Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Zuidplas
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 24-01-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Zuidplas met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpleidingRoCaZpl-Va01 van de gemeente Zuidplas.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestaand
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.4 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
1.5 bestemmingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
1.6 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en/of het vergroten van een bouwwerk.
1.7 bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.8 bouwvlak
een op de verbeelding door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop (hoofd-) gebouwen zijn toegelaten.
1.9 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.10 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.11 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
1.12 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.13 peil
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron; voor aan – en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstanden
- afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
- in geval van overstekken: de afstand tussen de verticale projectie op het gemiddelde niveau van dakvlakken.
2.2 breedte, lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren.
2.3 oppervlakte van een gebouw
- tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren, waarbij overstekken tot 0,75 m niet worden meegerekend;
- de verticale projectie van het dakvlak, indien het een gebouw betreft met maximaal drie dichte wanden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.
2.5 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. voet- en rijwielpaden;
- d. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
- e. speeltoestellen;
- f. hondenuitlaatplaatsen;
- g. voorziening van openbaar nut;
- h. kunstwerken en oeververbindingen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. evenementen.
3.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 3.1 zijn de gronden primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
- a. de gasleiding, zoals bedoeld in artikel 5;
- b. de waterkering, zoals bedoeld in artikel 6.
3.3 Bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 3.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.4, sub c, voor de plaatsing van een jongerenontmoetingsplaats, met dien verstande dat:
- a. het woonmilieu in de directe omgeving hier geen onevenredige overlast van mag ondervinden;
- b. er minimaal 30 m wordt aangehouden tot de dichtstbijzijnde woning;
- c. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
- d. de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt;
- e. de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
- g. straatmeubilair;
- h. speeltoestellen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. evenementen;
- l. terrassen;
- m. kunstwerken.
4.2 Dubbelbestemming
In aanvulling van het bepaalde in 4.1 zijn de gronden primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
- a. de gasleiding, zoals bedoeld in artikel 5;
- b. de waterkering, zoals bedoeld in artikel 6.
4.3 Bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 4.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een jongerenontmoetingsplaats.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
5.2 Voorrangbepaling
De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere
bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
5.3 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 5.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
- b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, primair bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
6.2 Dubbelbestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming waterstaat - Waterkering is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering.
6.3 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.3, sub a, en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Schakelbepaling
- a. Dit bestemmingsplan is van toepassing op de volgende bestemmingsplannen en de daarin aangehaalde regels:
Naam | Identificatie | Vastgesteld door de gemeenteraad op | |
Groene Zoom | NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01 | 16 oktober 2013 | |
Klein Vink en omgeving | NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01 | 18 december 2018 | |
Hornbach | NL.IMRO.1892.Bphornbach-Va03 | 11 juni 2013 | |
Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01 | 15 juni 2017 | |
Zuidplas West | NL.IMRO.0567.BP00201-On01 | 10 augustus 2011 | |
Restveen en Groene Waterparel | NL.IMRO.18920000BPRestveenGW- | 16 december 2008 | |
Rode Waterparel | NL.IMRO.18920000BpRodeWaterpare- | 11 augustus 2011 | |
Parapluherziening Archeologie | NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 | 6 maart 2018 | |
Parapluherziening Parkeren | NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 | 24 april 2018 |
- b. De regels van de onder a genoemde bestemmingsplannen en eventuele bijlagen zijn, onverkort van toepassing met inachtneming van de aanpassingen en aanvullingen die zijn aangegeven in de artikelen in dit plan;
- c. Het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Zuidplas' vervangt de beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel, vastgesteld 16 februari 2022 met identificatienummer NL.IMRO.1892.HerzBvNieuwerkerk-Va01, en de beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel, vastgesteld op 6 maart 2018 met identificatienummer NL.IMRO.1892.BvNieuwerkerk-Va01 voor zover het de gronden betreft die deel uitmaken van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Zuidplas van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief.
Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Voor de omschakeling van de RoCa centrale dienen leidingen aangelegd of aangepast te worden om aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Het gaat om het tracé UNIPER ROCA Rotterdam DN 200 loopt van de Zuidelijk Dwarsweg (Moordrecht) tot aan het GOS Uniper Roca (Rotterdam). Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen/beheersverordening in drie gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties. Het tracé loopt door de volgende drie gemeenten:
- 1. Zuidplas
- 2. Capelle aan den IJssel
- 3. Rotterdam
Het tracé heeft een lengte van 9,5 km. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen en beheersverordening is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente Zuidplas. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Figuur 1.1. Globale ligging RoCa tracé
1.2 Geldende Planologische Regeling
De gronden waarop het tracé RoCA is geprojecteerd, zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen en beheersverordening.
Tabel 1.1 Overzicht geldende planologische regelingen
Gemeente | Naam | Identificatie | Vaststellingsbesluit |
Rotterdam | Alexanderknoop | NL.IMRO.0599.BP1042Alexandrknp-va03 | 2017-11-22 |
Capelle aan den IJssel | Hoofdweg | NL.IMRO.0502.BP12Hoofdweg-4001 | 2013-06-25 |
Groene Zoom | NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01 | 2013-10-16 | |
Kleine Vink en omgeving | NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01 | 2018-12-18 | |
Hornbach | NL.IMRO.1892.Bphornbach-Va03 | 2013-06-11 | |
Zuidplas | Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01 | 2017-06-15 |
Zuidplas West | NL.IMRO.0567.BP00201-On01 | 2009-06-16 | |
Restveen en Groene Waterparel | NL.IMRO.18920000BPRestveenGW- | 2008-12-16 | |
Rode Waterparel | NL.IMRO.18920000BpRodeWaterpare- | 2009-07-02 | |
Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BvNieuwerkerk-Va01 | 2018-03-06 | |
Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.HerzBvNieuwerkerk-Va01 | 2022-02-16 | |
Parapluherziening Archeologie | NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 | 2018-03-06 | |
Parapluherziening Parkeren | NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 | 2018-04-24 | |
Zuidplas (rijksinpassingsplan) | Inpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden | NL.IMRO.0000.ELIip11GUBW-3000 | 2012-09-19 |
Het tracé is in deze bestemmingsplannen vooral bestemd voor agrarisch-glastuinbouw, verkeer, verkeer-wegverkeer, groen, tuin, water en natuur. De aanleg van een planologisch relevante leiding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. In paragraaf 2.4.2 wordt specifiek ingegaan op de vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening in de gemeente Zuidplas.
1.3 Leeswijzer
Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de facetherziening van de geldende bestemmingsplannen één toelichting te schrijven.
- In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het project, het tracé en op de technische aspecten van de verbinding.
- In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader.
- In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de relevante omgevingsaspecten.
- In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
- In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omschakeling Van Grootverbruikers Naar Hoogcalorisch Gas
In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas.
Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.
Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad.
Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Op 1 juli 2021 is de Gaswet in werking gegaan waarin dit verplicht wordt gesteld.
Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.
2.2 Beschrijving Tracé En Omgeving
Het tracé wordt aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het tracé van de nieuwe gasleiding loopt van de afsluiterlocatie aan de Zuidelijke Dwarsweg in Moordrecht (S-556) tot aan het GOS Uniper Roca (W-216). De leiding loopt door de gemeenten Zuidplas, Capelle aan den IJssel en Rotterdam.
Het nieuwe tracé is gelegen vanaf de Zuidelijke Dwarsweg te Moordrecht tot de A20 waarna het tracé ten noorden van de A20 richting Nieuwerkerk aan den IJssel ligt. Het tracé zal de A20 oversteken nabij afslag 17, waarna het tracé aan de zuidelijke kant van de A20 tot aan het gasontvangststation bij de RoCa Centrale in de gemeente Rotterdam ligt, zie figuur 2.1.
Figuur 2.1 Ligging tracés en werkzaamheden (bron: Anteagroup)
De leidingen worden aangelegd in gronden die nu hoofdzakelijk agrarische bestemmingen, verkeersbestemmingen of groene bestemmingen hebben. Er wordt voor de leidingen geen extra aanspraak gemaakt op land of bodem. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na aanleg en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.
2.3 Technische Beschrijving Nieuw Tracé
Het tracé UNIPER ROCA Rotterdam DN 200 loopt van de Zuidelijk Dwarsweg (S-556) tot aan het gasontvangststation bij de RoCa Centrale (W-216) en heeft een lengte van 9,5 km.
Het aan te leggen tracé komt deels parallel aan bestaande buisleidingen te liggen. De aan te leggen leiding heeft een druk van 66,2 bar en heeft een diameter van 273,1 mm.
Vanwege de aanwezige grondslag (venige grond), de waterpeilen (hoge grondwaterstanden) en de benodigde inzet van zware mobiele werktuigen is aanleg in open ontgraving middels sleuven over langere afstanden lastig uitvoerbaar. Daarom is gekozen voor zoveel als mogelijk horizontaal gestuurde boringen. Langs het tracé worden in totaal 13 gestuurde boringen uitgevoerd. Hiertussen vinden korte open ontgravingen plaats, zie figuur 2.1.
Door zo veel mogelijk horizontaal gestuurde boringen uit te voeren, wordt de overlast voor grondeigenaren en andere belanghebbenden zo veel als mogelijk beperkt. Voor de uitvoering van elke gestuurde boring is een tijdelijke uitlegstrook benodigd. Daar wordt de desbetreffende boring op het maaiveld voorbereid en wordt het van te voren aan elkaar gelaste leidingdeel uitgelegd (vaak op steunen met rollers) alvorens deze wordt ingetrokken.
Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.
2.4 Geldend Bestemmingsplan En Plangebied
2.4.1 Ligging plangebied
Het plangebied bestaat uit het nieuwe tracé van de afsluiterlocatie aan de Zuidelijke Dwarsweg in Moordrecht tot de Schollevaartse tocht. In figuur 2.2 is het nieuwe tracé weergegeven zoals het door de gemeente Zuidplas loopt. Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Zuidplas. De westzijde van het plangebied grenst aan de gemeente Capelle aan den IJssel. Het meest westelijke deel van de gasleiding ligt ten zuiden van de A20. Net voorbij afrit 17 passeert de gasleiding de A20 en ligt vanaf daarna ten noorden van de A20. In het landschap wordt geen wijziging zichtbaar als gevolg van de aanleg van de leiding.
Figuur 2.2 Globale ligging gastransportleiding in de gemeente Zuidplas (bron: googleEarth)
2.4.2 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied heeft betrekking op meerdere bestemmingsplannen en één beheersverordening. De bestemmingsplannen en beheersverordening met bijbehorende bestemmingen zijn in tabel 2.1 vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven op welke enkelbestemmingen de herziening concreet betrekking heeft. De wijze van regelen van deze herziening op de bestemmingsplannen en de beheersverordening wordt toegelicht in paragraaf 2.5.
Tabel 2.1 Overzicht bestemmingsplannen en beheersverordening die worden herzien
plan | identificatie | vastgesteld door de gemeenteraad op | geldende enkelbestemmingen | |
Groene Zoom | NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01 | 16 oktober 2013 | Artikel 7 Groen Artikel 13 Water | |
Klein Vink en omgeving | NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01 | 18 december 2018 | Artikel 3 Bedrijventerrein Artikel 4 Groen Artikel 5 Sport Artikel 6 Verkeer - 1 Artikel 7 Verkeer - 2 Artikel 8 Water | |
Hornbach | NL.IMRO.1892.Bphornbach-Va03 | 11 juni 2013 | Artikel 4 Groen Artikel 5 Water | |
Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01 | 15 juni 2017 | Artikel 3 Verkeer Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied | |
Zuidplas West | NL.IMRO.0567.BP00201-On01 | 16 juni 2009 | Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw Artikel 8 Verkeer - Wegverkeer 1 | |
Restveen en Groene Waterparel | NL.IMRO.18920000BPRestveenGW- | 16 december 2008 | Artikel 3 Agrarisch Artikel 8 Natuur Artikel 11 Water | |
Rode Waterparel | NL.IMRO.18920000BpRodeWaterpare- | 2 juli 2009 | Artikel 5 Groen Artikel 6 Natuur | |
Parapluherziening Archeolgie | NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 | 6 maart 2018 | nvt | |
Parapluherziening Parkeren | NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 | 24 april 2018 | nvt | |
Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BvNieuwerkerk-Va01 | 6 maart 2018 | Artikel 7 Groen Artikel 13 Verkeer - Verblijf | |
Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.HerzBvNieuwerkerk-Va01 | 16 februari 2022 | Artikel 7 Groen Artikel 13 Verkeer - Verblijf |
Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan Groene Zoom, bp Kleine Vink en omgeving en bp Hornbach.
Figuur 2.4 Uitsnede bestemmingsplan Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel en bp Kleine Vink en omgeving.
Figuur 2.5 Uitsnede Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel.
Figuur 2.6 Uitsnede bestemmingsplan Zuidplas West.
Figuur 2.7 Uitsnede bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel en bp Rode Waterparel.
2.5 Wijziging Ten Opzichte Van Planologische Regelgeving
De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van de geldende bestemmingsplannen (hierna: basisplan). Het gaat om een facetherziening waarbij het basisplan en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.
Daarnaast vervangt het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Zuidplas' de beheersverordening 'Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel', vastgesteld 6 maart 2018 met identificatienummer NL.IMRO.1892.BvNieuwerkerk-Va01 en de navolgende herziening vastgesteld op 16 februari 2022 met identificatienummer NL.IMRO.1892.herzBvNieuwerkerk-Va01 voor zover het de gronden betreft die deel uit maken van dit bestemmingsplan. Een deel van het kabeltracé wordt namelijk bestreken door een beheersverordening en die kan niet met nieuwe ontwikkelingen in de vorm van een nieuwe dubbelbestemming worden aangevuld. Voor dit gedeelte van het kabeltracé vervangt het onderhavige bestemmingsplan de beheersverordening. Ter plaatse wordt het bestaande gebruik volgens de onderliggende bestemmingen overgenomen in de vorm van de enkelbestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer - Verblijf’, 'Water' en de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Voor de nieuwe ontwikkeling is de enkelbestemming ‘Leiding – Gas’ toegevoegd.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de NOVI.
Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).
De nieuwe gastransportleiding is niet in zijn geheel opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen, maar is een gevolg van de in juni 2020 gewijzigde Gaswet welke voorziet de omschakeling van verschillende bedrijven van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas om de gaswinning in Groningen terug te dringen.
Een klein gedeelte van de gasleiding in de gemeente Zuidplas (vanaf A20 richting het noorden) sluit aan op het tracé door Noord-Holland en Zuid-Holland (hoofdverbinding). Dit tracé is van belang voor transport van aardgas vanuit Groningen, vanuit Callantsoog en van en naar de gasopslag bij Bergermeer.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)
De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:
- aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
- aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
- brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
- giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
- specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).
Het Bevb is niet van toepassing op:
- Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
- Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
- Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
- Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.
Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding. Op de externe veiligheidsaspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.4.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versies maart 2022)
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn uitsluitend de volgende beleidsuitgangspunten uit de visie relevant:
Externe Veiligheid (omgevingsveiligheid)
Hoofddoel is een veiliger Zuid-Holland door de kans dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen te minimaliseren.
In Zuid-Holland zijn het transport, de opslag en de verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aangesloten dat de kans op een ramp tot een minimum wordt beperkt. In de buurt van risicovolle activiteiten zijn geen grote groepen mensen meer aanwezig. Transport van gevaarlijke stoffen vindt niet langer plaats door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden. Het transport van en naar deze gebieden is op een veilige wijze geregeld. Daarnaast is, waar mogelijk, overgegaan op veiligere productieprocessen waarbij minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.
Om het ontstaan van nieuwe knelpunten rond de risicobronnen te voorkomen, vraagt de provincie de gemeenten om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, wanneer het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt en het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. De provincie vraagt in dat geval aan te tonen dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken. Indien in bovengenoemde situatie het aantal blootgestelden toeneemt, dan vraagt de provincie maatregelen te nemen ter voorkoming of mitigatie van de gevolgen.
Conclusie
In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de externe veiligheid en het groepsrisico. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt. Er wordt voldaan aan de norm voor het groepsrisico conform het Bevb. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Zuidplas
In de Omgevingsvisie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners.
In de omgevingsvisie staan de volgende ambities centraal:
- Aantrekkelijk Zuidplas: Ingezet wordt op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen. Daarnaast wordt ingezet op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als dorpen in Zuidplas uit willen breiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen.
- Duurzaam Zuidplas: Nieuwe ontwikkelingen zijn zoveel mogelijk energieneutraal. Voor bestaande gebouwen wordt ook hierop ingezet, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen wordt gewerkt aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
- Ondernemend Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio.
- Gezond Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van onze inwoners.
De omgevingsvisie is uitgewerkt in een visie per dorp. Hierin is aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet per dorp. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer.
De buisleiding is parallel naast de A20 beoogd. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de effecten van externe veiligheid. Hieruit blijkt dat uit het oogpunt van externe veiligheid er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan zijn.
Structuurvisie Zuidplas 2030
Voor het 'Middengebied' van de gemeente geldt de Structuurvisie. In deze Structuurvisie uit 2012 presenteert de gemeente Zuidplas de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities Zuidplas heeft en welke koers Zuidplas volgt om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren.
Masterplan Middengebied
De Zuidplaspolder is een belangrijke ontwikkelingslocatie in de Zuidelijke Randstad. Hier liggen actuele opgaven rondom landschap, natuur, water, recreatie, wonen en werken. De gemeente Zuidplas zet daarbij in op een zorgvuldige balans tussen ‘groen’, blauw’ en ‘rood’ en tussen een verdere ontwikkeling van de bestaande dorpen en nieuwbouw in het Middengebied van de Zuidplaspolder. Daarin is het kader meegegeven voor de ontwikkeling van een nieuw dorp in het Middengebied, met 4.000 woningen tot 2030 en organische doorontwikkeling daarna.
Door het nieuwe dorp ligt een belangrijke leidingenstrook van 70 meter breed (bestaande leidingen, plus reservering voor toekomstige leidingen), die in ieder geval vrij dient te worden gehouden van bebouwing. Deze zone wordt ingepast door water en ingericht als een extensief beheerd groen- en speelgebied, midden in het dorp. In deze zone wordt de ontwikkeling van de buisleiding beoogd.
In het kader van de ontwikkeling in het 'Middengebied' is een voorbereidingsbesluit genomen. Dit houdt in dat er een vergunningsplicht geldt om werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren.
Conclusie
In de omgevingsvisie en de structuurvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
Voor deeltracés A en B zoals is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau b.v. met ISSN 1875-5313, zie bijlage 1.
Figuur 4.1 De onderzoektracés waarvoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd zijn met een rode kleur aangegeven. Met groen is het tracé aangegeven waarvoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is (bron: Esri Nederland)
Onderzoek
Voor het gehele grondgebied van de gemeente geldt de Parapluherziening Archeologie. Door deze parapluherziening wordt in alle bestemmingsplannen (en wijzigings- en uitwerkingsplannen) het geactualiseerde archeologiebeleid gestandaardiseerd opgenomen.
Figuur 4.2 Uitsnede Parapluplan archeologie, onderzoekstracé globaal met een rode lijn aangegeven. Hier geldt een dubbelbestemming waarde archeologie 3. Het gebied met de dubbelbestemming is met plustekens aangegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl/ MUG Ingenieursbureau b.v.)
Conclusie
Binnen het onderzoekstracé heeft al een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn op 3 m-mv afzettingen van de stroomgordel van Gouderak gevonden en in één boring een laklaag.
MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Er heeft hier al een archeologisch onderzoek plaatsgevonden voor de aanleg van een gasleiding. Het gebied is toen vrijgegeven omdat de bodemingreep toen, net als nu, geen bedreiging voor het archeologisch erfgoed vormt. Hiernaast wordt het gehele tracé geboord, er vindt geen aanleg middels open ontgravingen plaats.
De gemeente Zuidplas onderschrijft de aanbevelingen van het rapport: het tracé is voldoende archeologisch onderzocht.
4.2 Bodem
Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De geplande leiding is gelegen in de gemeenten Rotterdam, Capelle aan den IJssel en Zuidplas. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd door RPS advies- en ingenieursbureau bv (d.d. 9 april 2019 met kenmerk: 1807850A00-R19-404). Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2.
Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de locatie grotendeels kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Desalniettemin zijn negentien locaties gedefinieerd als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Een overzicht van de verdachte locaties is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Overzicht van de van bodemverontreiniging verdachte locaties (bron: RPS advies)
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een nader onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Na de uitvoering van het vooronderzoek is de ligging van het tracé gewijzigd. De gewijzigde ligging is meegenomen in het nader onderzoek.
Ter plaatse van de onderzochte werkputten zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen in de grond gemeten. In het grondwater is ten hoogste een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten, dat kan worden gewijd aan een natuurlijke oorsprong.
De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden. Hiernaast wordt het gehele tracé geboord, er vindt geen aanleg middels open ontgravingen plaats.
Conclusie
Uit oogpunt van bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
4.3 Ecologie
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zuid-Holland kan in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek soortenbescherming
In het kader van voorliggend planvoornemen is een zogenoemde Quickscan natuurbescherming en NNN uitgevoerd door RPS. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Inzicht in het voorkomen van beschermde soorten is verkregen door het uitvoeren van een oriënterend veldbezoek. De veldonderzoeken hebben plaatsgevonden op 7 en 11 maart 2019.
Negatieve effecten op beschermde dieren dienen zo veel mogelijk te worden voorkomen. Het nemen van de onderstaande opgenomen voorzorgsmaatregelen is noodzakelijk om een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Zorgplicht
Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt te allen tijde de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Maatregelen die invulling geven aan de algemene zorgplicht zijn:
- Werken in een richting zodat soorten de kans krijgen te vluchten naar veilige omgeving.
- Kort maaien van de aanwezige vegetatie (<10 cm) voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Hierdoor wordt beschutting voor vogels, algemene amfibieën, reptielen en algemene grondgebonden zoogdieren tijdelijk weggenomen. Vrijkomend maaisel moet worden afgevoerd of geplaatst buiten het werkterrein.
Broedvogels
Het verstoren van broedende vogels en het wegnemen of vernielen van eieren is niet toegestaan onder de Wet natuurbescherming. Een vaste broedperiode of -seizoen bestaat niet, de kans op aanwezigheid van broedende vogels is het grootst in de periode maart-augustus. De periode en duur van het broeden zijn afhankelijk van de vogelsoort en de weersomstandigheden.
Om overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen, dienen de volgende voorzorgsmaatregelen te worden nageleefd:
- Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden moet het terrein gecontroleerd worden op de aanwezigheid van broedende vogels.
- Indien broedende vogels aanwezig zijn, zal in overleg met een ter zake kundige ecoloog worden bepaald welke afstand tot de broedlocatie aangehouden moet worden.
- Wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn, kan het projectgebied ongeschikt worden gemaakt door het verwijderen van de aanwezige vegetatie (ruigtes, korte vegetatie en struiken) en vrijkomend maaisel en takken af te voeren tot buiten het werkterrein.
- Wanneer verstoring van broedende vogels en wegnemen of vernielen van eieren niet voorkomen kan worden, dient het werk uitgesteld te worden tot de jonge vogels zijn uitgevlogen en het nest niet meer gebruikt wordt.
Reptielen en amfibieën
Om verstoring van de soortgroepen reptielen en amfibieën te voorkomen dienen de volgende voorzorgsmaatregelen getroffen te worden om verstoring en opzettelijk doden van deze soortgroepen te voorkomen:
- Werkzaamheden dienen zo veel mogelijk op land uitgevoerd te worden.
- Indien gewerkt dient te worden in de watergangen of sloten, moet dit gebeuren vanuit een richting. Dit is om dieren de gelegenheid te geven naar naastgelegen geschikt biotoop te vluchten.
- Indien sloten afgedamd dienen te worden, dient na het plaatsen van de eerst dam de werklocatie naar het open water gebaggerd te worden. Na het plaatsen van de tweede dam en het leeghalen van de werklocatie dienen nog aanwezige vissen, amfibieën en reptielen naar geschikt leefgebied overgeplaatst te worden.
- Indien grote hopen organisch materiaal gevonden worden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden, dient een ter zake kundige ecoloog te controleren op aanwezigheid van mogelijk ringslangen.
Conclusie quickscan
De conclusie van de Quickscan is als volgt:
- Beschermde vaatplanten, mossen en korstmossen, vissen en ongewervelden zijn niet aanwezig of worden in de huidige situatie niet verwacht op basis van het ontbreken van geschikt biotoop.
- Beschermde soorten die verwacht worden in het projectgebied zijn verschillende soorten (foeragerende/ langs vliegende en potentiële verblijfplaatsen) vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vogelsoorten met jaarrond beschermde voortplantings- of verblijfplaats, algemene broedvogels, amfibieën en reptielen.
- Ten tijde van de uitvoering van grondwerkzaamheden is het mogelijk dat rugstreeppad het projectgebied koloniseert. Dit is aan de orde bij aanwezigheid van goed vergraafbare bodem en aanwezigheid van tijdelijke waterplassen in de periode mei-september.
- De geplande werkzaamheden kunnen negatieve effecten hebben op bestaande en nieuwe vogelnesten van algemene broedvogels.
- Vervolgonderzoek wordt aangeraden om het gebruik van het projectgebied door vleermuizen in kaart te brengen. De noodzaak voor dit vervolgonderzoek is afhankelijk van de daadwerkelijk uit te voeren werkzaamheden.
- Afhankelijk van op welke termijn de werkzaamheden worden uitgevoerd, is het aan te bevelen om nogmaals een controle uit te voeren op aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van bijvoorbeeld de buizerd. De noodzaak voor dit vervolgonderzoek is afhankelijk van de daadwerkelijk uit te voeren werkzaamheden.
- Werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden zoals beschreven in hoofdstuk 6 van bijlage 4 om negatieve effecten op algemene grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en broedende vogels te voorkomen.
Vervolgonderzoek soorten
Vleermuizen
Er is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie bijlage 6. Er zijn tijdens het nader onderzoek geen verblijfplaatsen (kraam-, zomer- of paarverblijven) geconstateerd in de aanwezige boomholtes. Wel worden de bomenlanen gebruikt als vliegrouteondersteuning en foerageergebied door gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Ter uitvoering van de werkzaamheden zullen binnen de werkstrook aanwezige bomen worden verwijderd, waardoor een deel van de aanwezige vliegrouteondersteuning verdwijnt. Echter zal op geen enkele locatie de volledige breedte aan bomen worden verwijderd. De te behouden bomenrijen kunnen door een gelijke parallelle ligging in de directe nabijheid als alternatieve vliegrouteondersteuning dienen. Deze te behouden bomen bieden tevens ook voldoende alternatief even geschikt foerageergebied. Verlies van essentiële vliegroutes en/of foerageergebied kan daarom worden uitgesloten.
Vogelsoorten met jaarrond beschermde voortplantings- of verblijfplaats
In het plangebied is een nader onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde nesten, zie bijlage 5. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen broedende vogels met een jaarrond beschermd nest zijn aangetroffen.
Onderzoek gebiedsbescherming
In bijlage 7 is het aspect gebiedsbescherming nader toegelicht. Aanvullend is een stikstofonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8 en 9.
Natura 2000-gebieden
Alle Natura 2000-gebieden zijn gelegen op een vrij grote afstand (tenminste 8 kilometer) waardoor de meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Uit het stikstofonderzoek (bijlage 8 en 9) blijkt dat er sprake is van een toename van stikstofdepositie op habitattypen en leefgebieden van vijf Natura 2000-gebieden (Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, Biesbosch, Uiterwaarden Lek, Meijendel & Berkheide en Zouweboezem). In het kader van de plantoets Wet natuurbescherming is een ecologische beoordeling uitgevoerd om te beoordelen of significante gevolgen uitgesloten kunnen worden. Op basis van de beoordeling is gebleken dat voor het plan, ook cumulatief, significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Hiermee kan uit deze ecologische beoordeling worden geconcludeerd dat - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden - de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
Natuurnetwerk Nederland
In het projectgebied is NNN-gebied aanwezig. In het natuurbeheerplan zijn de gebieden nog niet opgenomen. Na de aanleg van de leiding is echter niet langer sprake van een permanente verstoring en dus staat het plan de toekomstige inrichting van het NNN niet in de weg. De provincie Zuid-Holland werkt niet met externe werking waardoor enkel sprake is van aantasting bij ruimtebeslag. Het NNN gebied dient nog te worden ingericht als natuur. Daarbij zijn de werkzaamheden van tijdelijke aard in een vrij open omgeving. De beleidsregel is niet van toepassing bij tijdelijke ingrepen voor zover er zeker is dat er geen permanent negatieve effecten optreden. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN in de nabijheid van het project kunnen worden uitgesloten indien buiten het broedseizoen van vogels (circa maart t/m juli) wordt gewerkt. Wanneer werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen van vogels zijn mitigerende maatregelen nodig om zodoende in gebruik zijnde nesten niet te verstoren of aantasten. De ontwikkeling in het projectgebied heeft zodoende geen significant negatief effect op het NNN gebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen.
Conclusie gebiedsbescherming
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
Onderzoek en conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd (“Kwantitatieve risicoanalyse (QRA), Aardgastransportleiding A-803-01 N.V. Nederlandse Gasunie”, Bilfinger Tebodin Netherlands B.V., 05 april 2022, Documentnummer: 3413362; zie bijlage 10).
In het rapport is een risicoanalyse gepresenteerd waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) voor een gastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (A-803-01). Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een ombouw van G-gas naar H-gas.
De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk gastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen. Het rekenpakket CAROLA houdt geen rekening met een diepere ligging dan 2 meter. Ondanks het feit dat er in de bestaande rekenmethodiek niet gerekend kan worden met een ligging dieper dan 2m -Mv zal vanwege het feit dat een groot deel van de aan te leggen leiding geboord wordt een lager risico ontstaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid. De gehanteerde rekenmethodiek is daarmee conservatiever dan de werkelijke waarden. De leiding ligt vanwege de boringen grotendeels op een diepte van 9 meter of zelfs dieper (zie figuur 2.1). De berekende resultaten voor het plaatsgebonden- en groepsrisico zijn dus een overschatting van de werkelijke risico's. Ook zal de leiding, vanwege deze diepere ligging en de reeds aanwezige aardgastransportleidingen, geen extra belemmering vormen voor ontwikkelingen zoals woonbebouwing in nabijheid van de leiding.
Plaatsgebonden risico
Voor de hogedruk aardgastransportleiding A-803-01 is geen PR10-6/jaar contour berekend. Er liggen dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een PR10-6/jaar contour. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR uit het Bevb.
Groepsrisico
De oriëntatiewaarde geeft een eerste inzicht in het niveau van het risico. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt. Er wordt hierdoor voldaan aan de norm voor het groepsrisico conform het Bevb.
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 226 slachtoffers en een frequentie van 4,5E-009.
Voor leiding A-803-01 deel 1 is een maximaal groepsrisico berekend van 0,003624 maal de oriëntatiewaarde, correspondeert met de kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 7600.00 en stationing 8600.00. Dit deel van het tracé ligt in de gemeente Capelle a/d IJssel.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor het leidingtransport vormt geen belemmering voor het plan, daarom kan een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. De beperkte verantwoording van het groepsrisico is hieronder opgenomen. Het advies van de veiligheidsregio Hollands Midden is verwerkt in de beknopte verantwoording.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het is van belang dat de hulpdiensten in geval van een incident het plangebied kunnen bereiken. Hierbij is het van belang dat de toegangsweg voor de hulpdiensten niet geblokkeerd wordt door bouwmateriaal. Het plangebied ligt voornamelijk naast de A20. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om in bebouwing afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen
Voor de effecten op toekomstige ontwikkelingen is de leiding in twee deelgebieden te omschrijven.
Voor de locatie in het middengebied (toekomstige woningbouwontwikkeling) ligt de leiding binnen de leidingenstrook van de Structuurvisie Buisleidingen. In deze leidingenstrook zijn meerdere buisleidingen gelegen. De bestaande leidingen hebben een grotere diameter en brengen meer risico's met zich mee dan de beoogde buisleiding. Voor de nieuwe buisleiding is de ligging in deze leidingenstrook de optimale locatie waarbij zo min mogelijk risico's ontstaan. De nieuwe leiding komt dieper te liggen dan de huidige leidingen. Hierdoor is er geen sprake van een significant extra risico ten aanzien van de woningbouwplannen.
Voor het gedeelte dat parallel aan de A20 loopt geldt tevens dat deze grotendeels op een diepte van 9 meter wordt aangelegd. Door deze diepe ligging zijn de veiligheidsrisico's beperkt. De kans is minimaal dat er graafwerkzaamheden plaatsvinden op deze diepte. Op deze locatie heeft de buisleiding dan ook geen significant risico voor nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).
Conclusie
De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.
4.6 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
De aanleg van de gastransportleiding kan niet onder deze getalsmatige grenzen worden geschaard. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.7 Niet Gesprongen Explosieven
Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er conventionele explosieven (CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.
Onderzoek
Omdat er gegraven gaat worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door RPS. In het rapport 'Historisch vooronderzoek CE, (d.d. 13 juli 2021, kenmerk: NL202020331.003-R21-687), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 11).
In dit onderzoek zijn een aantal gebeurtenissen geïdentificeerd die in de omgeving van het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden. Na analyse is van deze gebeurtenissen vastgesteld dat deze niet van invloed zijn geweest op het onderzoeksgebied. Derhalve is het gehele onderzoeksgebied onverdacht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO).
In onverdacht gebied kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder verdere maatregelen met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten. Mochten bij werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen dan kan gewerkt worden volgens het protocol toevalsvondst OO waarbij de politie wordt gewaarschuwd.
Een initiatiefnemer dient op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit in gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan, zoals de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, hiermee rekening te houden.
Conclusie
Het aspect explosieven geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Water
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.
Onderzoek
In het geohydrologische rapport (Antea Group, kenmerk: 456717.100-GHR-001 d.d. 1 oktober 2021, bijlage 12) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd.
De bodem bestaat tot circa NAP -11,0 m à NAP -15,0 m uit een holocene deklaag van klei en veen. Plaatselijk komen zandlagen in de deklaag voor. Onder de holocene deklaag is het eerste watervoerend pakket aanwezig bestaande uit grove zanden.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand op het tracé varieert van NAP -5,70 m tot NAP -6,60 m. De gemiddeld laagste grondwaterstand op het tracé varieert van NAP -6,00 m tot NAP -7,10 m. De stijghoogte in het eerst watervoerend pakket fluctueert overwegend tussen NAP -5,35 m à NAP -5,90 m (GHS) en NAP -6,10 m à NAP -5,95 m (GLS).
Onttrekking en lozing
Voor het drooghouden van de werkput wordt open bemaling aanbevolen op die plaatsen waar het ontgraven bodemprofiel volledig uit klei en veen bestaat. Daar waar zandlagen voorkomen worden verticale filters in de zandlaag voorgesteld. Om het opbarsten van de putbodem te voorkomen is spanningsbemaling in het eerste watervoerend pakket benodigd. Hiervoor worden filters in de eerste 2 à 3 meter van het eerste watervoerend pakket voorgesteld. Het maximaal berekende waterbezwaar bedraagt 363.800 m3 en het maximale berekende debiet bedraagt 234 m³/uur (OO1).
De locatie ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Om te beoordelen of de grondwateronttrekking vergunningsplichtig of meldplichtig is dient de effectenchecker van het Hoogheemraadschap volledig te worden doorlopen. Om hierin volledig te zijn dienen de effecten, met name op zettingen, nader te worden beschouwd.
Met uitzondering van de open ontgravingen 8 en 9 is in de nabijheid van de open ontgravingen een hoofd- of boezemwatergang aanwezig waarop het grondwater naar verwachting kan worden geloosd. Aandachtspunt bij de lozing is de concentratie chloride in het onttrokken grondwater. Aanbevolen wordt om de lozing af te stemmen met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Ter plaatse van de open ontgravingen 8 en 9 is allen secundair water aanwezig in de directe omgeving van de werklocatie. Aanbevolen wordt om de lozing hierop af te stemmen met het Hoogheemraadschap. Bij het lozen van het grondwater moet worden voldaan aan het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi).
Effecten
Als gevolg van de bemalingen zijn maaiveldzettingen te verwachten. Deze zijn van invloed op bebouwing, infrastructuur en waterkeringen binnen het invloedsgebied van de bemalingen. Voor het volledig beoordelen van de effecten van de zettingen is aanvullend onderzoek noodzakelijk. De mate van zettingen bepalen of de grondwateronttrekking al dan niet vergunningsplichtig is. Verder zijn geen noemenswaardige effecten op de omgeving te verwachten.
Aanbevolen wordt om:
- De effecten van zettingen als gevolg van de bemalingen op bebouwing, infrastructuur, waterkering en leidingen nader te onderzoeken en te toetsen aan de criteria zoals genoemd in de effectenchecker van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;
- Op basis van de nadere beschouwing van de zettingen bepalen van welke bebouwing de funderingswijze dient te worden geïnventariseerd;
- Maaiveldzetting in het kader van bodemdaling bespreken met het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;
- Uitvoeren volledige effectenanalyse op basis van de effectenchecker van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;
- Analyses bemalingswater op ijzer-totaal, onopgeloste bestanddelen, chloride.
De in dit rapport benoemde putdimensies en uitgangspunten zijn opgesteld op basis van het huidige ontwerp, deze worden nog nader geoptimaliseerd door Gasunie en/of de aannemer. Dit om de waterbezwaren en effecten nauwkeuriger in kaart te brengen op basis van het voortschrijdende uitvoeringsontwerp met putmaten en uitvoeringsduur. Indien effecten/waterbezwaren anders worden dan in dit rapport beschreven dienen deze nader te worden beschouwd en zijn mogelijk aanvullende mitigerende maatregelen nodig om de effecten te minimaliseren.
Conclusie
De uitwerking van deze maatregelen (indien nodig) dient nog plaats te vinden, maar op basis van kennis en ervaring kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om belangrijke nadelige milieugevolgen in dit kader voldoende te reduceren om te komen tot aanvaardbare milieueffecten en om vergunningverlening mogelijk te maken. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.
In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".
Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).
Conclusie
De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 13) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet waarschijnlijk tot belangrijke nadelige milieueffecten zal leiden. Op basis van deze informatie heeft het bevoegd gezag bepaald dat er geen MER dient te worden opgesteld (zie bijlage 14).
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.
5.2 Planvorm
Het onderhavige bestemmingsplan heeft een hybride karakter. Voor een deel vult het een aantal bestaande bestemmingsplannen aan met een dubbelbestemming en voor een deel vervangt het een bestaande beheersverordening door nieuwe bestemmingen in de vorm van een nieuw bestemmingsplan. In de regels van dit bestemmingsplan is dat vastgelegd in artikel 8. Daar is precies beschreven welke bestemmingsplannen worden aangevuld met welke dubbelbestemming en gebiedsaanduiding, en welke beheersverordening wordt vervangen door welke nieuwe bestemmingen en aanduidingen. Zie voor de uitleg van deze regeling ook paragraaf 2.5 van deze toelichting.
Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een ‘facetherziening’. Dat houdt in dat de bestemmingsplannen die onder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan liggen, geldend blijven en niet worden vervangen door dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen. Ter plaatse van de beheersverordening zijn wel alle onderliggende bestemmingen overgenomen.
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.
Toepassingsregels bestemmingsplannen
In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van de onderliggende geldende bestemmingsplannen opnieuw van toepassing verklaard. Alle (onderliggende) bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.
Toepassingsregels beheersverordening
Voor het gedeelte van de beheersverordening ‘Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel zijn de enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijf' en de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’, opgenomen. Deze bestemmingen zijn overgenomen uit de beheersverordening ‘Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel volgens het bestaande gebruik ter plaatse.
Dubbelbestemming Leiding - Gas
Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Gas. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De aanleg van de nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GTS heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.
Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding heeft GTS een standaardovereenkomst met de gemeente afgesloten. Daarnaast heeft GTS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.
6.2 Grondexploitatie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding worden echter niet als dergelijke bouwplannen aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.
In deze periode is één zienswijze ontvangen, zie bijlage 15. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat in de toelichting is opgenomen dat het plangebied niet in NNN ligt. Dit is onjuist. De effecten van de buisleiding op het NNN moeten worden beschreven.
De notitie in bijlage 7 en de onderbouwing in paragraaf 4.3 is hierop aangepast.
Ambtshalve wijziging
Vanwege optimalisatie van de ligging van de leiding is er een kleine wijziging in de ligging van het plangebied doorgevoerd. De wijzigingen komen voort uit een optimalisatie vanuit engineering op de ontwerplijn. De spanningen die als gevolg van de diverse boringen ontstaan op de leiding zijn nogmaals voor het gehele tracé doorgerekend wat ertoe leidt dat er verschuiving plaats heeft gevonden van de hartlijn van de leiding. In onderstaande figuren en bijlage 16 zijn de wijzigingen weergegeven. In rood is de ligging van de gastransportleiding bij de ontwerpversie weergegeven en in blauw is de definitieve ligging weergegeven.
Figuur 4.3 Wijziging ter hoogte van de Derde Tochtweg te Moordrecht
Figuur 4.4 Wijziging ter hoogte van afrit 17 Nieuwerkerk aan den IJssel
Figuur 4.5 Wijziging ter hoogte van de Bostelweg
Figuur 4.6 Wijziging ter hoogte van Laan van Avant-Garde
Vaststelling
Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurbescherming En Nnn
Bijlage 4 Quickscan Natuurbescherming en NNN
Bijlage 5 Nader Ecologisch Onderzoek Nesten
Bijlage 5 Nader ecologisch onderzoek nesten
Bijlage 6 Nader Ecologisch Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 6 Nader ecologisch onderzoek vleermuizen
Bijlage 7 Notitie Gebiedsbescherming
Bijlage 7 Notitie gebiedsbescherming
Bijlage 8 Stikstofrapportage
Bijlage 9 Stikstofberekening
Bijlage 10 Kwantitatieve Risicoanalyse (Qra)
Bijlage 10 Kwantitatieve risicoanalyse (QRA)
Bijlage 11 Historisch Vooronderzoek Ce
Bijlage 11 Historisch vooronderzoek CE
Bijlage 12 Geohydrologisch Rapport
Bijlage 12 Geohydrologisch rapport
Bijlage 13 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 13 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling
Bijlage 14 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 14 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 15 Zienswijze Provincie Zuid-holland
Bijlage 15 Zienswijze provincie Zuid-Holland