Bijlage 4 Stikstof Bijlage 1 Rekeninvoer Realisatiefase

Bijlage 4 Stikstof Bijlage 1 Rekeninvoer realisatiefase

Bijlage 5 Stikstof Bijlage 2 Gebruiksfase

Bijlage 5 Stikstof Bijlage 2 Gebruiksfase

Bijlage 6 Stikstof Bijlage 3 Realisatiefase

Bijlage 6 Stikstof Bijlage 3 Realisatiefase

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 8 Deskresearch Asbest Bk Ingenieurs

Bijlage 8 Deskresearch Asbest BK Ingenieurs

Bijlage 9 Cultuurhistorische Inventarisatie

Bijlage 9 Cultuurhistorische inventarisatie

Bijlage 10 Dorp, Stad En Land, Integraal Advies 50er Jarenbuurt

Bijlage 10 Dorp, stad en land, integraal advies 50er jarenbuurt

Bijlage 11 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 11 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 12 Parkeeronderzoek

Bijlage 12 Parkeeronderzoek

Bijlage 13 Watertoets

Bijlage 13 Watertoets

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 15 Uitspraak Raad Van State 202300582/1/r3

Bijlage 15 Uitspraak Raad van State 202300582/1/R3