KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Van Toepassing Verklaring
Artikel 2 Aanvullende Begrippen
Artikel 3 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer 3
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waterstaat - Waterloop
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Beeldkwaliteitsplan
1.5 Leeswijzer
1.6 Addendum
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.3 Beschrijving Beoogde Situatie Plangebied
2.4 Uitwerkingsregels Moederplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Geluid
4.5 Flora & Fauna
4.6 Luchtkwaliteit En Geur
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Verkeer En Parkeren
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Stikstof
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Beleidskaders
5.2 Beoordeling Planinitiatief
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Algemeen
6.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Exploitatieplan En Kostenverhaal
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Artikel 3.1.1. Bro Overleg
8.2 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp Park De Zevenloft
Bijlage 2 Aanmeldnotitie Park De Zevenloft
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Ransuil
Bijlage 8 Quick Scan Bedrijven & Milieuzonering
Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 10 Addendum Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering (Knibbelweg)
Bijlage 11 Aerius-berekening
Bijlage 12 M.e.r.-beoordelingsbesluit Uitwerkingsplan Park De Zevenloft, Zevenhuizen
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Park de Zevenloft, Zevenhuizen

Uitwerkingsplan - gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 12-11-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Van Toepassing Verklaring

Op dit uitwerkingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan ''Zuidplas-West'', vastgesteld op 16 juni 2009 door de gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle, van toepassing, voor zover in de regels van dit uitwerkingsplan niet anders is bepaald en met dien verstande dat in geval van discrepantie tussen de regels van het bestemmingsplan ''Zuidplas-West'' en het uitwerkingsplan, de regels van het uitwerkingsplan van toepassing zijn.

Artikel 2 Aanvullende Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

2.1 het plan

het uitwerkingsplan 'Park de Zevenloft, Zevenhuizen' van de gemeente Zuidplas.

2.2 bijbehorende bouwwerken

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

2.3 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn- Va02 met de bijbehorende regels en bijlagen.

Artikel 3 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien de goot/ de druplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

3.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.5 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

3.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Wegverkeer 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en groenvoorzieningen;
  5. e. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  6. f. in- en uitritten;
  7. g. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  8. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. voorzieningen van algemeen nut;
  10. j. geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen;
  11. k. verbindingen ten behoeve van het wegverkeer (bruggen) en overige kunstwerken en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  12. l. verhardingen;
  13. m. bermen, bermsloten en greppels;
  14. n. beplanting en overig groen;
  15. o. bruggen, dammen en/of duikers;
  16. p. straatmeubilair;
  17. q. werken en werkzaamheden, bruggen, tunnels, viaducten, overkluizingen en andere kunstwerken;
  18. r. werken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van geleiding, beveiliging, signalering en regeling van het verkeer;
  19. s. bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 4.2.2 sub d en/of 4.2.3 sub c, teneinde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere ondergrondse oppervlakte toe te staan.

4.4 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  4. d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  5. e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;

    alsmede ook voor:
  4. d. vaarwater;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. infiltratievoorzieningen;
  7. g. oevers, oeverbeschoeiingen en taluds;
  8. h. steigers en vlonders;
  9. i. behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de tochten;

met de daarbij behorende:

  1. j. werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij de bestemming.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter;
  3. c. de hoogte van oeverbeschoeiingen bedraagt:
    1. aangrenzend aan de bestemming 'Wonen': maximaal 30cm ten opzichte van het waterpeil;
  4. d. uitsluitend aangrenzend aan de bestemming 'Wonen' zijn vlonders ten dienste van de bestemming 'Wonen' toegestaan. Voor het bouwen van vlonders gelden de volgende regels:
    1. 1. per woning is maximaal één vlonder toegestaan;
    2. 2. de breedte van de vlonder mag 50% bedragen van de kavelbreedte van de bijbehorende woning;
    3. 3. de vlonders dienen aan één zijde aaneengebouwd te worden met een aanliggende vlonder;
    4. 4. voor wat betreft de diepte van de vlonder mag de vlonder maximaal 1 meter binnen de bestemming 'Water' vallen;
    5. 5. het hoogteverschil tussen de onderkant van de vlonder en het waterpeil moet minimaal 50 cm bedragen;
    6. 6. bij watergangen met een breedte tot 10 meter mogen géén steunpunten ten behoeve van de vlonder in de watergang worden aangebracht. Bij watergangen breder dan 10 meter is dit wel mogelijk, mits het gaat om overbreedte die niet noodzakelijk is voor de waterafvoer. Dit ter beoordeling van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
    7. 7. bij een maximale oversteek van 1 meter dient de onderkant van de constructie minimaal 1 meter boven het zomerpeil aangebracht te worden; indien de vlonder minder ver uitsteekt mag het evenredig lager worden aangelegd, conform onderstaande figuur:
      afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0014.png"

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2 sub d, teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere ondergrondse oppervlakte toe te staan.

5.4 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten, zoals genoemd in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis als opgenomen in Bijlage 1, tot maximaal 70 m²;

    alsmede voor:
  2. b. tuinen, gazons en erven;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. voorzieningen van algemeen nut;
  7. g. bermen en groenvoorzieningen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen;
  9. i. duurzaamheidsvoorzieningen;
  10. j. objecten van beeldende kunst;
  11. k. in- en uitritten;
  12. l. voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Waterstaat - Waterloop

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterloop' aangeduide gronden, zijn – bij wijze van dubbelbestemming - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming, tevens bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van een watergang met de daarbij behorende oevers.

7.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals hiervoor aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

7.3 Bouwregels

Op de gronden zoals bedoeld in 7.1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken waarvoor vergunning is verleend door de beheersinstantie van de watergang;
  2. b. bouwwerken waartegen de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard zich niet verzet;
  3. c. bouwwerken ten behoeve van waterhuishoudkundige doeleinden, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.

7.4 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de in 2019 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'

Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' rust een instandhoudingsplicht voor parkeervoorzieningen op eigen terrein.

9.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

9.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 9.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

9.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

9.5 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken

9.6 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1 mits indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1 mits;
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
    2. 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel.
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  3. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen, toevoegen en/of schrappen van aanduidingen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgedaan.

12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Afwijken

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende uitwerkingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Park de Zevenloft, Zevenhuizen' van de gemeente Zuidplas.

Bijlagen Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aanleiding

De (voormalige) gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle (thans gemeente Zuidplas) heeft op 16 juni 2009 het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' vastgesteld, waarmee de juridisch-planologische basis is gelegd tot herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van (hoofdzakelijk) woningbouw. Aan de gronden waar binnen onderhavig uitwerkingsplan woningbouw wordt voorzien zijn de enkelbestemmingen 'Lintzone - uit te werken' en 'Woongebied - Uit te werken 1' toegekend, ten behoeve van de realisatie van 17 grondgebonden woningen. Het plangebied is gevisualiseerd op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0001.png"

Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

Doel

Dit uitwerkingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de realisatie van 17 grondgebonden woningen. Het vigerende bestemmingsplan 'Zuidplas-West' biedt de grondslag voor het opstellen van dit uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan is dus geen nieuw bestemmingsplan, maar treedt in de plaats van een gedeelte van het vigerende bestemmingsplan. De gronden worden in dit uitwerkingsplan bestemd voor 'Wonen', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in het dorp Zevenhuizen aan de Noordelijke Dwarsweg 94-96 en Knibbelweg 18F. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Zevenhuizen, Sectie E, nummer 3639. Dit voormalig agrarisch gebied is nu een leegstaand kassencomplex met een caravanstalling en een stuk braakliggend terrein, wat getransformeerd wordt naar woningbouw.

Het plangebied bevindt zich tussen de Noordelijke Dwarsweg, Knibbelweg en Anjerlaan. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een Welkoop tuincentrum, detailhandelbedrijf 'Zevenspoor' en aan de zuidoostzijde zijn de nieuwbouwwoningen van de wijk 'Het Zevenrozenhof' gelegen. Projectontwikkelaar TN Ontwikkeling BV (hierna: initiatiefnemer) is voornemens 17 grondgebonden woningen te realiseren op dit perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0002.png"

Gedetailleerde weergave plangebied (Bron: Google Maps)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Toetsingskader

Voor de gronden binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' zoals vastgesteld op d.d. 16 juni 2009 door de voormalige gemeente Zevenhuizen - Moerkapelle. Dit plan is onherroepelijk geworden op 8 oktober 2011. Daarnaast vigeren de bestemmingsplannen 'Parapluherziening Parkeren' (d.d. 24-4-2018) en 'Parapluherziening Archeologie' (d.d. 06-03-2018) in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Zuidplas-West' met aanduidingen. Met rood is het plangebied omkaderd (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan 'Zuidplas-West'

Binnen het bestemmingsplan 'Zuidplas-West' hebben de gronden de enkelbestemmingen 'Lintzone - uit te werken' en 'Woongebied - Uit te werken 1'. Binnen deze bestemmingen liggen tevens de functieaanduidingen 'specifieke vorm van water - waterstructuur indicatief' en 'specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief'. Het plangebied kent nog een dubbelbestemming binnen het bestemmingsplan 'Zuidplas-West'. Dit is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterlopen', die zich in het noordoostelijke deel van het plangebied bevindt. Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van een watergang met de daarbij behorende oevers. Daarnaast valt het gehele plangebied binnen de 'Wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst'. Het deel van het plangebied dat bestemd is met de enkelbestemming 'Woongebied - Uit te werken 1' kent nog de bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - zone b'.

Binnen de bestemmingen 'Lintzone - uit te werken' en 'Woongebied - Uit te werken 1' is het mogelijk om vrijstaande, halfvrijstaande woningen en woongebouwen te realiseren. Binnen de bestemming 'Lintzone - uit te werken', die het grootste deel van het plangebied omvat, is het volgens de bouwregels mogelijk om maximaal 17 woningen te realiseren per hectare. Hoewel het gedeelte van het plangebied dat bestemd is met de bestemming 'Lintzone - uit te werken' slechts 0.8 hectare bevat, voldoet het gehele plangebied (circa 1 hectare) aan de eis dat er 17 woningen per hectare worden gerealiseerd. Daarmee is onderhavig plan in overeenstemming met het gedachtegoed uit het moederplan dat er per 1 hectare maximaal 17 woningen worden gerealiseerd.

Bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'

Momenteel kent het gehele plangebied binnen het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Dit betekent dat de gronden binnen het plangebied primair zijn bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0004.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Parapluherziening - Archeologie'' met aanduidingen. Met rood is het plangebied omkaderd (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren'

In het gehele plangebied vigeert ook het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren', vastgesteld op 24 april 2018. In dit bestemmingsplan worden de regelingen omschreven omtrent het aspect 'parkeren' in de gemeente Zuidplas. In paragraaf 2.3 zal hier nader op worden ingegaan.

Beoordeling

Het vigerende bestemmingsplan 'Zuidplas-West' stelt uitwerkingsregels voor de bouw van nieuwe woningen. Voor de vaststelling van een uitwerkingsplan dient aangetoond te worden dat de stedenbouwkundige opzet aansluit bij de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden en bij de identiteit en opbouw van de bestaande kern Zevenhuizen en bij de landschappelijke kenmerken van de omgeving. Voor de vaststelling dient een verkavelingsplan bekend te zijn waaruit duidelijk blijkt welke woningdifferentiatie gehanteerd wordt. Tevens dient de haalbaarheid van het plan te worden aangetoond aan de hand van de milieuonderzoeken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende uitwerkingsplan een nadere uitwerking is voortkomend uit het vigerende bestemmingsplan. Mits voldaan wordt aan de voorwaarden kan voorliggend uitwerkingsplan worden vastgesteld om de ontwikkeling van 17 grondgebonden woningen mogelijk te maken. In de regels van onderhavig uitwerkingsplan zijn de desbetreffende regels uit het moederplan geïntegreerd met onderhavig planinitiatief. Daarnaast worden ook de regels uit de andere vigerende bestemmingsplannen, 'Parapluherziening Parkeren' en 'Parapluherziening Archeologie', in acht genomen bij onderhavig planinitiatief.

1.4 Beeldkwaliteitsplan

In de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'Zuidplas West' is in artikel 17.5.2 onder k opgenomen dat het college bij de uitwerking ''de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied neerlegt in beeldkwaliteitsregels''. Deze beeldkwaliteitsregels zijn opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp dat in samenspraak met de gemeente Zuidplas is opgesteld. In dit stedenbouwkundig ontwerp wordt aan de hand van een aantal thema's benoemd welke uitgangspunten er zijn voor het planinitiatief met betrekking tot stedenbouw, wonen, verkeer, parkeren, civiel en ruimtelijke ordening. Dit stedenbouwkundig ontwerp dient als uitgangspunten-document en is bijgevoegd als Bijlage 1 bij onderhavig uitwerkingsplan.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en nieuwe situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3beschrijft de relevante beleidsdocumenten die door belanghebbende overheden zijn gepubliceerd. In Hoofdstuk 4 komen de planologisch relevante milieuaspecten aan de orde. In Hoofdstuk 6 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in Hoofdstuk 7 en 8 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

1.6 Addendum

Het uitwerkingsplan ‘De Zevenloft, Zevenhuizen’ is op 1 november 2022 vastgesteld door het college van de gemeente Zuidplas. Op het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan over de voorlopige voorziening (202207281/2/R3) en een gedeelte van het uitwerkingsplan geschorst.

Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de zitting inzake de bodemprocedure van 20 maart 2024 is een voorstel gedaan aan appellanten om een aangepaste voorwaardelijke verplichting op te laten nemen in het uitwerkingsplan. Dit is akkoord bevonden door appellanten en dient te worden aangepast in het uitwerkingsplan. Dit betreft een wijziging van art. 6.2.6 Voorwaardelijke verplichting bouwen woningenKnibbelweg en toevoeging van art. 6.2.7 Voorwaardelijke verplichting gebruik woningen Knibbelweg

Door de vaststelling van het uitwerkingsplan “Park de Zevenloft” wordt woningbouw mogelijk gemaakt op een korte afstand van de inrichting. Om het geluid vanwege het bedrijf (hierna: inrichting) bij de nieuwe woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek (bijlage 9) opgesteld. Uit het onderzoek blijkt een overschrijding van de standaard grenswaarden van het Omgevingsplan gemeente Zuidplas (hierna: Omgevingsplan). Op basis van artikel 22.45 lid 2 van het Omgevingsplan en in overstemming met de instructieregels in paragraaf 5.1.4.2.2. van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn voor de representatieve bedrijfssituatie maatwerkvoorschriften opgesteld met betrekking tot geluid.

Om deze reden wordt, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, een nieuw uitwerkingsplan vastgesteld.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat, om te borgen dat de nieuwe woningen het bedrijf niet beperken in de bedrijfsvoering, een geluidscherm met een hoogte van 2 meter aangelegd dient te worden. Het geluidscherm wordt juridisch geborgd in de vorm van een 'Voorwaardelijke verplichting’. Ook is bepaald dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen worden, als voorzien is in een geluidscherm overeenkomstig het uitgevoerde akoestische onderzoek. In de voorwaardelijke verplichting is tevens de geluidswering van de verschillende bouwblokken opgenomen. Daarmee zijn de binnenwaarden van de nieuwe woningen geborgd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het opstellen van het uitwerkingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen aan zowel de Noordelijke Dwarsweg 94-96 als de Knibbelweg 18F. Momenteel bevindt zich aan de Noordelijke Dwarsweg 96 een Welkoop. De Welkoop zelf maakt geen deel uit van onderhavig planinitiatief. Het plangebied betreft de gronden aan de achterzijde van de Welkoop. Aan de Anjerlaan (de zuidzijde van het plangebied) bevindt zich een kassencomplex. Aan de noordzijde van het plangebied aan de Knibbelweg bevindt zich een braakliggend stuk grond. Er bevindt zich momenteel geen bestaande wegenstructuur binnen het plangebied, anders dan de aangrenzende wegen (Noordelijke Dwarsweg, Anjerlaan, Knibbelweg). Het plangebied is aan de noord- en oostzijde ontsloten door waterlopen en een laan van coniferen. De bestaande situatie is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0005.png"

Het plangebied gezien vanaf de Knibbelweg (Bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0006.png"

De Welkoop Zevenhuizen, waarachter zich het plangebied bevindt (Bron: Google maps)

Deelgebied Zevenhuizen-Zuid

Onderhavig planinitiatief is onderdeel van de grotere ontwikkeling genaamd 'Zevenhuizen-Zuid'. Dit is een ontwikkelgebied tussen de Noordelijke Dwarsweg, Knibbelweg, N219, de Zuidplasweg en het Nijverheidscentrum in Zevenhuizen waar er tot 2024 circa 1400 woningen worden bijgebouwd. Als voorbereiding op deze ontwikkeling is het globale bestemmingsplan 'Zuidplas-West' vastgesteld waarin uitwerkingsbevoegdheden zijn opgenomen voor de verschillende deelgebieden. Zo kan het college van B&W per fase een uitwerkingsplan vaststellen. Zo is de wijk Zevenrozenhof, grenzend aan de oostzijde van onderhavig plangebied, in 2015 opgeleverd als de eerste fase van het ontwikkelgebied 'Zevenhuizen-Zuid'.

2.3 Beschrijving Beoogde Situatie Plangebied

In de beoogde situatie van onderliggend planinitiatief worden er 17 grondgebonden woningen gerealiseerd in het plangebied. Kijkend naar onderstaande afbeelding van het stedenbouwkundig ontwerp zijn dit 16 twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande woning. Met deze opzet van de woningen in het plangebied wil de initiatiefnemer een dorps wijkgevoel creëren waar auto's alleen te gast zijn bij noodzakelijke verkeersbewegingen van de bewoners. Doordat parkeren grotendeels plaatsvindt op de woonerven ontstaat er een straatprofiel dat ruimte uitstraalt. Van de in totaal 44 parkeerplekken worden er slechts 10 gerealiseerd op openbaar terrein. De breedte van de weg binnen het plangebied is 4.8 meter, waarbij rekening is gehouden met locaties om elkaar te passeren. Al het autoverkeer uit de wijk zal worden ontsloten via de Anjerlaan dat een volwaardig profiel kent van minstens 5.5 meter breedte van de weg.

Landschappelijke structuur

Het plangebied aan de Noordelijke Dwarsweg is onderdeel van de Zuidplaspolder, die halverwege de 19e eeuw is drooggelegd. In deze polder waren diverse watergangen aanwezig, die in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw zijn gedempt. Vervolgens zijn er ook kassencomplexen in de polder gebouwd, waaronder het plangebied. De rest van de gronden in onderhavig planinitiatief zijn momenteel braakliggend. In de beoogde situatie worden de watergangen aan de noordzijde (Knibbelweg) behouden middels de dubbelbestemming 'Water - Waterlopen' die intact wordt gehouden. Deze watergang zelf is geen onderdeel van het plangebied. Ook is de initiatiefnemer voornemens om de bestaande coniferen te kappen rondom het plangebied. Daarnaast blijft de bestaande natuurlijk erfscheiding behouden en wordt het gebied ingericht met het uiterlijk van de oorspronkelijke polder. De functieaanduiding 'Specifieke vorm van water - waterstructuur indicatief' is bedoeld als richtlijn voor eventuele waterstructuren in het plangebied. In de beoogde situatie wordt dan ook de waterstructuur zoals deze is aangelegd in de naastgelegen woonwijk 'Zevenrozenhof' verlengd aan de Anjerlaan (de zuidwestzijde van het plangebied).

Ruimtelijke structuur

De beoogde nieuwe ruimtelijke structuur sluit ook aan bij het landelijke karakter van het landschap. Doordat het gebied is ingericht als woonerf, met een statige laan omgeven door bomen en groene bermen, kent het plangebied een hoogwaardig landschappelijk karakter. Er komen vrijstaande en 2-onder-1 kap woningen in het plangebied. De Knibbelweg en Anjerlaan lopen langs het plangebied. De zichtlijnen van de passanten gaan schuin het plangebied in, omdat het om een rijdende beweging gaat. Het plan kan veel openheid geven aan de omgeving maar ook de privacy respecteren. Het plan zal worden ontsloten via de Anjerlaan met de insteek om het onderdeel te maken van de bebouwde wijk. De Anjerlaan heeft een volwaardig profiel (min. 5,5m breed). De wijk wordt als woonerf uitgevoerd. De weg wordt gezamenlijk gebruikt door auto's, fietsers en voetgangers. De auto zal als 'te gast' door het plan rijden. Het wegprofiel binnen het plan heeft een breedte van 4,8 meter, waarbij rekening is gehouden met locaties om elkaar te passeren. Parkeren voor bezoekers wordt verzorgd met langsparkeervakken aan beide zijden van de weg. De functieaanduiding 'Specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief' wordt dan ook niet opgevolgd, aangezien de weg slechts wordt ontsloten op de Anjerlaan. Onderstaande afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan van de nieuwe woonwijk weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0007.png"

Stedenbouwkundig ontwerp 'Park de Zevenloft' (Bron: Ontwikkelaar)

Stedenbouwkundige opzet

De stedenbouwkundige opzet van Park de Zevenloft draagt bij aan de doelstelling om verder invulling te geven aan de Zuidplas-West ook wel bekend als Zevenhuizen-Zuid. Het plangebied grenst enerzijds aan woongebied van het reeds gerealiseerde Zevenrozenhof en ligt anderzijds in de reeds gevormde lintzone. De tweezijdige oriëntatie van het plangebied sluit aan op de structuur van de omliggende wijken en woningen in de lintbebouwing. De waardevolle openheid wordt gewaarborgd in het plan doordat er een dubbelbestemming water ligt op de bestaande watergangen. Doordat deze onbebouwd blijven, en duurzaam worden onderhouden, blijft er openheid in het plangebied bestaan en blijven ook de bestaande structuren van het landschap bestaan. In vergelijking met de huidige situatie wordt er juist een sterkere uitwerking gegeven aan de bestaande lintbebouwing. Door de realisatie van de 17 twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning, met een tweezijdige oriëntatie wordt de bestaande structuur van de omgeving doorgezet waardoor de waarde van de lintbebouwing beter naar voren komt en duurzaam gewaarborgd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0008.png"

'Park de Zevenloft' in vogelvlucht (Bron: Ontwikkelaar)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0009.png"

Architectuur in Park de Zevenloft

Parkeren

Kijkend naar onderstaande afbeelding uit de Nota Parkeernormen 2019 van de gemeente Zuidplas, valt onderhavig planinitiatief binnen zone B als het gaat om parkeerbeleid. Binnen deze zone is er sprake van een gemiddelde auto afhankelijkheid. Kijkend naar het type woning (niet-gestapeld, zeer groot, >150m2 per woning) wordt er in deze zone een parkeernorm gehanteerd van 2,6. Voor onderhavig planinitiatief betekent dit afgerond 44 nieuw te realiseren parkeerplaatsen (2,6 * 17 = 44,2 p.p). Er worden dan ook 44 parkeerplekken gerealiseerd binnen het plangebied. Per woning worden er 2 parkeerplaatsen met garage gerealiseerd op eigen terrein. Daarnaast worden er nog 10 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd middels langsparkeervakken aan beide zijden van de weg in het plangebied. Hiermee voldoet onderhavig planinitiatief aan de regels zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0010.png"Parkeren in de gemeente Zuidplas (plangebied aangegeven in rood) (Bron: gemeente Zuidplas)

Duurzaamheid

Woningen en gebouwen zullen de komende jaren steeds minder energie gaan gebruiken en uiteindelijk in staat zijn om energie te leveren. Dit wordt ook de nieuwe wet- en regelgeving met BENG, welke sinds dit jaar is ingegaan. Woningen worden nog beter geïsoleerd en uitgerust met intelligente duurzame installaties die voornamelijk elektriciteit opwekken. Dit kan met wind (turbines) en zon (pv - panelen) in de gebouwde omgeving. In deze transitie spelen bodem, lucht en waterenergie (warmtepomp techniek) een belangrijke rol. Door bij nieuwbouwprojecten hiervan gebruik te maken kan worden voldaan aan de ambities en doelstellingen van overheden. Doordat woningen en gebouwen steeds minder energie voor verwarmen en koelen nodig hebben is het op den duur mogelijk om te komen tot het zogenaamde All - Electric concept waarbij alleen nog duurzaam opgewekte elektriciteit nodig is voor de gebouwde omgeving. Ontwikkelaars dienen vooral de belangen van hun klanten in de gaten te houden want zonder een tevreden klant geen energietransitie.

2.4 Uitwerkingsregels Moederplan

Een uitwerkingsplan is het resultaat van een uitwerkingsplicht uit een bestemmingsplan. In onderhavig uitwerkingsplan wordt de uitwerkingsplicht onder artikel 17 en artikel 19 uit het moederplan 'Zuidplas-West' uitgewerkt. In deze artikelen zijn voorwaarden gesteld voor de uitwerking. In onderhavig uitwerkingsplan zijn deze voorwaarden ten aanzien van de bepalingen uit de desbetreffende artikelen voor zover toepasselijk zoveel mogelijk van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen maken.

De NOVI wordt opgesteld als voorbereiding op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Doorwerking planinitiatief en conclusie

Onderhavig plan betreft de bouw van 17 grondgebonden woningen. De vraag naar woningen in de regio is groot, waarmee onderhavig project een kleine bijdrage levert aan de woningbouwopgave. Daarmee past voorliggend planinitiatief binnen de ruime, abstracte kaders van de NOVI.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd (zie artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gestreefd naar een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. van het Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Dit hangt echter wel af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ABRvS van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421). De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ABRvS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd.
Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Doorwerking planinitiatief en conclusie

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er een motivering (ladderonderbouwing) nodig is, is afhankelijk van de inhoud en locatie van het plan. Onderhavig planinitiatief betreft de bouw van 17 grondgebonden woningen en wordt daarmee aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee noodzakelijk.

De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht - als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd - waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Behoefte

Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragraaf 3.3. De invulling van het plangebied met 17 grondgebonden woningen voor rijkere doelgroepen sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij hoogwaardige dure woningen worden omschreven als passend in het dorp Zevenhuizen. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. In het totale uitwerkingsgebied van het bestemmingsplan 'Zuidplas - West' wordt aangegeven dat er minstens 30% sociale woningen moeten worden gebouwd. Deze worden niet gerealiseerd in onderhavig planinitiatief, maar in andere delen van het uitwerkingsgebied. De gemeente is reeds akkoord gegaan met de woonverdeling in onderhavig planinitiatief.

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt buiten het bestaand Stads- en Dorpsgebied van Zevenhuizen. Het maakt evenwel onderdeel van de dorpsrand met aan de oostzijde van het plangebied al woningen. Daarnaast is onderhavig planinitiatief onderdeel van de grotere beoogde woon-ontwikkeling in Zevenhuizen zoals beschreven in het bestemmingsplan "Zuidplas-West''. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:

  1. 1. Rijksvaarwegen
  2. 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  3. 3. Kustfundament
  4. 4. Grote rivieren
  5. 5. Waddenzee en waddengebied
  6. 6. Defensie
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  10. 10. Natuurnetwerk Nederland
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Doorwerking planinitiatief en conclusie

De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied of de ontwikkelingen die daar zijn gepland. Het Barro vormt ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie op 1 april 2019 vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die in 2022 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:

  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Gezondheid en veiligheid;
  • Natuur en recreatie;
  • Ruimte en verstedelijking;
  • Wonen;
  • Bodem en ondergrond;
  • Cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • Klimaatadaptatie;
  • Zoetwater en drinkwater;
  • Bereikbaarheid;
  • Regionale economie;
  • Energievoorziening.

Naast de inleiding zijn het 'Programma Ruimte' en de 'Kwaliteitskaart' onderdeel van de Omgevingsvisie. Het 'Programma Ruimte' bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Daarbij gaat het dan om locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie.

De kwaliteitskaart is weergegeven in de 'bijlage ruimtelijke kwaliteit' waarin vier kaartlagen afzonderlijk zijn opgenomen en toegelicht. De kwaliteitskaart bevat de volgende lagen:

  • Laag van de ondergrond. Dit gaat over de eerste laag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen;
  • Laag van de cultuur-en natuurlandschappen. Dit gaat over de laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut;
  • Laag van de stedelijke occupatie. Deze gaat over de steden en dorpen en hun onderlinge netwerken;
  • Laag van de beleving. Dit gaat over identiteit en (recreatieve) beleving.

Deze lagen hebben een relatie met elkaar. De lagen bevatten richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten deze kenmerken en waarden een rol spelen bij de overweging, de plaatsing en de vormgeving van het initiatief.

Doorwerking planinitiatief en conclusie

De kwaliteitskaart is één van de belangrijkste onderdelen van het provinciale beleid om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Voor het plangebied zijn de volgende lagen en de daaraan verbonden doelstellingen relevant:

  • Laag van de ondergrond - Veencomplex - oude zeeklei

Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.

Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.

Doorwerking plangebied

De ontwikkeling binnen het plangebied zal geen negatieve invloed hebben op het behoud van het waterbeheer. Het plangebied is in het verleden al bebouwd geweest met kassen. De nieuwe woningen en de realisatie van deze woningen zal geen aanvullende negatieve invloed hebben, aangezien de bestaande waterlopen in stand worden gehouden.

  • Laag van de cultuur- en natuurlandschappen - Droogmakerij (klei en veen)

Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toentertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap.

Doorwerking plangebied

De ontwikkeling houdt rekening met de bestaande beeldbepalende en waardevolle structuren. Door de bestaande waterlopen in stand te houden en watergangen weer als natuurlijke erfafscheidingen te gebruiken wordt de waardevolle verkavelingsstructuur weer hersteld.

  • Laag van stedelijke occupatie - stads- en dorpsrand

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt ingesloten tussen de zone 'glastuinbouwgebied' en 'steden en dorpen'. Kijkend naar de kenmerken van de stads- en dorpsrand is hier een potentie voor een hoogwaardig woonmilieu, wat beoogd wordt met onderhavig planinitiatief. Belangrijk hierbij is om de relatie tussen bebouwd gebied en landschap in ogenschouw te nemen. Hier wordt ook naar gestreefd in onderhavig planinitiatief, waarmee het planinitiatief passend is volgens de laag van stedelijke occupatie

  • Laag van de beleving

Op de locatie van onderhavig planinitiatief is er geen laag van de beleving van toepassing. Daar kan dan ook niet aan worden getoetst.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de transformatie van een vervallen kassenbedrijf tot woningbouwlocatie aan de rand van de dorpskern Zevenhuizen. De ontwikkeling past daarmee binnen de opgave 'Ruimte en Verstedelijking en Wonen' van de 'Opgaven Omgevingskwaliteit' van de provincie. Ook het doorlopen van de kwaliteitskaart van de provincie zorgt niet voor problemen bij onderhavig planinitiatief.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 20 februari 2019 vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland en op 1 april 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening vormt het juridische fundament van de Omgevingsvisie. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening.

Doorwerking planinitiatief

Voor onderhavige ontwikkeling zijn de bepalingen rondom 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' in de omgevingsverordening relevant. Deze bepalingen zijn vastgelegd in artikelen 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkelingen). Onderstaand worden de relevante onderdelen van deze artikelen nader toegelicht.

artikel 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit)

  • Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    1. a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling past wel binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in wijzigingen op structuurniveau. Daarmee is er sprake van aanpassen, waardoor het noodzakelijk is om bij de planuitwerking rekening te houden met de richtpunten van de kwaliteitskaart.

In paragraaf 3.2.1 is reeds een toelichting gegeven op de kwaliteitskaart, het beoogde plan voldoet aan de gestelde richtpunten. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als woonmilieu, de ontwikkeling past binnen deze bestaande gebiedsidentiteit, bovendien is de locatie aangewezen op de kwaliteitskaart als stads- en dorpsrand waar dergelijke hoogwaardige woonmilieus zijn toegestaan. Daarmee kan worden voldaan aan de eisen en richtpunten van de kwaliteitskaart.

Aanvullend wordt voldaan aan de aanvullende ruimtelijke maatregelen, zoals genoemd in artikel 6.9, lid 3, omdat voorliggend uitwerkingsplan zorgt voor de duurzame sanering van leegstaande bebouwing en sierteelt.

artikel 6.10 (stedelijke ontwikkelingen)

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruikt gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte
  2. 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan of uitwerkingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro bevat tevens een bepaling over ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Op basis van provinciaal beleid ligt het plangebied net buiten bestaand stads - en dorpsgebied, maar wel deels binnen de aanduiding 'Stads- en dorpsrand' (zie onderstaande afbeelding). Binnen de aanduiding 'Stads - en dorpsrand' is er potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Voorliggend uitwerkingsplan draagt bij aan deze doelstelling. Bovendien wordt het plangebied in de bestaande situatie reeds omringd door bestaande bebouwing, het plangebied is in de huidige situatie functioneel onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Het ontwikkelen van deze locatie die bijdraagt aan het noodzakelijke woningbouwprogramma is daarom acceptabel en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0011.png"

Kwaliteitskaart Zuid-Holland laag van stedelijke occupatie (plangebied in rood aangegeven) (Bron: Provincie Zuid-Holland)

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas

De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 13 juli 2021 de 'Omgevingsvisie Zuidplas' vastgesteld. In de omgevingsvisie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie.

In de omgevingsvisie staan de volgende ambities centraal:

  • Aantrekkelijk Zuidplas: Ingezet wordt op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen. Daarnaast wordt ingezet op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als dorpen in Zuidplas uit willen breiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen.
  • Duurzaam Zuidplas: Nieuwe ontwikkelingen zijn zoveel mogelijk energieneutraal. Voor bestaande gebouwen wordt ook hierop ingezet, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen wordt gewerkt aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
  • Ondernemend Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio.
  • Gezond Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van onze inwoners.

De omgevingsvisie is uitgewerkt in een visie per dorp. Hierin is aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet per dorp. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer.

Doorwerking planinitiatief

Voor de gemeente Zuidplas geldt dat er voor de positionering van de dorpen primair ingezet wordt op het realiseren van inbreidingslocaties binnen de bestaande dorpen. In de dorpsvisie is de planlocatie als woongebied aangegeven. Nieuwe ontwikkelingen zijn zoveel als mogelijk energieneutraal. Om dit mogelijk te maken moet energieopwekking integraal onderdeel zijn van het plan. Naast de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn, wordt er door de gemeente ook ingezet op het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast. De woningen die met onderhavig plan worden gerealiseerd dienen te voldoen aan de BENG-normen. Ze worden gasloos uitgevoerd en voorzien van duurzame installaties en een goede installatie. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt rekening gehouden met de afvoer en het opvangen van regenwater. De bestaande watergangen zullen duurzaam in stand worden gehouden.

Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de ambities van de Omgevingsvisie Zuidplas.

3.3.2 Woonvisie 2025

Voor het thema 'Wonen en voorzieningen' heeft de gemeente Zuidplas de ambitie om nieuwe woningen hoofdzakelijk binnen en aan de vier dorpen te realiseren om zo te voldoen aan de woonvraag van zijn eigen inwoners. Deze ambitie sluit ook aan bij de ontwikkelingsopgave voor de Zuidplaspolder waarin er geconcludeerd wordt dat er sprake is van een (boven)regionale behoefte voor woningbouw die in eerste instantie plaatsvindt aan de bestaande dorpen. Zuidplas wordt ook gekenmerkt als een groeigemeente voor de komende decennia. In de 'Woonvisie 2025, dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' wordt de behoefte geschetst van gemiddeld 250 woningen per jaar. Ook wordt hier gesteld dat de vraag naar dure koopwoningen niet heel groot is, maar als deze worden gebouwd, dat Zevenhuizen dan de aangewezen plek hiervoor is. Zevenhuizen wordt beschreven als een aantrekkelijke omgeving die geschikt is voor een hoogwaardig leefmilieu aan de dorpsrand.

Levensloop bestendig bouwen

In de woonvisie is vastgelegd dat woningplattegronden zo veel als mogelijk flexibel zijn en kunnen 'meegroeien' met de levensfase van een huishouden. Met het oog op de toenemende vergrijzing wil de gemeente Zuidplas in 2030 dan ook dat een kwart van de totale woningvoorraad 'nultredenwoningen' hebben. Dit lukt het best met nieuwbouw. Daarom worden er zoveel mogelijk woningen gerealiseerd met de hoofdslaapkamer en badkamer op de begane grond, dan wel dat de optie er is om dat op enig moment in de toekomst zonder al te grote investeringen alsnog te realiseren is.

Doorwerking planinitiatief en conclusie

Met onderhavig planinitiatief worden 17 grondgebonden woningen ontwikkeld aan de Knibbelweg. De nieuw te bouwen woningen zijn omringd door nieuwbouwwoningen en een tuincentrum. De ontwikkeling is dan ook passend in de bestaande omgeving en benut daarmee de kansen om deels te voldoen aan de woningbouwbehoefte die er bestaat in de gemeente Zuidplas. De ontwikkeling sluit ook aan bij de opgave om de woningbouw binnen de bestaande dorpen te laten plaatsvinden. Daarnaast is de bouw van 17 hoogwaardige woningen passend in het beleid, aangezien Zevenhuizen als plek wordt aangewezen waar dure koopwoningen kunnen worden gebouwd. Daarnaast worden er 4 woningen gerealiseerd waar de hoofdslaapkamer en badkamer zich op de begane grond bevinden. Daarnaast zullen alle overige woningen vanaf de bouw geschikt zijn om deze aanpassing later eenvoudig te realiseren. Hier wordt in de bouw rekening mee gehouden door het benodigde leidingwerk alvast aan te leggen.

Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.). In dit besluit zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is 7 juli 2017 in werking getreden. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

4.1.2 Beoordeling milieueffect

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld. De ontwikkeling van 17 woningen valt onder de activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals opgenomen in bijlage D onder D11.2 in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Geen van de genoemde drempelwaarden uit kolom 2 wordt overschreden. In eerste instantie is dan ook slechts een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Voor voorliggend uitwerkingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld in de vorm van een aanmeldnotitie. Het rapport is opgenomen als Bijlage 2 van de toelichting.

De potentiële effecten van het plan zijn in Hoofdstuk 4 geschreven. Daarbij is op relevante milieuthema's ingegaan en de effecten die het plan heeft op eventuele gevoelige gebieden in het plangebied en daarbuiten.

Conclusie

Op basis van de vormvrij m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen. Het beoordelingsbesluit van het bevoegd gezag is opgenomen als Bijlage 12 van de toelichting. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een uitgebreidere m.e.r.-procedure.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet bodembescherming onderscheidt drie kwaliteiten grond:

  • sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);
  • licht verontreinigde grond (boven achtergrondwaarden);
  • schone bodems (beneden achtergrondwaarden).

Indien gesaneerd moet worden, bestaan specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde (te behalen kwaliteit) en de milieuhygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag.

Voor het toepassen van grond en bagger (beneden de interventiewaarden) speelt het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) een rol. Hierin worden vier kwaliteiten gehanteerd, namelijk Achtergrondwaarde, Wonen, Industrie en Niet toepasbaar. Het besluit hanteert een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie.

Voor alle typen grond speelt de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit (BsB) en de Vrijstellingsregeling grondverzet een rol. Indien gesaneerd moet worden, bestaan specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde en de milieuhygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag (zogenaamde bodemgebruikswaarden (BGW's). Bodemgebruikswaarden zijn een product van het functiegericht saneringsbeleid "Van Trechter naar Zeef". Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.

4.2.2 Beoordeling plangebied

De initiatiefnemer heeft een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren door Lycens B.V. voor het plangebied aan de Noordelijke Dwarsweg 96 te Zevenhuizen. In dit verkennend onderzoek is de grond onderzocht op mogelijk aanwezige chemicaliën, is er asbest gemeten, en is het grondwater onderzocht.

Grond

In het onderzoek is geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herontwikkeling van de locatie. Wel zijn er ter plaatse van het kassencomplex enkele OCB-componenten (bestrijdingsmiddelen) licht verhoogd gemeten. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate. Op het verdere uitpandige terreindeel zijn geen OCB-componenten verhoogd gemeten. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de chemische kwaliteit van de boven- en ondergrond geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Asbest

Tijdens het asbestonderzoek bleek dat één van de mengmonsters asbest bevatte. Deze concentratie bedroeg 1,5 mg/kg d.s. en benaderde of overschreed daarmee de interventiewaarde voor asbest van 100 mg/kg d.s. niet. Ook de normwaarde voor het uitvoeren van nader onderzoek 950 mg/kg d.s.) werd hiermee niet overschreden. In de overige grondmonsters is geen asbest aangetroffen waardoor geconcludeerd is dat de bodemkwaliteit ten aanzien van asbest geen belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling van de locatie.

Grondwater

Ten slotte is het grondwater onderzocht in het plangebied. Tijdens dit onderzoek zijn er licht verhoogde concentraties van enkele zware metalen aangetoond. Deze concentraties overschrijden de streefwaarden echter in geringe mate waardoor deze geen belemmering vormen voor de geplande herontwikkeling van de locatie. De vondst van deze zware metalen zijn mogelijk te relateren aan de uitgevoerde activiteiten in het gebied. Daarnaast is het ook mogelijk dat deze gedeeltelijk van nature in het grondwater aanwezig zijn.

Conclusies

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er op het gebied van bodemverontreiniging geen belemmeringen zijn voor onderhavig planinitiatief. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 van dit uitwerkingsplan.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Wettelijk kader

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

Sinds 2016 bundelt de Erfgoedwet wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. De Monumentenwet (1988, geactualiseerd in 2007) is hiermee (grotendeels) vervallen. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen onder andere het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een uitwerkingsplan rekening te houden met de in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het uitwerkingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

4.3.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Zuidplas heeft het oorspronkelijke archeologiebeleid vastgesteld in de raadsvergadering van 23 november 2010. Een update van het beleid is in 2018 van kracht geworden Voor onderhavig planinitiatief geldt dat de archeologische verwachting hoog is.

Deze terreinen hebben een grote kans op het aantreffen van archeologische waarden. Dat betekent in praktijk dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is volgens de parapluherziening Archeologie (archeologie waarde – 3) bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten gelijk aan of groter dan 100 m2 en verstoringen vanaf 3 meter beneden maaiveld. Hiervan is echter in onderhavig planinitiatief geen sprake.

4.3.3 Beoordeling plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er voor het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd door IDDS. Hierin wordt geconcludeerd dat er één archeologisch relevant niveau aanwezig is in het plangebied. Dit betreft de top van rivierafzettingen die vermoedelijk horen bij de stroomrug Delft. Echter is de kans zeer gering dat dit planinitiatief voor verstoring zal zorgen. Op basis van het onderzoek is echter ook geconcludeerd dat deze afzettingen tot onderdelen van het riviersysteem behoren met een lage archeologische verwachting. Daarom kan het gebied voor wat betreft het aspect archeologie, vrij worden gegeven voor de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden. Hiermee vervalt ook de dubbelbestemming Waarde- Archeologie - 3 voor het plangebied uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'. Het volledige archeologisch onderzoek is te vinden in Bijlage 4.

4.4 Geluid

4.4.1 Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidgevoelige functies, zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wgh onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

In de Wgh staan de geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones langs een geluidsbron centraal. Daarbinnen moet aan de eisen van de Wgh worden voldaan. Geluidszones zijn voor verschillende geluidsbronnen voorgeschreven, waaronder industrie, wegverkeer en railverkeer. Met het stelsel van zonering is een koppeling gelegd tussen beperking van geluidhinder en ruimtelijke ordening.

Verkeerslawaai

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De overige wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB.

Railverkeerslawaai

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidszone van een spoorweg valt, moet bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (Wgh artikel 77). Een uitwerkingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wgh, of indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "grote lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan.

4.4.2 Beoordeling plangebied

Op 10 december 2020 is er door adviesgroep K+ een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het plangebied. Dit is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidszone van de Noordelijke Dwarsweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Knibbelweg en Anjerlaan opgenomen in het akoestisch onderzoek. Het gehele akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5.Ten opzichte van het bouwplan dat gebruikt is in het akoestische onderzoek is het bouwplan in onderhavig planinitiatief aangepast. Deze veranderingen waren echter niet van invloed op de geluidsbelasting van de desbetreffende woningen, waardoor het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai nog steeds bruikbaar is.

Noordelijke Dwarsweg

Op 1 waarneempunt op 7.5 meter is de voorkeurswaarde minimaal overschreden met 1 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van de Noordelijke Dwarsweg bedraagt bij 1 waarneempunt op 7.5 meter hoogte 49 dB, waar de voorkeurswaarde 48 dB is. Hiervoor dient een verzoek te worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde bij de gemeente Zuidplas. De gemeente kan aan deze ontheffing eventueel aanvullende voorwaarden stellen. Wanneer de hogere waarde wordt verleend, moet voor de nieuwe woning worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Hiervoor is er in de planregels onder artikel 6.2.6 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die toeziet op het realiseren van een geluidswerende voorziening van tenminste 25 dB. Hierdoor is er sprake van een goed woon- leefklimaat.

Knibbelweg

Er is sprake van een 30 km/zone, waardoor er niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel meegenomen. Uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Anjerlaan

Er is sprake van een 30 km/zone, waardoor er niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel meegenomen. Uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Flora & Fauna

4.5.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

      • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
      • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  1. 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstelling en ontheffingen verlenen.

  1. 2. Soorten van Habitatrichtlijn:
  • A. Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9: die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I.
    In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II.
    Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  1. 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale omgevingsverordening vrijstelling te verlenen voor de groep "Andere soorten", waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben de omgevingsverordening op 20 februari 2019 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

4.5.2 Beoordeling plangebied

Op 17 november 2020 is er door Taharo B.V. een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 toegevoegd aan de toelichting. Uit de quickscan is gebleken dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid kan worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:

  • Bij uitvoering van de plannen zijn negatieve effecten op verblijfplaatsen en/of rustplaatsen van ransuil niet uitgesloten. Protocollair veldonderzoek naar de functionaliteit van met name de coniferenhaag langs de randen van het onderzoeksgebied wordt noodzakelijk geacht. Indien van toepassing kunnen middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de (sloop)werkzaamheden doorgang vinden.
  • Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten.
  • Ten behoeve van (incidenteel) algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

Vervolgonderzoek ten behoeven van het NNN en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde. In paragraaf 4.10 volgt een nadere toetsing aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Uit vervolgonderzoek naar de Ransuil en tijdelijk beschermde nesten is gebleken dat er geen verblijfplaatsen van de ransuil aanwezig zijn binnen, of in de omgeving van het onderzoeksgebied. Het volledige onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd aan de toelichting. Door het kappen van de coniferen gaat geen jaarrond beschermde verblijfplaats van de ransuil verloren. Er gaat eveneens geen foerageergebied van de ransuil verloren. Ook zijn tijdens het veldbezoek op 8 april 2021 geen nesten aangetroffen van vogels met tijdelijke beschermde nesten. Ook zijn er geen vogels aangetroffen met nest-indicerend gedrag. Daarnaast zijn er ook geen vleermuizen en of grondgebonden zoogdieren aangetroffen waar rekening mee dient te worden gehouden. Door dat de coniferen voor 15 april 2021 zijn weggehaald zal er eveneens geen tijdelijk beschermd nest verloren gaan en zal de Wet natuurbescherming niet worden overtreden.

Indien er echter tijdens de werkzaamheden alsnog een bewoond nest wordt aangetroffen, dient het werk te worden stilgelegd en dient gewacht te worden met de werkzaamheden totdat de jongen zijn uitgevlogen.

4.6 Luchtkwaliteit En Geur

4.6.1 Wettelijk kader

Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, titel 5.2; ofwel de Wet luchtkwaliteit. Het uitgangspunt bij ruimtelijke planvorming is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden. De grenswaarden van de stikstofdioxide en fijn stof zijn in onderstaande figuur weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof Toetsing van Grenswaarde Geldig
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 Vanaf 2015
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 Vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 Vanaf 11 juni 2011
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m3

Grenswaarden

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (nibm), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is in samenwerking met Kenniscentrum InfoMill een rekentool ontwikkeld waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteitseisen kan worden vastgesteld. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.


Doorwerking planinitiatief en conclusie
Onderliggend planinitiatief betreft een ontwikkeling van minder dan 1500 woningen en valt hiermee binnen het NIBM en behoeft niet verder niet getoetst te worden aan de grenswaarden met betrekking tot luchtkwaliteit. Ook voor het aspect geur vormt de omgeving geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden. Dit geldt ook als deze objecten geprojecteerd zijn.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.

Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. De nota heeft geen wettelijk bindende werking, maar is niet vrijblijvend. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'.

4.7.2 Beoordeling plangebied

Het aspect 'externe veiligheid' betreft de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen en de risico's hiervan op 'kwetsbare objecten'. Nieuwe woningen en zorgeenheden worden in de regelgeving aangemerkt als 'kwetsbare objecten', waardoor dit aspect nader beschouwd dient te worden. Op basis van de risicokaart wordt gekeken welke risicosituaties zich bevinden in de buurt van het plangebied die kunnen leiden tot rampen en crises. In het bestemmingsplan Zuidplas-Noord is een veiligheidszone opgenomen vanwege een risicorelevant bedrijf (BEVI) aan de Knibbelweg 18. Dit bedrijf is echter niet meer risicorelevant. Er hoeft dan ook geen rekening meer te worden gehouden met de desbetreffende veiligheidszone.

Naast het plangebied bevindt zich de detailhandel Welkoop. In december verkoopt de Welkoop vuurwerk voor particulieren. De opslag van vuurwerk vindt plaats tot maximaal 10.000 kg in een daarvoor bestemde kluis. Deze vuurwerkopslag wordt niet ingeschat als ruimtelijk relevant.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

4.8 Verkeer En Parkeren

Voor de ontwikkeling van 17 nieuwe grondgebonden woningen, moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de parkeernormen die zijn vastgelegd in de Nota parkeernomen auto en fiets van de gemeente Zuidplas, vastgesteld op 5 november 2019. Het plangebied valt onder zone B voor wat betreft parkeren. Met niet-gestapelde woningen, type zeer groot, met een oppervlakte (bvo) van minstens 150 m2 hanteert de gemeente Zuidplas een parkeernorm van 2,6 in zone B. Uit de parkeerbalans die gemaakt is voor het stedenbouwkundig ontwerp bleek dat er 44,2 parkeerplekken nodig zijn wanneer die norm wordt gehanteerd. In het stedenbouwkundig ontwerp is dit aangepast naar 44. De parkeerplekken worden gerealiseerd binnen het plangebied.


Wat betreft het aspect verkeer is er nagedacht over de ontsluiting van het gebied op de omliggende wegenstructuur, zoals beschreven in paragraaf 2.3. Het gebied zal worden ontsloten via de Anjerlaan. De weg binnen de wijk zelf wordt als woonerf uitgevoerd, waardoor de auto 'te gast' is binnen het plan. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan. Zo is er bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet aangesloten bij de bestaande aangrenzende gebieden en de daarbij behorende ontsluitingsmogelijkheden.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

4.9.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en dichtstbijzijnde bouwvlakken van de woningen die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is.

4.9.2 Beoordeling plangebied

Geur

Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk van beperken van geurhinder en voorkomen van nieuwe hinder. Rondom de planlocatie zijn verscheidene en landbouwinrichtingen aanwezig. Bij een deel van deze bedrijven is een milieuzone en veiligheidszone opgenomen. Deze bedrijven zijn echter niet geurrelevant. Er is dan ook geen aanleiding om een geuronderzoek te laten uitvoeren.

Zuidplas West

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Zuidplas West is reeds de keuze gemaakt om het gebied te transformeren naar een gemengd gebied. Hierbij zijn bestaande bedrijven conform bestemd. Gebruik en bebouwing zijn gerespecteerd. Op basis hiervan zijn ook de berekeningen uitgevoerd. De transformatie naar gemengd gebied is destijds al voorzien om te kunnen blijven voldoen aan de woningbouwbehoefte.

Richtafstanden omliggende bedrijven

Op 10 december is er door adviesbureau K+ een Quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd voor onderhavig plangebied. Daarin werd geconcludeerd dat de richtafstanden van 3 bedrijven liggen over een deel van de nieuw te bouwen woningen. Het gaat hierbij om de bedrijven aan de Knibbelweg 20, Knibbelweg 25, en Knibbelweg 25a. De volledige quickscan is bijgevoegd als Bijlage 8.

Specifiek voor de bedrijven aan de Knibbelweg 25 is een aanvullend akoestisch onderzoek gedaan, beide vallen qua aard en omvang in milieucategorie 3.1. met geluid als maatgevend aspect. Het volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 9 aan voorliggende toelichting. Voorliggend uitwerkingsplan en het uitgevoerde onderzoek heeft alleen betrekking op de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied.

Knibbelweg 25

In het kader van het Activiteitenbesluit kan de volgende conclusie getrokken worden: Op de achtergevels van de woningen op bouwnr. 8 en bouwnr. 7 worden de grenswaarden voor de avond- en nachtperiode overschreden. Dit betreft zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidsniveaus. Vanwege deze overschrijdingen wordt het bedrijf met de komst van deze nieuwe woningen belemmerd in haar activiteiten. Maatregelen zijn noodzakelijk, welke in de volgende paragraaf besproken worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan de volgende conclusie getrokken worden: In de dagperiode wordt voldaan aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor een gemengd gebied volgens stap 2 van de VNG-publicatie. In de avond- en nachtperiode zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op meerdere beoordelingspunten hoger dan de richtwaarden voor een gemengd gebied volgens stap 2 van de VNG-publicatie. In de avondperiode wordt ook niet voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) volgens stap 3 van de VNG-publicatie. In de nachtperiode wordt wel voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) volgens stap 3 van de VNG-publicatie.

In dagperiode wordt niet overal voldaan aan de richtwaarde voor het maximale geluidsniveau voor een gemengd gebied. In de avond- en nachtperiode zijn de maximale geluidsniveaus op alle beoordelingspunten hoger dan de richtwaarden voor een gemengd gebied. Ook wordt niet overal voldaan aan de richtwaarden volgens stap 3 van de VNG-publicatie. Maatregelen zijn noodzakelijk, welke in de volgende paragraaf besproken worden.

Knibbelweg 25a

Uit het onderzoek blijkt een langtijdgemiddelde geluidsbelasting van maximaal 48 dB in het kader van het Activiteitenbesluit en 57 dB in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De waarden zijn hoger dan de geluidseisen uit respectievelijk het Activiteitenbesluit en de VNG-normen.

De maximale piekbelasting in de dagperiode bedraagt ten hoogste 67 dB(A) bij de nieuwe woningen, hiermee wordt voldaan aan de geluidseisen. De maximale piekbelasting in zowel de avond- als nachtperiode bedraagt ten hoogste 68 dB(A), beide hoger dan de eis van respectievelijk 65 dB(A) en 60 dB(A).

De berekende waarden liggen lager dan de waarden bij de Knibbelweg 25. De voor Knibbelweg 25 berekende waarden zijn dan ook maatgevend voor het bepalen van de akoestisch maatregelen.

Akoestische maatregelen

Ten opzichte van het eerder vastgestelde uitwerkingsplan (versie Va01) is een addendum (bijlage 10) geschreven op het eerdere geluidsonderzoek. Deze aanvulling is uitgevoerd met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uit het onderzoek blijkt een overschrijding van de standaard grenswaarden van het Omgevingsplan gemeente Zuidplas (hierna: Omgevingsplan). Op basis van artikel 22.45 lid 2 van het Omgevingsplan en in overstemming met de instructieregels in paragraaf 5.1.4.2.2. van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn voor de representatieve bedrijfssituatie maatwerkvoorschriften opgesteld met betrekking tot geluid.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat, om te borgen dat de nieuwe woningen het bedrijf niet beperken in de bedrijfsvoering, een geluidscherm met een hoogte van 2 meter aangelegd dient te worden. Het geluidscherm wordt juridisch geborgd in de vorm van een 'Voorwaardelijke verplichting’. Ook is bepaald dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen worden, als voorzien is in een geluidscherm overeenkomstig het uitgevoerde akoestische onderzoek.

In de voorwaardelijke verplichting is tevens de geluidswering van de verschillende bouwblokken opgenomen. Daarmee zijn de binnenwaarden van de nieuwe woningen geborgd en is voorliggend uitwerkingsplan uitvoerbaar.

4.10 Stikstof

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen.

4.10.1 Beoordeling plan

In mei 2022 is er voor de ontwikkeling een Aerius-berekening uitgevoerd door Lodewijck Groep B.V. De Aerius-berekening is toegevoegd als Bijlage 11. In dit onderzoek is voor het gebruik van 17 grondgebonden woningen, de te verwachten stikstofdepositie op Natura 2000 - gebieden berekend.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er in de gebruiksfase geen stikstofdepositie op het Natura2000 gebieden zal optreden > 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de uitkomsten van de Aerius-berekening kan er worden gesteld dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Beleidskaders

5.1.1 Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

5.1.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Waterbeheerplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard heeft op 29 juni 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) "Waardevol Water" vastgesteld. In het 'Waterbeheerplan 2016-2021' staat samen werken aan water staat centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Schieland en de Krimpenerwaard wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem.

De hoofdambitie is het vergroten van de waterveiligheid en continue zorg voor de waterkeringen. Dit wordt bereikt door:

  • Waterveiligheid vergroten door de kans op een doorbraak en overloop van de waterkeringen te verkleinen;
  • Waterveiligheid vergroten door meer en betere afstemming in de ruimtelijke ordening
  • Daadkrachtig en doelgericht optreden bij incidenten en extreme situaties om de impact op de omgeving zo veel mogelijk te beperken
  • Actueel en compleet beeld van de toestand van de waterkeringen en kunstwerken;
  • Voldoen aan de landelijke eisen voor inspectie van primaire waterkeringen;
  • Uiterlijk in 2023 inzicht krijgen in de mate waarin de dijken en kades aan de nieuwe landelijke en provinciale normen voldoen.

Keur Schieland en de Krimpenerwaard 2016 en Uitvoeringsregels

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een Zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De Zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

Legger Schieland en de Krimpenerwaard

In de Legger van Schieland en Krimpenerwaard is voor alle wateren aangegeven hoe breed en diep ze moeten zijn en voor alle waterkeringen hoe hoog en hoe breed. Ook geeft de Legger weer wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. Een legger is een register waar van alle waterkeringen in het beheergebied het volgende is weergegeven:

  • de ligging en de vereiste afmetingen,
  • wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en wat dit onderhoud inhoudt.

De legger is eind 2015 vastgesteld door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden. Aan de hand van de Legger kan getoetst worden of een ontwikkeling invloed heeft op de bestaande wateren, waterkeringen en/of waterwerken.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het uitwerkingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Schieland en de Krimpenerwaard afstemming heeft plaatsgevonden over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Schieland en de Krimpenerwaard uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

5.2 Beoordeling Planinitiatief

In 2014 is voor het gehele gebied 'Zevenhuizen-Zuid' een watervergunning afgegeven door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Vervolgens wordt er per deelgebied in overleg met het hoogheemraadschap verantwoord hoe de waterhuishouding nader wordt gedetailleerd.

Mate van verharding

Initiatiefnemer heeft voor onderhavig planinitiatief berekend wat de toekomstige situatie is met betrekking tot verharding, vergeleken met de bestaande situatie in het plangebied. Op onderstaande afbeeldingen is te zien wat dit betekent voor het totaal verhard oppervlakte in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0012.png"Bestaande situatie met betrekking tot verharding in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.UpParkZevenloftZhn-Va02_0013.png"

Toekomstige situatie met betrekking tot verharding in het plangebied

Op basis van bovenstaande afbeeldingen kan worden geconcludeerd dat er voor onderhavig planinitiatief geen belemmeringen zijn met betrekking tot het aspect water. In de toekomstige situatie is er immers sprake van minder verhard oppervlakte dan de huidige situatie. Daarnaast blijven de waterlopen en bestaande waterstructuren behouden in het plangebied. Wel moet er nog met het hoogheemraadschap worden overlegd hoe de waterhuishouding wordt ingevuld in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

6.1 Algemeen

Dit plan is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening. Wanneer dit uitwerkingsplan rechtskracht verkrijgt, gaat het deel uitmaken van het bestemmingsplan ''Zuidplas-West''.

Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels die zijn voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting heeft geen juridische binding, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en toegestane bebouwing. Op de verbeelding zijn de betreffende bestemmingen weergegeven, alsmede diverse aanduidingen.

De regels van dit uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Op de verbeelding is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen het bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens de SVBP 2012 opgesteld en is digitaal raadpleegbaar via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2 Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Van toepassing verklaring
Artikel 1 regelt dat alle algemene bepalingen uit het moederplan, ook van toepassing
zijn op dit uitwerkingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de begrippen, de wijze van meten
en berekenen, de algemene wijzigings-, en procedureregels, toetsingskaders en het
overgangsrecht. Daarbij is bepaald dat deze artikelen van toepassing zijn voor zover in
dit uitwerkingsplan niet anders is bepaald.

Artikel 2 Aanvullende begrippen

Aanvullend op de begrippen uit het moederplan zijn in artikel 2, enkele aanvullende begrippen verklaard.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk “Bestemmingsregels” (hoofdstuk 2 van de regels) komen de volgende
artikelen voor. De opbouw van de bestemmingen is vrijwel identiek aan de opbouw van
de bestemmingen in het moederplan. Daarbij zijn alleen de bestemmingen die in dit
uitwerkingsgebied voorkomen, opnieuw opgenomen in dit uitwerkingsplan. Er zijn
slechts ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd.

'Wonen'

Binnen de bestemming ''Wonen'' is wonen toegestaan, evenals aan huis gebonden beroepen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Ook is het toegestaan, bijbehorende bouwwerken zoals uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te bouwen, mits voor zover toepasselijk zoveel mogelijk wordt aangesloten bij hetgeen gesteld in artikel 13 en 19.5.3 van het moederplan.

Binnen deze bestemming is er ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de nieuwe woningen de bedrijven aan de Knibbelweg 25 en 25a niet beperken in de bedrijfsvoering. Vastgelegd is dat een geluidscherm met een hoogte van 2 meter aangelegd en behouden moet worden. Het geluidsscherm borgt daarnaast het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woningen.

''Verkeer - Wegverkeer 3''

Woonstraat in het plangebied heeft de specifieke verkeersbestemming 'Verkeer - Wegverkeer 3' gekregen. binnen de bestemming zijn onder meer wegen met een verblijfsfunctie, voet- en fietspaden, speel- en parkvoorzieningen toegestaan. Daarnaast is het ook toegestaan hier de gewenste groenvoorzieningen te realiseren.

''Water''

Voor de te realiseren watergangen binnen het plangebied is de bestemming ''Water'' opgenomen. Binnen de bestemming zijn, naast watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen, onder meer bermen en groenvoorzieningen alsmede bruggen, dammen en duikers toegestaan.

''Water - Waterlopen''

Ter bescherming van de bestaande waterlopen in het plangebied is voor die specifieke locaties de dubbelbestemming 'Water-waterlopen' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

“Anti-dubbelteltregel”
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het
verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden
of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om
omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.


“Algemene bouwregels”
In dit artikel is het paraplubestemmingsplan “Parapluherziening parkeren” (vastgesteld
op 24 april 2018) overgenomen. N.a.v. de motie M219 is een instandhoudingsregeling t.b.v. parkeren op eigen terrein opgenomen. Daarnaast is een regeling opgenomen ten aanzien van
de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel
bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen. Ten slotte is geregeld dat
bepaalde bouwwerken met afwijkende maten zijn toegelaten.


“Algemene afwijkingsregels”
Dit artikel is een aanvulling op de specifieke afwijkingsregels uit de bestemmingen in
hoofdstuk 2 van de regels. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen,
dat met een ‘reguliere omgevingsvergunning voor het afwijken van het
bestemmingsplan’ kan worden toegestaan. Het gaat bijvoorbeeld om afwijking tot 10%
van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages.


“Algemene wijzigingsregels”
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het gaat daarbij om
enkele algemene wijzigingsbevoegdheden, onder meer voor het aanbrengen van
wijzigingen in de plaats, richtingen en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen met een
maximum van 3 meter.


“Overige regels”
In dit artikel is een regeling opgenomen ten aanzien van het
uitvoeren ondergrondse bouwwerken en ondergrondse werken. Ten slotte is een
regeling opgenomen over de werking van de wettelijke regelingen waarnaar in de regels
wordt verwezen: deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het
plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het hoofdstuk “Overgangs- en slotregels” (hoofdstuk 4 van de regels) komt het
volgende artikel voor.


“Overgangsregels”
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al
bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling.
Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik
worden voortgezet of gewijzigd.


“Slotregel”

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van de regels van het onderhavige
uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het uitwerkingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

7.2 Exploitatieplan En Kostenverhaal

Voor de nieuwe ontwikkelingen hebben de gemeente en initiatiefnemers een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn ook de kosten van eventuele planschade, die het nieuwe planologisch regiem kan veroorzaken, geregeld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Artikel 3.1.1. Bro Overleg

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) de gemeente overleg moet plegen met de besturen van bij het plan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Dit uitwerkingsplan is voorgelegd aan betrokken instanties. De resultaten zijn in het plan verwerkt.

8.2 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het uitwerkingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan heeft in dit kader vanaf 9 juni 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. In deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn behandeld in de Nota van beantwoording zienswijzen en Nota van wijzigingen. De zienswijzen gaven aanleiding voor twee aanpassingen in de toelichting van het plan. Deze nota is als Bijlage 13 opgenomen bij deze toelichting.

Voor een toelichting op de 2de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan wordt verwezen naar paragraaf 1.6.

Bijlagen

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Ontwerp Park De Zevenloft

Bijlage 2 Aanmeldnotitie Park De Zevenloft

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Ransuil

Bijlage 8 Quick Scan Bedrijven & Milieuzonering

Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 10 Addendum Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering (Knibbelweg)

Bijlage 11 Aerius-berekening

Bijlage 12 M.e.r.-beoordelingsbesluit Uitwerkingsplan Park De Zevenloft, Zevenhuizen

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen