KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Artikel 9 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschapsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Bestemmingsplan Buitengebied Oost
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3 Planbeschrijving
2.4 Landschapsplan
2.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Waterparagraaf
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Landschap
4.5 Flora En Fauna
4.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodeminformatie
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 4 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 5 Nader Onderzoek Ecologie (1 Oktober 2015)
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Wijziging

Parallelweg Zuid 215, Nieuwerkerk aan den IJssel

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 08-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Parallelweg Zuid 215, Nieuwerkerk aan den IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.6 archeologische waarde

De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.7 autobedrijf

Een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het verkopen, vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.10 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bestaand

  1. a. Voor bouwwerken: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wabo en de Woningwet;
  2. b. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan met de daarbij behorende gebruiksregels.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.25 detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.26 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.29 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.30 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.31 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.32 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.33 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze Regels deel uit maakt.

1.34 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.35 waarden

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.36 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.37 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. alsmede een autobedrijf in vrachtauto's, personenauto's en voertuigen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  3. c. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a en b, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m²;
    met de daarbij behorende:
  4. d. opslag en uitstalling;
  5. e. erven en terreinen;
  6. f. wegen en paden;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. groenvoorzieningen;
  9. i. water, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van:

  1. a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a;
  2. b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a, maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om reclamezuilen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het aantal reclamezuilen bedraagt maximaal 2;
  2. b. de bouwhoogte van een reclamezuil is niet hoger dan 15 meter;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden beperkt;
  4. d. plaatsing van een reclamezuil dient te worden voorzien van een landschappelijke inpassing;
  5. e. aangetoond dient te worden dat de verkeersveiligheid in niet gevaar komt.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. paden;
  5. e. ondergrondse afvalcontainers;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. monumenten;
  8. h. een fietspad evenwijdig aan de spoorlijn Gouda - Rotterdam als onderdeel van het fietspad Nieuwerkerk aan den IJssel richting Gouda,

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, waaronder (fiets-)bruggen en duikers.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. lichtmasten ten behoeve van het fietspad met een bouwhoogte van maximaal 5 m;
  2. b. één monument ten behoeve van het laagste punt van Nederland met een bouwhoogte van maximaal 7 m;
  3. c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming met dien verstande de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en fietspaden, met bermen;
  3. c. straatmeubilair en nutsvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en afwateringsdoeleinden;
  7. g. buis- en kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
  5. e. infrastructurele voorzieningen;
  6. f. monument, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding monument;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. oeverbeschoeiingen duikers, bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Water - Monument' een monument is toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 7 meter;

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a.1 en a.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterkeringen;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterleiding.

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf een positief schriftelijk advies van de leidingbeheerder is verkregen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

11.2 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende regels:

  1. a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,00 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
  2. b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van bebouwing niet minder bedragen dan NAP –4,70 meter;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in sub b kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken voor een afwijkende normering, mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van:

  1. a. het in gebruik nemen en gebruik van gronden en bouwwerken als niet aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
    1. 1. de watercompensatie bedraagt tenminste 15% van het te verharden oppervlak;
    2. 2. de watercompensatie wordt gerealiseerd, voordat de verharding plaatsvindt;
    3. 3. de watercompensatie vindt plaats in hetzelfde peilgebied als de verharding.
  2. b. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. f. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  7. g. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  8. h. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden);
  9. i. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de kaart of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. afwijkingen van de bebouwingspercentages en in het plan voorgeschreven maten van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven;
  3. c. het oprichten van gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bovengrondse oppervlakte van ieder gebouw en ander bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m², de goothoogte niet meer is dan 3 m en de bouwhoogte niet meer is dan 4,5 m.

13.2 Voorwaarden

De in 13.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of indien de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
  3. c. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bouwvlakken, bouwzones, bouwgrenzen en/of andere aangeduide zones, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat de verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

met dien verstande dat:

    1. 1. de verwerkelijking van de in het plan begrepen gronden dient gewaarborgd te zijn. Dit betekent dat de bestemmingen door de wijziging niet onevenredig mogen worden aangetast;
    2. 2. de wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.2 Wijzigen Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 15 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Parallelweg Zuid 215, Nieuwerkerk aan den IJssel van de gemeente Zuidplas.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschapsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Aan de Parallelweg Zuid 215 in Nieuwerkerk aan den lJssel is Van Vliet Trucks Holland B.V. gevestigd. Dit bedrijf heeft behoefte aan een duurzame bedrijfsvoering. Oorspronkelijk zou het bedrijf op basis van de gebiedsontwikkeling in de Zuidplaspolder en de ontwikkeling van het Restveengebied als toekomstig natuurgebied in het bijzonder verhuizen naar een andere locatie met voldoende uitbreidings- mogelijkheden. Het vinden van een geschikte nieuwe bedrijfslocatie is echter niet gelukt. Daarom is besloten het bedrijf op de huidige locatie te handhaven en andere verspreide bedrijfsactiviteiten (zoals opslag rijdend materieel) van Van Vliet ook op deze locatie te concentreren. De Zelling Onderneming aan de Groenendijk in Nieuwerkerk aan den IJssel langs de Hollandsche IJssel kan vervolgens een afrondende transformatie van de Zelling Onderneming worden gerealiseerd naar Wonen in het kader van het project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier'. Deze bedrijfsconcentratie en daarmee beoogde uitbreidingsmogelijkheden passen niet binnen het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Oost”. Dit bestemmingsplan maakt de gevraagde planontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan omvat het bedrijventerrein van Van Vliet Trucks Holland B.V. aan de Parallelweg 215 in Nieuwerkerk aan den IJssel. Het bedrijf ligt ten zuidoosten van rijksweg A20. In noordoostelijke richting wordt het gebied begrensd door de Derde Tocht. Ten noordwesten van het plangebied ligt de spoorlijn Utrecht/ Gouda - Rotterdam. Zuidwestelijk ligt het restveengebied. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied en omgeving.

1.3 Bestemmingsplan Buitengebied Oost

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel vastgestelde, bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Goedkeuring Gedeputeerde Staten
Bestemmingsplan "Buitengebied Oost" 12 april 1988 1 november 1988

De bestaande situatie is conserverend bestemd voor met name 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Agrarische doeleinden'. De plankaart is opgenomen in figuur 2. De gevraagde uitbreiding is hiermee in strijd. Evenmin zijn er afwijkings- en /of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0002.png"

Figuur 2: Plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Aan de Parallelweg Zuid 215 te Nieuwerkerk aan den IJssel is Van Vliet Trucks Holland B.V. gevestigd. Het bedrijf is in 1953 opgericht en startte met de kleinschalige handel in gebruikte personenauto's, bestelwagens en lichte vrachtwagens. Daarnaast oefende de oprichter, de heer Van Vliet, ook nog het bestaande agrarische bedrijf uit. Het bedrijf wist zich de daaropvolgende jaren drastisch uit te breiden waardoor de uitbreidingen niet pasten binnen het toen geldende bestemmingsplan.
In 1966 verleenden de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland ontheffing voor de opslag van oude materialen en in onbruik geraakte motor- en vaartuigen. In 1970 verleenden de Gedeputeerde Staten opnieuw een ontheffing en vrijstelling voor de lokale bedrijfsvoering. Het bedrijf verzocht in 1984 aan het gemeentebestuur om medewerking te verlenen aan een plan tot uitbreiding van de opslagplaats. Inmiddels had van Vliet ook al twee vestigingen in de toenmalige gemeente. De bedrijfsvoering op deze twee locaties was in strijd met de agrarische bestemming van de in gebruik zijnde gronden. Het gemeentebestuur drong er in 1985 bij Gedeputeerde Staten op aan om ten aanzien van het bedrijf Van Vliet te komen tot een totaaloplossing voor de steeds verdergaande uitbreidingen. Er werd uiteindelijk een werkgroep ingesteld waarin vertegenwoordigers van de provincie en de gemeenten Nieuwerkerk aan de IJssel en Moordrecht zitting hadden. De opdracht was om aanbevelingen te doen voor een structurele ruimtelijke oplossing voor de bedrijfsuitbreidingen van het bedrijf Van Vliet. Er werden in 1985 uiteindelijk twee varianten aangedragen:

  • verplaatsing van het bedrijf Van Vliet naar een andere locatie dan de huidige aan de Parallelweg Zuid 215;
  • planologische inpassing van het bedrijf op de locatie Parallelweg Zuid 215 onder milieuhygienische randvoorwaarden en een overplaatsing van het bedrijf in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel.

Gedeputeerde Staten en beide colleges van burgemeester en wethouders spraken vervolgens hun voorkeur uit voor planologische inpassing op de locatie Parallelweg Zuid onder stringente voorwaarden. Inmiddels is het bedrijf op de locatie Parallelweg Zuid uitgegroeid tot een organisatie met meer dan 80 medewerkers waarin verschillende werkmaatschappijen zijn ondergebracht:

  • Van Vliet Automobielbedrijven B.V.: dit is de overkoepelende organisatie;
  • Van Vliet Trucks Holland B.V.: inkoop en verkoop van bedrijfswagens;
  • Van Vliet Handelsonderneming B.V.: inkoop en verkoop van partijen voertuigen;
  • Van Vliet Services B.V.: onderhoud en reparatie van bedrijfswagens;
  • Van Vliet Parts B.V.: inkoop en verkoop van nieuwe en gebruikte onderdelen;
  • Van Vliet Truck Recycling B.V.: inkoop en verkoop van schadetrucks;
  • Van Vliet Personenauto's B.V.: inkoop en verkoop van exclusieve personenauto's.

Deze werkmaatschappijen richten zich op inkoop, verkoop, onderhoud en onderdelenservice van bedrijfswagens en exclusieve personenauto's. Door de sterke ontwikkeling van export van voertuigen beschikt het bedrijf over een netwerk van agentschappen en joint ventures met lokale bedrijven over de gehele wereld. Ondanks sterke groei van het bedrijf zijn bijna alle werkmaatschappijen nog gevestigd op de oude locatie aan de Parallelweg Zuid. Alleen Van Vliet Truck Recycling is op een andere locatie aan de Groenendijk in Nieuwerkerk aan den IJssel gevestigd (Zelling Onderneming). Vanaf 1995 zijn er al plannen om ook deze locatie aan de Hollandsche IJssel samen te voegen en op te nemen in de bedrijfslocatie aan de Parallelweg Zuid. Door gebiedsontwikkelingen in de Zuidplaspolder is dit plan in een impasse geraakt en ontstond de politieke ambitie om het bedrijf in z'n geheel te verplaatsen. Daarom is de planlocatie niet opgenomen in het bestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel". In 2010 is een bedrijfsverplaatsing niet financieel haalbaar gebleken en werd wederom teruggegrepen op het oude plan om alle bedrijfsactiviteiten van Van Vliet te centraliseren op de planlocatie aan de Parallelweg Zuid. Voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin en houdt tevens rekening met actualisatie en doorgroeimogelijkheden van het bedrijf.

Monument het laagste punt. Kantoor met loodsen Van Vliet Trucks Holland BV. afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0004.png"

Voorraad vrachtwagens. Showroom personenauto's.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Van Vliet Trucks Holland B.V. ligt in het zuidelijke gedeelte van de Zuidplaspolder, wat is aangewezen voor extensief landgebruik. Het bedrijf beschikt op deze locatie over een werkplaats waarin onderhoud en reparatiewerkzaamheden van voertuigen worden uitgevoerd. Daarnaast heeft het bedrijf een showroom voor luxe personenauto's.

Om de klant snel te kunnen bedienen biedt Van Vliet alle services onder één dak. Inkoop, onderhoud en aflevering zijn daarom geconcentreerd op de huidige locatie. Het leveren van onderdelen uit voorraad draagt tevens bij aan een verdere optimalisatie van het van het totale bedrijfsproces. Naast service, onderhoud en reparatie biedt de grote showroom een ruim aanbod van exclusieve personenauto's. Verder staat op het terrein een permanente voorraad van circa 1500 bedrijfswagens. De onderneming levert onder meer trekkers, combinaties, opleggers, bouwmachines, bussen en bestelwagens.

Het noordoostelijke deel van het plangebied, alsmede het gebied tussen de spoorlijn en de huidige vestiging is in gebruik als weidegebied met het karakteristieke slotenpatroon.

2.3 Planbeschrijving

Met het voorliggende plan wordt het mogelijk gemaakt om de bedrijfsactiviteiten te continueren en beheerst uit te breiden door clustering van het bedrijfsactiviteiten op één locatie, zodat de bedrijfsvestiging Zelling Onderneming aan de Groenendijk in het kader van het project Hollandsche IJssel kan worden ontmanteld. Eén van de voorwaarden voor het toestaan van deze planontwikkeling is een optimale afstemming van de bedrijfslocatie op de water-, bodem- en groenopgave in het gebied. Ten behoeve hiervan wordt het noordoostelijke gedeelte heringericht in een waterrijk groengebied, zodat een win-winsituatie ontstaat. In paragraaf 2.4 wordt hierop nader ingegaan.

Bestaande situatie Van Vliet Trucks Holland B.V.
De huidige bedrijfsactiviteiten vinden plaats op een bedrijfsperceel groot circa 55.900 m². Op dit perceel staat afgerond circa 6.020 m² bedrijfsbebouwing (bedrijfsloods van circa 4.674 m² en een showroom voor personenauto's van circa 1.346 m²). Op het terrein staat permanent een grote voorraad vrachtwagens. Het bedrijf wordt via een centrale ingang ontsloten vanaf de Parallelweg Zuid.

Herontwikkeling Van Vliet Trucks Holland B.V.
De herontwikkeling van het bedrijf vindt zuidoostelijk (richting de spoorlijn Gouda - Rotterdam) plaats achter het bestaande vrachtautobedrijf. De oppervlakte hiervan is circa 37.500 m² voor terreinverharding en parkeren. Om de bereikbaarheid te verbeteren wordt een tweede toegangsweg op de Parallelweg Zuid aangelegd, zodat een betere interne routering mogelijk wordt gemaakt.
Op het terrein wordt voorts extra bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Zo wordt haaks op de bestaande bedrijfsloods 5.000 m² aan bedrijfsgebouwen opgericht ten behoeve van kantoor (850 m²), werkplaats (2.650 m²) en wasplaats (1.500 m²). De bouwhoogte hiervan wordt maximaal 12 meter. Aan de achterzijde wordt parallel langs de spoorlijn een loods gerealiseerd van 10.000 m² met een bouwhoogte van 12 meter voor opslag van auto-onderdelen. Hiermee wordt tevens een afscherming gecreëerd tussen de spoorlijn en het bedrijf. De tussenliggende percelen worden waterrijk met groen ingeplant, zodat het bedrijf landschappelijk wordt ingepast.
In de nieuwe situatie ontstaat een bedrijventerrein van circa 93.500 m² met een bebouwd oppervlak van circa 21.020 m², zijnde 22,5% van de bedrijvenbestemming. Om geringe uitbreidingsruimte mogelijk te maken is het bebouwingspercentage in de regels vastgesteld op 25%.

2.4 Landschapsplan

Het plangebied in de zone tussen rijksweg A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda ten noordoosten van Nieuwerkerk aan den IJssel kan worden beschouwd als de verste uitloper van het te ontwikkelen bedrijventerrein A20-Zuid waarbij er menging tussen rood en groen bestaat. De locatie wordt verder gekenmerkt door omliggend agrarisch landschap met kleine linten, grasland met kavelsloten, de derde Tocht die eindigt bij het Abraham Kroesgemaal en percelen opgaand groen (eendenkooi/ landgoed). In het landschapsplan zijn drie zones uitgewerkt, te weten: Etalage, Tocht en spoor. In figuur 3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0005.png"

Figuur 3: Uit te werken zones.

Kansen
Het realiseren van de uitbreiding is een kans om landschappelijke en recreatieve doelen te bereiken. Te noemen zijn:

  • een meer continu groen beeld dat ontwikkelingen langs de A20 visueel koppelt;
  • verbinding Zuidplaspolder - Hollandsche IJssel;
  • verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie.

Aandachtspunt bij de uitbreiding van de locatie is de toekomstige uitbreiding van de A20. Hoewel dat nu niet aan de orde is moet er met de inrichting wel op geanticipeerd worden.

Uitgangspunten
Uitgangspunten voor het landschapsplan om een uitbreiding van het bedrijf in het restveengebied mogelijk te maken zijn:

  • Landschappelijke inpassing;
  • Verbetering waterhuishouding;
  • Zicht vanaf de snelweg A20;
  • Verbetering parkeervoorziening;
  • Uitvoerbaar beheer.

Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing zal op een aantal niveaus nader worden belicht. Daarbij zijn de volgende zaken van belang: de ligging van de locatie in de droogmakerij, de locatie ingeklemd tussen de autosnelweg en het spoor en de terreininrichting in combinatie met het groene inrichtingsplan. Maat, schaal en robuustheid in relatie tot omgeving en de locatie zal maatgevend zijn. Het is daarbij niet de bedoeling om het terrein geheel te onttrekken aan de omgeving. Dat er een bedrijf is gevestigd mag best zichtbaar zijn.

Waterhuishouding
De waterhuishoudkundige situatie is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Er wordt gestopt met de onderbemaling, waardoor het perceel van Van Vliet gelijk komt te liggen met het omliggende peilgebied (6.62-6.72 –NAP). De benodigde compensatie van oppervlaktewater (15%) wordt op uitdrukkelijk verzoek van het HHSK gerealiseerd door verbreding van de Derde Tocht. Daarmee wordt de bergingscapaciteit van de Derde Tocht vergroot, wat het gemaal Abraham Kroes weer ontlast. De spoorsloot blijf op advies van HHSK gehandhaafd in verband met de stabiliteit van de spoordijk. De drooglegging van het terrein van Van Vliet wordt 1.30 meter.

Zicht
Voor Van Vliet Trucks is het van belang dat de etalagefunctie aan de autosnelweg behouden blijft. Het zicht op het voorterrein, de vrachtwagens met daarachter het gebouw dient representatief te zijn. De inrichting kan een voortrekkersrol vervullen als het gaat om de uitstraling langs de A20 tussen de afslagen Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht.

Parkeren
Bezoekers parkeren blijft gehandhaafd op de huidige plek en wordt iets uitgebreid. Voor de inrichting wordt aansluiting gezocht bij de groene inpassing van de etalage.

Beheer
Het terrein bestaat uit een bedrijfskavel en een groene, landschappelijk ingerichte gordel. Het beheer van die gordel ligt ook bij Van Vliet Trucks. Om een gebied goed te kunnen beheren, zal de inrichting ook zodanig dienen te zijn dat er geen onevenredige kosten op de beheerder afkomen.

Inrichting zone Etalage
Het zicht op het voorterrein, de vrachtwagens met daarachter het gebouw dient representatief te zijn. De inrichting kan een voortrekkersrol vervullen als het gaat om de uitstraling langs de A20 tussen de afslagen Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht.
De vrachtautocabines worden wat naar voren gezet ten opzichte van de huidige positie. Tussen het gebouw en de trucks wordt een verzachtende rij bomen geplaatst. Daarvoor is een weide gedacht waar vee kan grazen. Tussen de weide en de openbare weg wordt de watergang verbreed en gekoppeld aan het overige water. Eén oever zal natuurvriendelijk worden ingevuld, onder andere met riet.
Parkeren voor bezoekers wordt uitgebreid en met hagen omgeven. Het wordt gekoppeld aan de strook voor vrachtwagencabines door de bomen die voorlangs het gebouw komen te staan.

Beplanting
Esdoorn; Acer campestre, Elsrijk op het parkeerterrein en achter de vrachtwagencabines. Met deze soort krijgt je een gelijkmatig beeld. De bomen hebben niet de neiging wild uit te groeien. Met een hoogte tot 10-12 meter blijft het bedrijf goed zichtbaar in een vriendelijk groene setting. Het plantvak van de bomen zal ingevuld worden met een lage haag of vergelijkbare onderhoudsarme invulling die past bij de presentatie.

Inrichting zone Tocht
Simpelweg een dubbele rij bomen rond een perceel zetten is niet de oplossing voor het inpassen van Van Vliet trucks. De gedachte is uitgegaan naar verzachten en niet wegstoppen. De keuze is daarbij gevallen op een combinatie van waterpartijen en een bomenweide. De overheersing van één onderdeel, de bedrijfsgebouwen, wordt gebroken.
Deze oostelijke rand biedt ruimte aan de benodigde watercompensatie zoals die door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is gesteld. De Derde Tocht houdt geredeneerd vanuit het landschappelijk perspectief van de lange sloten zijn breedte en uitstraling. Het extra water wordt aangebracht achter een ‘legakker’ aan de Derde Tocht en draagt bij aan de capaciteit van het watersysteem, zowel in oppervlakte/capaciteit als doorstroming. Dit nieuwe water is zowel aan de noordkant als zuidzijde verbonden met het water van de Derde Tocht.
De watergangen en oevers zijn ruim bemeten en bieden ruimte aan natuurlijke ontwikkeling door het toepassen van natuurlijke oevers. Het land tussen het nieuw te graven water en het bedrijf wordt ingericht als bomenweide. De boom die wordt toegepast is de grauwe abeel, Populus Canescens. Met een hoogte van 25-30 meter en een plantafstand van ca. 10 meter ontstaat samen met de nieuwe waterpartij een robuust geheel, dat qua maat en schaal goed past bij de locatie. Het maaiveld zal ingericht worden als ruige weide , waar vee kan grazen.

Inrichting zone Spoor
Aan de zuidzijde van het plan is een grote loods voorzien. De ruimte tussen het gebouw en het spoor is beperkt. De beplanting zal hier bestaan uit Essen; Fraxinus excelsior en Elzen; Alnus glutinosa zoals dat in het bosperceel naast de loods te vinden is. Dit wordt aangevuld met Schietwilgen; Salix alba. Ze worden in clusters geplant met daartussen een kruidenrijk en ruig grasland. De hoogtes van de beplanting zullen variëren tussen de 10 en 25 meter. Met een plantafstand van 5 meter voor es en wilg en 3 meter voor de elzen en een verhouding van 1: 1: 3 voor es, wilg en els zorgt dit voor een gevarieerd beeld waarbij de grootte van de loods wordt verzacht. Daarbij blijft er ruimte voor een mogelijke recreatieve fietsverbinding.

Beheer en onderhoud
Er is bij de inrichting gezocht naar een goede balans tussen dat wat aangebracht wordt en het onderhoud daarvan.

Water
De hoofdwatergangen worden door het Hoogheemraadschap onderhouden tenzij anders in de legger is omschreven. Hieronder vallen de Derde Tocht en de spoorsloot. De sloot langs de Parallelweg Zuid is een hoofdwatergang maar wordt door Rijkswaterstaat onderhouden. Overig water dient te worden onderhouden door de (aangrenzende perceel) eigenaar. Behalve genoemde hoofdwatergangen dienen de overige wateren binnen het plangebied dus onderhouden te worden door Van Vliet BV. De voorwaarden voor het waterbeheer worden uitgewerkt in afspraken tussen Van Vliet BV en het Hoogheemraadschap.

Groen
Voor het beheer en onderhoud van het groen is Van Vliet verantwoordelijk. Uitgangspunt daarbij is dat de aangebrachte kenmerken behouden blijven. In een meerjarig onderhoud en beheerplan moet worden aangetoond hoe dit wordt geborgd. Voorts wordt dit in de specifieke gebruiksregels van de bestemming Groen geregeld (4.3.1 Landschappelijke inpassing).

Het ontwerp van de landschappelijke inpassing is opgenomen in figuur 4. Het landschapsplan zelf is als Bijlage 2 opgenomen bij de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0006.png"

Figuur 4: ontwerp landschappelijke inpassing plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0007.png"

De te handhaven Groene Etalage. De huidige Spoorzone.

2.4.1 Beplantingsplan

Om de landschappelijke inpassing te waarborgen is een beplantingsplan opgenomen in het landschapsplan. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2 van de regels. De realisatie en het in stand houden van de noodzakelijke inpassingsmaatregelen wordt in het bestemmingsplan geborgd door deze als specifieke gebruiksregels op te nemen (artikel 4.3.1 van de regels). De beplanting dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te worden aangelegd. Met het opnemen van een dergelijke regeling kan publiekrechtelijk worden afgedwongen dat de beplanting wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
Binnen het plangebied ligt een belangrijke regionale watertransportleiding van beton met een inwendige diameter van 1600 mm. De ligging van de leiding heeft gevolgen voor het landschapsplan. Bij de exacte inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met de leiding, waarbij de uitgangspunten van het landschapsplan worden gerespecteerd.

2.5 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Parallelweg Zuid. Deze weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. In noordelijke richting wordt aangetakt op de Provincialeweg N456, welke is aangesloten op het rijkswegennet van de A20 en de in voorbereiding zijnde Moordrechtboog naar de A12. Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regionale infrastructuur in de Zuidplas verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0008.png"

Parallelweg Zuid. Het bestaande parkeerterrein voor bezoekers.

Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is bepaald conform de norm in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormen'. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De aangehouden parkeernormen zijn in tabel 2.1 opgenomen:

Tabel 2.1: Parkeerkencijfers nieuwe functies

Functies Per 100 m² Oppervlakte Aantal pp
Bedrijven (matig stedelijk gebied)
Bedrijven (arbeidsextensief)* 0,8 pp** 4.150 m²*** 33,2 pp
Kantoren (zonder baliefunctie) 2,3 pp**** 850 m² 19,5 pp
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen 53 pp

* Exclusief vrachtwagen parkeren. ** Kencijfer voor minimum parkeernorm.
*** Exclusief opslagloods auto-onderdelen **** Kencijfer voor maximum parkeernorm.

Rekening houdend met de omvang van de nieuwe bedrijfsbebouwing is het extra benodigde aantal parkeerplaatsen 53 stuks. (De opslagloods voor auto-onderdelen is hierbij niet meegerekend, omdat deze geen extra verkeersgeneratie met zich meebrengt). In totaal zullen op eigen terrein dit aantal parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Daarnaast is in de bestaande situatie voldoende parkeerruimte op eigen terrein gereserveerd voor personenauto's en stalling van vrachtwagens. Bij uitwerking van nieuwbouwplannen wordt rekening gehouden met de parkeernorm. In de specifieke gebruiksregels bij de bestemming Bedrijf van het bestemmingsplan is dit geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  1. 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  2. 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De stedelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een herontwikkeling van Van Vliet Trucks Holland B.V. aan de Parallelweg 215 in Nieuwerkerk aan den IJssel om een transformatie van de Zelling Onderneming ter hoogte van Groenendijk langs de Hollandsche IJssel in het kader van het project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier' naar Wonen mogelijk te maken.

3.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  1. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  1. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  1. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
De herontwikkeling maakt het tevens mogelijk om op de achterlaatlocatie aan de Groenendijk in Nieuwerkerk aan den IJssel een transformatie van de Zelling Onderneming naar Wonen mogelijk te realiseren in het kader van het project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier'.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (veen)', deels grenzend aan de ecologische hoofdstructuur. Op de kaart 'Laag van de ondergrond' is het gebied opgenomen als veencomplex op oude zeeklei, terwijl de kaart 'Veenbodemdaling' aangeeft dat het gebied onderdeel uitmaakt van het 'knikpuntengebied'. Op de kaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' is sprake van 'droogmakerij (veen)'. In figuur 5 is een uitsnede opgenomen van de Kwaliteitskaart en de kaart 'Veenbodemdaling'. De ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan het thema versterken van de ruimtelijke kwaliteit, omdat een groen- en waterrijk gebied wordt ontwikkeld en de bedrijfsvestiging landschappelijk wordt ingepast in het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0009.png"

Figuur 5: uitsnede Kwaliteitskaart (linker kaart) en kaart 'Veenbodemdaling' (rechter kaart).
Het plangebied is licht gearceerd aangeduid.

3.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,

ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en

iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De stedelijke ontwikkeling voorziet in actuele behoefte die zo nodig regionaal is afgestemd Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk, zodat de nevenvestiging van de Zelling Onderneming ter hoogte van Groenendijk langs de Hollandsche IJssel in Nieuwerkerk aan den IJssel kan worden opgeheven. Hierdoor wordt deze locatie getransformeerd naar Wonen in het kader van het project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier'. Er is per saldo geen sprake van uitbreiden van het areaal bedrijventerrein binnen de gemeente met deze bedrijfsverplaatsing, daarmee is de actuele behoefte aangetoond. De verplaatsing van het bedrijventerrein alsook de nieuwe bestemming Wonen op dat terrein is regionaal afgestemd, onder andere in het kader van het regionale project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier' en het op 12 september 2013 gevoerd bestuurlijk overleg met gedeputeerde G. Veldhuijzen, waarin is vastgesteld dat de huidige locatie van het bedrijf Van Vliet Trucks BV aan de A20 een permanente situatie betreft, die ook voor langere termijn als bedrijfslocatie beschouwd moet worden.

Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) past, wordt gebruik gemaakt van locaties die passend zijn ontsloten De uitbreiding kan niet qua oppervlakte en niet qua de voor Van Vliet Trucks BV benodigde kwaliteit van het bedrijfsterrein binnen de BSD worden gerealiseerd. Dientengevolge is gezocht naar een passende oplossing buiten BSD. Bij die zoektocht naar een oplossing buiten BSD is komen vast te staan dat twee gescheiden bedrijfsterreinen niet de meest wenselijke optie is en dat het het meest voor de hand ligt om die uitbreiding aansluitend aan het bestaande bedrijfsterrein te laten plaatsvinden. Dit om bedrijfslogistieke redenen en omdat – vanwege de ligging nabij de op- en afrit van de A20 – uit een oogpunt van een aanvaardbare leefbaarheid het zodoende mogelijk is om de vervoerstromen van zware trucks zo min mogelijk door de dorpskernen en over de lokale wegen te laten verlopen. Volledigheidshalve zij vermeld dat een algehele uitplaatsing van het bedrijf Van Vliet is overwogen, doch dat daarbij is gebleken dat dit binnen de planperiode (financieel) niet uitvoerbaar is.

Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen BSD past, wordt gebruik gemaakt van locaties die passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart en voldoen aan artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte In overeenstemming met artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014 is een landschapsplan opgesteld, waarbij uitgegaan is van de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart en gebruik is gemaakt van het 'Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas' en van de gebiedsvisie 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier'. Het landschapsplan voorziet in aanvullende maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (veen)'. Als richtpunt voor droogmakerij (klei) wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Voor veencomplexen wordt als richtpunt aangehouden dat ontwikkelingen in het veenlandschap bijdragen aan zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling.
De richtpunten voor de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen voor droogmakerij (veen) hebben betrekking op het bewaren van het verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden. Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Het tegengaan van bodemdaling in veenweidegebieden is een gezamenlijke opgave voor provincie, gemeenten, waterschappen en grondgebruikers. De provincie onderkent dat de problematiek niet simpel is op te lossen door waterbeheerder, grondgebruiker/-eigenaar of ruimtelijke ordeningsautoriteiten alleen. Een van de uitdagingen zit in het feit dat het vertragen van bodemdaling extra water vraagt.
In onderhavige situatie is sprake van een bestaand bedrijf. De uitbreiding maakt het mogelijk om een nevenvestiging van dit bedrijf te saneren in het kader van het project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier'. Per saldo ontstaat een 'win-win' situatie, waarbij de kavelstructuur zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. De uitbreiding van het bedrijventerrein is rechthoekig met een strakke omzoming, waarbij aan de noordoostzijde een brede groen- en waterzone wordt gerealiseerd.

Resumé
De planontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Deze uitbreiding maakt het mogelijk om uitvoering te kunnen geven aan een project langs de Hollandsche IJssel, waarbij een nevenvestiging wordt gesaneerd om een transformatie naar Wonen in de zelling mogelijk te maken. In overleg met het hoogheemraadschap wordt meer water gecompenseerd dan is voorgeschreven om bodemdaling te vertragen. Ten behoeve hiervan is een landschapsplan opgesteld, dat onderdeel uitmaakt van de regels van het bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale eis dat per saldo de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, omdat de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen).

Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat de Ladder afdoende gemotiveerd is doorlopen en dat op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 2.1.3 lid 4 (compensatie voor het inleveren van bedrijfsterrein op de zelling `Ondernemen', waarmee wordt aangetoond dat voldaan is aan artikel 2.1.1 lid 1 sub a);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub b (aanpassen), lid 3 en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan niet binnen een natuur- of EHS-gebied is gelegen zoals bedoeld in artikel 2.3.4 lid 1 en kaart 8 Verordening ruimte 2014.

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit Gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.

Restveengebied als knikgebied
Het restveengebied tussen Nieuwerkerk aan den IJssel (in het westen), de A-20 (in het noorden), Westergouwe (in het oosten) en de Ringvaart (in het zuiden) wordt door de provincie in de VRM aangewezen als knik(punt) gebied. De maaivelddaling is hier zodanig en het watersysteem zo kwetsbaar dat verdere peilverlaging niet mogelijk is en de kosten om het gebied droog te malen hoger zijn dan de baten die het gebied opbrengt. Er zal daarom op termijn gezocht worden naar andere inrichtingsmogelijkheden zoals aangepaste teelten en natuurontwikkeling.

Ambities
Ambities voor de droogmakerij zijn:

  • Versterking van de hoofdstructuur van de polder, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De ringvaart, linten, lanen, tochten en kreekruggen vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze benutten en uitbouwen als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
  • Toenemende versnippering voorkomen en inzetten op behoud van de herkenbaarheid van de polder als eenheid. Een stevig landschappelijk raamwerk draagt hieraan bij.
  • Versterken van de dwarsstructuur in de polder door de oost-west verbindingen te verbeteren of nieuwe aan te leggen en de waterstructuur te versterken.
  • Behoud van de nog aanwezige openheid van het landschap met doorzichten en lange lijnen. Benut hierbij de waterstructuur.
  • Behoud van het karakteristieke orthogonale verkavelingspatroon met grotere meer blokvormige kavels in het noorden en kleinere, opstrekkende kavels in het zuiden.
  • De driedeling in de bodemopbouw van de polder (klei in het noorden, veen in het zuiden en moerige grond daartussenin) vormt de basis voor de geplande ontwikkeling van de droogmakerij: ruimte voor glastuinbouw en bedrijvigheid in het noorden, wonen en natuur in het middengebied en natuur in het zuidelijk deel. Zet in op een flexibele ontwikkelstrategie.

Voor het restveengebied en Groene Waterparel zijn de volgende ambities geformuleerd:

  • Inzet op een duurzame waterhuishouding.
  • Behoud van de kenmerkende verkavelingsstructuur en het open karakter.
  • Accentverschuiving naar agrarische verbreding, natuur en recreatie.

Geconstateerd moet worden dat deze ontwikkeling als gevolg van de opgelegde Rijksbezuinigingen thans niet meer realiseerbaar is, omdat het Restveengebied geen onderdeel meer uit maakt van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van tochten, kavelsloten en linten is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen. Ingeklemd tussen de A20 en het spoor kan de locatie worden beschouwd als een vooruitgeschoven deel van de beoogde toekomstige bedrijfsontwikkeling A20 Zuid. De binding met de rest van de droogmakerij is beperkt. De rijksweg wordt begeleid door populieren en het spoor ligt op een dijk waardoor een (zicht) relatie met de omgeving ten zuiden van de autosnelweg en ten noorden van de spoorlijn nagenoeg verdwenen is. De locatie ligt verder tussen twee korte linten, de Grensweg en de Spoorweglaan, in. Ze hebben de herkenbare opbouw van een lint zoals die elders in de Zuidplaspolder voorkomen, kleinschalig, bebouwing afgewisseld met doorzichten. Opvallend is het aan de Grensweg gelegen bosperceel dat over twee slagen is uitgerold. De Derde Tocht, gelegen aan de noordoost zijde van de locatie, speelt een belangrijke rol bij de afwatering van de droogmakerij. Deze is direct verbonden met het gemaal Abraham Kroes.

Uitzondering De invulling door het vrachtautobedrijf vormt een uitzondering op andere in gebruik genomen kavels in de nabije omgeving. De maat en schaal zorgen voor een uitstraling die op grote afstand voelbaar is. Deze situatie bestaat al decennia lang. Het is daarmee een gegeven geworden in zijn omgeving. De uitbreiding valt onder de noemer ‘aanpassen’. Dit betekent wel dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de inpassing in de omliggende omgeving waarbij landschapskenmerken worden ingezet. In verband hiermede is een landschapsplan opgesteld, waarin de uitbreiding van het bedrijf landschappelijk wordt ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 2.4 is hierop nader ingegaan. Het contrast tussen de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de oostelijk aan te leggen groen- en waterzone zorgt ervoor dat het open restveengebied beleefbaar blijft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van het restveenkarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
De uitbreiding van het autobedrijf is niet strijdig met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan enerzijds het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het restveengebied door ten noordoosten een groen- en waterzone te realiseren en anderzijds elders een transformatie naar Wonen mogelijk te maken van de Zelling Onderneming in het kader van het project Hollandsche IJssel, zodat per saldo een win-winsituatie ontstaat. Bij de herinrichting wordt extra aandacht besteed aan de beeldkwaliteit van het terrein, zowel vanaf de A20 als vanaf de spoorlijn door de uitbreiding landschappelijk in te passen met inheemse beplanting.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel op 7 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart (figuur 6) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied ten zuiden van de A20 is hierin aangeduid als 'natuurkerngebied'. In dit restveengebied is extensief ruimtegebruik voorzien met een groene inrichting met ruimte voor kleinschalige landschapsontwikkeling. Tevens worden in het ontwikkelingsprogramma Restveen en Waterparel de mogelijkheden verkend voor handhaving van een beperkt aantal agrarische bedrijven. Hoewel Van Vliet Trucks Holland B.V. geen agrarische bedrijfsactiviteiten uitoefent, sluit het structuurplan niet uit dat bestaande bedrijvigheid kan worden voortgezet, die al jarenlang plaatsvindt. De uitbreiding van het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door middel van het aanleggen van een brede groengordel met waterpartijen. Voorts wordt langs de spoorbaan een recreatief fietspad van Nieuwerkerk aan den IJssel naar Moordrecht mogelijk gemaakt. Tegen deze achtergrond wordt de planontwikkeling niet strijdig geacht met het Intergemeentelijk Structuurplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0010.png"

Figuur 6: Plankaart ISP. Plangebied met rode ovaal aangeduid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 27 november 2012 de Structuurvisie Zuidplas vastgesteld. In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Hierin wordt op hoofdlijnen beschreven welke ambities de gemeente heeft en welke koers wordt gevolgd om die ambities te verwezenlijken. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. Met dit document voldoet de gemeente aan de plicht die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt.

Veel plannen voor nieuwe woon- en werkgebieden worden minder ambitieus, grootschalige opgaven worden gefaseerd in de tijd en de financieringsmogelijkheden voor groen en infrastructuur nemen af. En toch gaat Zuidplas de uitdaging aan om de leefbaarheid van zijn dorpen te verhogen en de regionale ontwikkelopgave in de Zuidplaspolder te verwezenlijken.

Het plangebied ligt in het laaggelegen gebied Restveen. Het voortbestaan van het huidige agrarische grondgebruik komt in conflict met het benodigde waterpeilbeheer. De gemeente Zuidplas wil Restveen een duurzame toekomst bieden. Hiervoor is de gebiedsopgave geformuleerd (citaat uit Structuurvisie).

Gebiedsopgave Restveen
Het gebied Restveen is een kenmerkend veenweidelandschap met agrarisch grondgebruik, dat is terug te vinden in het laagste deel van de Zuidplaspolder. Het agrarisch gebruik van Restveen vereist een bepaalde mate van drooglegging van de gronden. Hieronder verstaan we het hoogteverschil tussen het maaiveld en het slootwaterpeil.
Door de lage ligging en voortschrijdende bodemdaling ontstaat op termijn een conflict tussen het agrarisch grondgebruik en de technische bemalingsmogelijkheden voor de benodigde drooglegging. Om die reden is in het verleden een toekomstvisie ontwikkeld voor Restveen, waarin de agrarische gronden via een subsidieregeling konden worden verworven voor natuurontwikkeling. Voor natte natuur is immers niet of nauwelijks drooglegging benodigd, waardoor het bemalingsprobleem vervalt. In dit kader is in 2006 een convenant getekend.
Inmiddels is de subsidieregeling voor het verwerven van agrarische gronden weggevallen. Dit leidt ertoe dat het huidige agrarisch grondgebruik in Restveen wordt voortgezet. Het toekomstige conflict tussen agrarisch grondgebruik en technische bemalingsmogelijkheden blijft hierdoor een aandachtspunt. Omdat Zuidplas het gebied een duurzame toekomst wil bieden, neemt de gemeente het initiatief tot het ontwikkelen van een nieuwe, haalbare visie op Restveen.

Conclusie
De vestiging van Van Vliet Trucks Holland B.V. ligt in de 'Gebiedsopgave Restveen'. Het bedrijf zelf is evenwel op de plankaart als bestaand 'Werklandschap' opgenomen met de aanduiding 'Laagste punt van Nederland' (figuur 7). De planlocatie is, gelet op het detailniveau, verder niet specifiek beschreven. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede plankaart Structuurvisie Zuidplas 2030.

3.4.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas bevat nog maar 2 welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden en historische dorpskernen worden nadrukkelijk beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime. De rest van de gemeente is welstandsvrij, zo ook de locatie van Van Vliet.

3.4.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.

Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.

Conclusie
De uitvoering van de nieuwbouw zal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

3.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan, dat een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk maakt, in overeenstemming is met rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

De ontwikkeling van de Zuidplas was in de Nota Ruimte gerelateerd aan nationaal beleid. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is deze gebiedsontwikkeling evenwel vervallen in de realisatieparagraaf. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

De uitbreiding van het bedrijventerrein maakt het mogelijk om uitvoering te kunnen geven aan een project 'Hollandsche IJssel, schoner, mooier' om de Zelling Onderneming te saneren ten behoeve van woningbouw. Een landschapsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale eis dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, omdat de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen). Met inachtneming hiervan is er geen strijdigheid met de provinciale belangen c.q. worden deze belangen versterkt.

De bedrijvenontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie, waarin het plangebied als bestaand werklandschap is opgenomen. Het bedrijventerrein wordt op een landschappelijke wijze ingepast overeenkomstig het opgestelde Landschapsplan. Aanleg en realisatie wordt geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wet- en regelgeving
De wet – en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  1. 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  1. 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  1. 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.:
    1. a. indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
    2. b. indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

Figuur 8 en 9 verduidelijken (de samenhang van) de m.e.r.-plicht voor de 3 soorten m.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0012.jpg"

Figuur 8: m.e.r-plicht, m.e.r-beoordeling, plan-m.e.r. en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0013.png"

Figuur 9: stroomdiagram m.e.r. plicht.

Onderzoek
Het plan betreft een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten met circa 37.500 m² voor terreinverharding en parkeren. Er wordt een tweede toegangsweg aangelegd. Er wordt extra bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Er wordt 5.000 m² aan bedrijfsgebouwen opgericht ten behoeve van kantoor (850 m²), werkplaats (2.650 m²) en wasplaats (1.500 m²). De bouwhoogte hiervan wordt maximaal 12 meter. Er wordt een loods gerealiseerd van 10.000 m² met een bouwhoogte van 12 meter voor opslag van auto-onderdelen. In de nieuwe situatie ontstaat een bedrijventerrein van circa 93.500 m² met een bebouwd oppervlak van circa 21.020 m², zijnde 22,5% van de bedrijvenbestemming. Om geringe uitbreidingsruimte mogelijk te maken is het bebouwingspercentage in de regels vastgesteld op 25% met een afwijkingsmogelijkheid tot 30%.
In eerste instantie is de vraag of de herziening van het plan m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Indien er sprake is van een m.e.r.-beoordelingspicht wordt er gekeken of het bestemmingsplan mogelijk ernstige negatieve milieueffecten kan veroorzaken die het doorlopen van een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk maken.

Resultaten
M.e.r.-plicht
In de Bijlage bij het Besluit m.e.r. onderdeel D 11.3 is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein genoemd. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer dient een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een kleiner oppervlakte is de m.e.r.-beoordeling vormvrij. Dit is bij het bestemmingsplan Parallelweg Zuid 215 het geval. Vormvrij betekent dat de beoordeling kan plaatsvinden binnen de toelichting van het plan.

Beoordeling milieuaspecten
In de Wet milieubeheer is bepaald dat het bevoegde gezag moet beoordelen of er op basis van eventuele belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een m.e.r.(beoordeling) nodig is. De criteria voor het bepalen van de belangrijke nadelige worden genoemd in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. De mogelijke gevolgen voor het milieu van het vaststellen van het bestemmingsplan Parallelweg Zuid 215 worden hieronder beoordeeld op basis van die selectiecriteria.

1. Kenmerken van de activiteit
De omvang van de uitbreiding van het bedrijf met een oppervlakte van 55.900 m², bestaande uit 6.020 m² aan bedrijfsgebouw (bedrijfsloods) en een auto-opslagplaats van circa 1.346 m².
Het bedrijf wordt uitgebreid met 37.500 m² terreinverharding en parkeren. Er komt een tweede toegangsweg op de Parallelweg Zuid. Er wordt een nieuw bedrijfsgebouw opgericht van ongeveer 5.000 m² waarvan 850 m² kantoor. 2.650 m² werkplaats en 1.500 m² wasplaats. De gebouwen worden maximaal 12 meter hoog. Er komen 53 extra parkeerplaatsen. De bedrijfsuitbreiding is niet uitzonderlijk en ligt ver onder de (indicatieve) m.e.r.-beoordeling plichtige grens van 75 ha. In de omgeving zijn geen activiteiten waarmee de milieueffecten van Van Vliet zouden kunnen cumuleren. Bij het stallen, renoveren, schoonmaken, stralen, reviseren, spuiten en tanken van auto's en de handel in auto's en vrachtwagens worden wel natuurlijke hulpbronnen gebruikt maar in beperkte omvang. Er zal geen schaarste optreden. Er zullen wel afvalstoffen vrijkomen en emissies optreden. Deze zijn echter niet omvangrijk. De gebruikte stoffen en technologieën geven geen aanleiding om grote ongevalsrisico's te veronderstellen.

2. Plaats van de activiteit
De bestaande bestemming waar de uitbreiding zal plaatsvinden kent de bestemming agrarische doeleinden. Er zijn geen waardevolle natuurlijke hulpbronnen aanwezig. Het gebied kent plaatselijk een hoge en zeer hoge verwachtingswaarden voor archeologie. Het betreft hier mogelijke resten uit de steentijd en een molen. De activiteit ligt niet in één van de andere type gebieden genoemd in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (bijlage). Daarbij liggen woonwijken en Natura2000 gebieden op een zodanige afstand van de activiteit dat significante invloed daarop niet waarschijnlijk geacht wordt. Er is tevens gebleken dat er geen beschermde soorten in het gebied voorkomen.

3. Kenmerken van de potentiële effecten
De archeologische waarden worden door onderzoek en beheersmaatregelen zoveel als mogelijk ontzien en/of gearchiveerd. Hierdoor wordt het eventuele verlies ervan verzacht. Andere belangrijke potentiële effecten zijn niet te verwachten.

Conclusie
De uitbreiding van Van Vliet aan de Parallelweg Zuid zal naar verwachting geen dusdanige belangrijke negatieve milieueffecten hebben dat een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r. noodzakelijk geacht wordt.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat de bedrijfsontwikkeling in de directe nabijheid van hoofdinfrastructuur ligt, te weten de A20 en aan de achterzijde de spoorlijn Utrecht/ Gouda - Rotterdam. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 150 m
5.1 500 m 300 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande woningen relevant kunnen zijn voor de geplande uitbreiding van het bedrijventerrein. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied, uitgaande van een bedrijf in milieucategorie 3.2 (handel in vrachtauto's) en milieucategorie 2 (handel in auto's).

Binnen een straal van 100 meter staan geen woningen. De dichtstbijzijnde woningen liggen ruim buiten het invloedsgebied aan de Tweede Tochtweg op minimaal 200 meter afstand, zodat deze een goed woon- en leefklimaat behouden.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen, omdat er binnen het invloedsgebied (zowel bestaand als toekomstige ontwikkeling) geen milieugevoelige activiteiten aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de verderop aanwezige milieugevoelige activiteiten.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het bedrijfspand valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de rijksweg A20 en overige nabijgelegen wegen. Als gevolg van de nieuwe ontsluitingsweg en de extra verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van het bedrijf is de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woningen onderzocht door de Omgevingsdienst Midden-Holland (28 augustus 2015, kenmerk 2015156079). Het volledige akoestische onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting, hieronder volgt een samenvatting van de resultaten.

Uit het verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door Grontmij “Verkeersparagraaf BP Van Vliet, Parallelweg Zuid in de gemeente Zuidplas” d.d. 30 juli 2012 (ref. 312835) blijkt dat de uitbreiding een toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft. Door de gemeente Zuidplas is aangegeven dat het verkeer als volgt wordt verdeeld (na realisatie Moordrechtboog):

  • Richting zuiden 40 %;
  • Richting noorden 60 %.

In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de verkeersintensiteiten inclusief verdeling en afwikkeling in diverse richtingen voor het jaar 2025.

Tabel 4.2: Overzicht verkeersintensiteiten en verdeling afwikkeling verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0014.png"

Voor wat betreft de verdeling van de intensiteiten over de drie perioden van het etmaal is de volgende verdeling aangehouden, overeenkomstig de RVMH van de gemeente Zuidplas versie 2.3:

Tabel 4.3: Verdeling intensiteiten over etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0015.png"

Verder is door de gemeente Zuidplas aangegeven dat als gevolg van de wijzigingen bij Van Vliet het niet noodzakelijk is om de Parallelweg Zuid te wijzigen of her in te richten. Er is dan ook geen verder onderzoek nodig in het kader van de Wet geluidhinder (reconstructieonderzoek).
Als basis voor de modellering is gebruik gemaakt van de RVMH van de gemeente Zuidplas versie 2.3 peiljaar 2025. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomileu versie 2.61 van DGMR. Dit programma rekent overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De volgende varianten zijn berekend:

  • De situatie 2025 zonder uitbreiding bij Van Vliet;
  • De situatie 2025 inclusief uitbreiding bij Van Vliet.

De verschillen tussen de beide varianten zijn vervolgens in beeld gebracht voor alleen de Parallelweg Zuid en alle wegen in de directe omgeving tezamen. De berekeningen zijn uitgevoerd ter plaatse van de woningen in de directe omgeving van de Parallelweg Zuid.
Uit het onderzoek blijkt dat de toename van de verkeerintensiteiten op de Parallelweg Zuid als gevolg van de uitbreiding van Van Vliet geen waarneembare invloed heeft op de geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van de woningen in de directe omgeving neemt niet toe als gevolg van de uitbreiding van Van Vliet. Dit is het gevolg van het feit dat de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald wordt door de Rijksweg A20.

Spoorweglawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone (artikel 1 van de Wet geluidhinder). De zone van de spoorlijn Gouda – Rotterdam (traject 600) ter hoogte van het plangebied bedraagt 600 meter. Het plangebied valt weliswaar binnen deze zone, doch ook hier is geen sprake van een geluidsgevoelig object, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is.

Industrielawaai
Het bedrijf zal voor de uitbreiding tijdig een milieumelding c.q. aanvraag omgevingsvergunning indienen voor de activiteit milieu. Aan de door de Omgevingsdienst Midden-Holland te stellen geluidvoorschriften zal kunnen worden voldaan. Dit betekent dat bestaande woningen en bedrijven niet worden beperkt door deze planontwikkeling. Andersom geredeneerd blijft er voor deze woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden, totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer Midden-Holland en Zoetermeer. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Onderzoek
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Tanks;
  • Dempingen (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Toepassing grond (grondwerken);
  • Bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.

Het onderzoek beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij nader onderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.

Resultaten
In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In Bijlage 2 is de bij de Omgevingsdienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.

Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied één ondergrondse dieselolie tank aanwezig is geweest. Het betreft een 30.000 liter tank die in 1992 is verwijderd.

Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied een autoreparatiebedrijf aanwezig is geweest. Er is in het verleden voldoende onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke verontreinigingen die dit bedrijf zou kunnen hebben veroorzaakt. Hierdoor is er geen onderzoek noodzakelijk naar de voormalige bedrijfsactiviteiten.

Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat Van Vliet Trucks Holland B.V. gevestigd is binnen het plangebied. Voor meer informatie over het bedrijf zie hoofdstuk Bedrijven en milieuzonering.

Bodemonderzoekslocaties
Op de locatie zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Veel van deze onderzoeken hangen samen met het huidige aanwezige bedrijf en zijn uitgevoerd in het kader van de Wet milieubeheer. Het betreft bijvoorbeeld nulsituatie onderzoeken. Daarnaast heeft in het verleden een sanering plaatsgevonden van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn geen vervolgacties noodzakelijk voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen gedempte sloten in het plangebied aanwezig zijn.

Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 16: Buitengebied–Zuidplas incl. Zoetermeer. Grondverzet dient altijd te worden gemeld bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. De Omgevingsdienst kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied wordt op deze plaats verwezen naar de toepassingswaarden zoals deze zijn af te leiden van www.ismh.nl/bkk.
Uit de BIS-toets blijkt dat er geen vervolgacties noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Er zijn geen historische bodembedreigende activiteiten die nog dienen te worden onderzocht. Daarnaast vindt intensieve controle plaats vanuit de Wet milieubeheer, waardoor bodemonderzoek bij bodembedreigende activiteiten geborgd is. Wanneer er op het terrein gebouwd gaat worden (verblijfsgebouw) dient alsnog bodemonderzoek plaats te vinden in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Conclusie
Het aspect bodem staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 4.4.

Tabel 4.4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0016.png"

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (1,2 µg/m3 PM10 of NO2, 0,75 µg/m3 , PM2.5 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Onderzoek en resultaten
De uitbreiding van het bedrijf van Van Vliet leidt tot een toename van het verkeer met 230 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddeld), waarvan ca. 15% vrachtverkeer. Deze gegevens zijn afkomstig uit het verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door Grontmij “Verkeersparagraaf BP Van Vliet, Parallelweg Zuid in de gemeente Zuidplas”, d.d. 30 juli 2012 (ref. 312835) en zijn ook bij het akoestisch onderzoek van dit bestemmingsplan gebruikt. Om te bepalen of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging is er gebruik gemaakt van de NIBM-tool (zie www.infomil.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0017.png"

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de uitbreiding van Van Vliet tot een beperkte verhoging van de concentraties NO2 en PM10 in de omgeving leidt (met 0,07 µg/m3 PM10 en 0,66 µg/m3 NO2 ). Deze bijdrage is niet in betekenende mate.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.

Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Parallelweg Zuid 215 is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen. Bij dit advies is de “Visie Externe Veiligheid” (hierna te noemen Visie EV) van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld. In het vigerende bestemmingsplan ('Buitengebied Oost') zijn 2 woningen geprojecteerd (niet gerealiseerd). In het voorliggende plan ('Parallelweg Zuid 215') zijn deze woningen wegbestemd. Er is dus geen sprake van (bedrijfs)woningen binnen het plangebied.

Beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De Spoorbaan Utrecht – Rotterdam ligt ten zuidoosten van het plangebied (zie figuur 10). Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aan deze transporten zijn risico's verbonden. In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage II de 'Tabel Basisnet spoor' opgenomen. Het plangebied is langs het traject 'Rotterdam Blijdorp – Gouda' gelegen, trajectnummer 'AK'. In de tabel is aangegeven dat de PR 10-6 contour hier op 1 meter vanaf het midden van de spoorbaan is gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt binnen de 200 meter (onderzoekszone) waarbij bij ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met het groepsrisico.
Uit de berekeningen in het kader van het basisnet spoor blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De uitbreiding van Van Vliet leidt tot een beperkte toename van het aantal personen binnen 200 meter van het spoor (de zone die bepalend is voor het groepsrisico). Het groepsrisico zal als gevolg van de uitbreinding van het bedrijventerrein dan ook niet significant toenemen. Een berekening van de toename van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. Conform Bevt en de Visie EV van de gemeente Zuidplas moet er wel een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0018.png"

Figuur 10: 200 meter zone spoor.

Transport over de weg
Ten noordwesten van het plangebied is de snelweg A 20 gelegen. De bestemming “Bedrijf” is op 60 meter afstand van de A20 gelegen.

Plaatsgebonden risicocontour
In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage I de 'Tabel Basisnet weg' opgenomen. Het plangebied is ter hoogte van het wegvak Z136 gelegen. De PR 10-6 zal volgens deze tabel op dit wegvak maximaal 22 meter vanaf het midden van de weg zijn gelegen. Het plangebied is buiten deze zone gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen beperking voor het plangebied.

Plasbrandaandachtsgebied
Uit bijlage I van de 'Regeling basisnet' blijkt tevens dat ter hoogte van het betreffende wegvak (Z136) een plasbrandaandachtsgebied (PAG) geldt. De gedachte achter het PAG is dat voor snelwegen waarover veel brandbare vloeistoffen (benzine, diesel) worden vervoerd, (extra) rekening moet worden gehouden met het scenario dat bij een incident deze brandbare vloeistoffen uitstromen en in brand kunnen raken (plasbrand). In artikel 16 van de 'Regeling basisnet' is aangegeven dat het PAG 30 meter bedraagt, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen (zie figuur 11). Het bestemmingsplan Maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het PAG.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0019.png"

Figuur 11: Veiligheidszone en 200 meter zone A20.

Groepsrisico
Ter hoogte van het traject Z136 is in het Basisnet weg een groepsrisico berekend voor de huidige situatie die kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De uitbreiding van het bedrijf, en vooral de bedrijfsgebouwen waar zich personen zullen bevinden, vindt voor het overgrote deel plaats op een afstand van meer dan 200 meter vanaf de A20. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezigheid van personen binnen 200 meter vanaf de snelweg in verband met het scenario van een incident met brandbare gassen (bijv. LPG, propaan). Omdat de uitbreiding voor het grootste gedeelte op meer dan 200 meter afstand van de snelweg plaats vindt, is de toename van het groepsrisico zeer beperkt. Het berekenen van de toename van het groepsrisico wordt dan ook niet nodig geacht. Conform de Visie EV van de gemeente Zuidplas (zie paragraaf 5.4) moet het groepsrisico wel worden verantwoord.

Transport per buisleiding
Ten noordoosten van het plangebied zijn de hogedruk aardgasleidingen A 803 en A 553 gelegen. Beide buisleidingen zijn op meer dan 700 meter afstand gelegen. De gasleiding A 803 heeft het grootste invloedsgebied; 580 meter. Het plangebied is dus buiten de invloedsgebieden van de aardgasleidingen gelegen. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen in het kader van EV geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die een beperking vormen voor het bestemmingsplan.

Conclusies en verantwoording groepsrisico
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, buisleidingen en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied. De volgende risicobronnen zijn relevant voor het plangebied:

  • Snelweg A 20;
  • Spoor Rotterdam – Gouda

Het plaatsgebonden risico in verband met deze risicobronnen vormt geen belemmering voor het plangebied. Het groepsrisico in verband het transport van gevaarlijke stoffen over de A 20 en het spoor Rotterdam – Gouda is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (rekening houdend met de ontwikkelingen binnen het plangebied). In het kader van de verantwoording van het groepsrisico heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden advies uitgebracht (kenmerk UIT-2015-051185, opgenomen in Bijlage3). De volgende maatregelen moeten worden genomen (zie ook de Visie EV Zuidplas, paragraaf 5.4):

  • Bij de uitwerking van het plan in overleg treden met de brandweer over de verdere invulling van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (uitvoeren conform de praktijkrichtlijnen “Bereikbaarheid” en “Bluswatervoorziening” van de Veiligheidsregio Hollands-Midden). Specifiek voor het plan:
    1. 1. Wegen binnen plangebied geschikt voor blusvoertuigen;
    2. 2. Bruggen en dammen moeten geschikt zijn voor een asbelasting van 15 ton;
    3. 3. Brandweerkraan binnen 40 meter van ingang gebouwen;
    4. 4. Nabijgelegen oppervlaktewater kan dienst doen als secundaire bluswatervoorziening, mits het voldoet aan de eisen die de brandweer daaraan stelt.

De provincie Zuid-Holland geeft in haar ''Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (januari 2015) aan dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Zuidplas hebben kennis genomen van de inhoud van deze paragraaf Externe Veiligheid en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor een bedrijfsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader rijk, provincie en gemeente
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. De gestandaardiseerde berekeningsmethode levert een compensatie-eis in “kuubs waterberging” (m³) op voor de ontwikkelaar van het plan. De compensatie-eis kan ook worden uitgedrukt in een te realiseren wateroppervlak (m²) of als percentage van de verhardingstoename (%). Als gevolg van de omgevingsfactoren (mogelijke waterpeilstijging, bodemtype, bestaande gebiedsfuncties, etc.) en de planeigenschappen (verhardingstoename) verschilt de compensatie-eis van (peil)gebied tot (peil)gebied.

Onderzoek/ beoordeling
Waterhuishouding
De onderbemaling zal worden beëindigd, zodat het bedrijfsperceel op hetzelfde peilniveau komt als het omliggende peilgebied (6.62-6.72 –NAP). De spoorsloot blijft gehandhaafd in verband met de stabiliteit van de spoordijk. De drooglegging van het terrein van Van Vliet wordt 1.30 meter.

Watergangen
In het noordoostelijk deel van het plangebied ligt de Derde Tocht. Dit betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Langs de spoorlijn ligt eveneens een hoofdwatergang. Voor het overige liggen er in het plangebied alleen overige watergangen. Binnen twee meter hiervan is geen bebouwing toegestaan. De beschermingszones worden in acht genomen bij de nieuwbouwontwikkeling. Hiervoor is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. De uitbreiding van het bedrijventerrein ligt buiten de kern- en beschermingszones van waterkeringen.

Waterkwantiteit
Het plangebied bestaat momenteel uit een bedrijventerrein met gebouwen en verharding, weidegebied en enkele sloten. De aan de noordoostzijde van het plangebied gelegen Derde Tocht speelt een belangrijke rol bij de afwatering van de droogmakerij. Deze is direct verbonden met het gemaal Abraham Kroes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0020.png"

Derde Tocht. Tocht langs de spoorlijn Gouda-Rotterdam.

De toename aan verharding wordt overeenkomstig de door het hoogheemraadschap vastgestelde compensatienorm gecompenseerd door vervangend water te graven, zoals verbreding van de Derde Tocht, nadat hiervoor een Watervergunning is aangevraagd. Hiermee wordt een win-winsituatie bereikt in relatie tot het vergroten van de bergingsfunctie van de Derde Tocht. Op basis hiervan kan worden geconstateerd dat ruim voldoende compensatiewater wordt gegraven. In het bestemmingsplan is overigens in de Algemene gebruiksregels (artikel 12.1) middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat de watercompensatie voor realisatie van de beoogde ontwikkelingen gerealiseerd zal zijn.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gebruikgemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bedrijfsbebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Het Wateradvies zal worden opgenomen in deze paragraaf, nadat het hoogheemraadschap heeft gereageerd in het kader van het vooroverleg.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 41 van de gewijzigde Monumentenwet 1988 kan een aanvrager van een omgevingsvergunning worden verplicht om in het belang van monumentenzorg archeologisch onderzoek te doen. Een onderzoeksrapport is niet nodig wanneer sprake is van projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.

4.3.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Op 23 juni 2013 is een deel van de archeologische beleidsadvieskaart geëvalueerd. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke landschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Parallelweg215NK-Va01_0021.png"

Figuur 12: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart. Plangebied met zwarte lijn aangeduid.

Ten behoeve van het plangebied Parallelweg Zuid 215 wordt inzicht gegeven in de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart en de beleidsnota;
  • het Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Volgens de beleidsadvieskaart gelden er voor het plangebied Parallelweg Zuid 215 in principe drie zones met een archeologische verwachting (figuur 12):

  • zeer hoge archeologische verwachting (donker bruin): deze verwachting geldt voor een kleine zone aan de noordoostelijke grens van het gebied. Hier worden de resten verwacht van een voormalige molen en in een straal van 50 m rondom deze molenlocatie worden nog archeologische sporen en resten verwacht worden die gerelateerd zijn aan deze molen. Bij geplande verstoringen met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk;
  • hoge archeologische verwachting (rood): deze verwachtingswaarde geldt voor een smalle zone langs de noordwestelijke grens van het plangebied. Hier liggen net onder het maaiveld de afzettingen van een fossiele kreek en er is een aanzienlijke kans dat op deze afzettingen archeologische resten uit de prehistorie aanwezig zijn. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk;
  • lage archeologische verwachting (geel): deze verwachting geldt voor het overige deel van het plangebied. De bodem bestaat hier uit zandige en kleiige wad-afzettingen en deze zijn onder water afgezet. De kans op aanwezigheid van archeologische wordt hier gering geacht. Voor deze verwachting geldt geen onderzoeksverplichting sinds de actualisatie van het beleid in 2013.

Uit archeologische onderzoeken op de afzettingen van kreken binnen Zuidplas blijkt dat er tot op heden geen aanwijzingen zijn voor archeologische vindplaatsen. De vraag is zelfs of deze afzettingen überhaupt ooit geschikt zijn geweest voor bewoning. Op basis van uitgevoerde archeologische onderzoeken zal bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart van de gemeente deze hoge archeologische verwachting naar een lage verwachting bijgesteld worden. Dit houdt in dat deze afzettingen in de nabije toekomst niet meer onderzoeksplichtig zijn.
In de zone met een zeer hoge archeologische verwachting worden de resten van een molen verwacht. Deze locatie valt volgens het ontwerp in een nieuwe waterpartij. Voor deze locatie is in principe een archeologisch onderzoek verplicht om na te gaan in hoeverre nog resten aanwezig zijn. Normaliter vormt een archeologische inventarisatie, bestaande uit een bureauonderzoek met aanvullende grondboringen, de eerste fase van onderzoek.
Mochten er nog archeologische resten van de molen aanwezig zijn, dan heeft inpassing de voorkeur. Lukt dat niet, dan dienen deze resten mogelijk nog nader onderzocht te worden. Het meest praktische onderzoek betreft dan een proefsleufonderzoek (met een eventuele doorstart naar een kleine opgraving) of een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden.

Conclusie
In het plangebied Parallelweg Zuid 215 komen lage, hoge en zeer hoge archeologische verwachtingswaarden voor. De voorgenomen inrichting zal alleen verstorend zijn voor een hele kleine locatie met een zeer hoge archeologische verwachting. Hier worden de resten van een molen verwacht. De zone met een zeer hoge verwachting wordt opgenomen als dubbelbestemming. Blijkt na onderzoek dat er uiteindelijk geen resten meer aanwezig zijn, dan kan deze dubbelbestemming vervallen, dit wordt in de regels verankerd. Voor de zones met een lage en hoge archeologische verwachting wordt geen dubbelbestemming opgenomen. Binnen de zone met een hoge verwachting wordt de kans zeer klein geacht dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Voor de zone met een lage verwachting geldt geen onderzoeksverplichting.

4.3.2 Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Landschap

Bij het in cultuur brengen van de Zuidplaspolder zijn lange smalle wegen aangelegd, waarlangs verspreide bebouwing is ontstaan. De Lanen en Linten onderscheiden zich van andere woonmilieus door een grote variëteit aan woonvormen en functies. In de bestaande linten wordt het agrarisch gebruik van de kavels geleidelijk verdrongen door woningbouw eventueel in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid. Het plangebied zelf ligt ten oosten van rijksweg A20 en de Parallelweg. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) heeft de Parallelweg een redelijk hoge waarde met een lijnelement (zie figuur 11). De uitbreiding zelf zal op een landschappelijke wijze worden ingepast overeenkomstig het opgestelde landschapsplan, waarbij de kavelstructuur zoveel mogelijk wordt gerespecteerd.

Conclusie

De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

4.5 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Op 1 juli 2015 is de programmatische aanpak stikstof (PAS) onder de Nbw 1998 van kracht geworden, die ten behoeve van activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken aan inrichtingen ontwikkelruimte kan toekennen. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten worden met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8,5 km ten zuidwesten van het plangebied. Door de beperkte openheid van het plangebied vanwege de ligging tussen spoor en snelweg is het plangebied niet geschikt voor de doelsoorten van de in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden.
Onderhavige planontwikkeling is niet van invloed op dit Natura2000-gebied. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze uitbreiding.

Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
De planlocatie bestaat uit de huidige bedrijfslocatie van Van Vliet trucks BV. De locatie ligt tussen het spoor en de A20. De omgeving bestaat uit open agrarisch extensief beheerd gebied. Aangrenzend aan het huidige terrein van Van Vliet trucks BV ligt gebied aangewezen als NNN (Natuurnetwerk Nederland-gebieden). De nieuwe ontwikkeling vindt niet plaats in de NNN. Over de plangrens aan de zuidoostkant is een ecologische verbindingszone voorzien (EVZ). De voorgenomen uitbreiding van verharding en het bedrijventerrein in agrarisch gebied met bestemming groen hoeft juridisch niet te worden getoetst op het compensatiebeginsel van de Provincie Zuid-Holland uit 2013.

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals het oprichten van bedrijfsgebouwen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  1. 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  2. 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op de voorwaarde, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

4.5.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft de ODMH te Gouda een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (quickscan, rapport van juni 2012; Bijlage 4). Als vervolg hierop is een nader onderzoek uitgevoerd (rapport van 1 oktober 2015, productnummer 2015273030, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en deze onderzoeken kan het volgende worden vastgesteld.
Het plangebied is heel geschikt voor veel algemene diersoorten en planten. Voor beschermde soorten is het beperkt geschikt. Er staan geen grote bomen in het plangebied (wel direct daarnaast) en de watergangen zijn op veel plaatsen bedekt met kroos. Enkele sloten hebben een goede waterkwaliteit. Op basis van de quickscan zijn strikt beschermde soorten uit diverse soortgroepen (flora, vogels, vissen, libellen en andere ongewervelden) niet uit te sluiten. Beschermde vlinders en kevers worden op basis van de verspreidingsgegevens niet verwacht in het plangebied (vlindernet.nl; Huijbregts, 2003; Cuppen et al., 2005).
Uit het nader onderzoek naar de beschermde poldervissen, de platte schijfhoren, groene glazenmaker en de steenuil, blijkt het volgende:

  • Het voorkomen van de platte schijfhoren en (strikt) beschermde vissensoorten wordt uitgesloten.
  • Het plangebied bevat geen geschikt habitat voor de groene glazenmaker en de steenuil.

Algemene zorgplicht
De Flora- en faunawet bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en EHS) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet) geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

4.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een rivierwatertransportleiding van beton met een inwendige diameter van 1600 mm. Voor deze leiding wordt een dubbelbestemming opgenomen, alsmede voor de leidingstroken aan weerszijde van de leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

5.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bestemming. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Op basis van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. De algemene toelaatbaarheid van bedrijvigheid op het bedrijventerrein bedraagt maximaal milieucategorie 2 met een maatbestemming voor de handel in vrachtwagens (inclusief import en reparatie) in milieucategorie 3.2. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten van toegestane bedrijven is als bijlage opgenomen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Hoofdgebouwen dienen binnen de op op de verbeelding opgenomen bestemming te worden opgericht met inachtneming van een maximum percentage aan bebouwing zoals opgenomen in de regels.
Nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat het beplantingsplan is gerealiseerd, zoals opgenomen in artikel 4.3.1. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook zijn hier regels opgenomen over de aan te houden parkeernorm, waarbij aansluiting is gezocht bij het gemeentelijk parkeerbeleid. Voor het plaatsen van maximaal 2 reclamezuilen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt wanneer aan de hierin opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' heeft betrekking op het beeld- en structuurbepalende waterrijke groengebied, waarvan het groene karakter met watergangen voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Bij het gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is niet toegestaan.
In verband met onderzoek naar de aanleg van een fietspad evenwijdig aan de spoorlijn Gouda - Rotterdam is de realisatie hiervan opgenomen in de planregels, zodat hiervoor later geen afzonderlijke planologische procedure benodigd is.
De aanleg en het onderhoud van de beplanting is opgenomen als specifieke gebruiksregel, zodat nakoming publiekrechtelijk kan worden afgedwongen. Aanleg hiervan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd.

Artikel 5 Verkeer
De twee inritten vanaf de Parallelweg Zuid naar het bedrijventerrein hebben de bestemming 'Verkeer'. Bij de zuidwestelijke inrit is het tevens mogelijk groenelementen, water en parkeerplaatsen aan te leggen.

Artikel 6 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als 'Water' bestemd. Het monument laagste punt van Nederland is met een functieaanduiding opgenomen.

Artikel 7 Waarde – Archeologie
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, zijnde het gebied met hoge archeologische verwachting.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Voor onderhoudstroken langs hoofdwatergangen geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij het hoogheemraadschap.

Artikel 9 Leiding - Water
Voor onderhoudstroken van 2 x 9 meter langs de rivierwaterstransportleiding geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 10 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is in aanvulling op het algemene gebruiksverbod van artikel 2.1, lid 1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met de noodzakelijke watercompensatie ten gevolge van de toename van verharding in het bestemmingsplangebied.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Artikel 15 Overige regels
Het artikel 'Overige regels' verwijst naar de wettelijke regelingen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 16 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 17 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 10 december 2015 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend, waarvan één buiten de termijn van terinzagelegging. Voorts is één reactie ingediend. Deze zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'Nota van beantwoording zienswijzen en wijziging Bestemmingsplan Parallelweg 215 Nieuwerkerk aan den IJssel'. De nota is als Bijlage 6 opgenomen.

6.3 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

Rijkswaterstaat (West-Nederland Zuid) en de Gasunie hebben aangegeven dat het voorontwerp geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard maakten de volgende opmerking welke worden gevolgd door een gemeentelijke reactie.

Provincie Zuid-Holland
Met de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf is eerder 'onder voorwaarden' ingestemd. Aan die voorwaarden - aangaande de inlevering van een bedrijventerrein op een zelling langs de Hollandsche lJssel, de waterhuishoudingsproblematiek en de landschappelijke inpassing - wordt thans op correcte wijze voldaan. Het nu voorliggende voorontwerpbestemmingsplan is in overeenstemming met het actuele ruimtelijk beleid zoals verwoord in de Visie ruimte en mobiliteit 2014. Vezocht wordt om in de plantoelichting nog een nadere motivering op te nemen over de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals bedoeld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.

Reactie:
Wij hebben kennis genomen van de provinciale reactie. De tekst in de toelichting over de Ladder is in overeenstemming gebracht met het bepaalde in de Verordening ruimte.

Conclusie
Aan de opmerking wordt tegemoet gekomen.

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het hoogheemraadschap bericht dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. Er is daarom geen bezwaar tegen vaststelling van het plan. Wel heeft zij de volgende aandachtspunten:

  • Verzocht wordt de alinea over Water op bladzijde 14 van het voorontwerpbestemmingsplan te vervangen overeenkomstig een aangeleverd tekstvoorstel.
  • In en langs het plangebied zijn hoofdwatergangen aanwezig. Aan weerszijden van de hoofdwatergang ligt een onderhoudsstrook. Deze strook heeft een breedte van vijf meter, gemeten vanuit de boven insteek van de watergang. De boven insteek is het punt waarop het talud van de watergang overgaat in het horizontale maaiveld. Verzocht wordt de onderhoudsstrook op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' te geven. Verder wordt gevraagd de onderhoudsstrook en de hierboven genoemde criteria te benoemen in de toelichting en de planregels.
  • De nieuw te realiseren watergang die ligt parallel aan de Derde Tocht, dient op de verbeelding te worden opgenomen met de bestemming Water.

Reactie:
De subparagraaf Water op bladzijde 14 van de plantoelichting is vervangen overeenkomstig het tekstvoorstel van het hoogheemraadschap. De onderhoudsstrook heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. De toelichting, regels en verbeelding zijn hierop aangepast. Na overleg met het hoogheemraadschap is de nieuw te realiseren waterberging niet op de verbeelding als Water opgenomen, omdat de bestemming Groen hierin al voorziet. Hierdoor behoudt het plan voldoende flexibiliteit om in overleg met het hoogheemraadschap de locatie van de waterberging te bepalen. Het graven van voldoende waterberging is overigens in de Algemene gebruiksregels (artikel 12.1) middels een voorwaardelijke verplichting geborgd. Hierin is vastgelegd dat watercompensatie dient te zijn gerealiseerd, voordat de beoogde bouwontwikkelingen plaatsvinden.
Conclusie
Aan de opmerkingen wordt tegemoet gekomen.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Bodeminformatie

Bijlage 2 Bodeminformatie

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 4 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 4 Flora- en faunaonderzoek

Bijlage 5 Nader Onderzoek Ecologie (1 Oktober 2015)

Bijlage 5 Nader onderzoek ecologie (1 oktober 2015)

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Wijziging

Bijlage 6 Nota van Beantwoording Zienswijzen en Wijziging