KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing
1.2 Vigerende Plannen
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke En Functionele Karakteristiek
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Kader
5.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.2 Geluid
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Bodem
6.6 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
9.2 Plangebied
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Overleg 3.1.1. Bro
10.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Watercompensatie
Bijlage 2 Digitale Watertoets
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek 2017
Bijlage 4 Luchtonderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek Albert Van 'T Hartweg 25
Bijlage 6 Bodemonderzoek Albert Van 'T Hartweg 27
Bijlage 7 Quick-scan Flora En Fauna
Bijlage 8 Stikstofberekening Uitbreiding Opslag
Bijlage 9 Stikstofberekening Uitbreiding Opslag En Bouw Hal
Bijlage 10 Evaluatie Archeologiebeleid
Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer En Besluit

Kandt terrein 2

Wijzigingsplan - gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 13-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Kandt terrein 2 van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BPHoogeVeenen-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding:

de plankaart van het wijzigingsplan "Kandt terrein 2" bestaande uit de verbeelding met nummer NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.7 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dark store:

een ruimte die wordt gebruikt om voorraad te houden voor producten/boodschappen die via flitsbezorging aan en bij de consument geleverd. Een dark store is niet toegankelijk voor consumenten en richt zich niet primair op het door middel van de uitstalling ter verkoop aanbieden van producten/boodschappen aan het winkelend publiek;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 flitsbezorging:

een specifieke vorm van detailhandel annex bezorgdienst, waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op de online verkoop en snelle levering van elektronisch aangeboden producten/boodschappen, welke vanuit een distributiecentrum, door een koeriersdienst aan en bij de consument worden geleverd, danwel ter plaatse door de consument kunnen worden afgehaald. Flitsbezorging richt zich niet primair op het door middel van de uitstalling ter verkoop aanbieden van producten/boodschappen aan het winkelend publiek;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.23 horeca(bedrijf):

Een horeca-inrichting als bedoeld in de bij dit bestemmingsplan behorende lijst van horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas.

1.24 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;

1.25 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.26 oeverlijn:

de lijn die de grens aangeeft tussen oever en water, ten tijde van het zomerpeil;

1.27 ondersteunende horeca:

horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.28 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.29 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.30 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.31 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid.

1.32 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.34 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen en/of kampeermiddel, waarop voorzieningen aanwezig zijn, die op het leidingnet van de nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten, kunnen worden aangesloten;

1.35 vloerpeil:

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

1.36 voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de breedte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. industriële, logistieke-transport, nijverheids- en ambachtelijke bedrijven/ inrichtingen en bedrijfsactiviteiten alsmede groothandelsbedrijven voor zover deze voorkomen in milieucategorie 2 t/m 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 1;
  2. b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m²;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' is een geluidscherm toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. d. opslag;
  2. e. toegangs- en ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten;
  3. f. erven en terreinen behorende bij de bedrijven;
  4. g. parkeervoorzieningen, eventueel ondergronds, voor bedrijven;
  5. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. i. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  7. j. groen;
  8. k. voorzieningen van openbaar nut;
  9. l. (ondergrondse) afvalinzamelingpunten;
  10. m. (beeldende)kunstobjecten;
  11. n. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  12. o. bermen, bermsloten en greppels.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de toegestane hoogte van bouwwerken, zoals bedoeld in 3.2, met maximaal 3 meter, mits:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
  2. b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Voorwaardelijke verplichting - geluidwerende voorziening

Het terrein mag in gebruik genomen worden door een bedrijf met een milieucategorie 3.2, binnen 50 meter afstand van de woningen aan de Albert van 't Hartweg, nadat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting geluidscherm' een geluidwerende voorziening van 3 meter hoog is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Afwijken energie eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder d en e, en terug te vallen op de wettelijke normen ten aanzien van deze opgenomen energie eisen, indien blijkt dat de voorgeschreven normen, conform de voorgestane milieuambities binnen het te ontwikkelen gebied, (vooralsnog) niet uitvoerbaar blijken te zijn.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

6.2 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019', of diens rechtsopvolger.

6.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW, of diens rechtsopvolger.

6.4 Uitzondering parkeren

Het bepaalde in 6.2 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van deze parapluherziening in afwijking van de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019’(of diens rechtsopvolger) reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij.

6.5 Afwijken parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

7.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  4. 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 10 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1 met maximaal 10 %.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Kandt terrein 2.

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas op ..........

Hoofdstuk 1 Inleiding

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas een wijzigingsplan vastgesteld, waarmee de bedrijfsvoering van Kandt B.V. (gevestigd aan de Hoogeveenenweg 21 in Nieuwerkerk aan den IJssel) uitgebreid kon worden. Het betrof een drietal naast elkaar gelegen percelen aan de Eerste Tochtweg, gelegen achter de adressen Eerste Tochtweg 18 t/m 24. Met de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het toen geldende bestemmingsplan Zuidplas West is de uitbreiding mogelijk gemaakt. Tot op heden is geen gebruik gemaakt van de geboden bouwmogelijkheden en zijn de gronden uitsluitend gebruikt ten behoeve van opslag.

Nu,10 jaar later, heeft het bedrijf dat sinds 2000 in Nieuwerkerk aan den IJssel gevestigd is, opnieuw behoefte aan uitbreiding. Voor de gronden aan de Eerste Tochtweg zijn plannen om een (nieuwe) bedrijfshal te realiseren. De opslag die daar momenteel gebeurt, wordt verplaatst naar de aanliggende gronden, gelegen achter de woningen aan de Albert van 't Hartweg 25 en 27. Deze gronden zijn eind 2021 aangekocht.

Het geldende bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013' bevat voor de gronden een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bestemming gewijzigd kan worden van 'agrarisch-glastuinbouw' naar 'bedrijf'. Door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, kan de gewenste uitbreiding gerealiseerd worden.

1.1 Ligging En Begrenzing

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld voor de gronden gelegen achter de woningen aan de Albert van 't Hartweg 25 en 27 in Nieuwerkerk aan den IJssel. Het betreft de kadastrale percelen D1981 (deels) en D 2743. Samen ongeveer 24.000 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0002.png"

Globale ligging plangebied Exacte begrenzing - ligging

1.2 Vigerende Plannen

Hooge Veenen 2013

Voor het plangebied is momenteel bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013' van kracht. De gronden hebben de bestemming 'agrarisch - glastuinbouw'. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid (wro-zone-wijzigingsgebied 1) opgenomen om de bestemming te wijzigen in een bedrijfsbestemming met een milieucategorie 2 t/m 3.2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan. Niet zelfstandige kantoren zijn als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten mogelijk tot maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013' (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verschillende voorwaarden, inrichtingsvereisten en bouwregels verbonden (bepalingen 19.2 t/m 19.4 van het geldende bestemmingsplan). Daarbij wordt opgemerkt dat een deel van de voorwaarden en inrichtingsvereisten betrekking hebben op het bouwen; aspecten als architectonische vormgeving, oriëntatie van gebouwen en energieprestatiecoëfficienten en overige duurzaamheidsaspecten voor gebouwen.

Deze aspecten zijn nu (ten tijde van het opstellen van dit wijzigingsplan) niet van toepassing, omdat er (voorlopig) niet gebouwd gaat worden. Wel maakt het plan eventuele bebouwing (in de toekomst) mogelijk, conform de gestelde bouwregels in bepaling 19.4 van het bestemmingsplan.

Parapluherziening Parkeren

Op 15 mei 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' vastgesteld. Het bestemmingsplan zorgt ervoor dat de parkeernormen en de regels voor het laden en lossen in de hele gemeente geborgd zijn. De huidige Beleidsnota Parkeernormen (vastgesteld in 2013) is de basis van dit bestemmingsplan. Aanvullend hierop is opgenomen dat laden en lossen op eigen terrein moet plaatsvinden op grond van de ASW 2012, of diens rechtsopvolgers. De parapluherziening is in artikel 6 van dit wijzigingsplan opgenomen.

Parapluherziening Flitsbezorging

Op 6 juni 2023 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluherziening Flitsbezorging' vastgesteld. Het plan merkt flitsbezorgdiensten en/of darkstores aan als strijdig gebruik, daar waar bestemmingsplannen, al dan niet ondergeschikt, detailhandel of opslag / distributie mogelijk maken. Flitsbezorgdiensten en/of darkstores worden niet wenselijk geacht binnen de gemeente. Beide functies worden daarom als strijdig gebruik aangemerkt in dit wijzigingsplan. Tevens is de afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een dark store, conform de parapluherziening opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De inrichting van de Zuidplaspolder is een spiegel van de geschiedenis van dit deel van laag Nederland. De drooglegging is gestart in 1828 met het graven van de ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. De lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht was de basis voor dit zogenaamde grid. Het resultaat was een waterrijke (ca 10%), rechthoekig verkavelde polder met lange, smalle kavels. Het grid heeft de polder een helder en leesbaar landschap gegeven dat 150 jaar later nog steeds goed zichtbaar is. Van oudsher vindt in het noordwestelijk deel akkerbouw plaats en in het nattere zuidoostelijke deel melkveehouderij.

In de eerste helft van de vorige eeuw zijn drie spoorlijnen en twee rijkswegen over het grid heen gelegd. Intensivering in de landbouw heeft er in de loop der tijd toe geleid dat in het noordwestelijke deel veel percelen zijn vergroot door het dempen van sloten en dat akkerbouw daar gedeeltelijk is verdrongen door (glas-)tuinbouw.

De ringvaart vormt een schakel in tijd en ruimte tussen het oude en het nieuwe. De ringvaart omsluit aan drie zijden de Zuidplaspolder. Langs de vaart staan symbolen van zowel de strijd tegen het water (molens, gemalen, sluizen) als het gebruik van het land (bruggen, pakhuizen). De ringvaart verbindt bovendien de verschillende dorpen met elkaar. In het restveengebied is de oorspronkelijke ontginningsstructuur het beste bewaard gebleven. Juist hierdoor bestaat er een sterke verbondenheid tussen dit gebied, de ringvaartzone en de IJsseldijk. Vanaf de IJsseldijk zijn de verschillende trappen in maaiveld en waterhoogten duidelijk zichtbaar en manifesteert zich een echte polderhorizon.

In de Zuidplaspolder liggen enkele dorpen en historische bebouwingslinten die een duidelijke relatie hebben met het omliggende landelijk gebied. De oude kernen van de dorpen en alle elementen die daarbij horen, zijn de dragers om het dorpse karakter ook in de toekomst vast te kunnen houden. Het dorpse karakter blijkt daarnaast ook uit een hechte sociale structuur en een bloeiend verenigingsleven.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Karakteristiek

Kenmerkend voor de Zuidplaspolder is de verkavelingsstructuur. Grote delen van de polder wordt gevormd door lange, smalle kavels. Vrijwel alle kavel zijn 40 meter breed. De kavels onderling worden van elkaar gescheiden door watergangen. Dat geldt ook voor de twee kavels binnen het plangebied.

De gronden waren in gebruik ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf (een kwekerij). De glasopstallen op de zuidelijk gelegen kavel van het plangebied (achter Albert van 't Hartweg 25) zijn eind 2021 gesloopt. Dat deel van de kavel ligt sindsdien braak. De glasopstallen op het noordelijke deel zijn tot eind 2022 nog in gebruik geweest en zijn onlangs gesloopt. De beide kavel-delen werden gescheiden en omringd door watergangen.

In augustus 2023 is het terrein, met instemming van de gemeente Zuidplas, met 1 meter opgehoogd. Onder het zand is een doek aangebracht, welke dient als druk verdeler om een meer gelijkmatiger zetting te bewerkstelligen. In het zand, op 50 cm diepte, zijn drains aangebracht die het regenwater afvoeren naar de sloten rondom. Tevens is er een anti stuif laag aangebracht die ongeveer 4 maanden verstuiven van het zand tegen gaat.

De taluds rondom zijn voorzien van zwarte grond en zijn ingezaaid, waarmee er groene taluds gerealiseerd worden. De bestaande waterpeilen zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0005.png"

Voormalige kassen noordelijk deel Braak liggend terrein zuidelijk deel

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0006.png"

Uitgevoerde ophoging augustus 2023

Aan de zijde van de Albert van 't Hartweg zijn twee woningen gesitueerd, namelijk de adressen aan de Albert van 't Hartweg 25 en 27. Tot op heden zijn deze woningen aangemerkt als bedrijfswoningen, behorende bij de glastuinbouwbestemming. Door de verkoop van de gronden, vervalt de functie van de bedrijfswoning. Het is denkbaar dat de woningen aan de Albert van 't Hartweg 25 en 27 in de toekomst (met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan) een bestemming 'wonen' krijgen. Net zoals dat met de woningen aan de Eerste Tochtweg (de nummers 18 t/m 24) is gebeurd met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013'.

Ten noorden van het terrein was kwekerij Reijm aanwezig; een volwaardig glastuinbouwbedrijf. Het bedrijf is onlangs gestopt. Momenteel (september 2023) wordt voor dat perceel een vergunning aangevraagd voor caravanstalling.Op de kavel ten zuiden van terrein staan nog kassen (achter de woningen aan de Albert van 't Hartweg 21a en 23). Ook hier is de bedrijfsvoering gestaakt en zijn er plannen om in de glasopstal voor alternatieve doeleinden te gaan gebruiken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Gebruik

Kandt B.V. is een aannemings- en funderingsbedrijf dat anker- en stempelconstructies kan aanbieden en uitvoeren. Het bedrijf maakt gebruik van een eigen voorraad stalen damwandprofielen en stempelmaterialen. Alle transporten worden verzorgd door het eigen wagenpark met o.a. diepladers, trailers met kraan en andere voertuigen. Onderhoud, modificatie en nieuwbouw van materieel wordt (hoofdzakelijk) uitgevoerd in de werkplaats aan de Hoogeveenenweg.

Het overgrootte deel van de opslag vindt plaats op de 3,5 ha grond aan de Eerste Tochtweg (achter de woningen met de huisnummers 18 t/m 22). Het bedrijf heeft behoefte aan een extra werkplaats en meer opslagcapaciteit. De werkplaats wordt op de gronden aan de Eerste Tochtweg, waar momenteel opslag plaats vindt, gerealiseerd. De gewenste uitbreiding (de gronden achter Albert van 't Hartweg 25 en 27) wordt voor opslag gebruikt. Het is niet waarschijnlijk dat op deze gronden gebouwd gaat worden de komende 10 jaar. De huidige kraanbaan blijft op de huidige locatie; er komt geen tweede kraanbaan op het nieuwe deel.

De opslag op de gronden aan de Albert van 't Hartweg wordt op exact dezelfde manier vorm gegeven als hoe het nu op de gronden achter de Eerste Tochtweg gebeurt. Met de uitbreiding komt er circa 24.000 m2 aan opslagcapaciteit beschikbaar. Daartoe is het gehele terrein, met instemming van de gemeente, reeds met 1 meter zand opgehoogd, met daaronder een water doorlatend doek. Het aangebrachte doek dient als druk verdeler om een meer gelijkmatiger zetting te bewerkstelligen. Het het doek wordt als het ware een 'plaat' gecreëerd waaardoor het wegzakken van de ophoging wordt voorkomen. Ten behoeve van de rijpaden worden betonnen stelconplaten neergelegd. De opslag van met name stalen buizen vindt op gerecycled betongranulaat plaats.

De watergang tussen beide delen zijn, conform de verleende watervergunning, gedempt en het water is gecompenseerd door bestaande watergangen te verbreden en door een nieuwe watergang tussen het terrein en de woningen aan de Albert van 't Hartweg te graven. Voor meer hierover wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0007.png"

Inrichting terrein: opslag op betongranulaat en stelplaten voor de rijbanen

Bouwen

Het is niet aannemelijk dat er gebouwd gaat worden de komende 10 jaar. Maar het is ook niet uit te sluiten. Daarom wordt er wel een bouwrecht opgenomen, conform de voorwaarden en inrichtingseisen van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013'. De maximale bouwhoogte is 9 meter.

Aan de zuidzijde van het perceel, tussen het nieuwe opslagterrein en de woningen aan de Albert van 't Hartweg, wordt een muur van 3 meter hoog geplaatst. Deze muur heeft naast een geluidwerende functie, ook de functie van een terreinafscheiding. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 6.1.

Ontsluiting, laden en lossen en parkeren

Het gebied is goed bereikbaar via de A20, de N219 en de Hoogeveenenweg. Ten behoeve van het eerder opgestelde wijzigingsplan uit 2012 is reeds een ontsluitingsweg gemaakt in de bocht van de Hoogeveenenweg, tussen de adressen Hoogeveenenweg 200 en 30 in. Het terrein wordt, met een nieuw te realiseren brug, aangesloten op deze bestaande ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0009.png"

Huidige ontsluiting terrein

Ten behoeve van de brug van 6 meter breed zijn (conform de verleende watervergunning) damwanden geslagen, zodat de voertuigen hier overheen het terrein kunnen bereiken. Tevens zijn de oeverconstructie van het laatste deel van de huidige ontsluiting voorzien van damwanden. Voor deze werkzaamheden is reeds een watervergunning verkregen. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0010.png"

Nieuwe brug

Zowel het laden en lossen van materieel als het parkeren van alle soorten van voertuigen vindt op eigen terrein plaats.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

In het bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming van de betreffende gronden gewijzigd kan worden. In het bestemmingsplan worden de relevante beleidsstukken besproken. In dit hoofdstuk wordt alleen nieuw, relevant beleid besproken.

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale omgevingsvisie (NOVI) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt in z'n geheel (behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten, namelijk:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • bevorderen duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes te helpen maken hanteert het rijk een omgeving inclusieve benadering en drie afwegingsprincipes:

  1. 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. afwentelen wordt voorkomen.

NOVI-gebieden

In een aantal gebieden met grote opgaven en complexe problematiek bieden de (institutionele) kaders onvoldoende ruimte voor goede oplossingen. Daarom zijn acht voorlopige NOVI-gebieden benoemd. In goede afstemming met lopende trajecten kijken Rijk en regio gezamenlijk naar mogelijke oplossingen voor deze gebieden, die de huidige kaders ter discussie durven te stellen. Criteria bij het aanwijzen van een beperkt aantal NOVI-gebieden zijn:

  • er is sprake van grote integrale opgaven ofwel transities die essentieel zijn voor Nederland, waarbij samenwerking Rijk-regio en verder denken dan bestaande kaders noodzakelijk is;
  • de aanwijzing heeft toegevoegde waarde ten opzichte van de huidige inzet dan wel trajecten die Rijk en regio al samen oppakken, die waar mogelijk vereenvoudigen en niet onnodig daarmee dubbelen;
  • er is een duidelijke schakel naar (dan wel zicht op) concrete uitvoering.

De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

Consequentie NOVI voor plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de voorlopig aangewezen gebieden. De uitbreiding is gewenst voor een bestaand bedrijf in Nieuwerkerk aan den IJssel, dat uniek in z'n branche is. Met de uitbreiding van het bedrijf wordt de toekomst binnen de gemeente versterkt. De uitbreiding is niet strijdig met de doelstellingen van de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid.

Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Ook treden de eerder vastgestelde regels op 1 oktober 2012 verlaat in werking met betrekking tot de ruimtelijke bescherming van het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes en met betrekking tot voorwaarden aan windmolens en hoge bebouwing rond militaire radarposten.

Consequentie Barro voor plangebied

Het Barro heeft geen consequenties voor het plangebied.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - ladder duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling (binnen of buiten het stedelijke gebied). Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering opgenomen te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Consequentie Bro voor plangebied

Voorliggend wijzigingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk: een uitbreiding van circa 24.000 m2. Uit de provinciale behoefteraming, van oktober 2021, blijkt dat zowel in de regio Midden-Holland als de regio Rotterdam - Den Haag een groot tekort is aan bedrijventerreinen in de periode tot 2030. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4.

In de regio Midden-Holland is tot 2030 een totale behoeftevraag van 74 tot 117 ha. Binnen deze regio is er een fors tekort aan harde plannen, waarmee er een dringende opgave ligt om bedrijventerreinen te realiseren. De provincie heeft in de bedrijventerreinstrategie (zie paragraaf 4.2.3) en de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 4.2.2) het plangebied aangemerkt als harde plancapaciteit.

In de subregio Rotterdam Noord (en IJssel) ligt de totale ruimtevraag tot 2030 op maximaal 73 ha.

De uitbreiding die dit wijzigingsplan mogelijk maakt is op initiatief van de eigenaar van de grond, tevens eigenaar van een gespecialiseerd bedrijf (aannemings- en funderingsbedrijf dat o.a. anker- en stempelconstructies maakt). Het bedrijf is sinds 2000 in Nieuwerkerk aan den IJssel gevestigd. De werknemers (die circa 75 gezinnen vertegenwoordigen) komen uit de regio.

Zoals beschreven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, is één van de beleidslijnen het beter benutten van bedrijventerreinen en (indien noodzakelijk) het ontwikkelen van nieuwe locaties, die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad. Het verbeteren van het vestigingsklimaat (conform de eisen van de ondernemer) draagt bij aan het behouden van bestaande bedrijven.

De uitbreiding ligt in het buitengebied (in de Omgevingsverordening Zuid-Holland aangemerkt als beschermingsgebied 3), maar tegen het stedelijke gebied aan. De locatie heeft in de verordening ook een aanduiding gekregen, waarmee een stedelijke ontwikkeling mogelijk is op deze locatie (als onderdeel van de harde plancapaciteit aan bedrijventerrein in de regio). Zoals beschreven in 4.2.2 kan op grond van die aanduiding (artikel 6.10 van de verordening) de bestemming gewijzigd worden. Dit is in lijn met het aanmerken van dit gebied als harde plancapaciteit aan bedrijventerrein in de regio Midden-Holland.

In het bestemmingsplan 'Hooge veenen 2013' en in het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Zuidplas West (Nieuwerkerk aan den IJssel)' is voor deze grond ook al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de glastuinbouwbestemming gewijzigd kan worden in een bedrijfsbestemming. Voor een deel is van deze bevoegdheid reeds gebruik gemaakt in 2012 / 2013.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 7 augustus 2021. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:

Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.

Ambities en sturing

De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Omgevingskwaliteit

Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:

  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Beleidskeuzes

De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. Voor bedrijven (-terreinen) zet de provincie in op de volgende drie beleidslijnen:

  1. 1. Het in evenwicht houden en, waar nodig, brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen.

Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Bij te weinig aanbod is beter benutten de inzet; uitbreiding in het algemeen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) in het bijzonder is niet het uitgangspunt en alleen gewenst in uitzonderlijke gevallen. Dit draagt namelijk niet bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie ziet bedrijventerreinen vanaf milieucategorie 3 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur) als bedrijventerreinen met een regionale functie en belang. Daar is provinciale sturing op noodzakelijk.

Een goede vraagraming is essentieel om te beoordelen of er voldoende ruimte voor bedrijven is en een balans tussen vraag en aanbod. De provincie voert daarom op regelmatige basis een vraag- en/of behoefteraming uit waarbij gekeken wordt naar kwantiteit en kwaliteit en het huidig gebruik van de bestaande voorraad. De behoefteramingen zijn vervolgens input voor de regionale bedrijventerreinenvisies.

De provincie vindt regionale visies belangrijk en wil hier graag over meedenken en aan meewerken. Geactualiseerde regionale bedrijventerreinenvisies kunnen namelijk zorgen voor de kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van vraag en aanbod en kunnen inzicht geven in de realistische vraag door vervanging (transformatie) en de eventuele, reeds bestaande uitbreidingsvraag. De provincie en regio’s kunnen op basis van deze visies een betere kwalitatieve en kwantitatieve afweging maken. De provincie stelt het opstellen van deze regionale visies echter niet verplicht.

De provincie beoordeelt bij een nieuw bestemmingsplan of deze past binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en geeft op basis hiervan advies aan de gemeente.

  1. 2. Het beter benutten van bedrijventerreinen en, indien noodzakelijk, het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.

Ondernemers zijn over het algemeen sterk verbonden aan hun locatie. Hun werknemers komen uit de buurt, ze zijn betrokken bij de plaatselijke samenleving en hun “plek” in de keten en hebben (grote) investeringen gedaan op de huidige locatie. Ze vertrekken doorgaans pas naar een nieuwe locatie wanneer het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein niet meer passend is en/of de huidige kavel niet meer voldoet. Het komt voor dat de achtergelaten bedrijfsbebouwing vervolgens niet meer gebruikt wordt en dat er bovendien sprake is van achterstallig beheer en onderhoud op het terrein. Dan wordt het bedrijventerrein minder aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven.

Om bedrijventerreinen nu en in de toekomst optimaal te kunnen benutten, zijn onderstaande aspecten essentieel. De provincie draagt hier aan bij door het inzetten op de drie beleidslijnen en primair in te zetten op beter benutten en herstructureren en daarna pas op uitbreiding of nieuwbouw:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik en beter benutten: voorrang geven aan het opvullen van leegstand en leegstaande kavels door het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Vestigingsklimaat: behouden en verbeteren van de kwaliteit conform de eisen van de ondernemers en sectoren.
  • Voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen zoals verduurzamen (o.a. energie, klimaatadaptatie en vergroening).
  • Transformatie (naar bijvoorbeeld een woon-werkmilieu) en functiemenging.
  1. 3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.

Daarnaast voert de provincie een selectief vestigingsbeleid voor grote ruimtevragers. Uitgangspunt is dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.

Consequentie plangebied

De gewenste uitbreiding is in overeenstemming met de provinciale beleidslijn voor bedrijven (-terreinen). Dit komt tot uiting in het in evenwicht houden en brengen van vraag en aanbod. Dit blijkt uit zowel de provinciale bedrijventerreinenstrategie (zie paragraaf 4.2.3) als de provinciale behoefteraming (zie paragraaf 4.2.4). De locatie wordt in de Omgevingsverordening Zuid-Holland bovendien aangemerkt als een hardeplancapaciteit als het gaat om een uitbreiding van bedrijventerreinen (zie paragraaf 4.2.2). De opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan is daarmee in lijn.

Het bedrijf Kandt BV is een bedrijf is dat sinds 2000 in Nieuwerkerk aan den IJssel gevestigd is. Een economisch gezond bedrijf dat momenteel behoefte heeft aan uitbreiding. Uitbreiding die in de directe nabijheid van de bestaande locatie aanwezig is en voldoet aan de eisen van de ondernemer. De uitbreiding heeft daarmee een grote toegevoegde waarde voor het bestaande bedrijf en het omliggende bedrijventerrein.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. Nadien is deze meerder keren aangevuld en/of gewijzigd. De geconsolideerde versie van 1 april 2023 is geraadpleegd. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.

De volgende instructieregels zijn mogelijk relevant voor dit wijzigingsplan:

  • artikel 6.9a: beschermingsgebied 3 - buitengebied
  • artikel 6.9e: beschermingscategorie 1, Natuurnetwerk Nederland
  • artikel 6.10: stedelijk ontwikkelingen
  • artikel 6.15: glastuinbouwgebied
  • artikel 6.27a: risico's van klimaatverandering

Artikel 6.9a: beschermingsgebied 3 - buitengebied

De locatie ligt binnen beschermingszone 3 (buitengebied). Een ruimtelijk plan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast. Dit moet blijken uit een motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  • de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  • het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  • de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Artikel 6.9e: beschermingscategorie 1, Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Op ruim 1,2 km afstand van het plangebied ligt het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Een ruimtelijk plan voor een locatie binnen het NNN (onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding), wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron:www.ruimtelijkplannen.nl)

Artikel 6.10: stedelijke ontwikkelingen

Ter plaatse van het plangebied voorziet de verordening in een aanduiding 'stedelijke ontwikkeling'. Artikel 6.10 van de verordening geeft aan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk is, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:

  • de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0012.png"

Stedelijke ontwikkelingen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In bijlage X van de verordening is de volgende harde capaciteit voor bedrijventerreinen opgenomen voor de gemeente Zuidplas:

  • Nieuwerkerk aan den IJssel, Hooge Veenen III, fase 2: 3 ha;
  • Zevenhuizen, Plantagekwadrant (Het nieuwe midden): 20 ha.

Artikel 6.15: glastuinbouwgebied

Het plangebied wordt in de provinciale verordening aangemerkt als glastuinbouwgebied. In artikel 6.15 van de verordening staat dat binnen dit gebied alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegestaan zijn, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.

De verordening maakt het mogelijk om onder voorwaarden een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken indien er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De begrenzing van het glastuinbouwgebied kan in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0013.png"

Ligging plangebied binnen glastuinbouwgebied (bron:www.ruimtelijkplannen.nl)

Artikel 6.27a: risico's van klimaatverandering

In artikel 6.27a van de omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Consequentie plangebied

De gronden waren, ten tijde van het vaststellen van het moederplan 'Hooge Veenen 2013', nog niet de aangeduid als glastuinbouwgronden in de toen geldende provinciale Verordening Ruimte. Conform de toen bestaande rechten en mogelijkheden is de wijzigingsbevoegdheid, om de bestemming te wijzigen ten behoeve van een bedrijfsbestemming, overgenomen. Voor de gronden achter de adressen Eerste Tochtweg 18 t/m 24 is op 29 januari 2013 reeds een wijzigingsplan vastgesteld, waarbij de bestemming is gewijzigd van 'Agrarisch – Glastuinbouw' naar de bestemming 'Bedrijf'. Met het vaststellen van dat wijzigingsplan in 2013 is het bedrijventerrein Hooge Veenen in noord-westelijke richting uitgebreid.

Anno 2023 is het voor de gemeente Zuidplas niet meer relevant dat dit deel van de gemeente de aanduiding 'glastuinbouw' heeft. Op de locatie is geen toekomstbestendig glas meer aanwezig. Bovendien sluiten de (beoogde bedrijfs-) percelen goed aan op het bestaande bedrijventerrein Hooge Veenen.

Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid worden de percelen onderdeel van het bedrijventerrein. Daarmee wordt (deels) invulling gegeven aan de uitbreidingsmogelijkheid die de provincie, specifiek voor deze locatie, als harde plancapaciteit voor bedrijventerrein heeft aangegeven in de meest recente provinciale verordening.

Ondanks de ligging in het buitengebied en glastuinbouwgebied kan daarom de bestemming, geheel in lijn met de provinciale regelgeving, gewijzigd worden in een bedrijfsbestemming. Zoals blijkt uit paragraaf 4.2.3 en 4.2.4 wordt voldaan aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrijventerreinstrategie voor Zuid-Holland en de provinciale behoefteraming. Over de bestemmingswijziging is in mei-juni 2023 afstemming geweest met de provincie. De provincie heeft ingestemd met de gewenste bestemmingswijziging.

Zolang op het nabij gelegen perceel een glastuinbouwbedrijf aanwezig is, wordt daarmee rekening gehouden met de bouwhoogte (voor meer hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 3).

Voor de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.

Voor wat betreft klimaatverandering, kan het volgende gezegd worden:

  • Peilgebieden. De ontwikkeling bevindt zich op de grens van twee peilgebieden GPG-891 en GPG-882. Peilverschil is 0,5 meter. Peilvakscheidingen zijn zowel in de oude als nieuw situatie uitgevoerd met dammen en schutten. Een (stuw-)dam die slecht was, is vernieuwd.
  • Groene taluds. Op de taluds van de watergangen is grond aangebracht en de taluds zijn ingezaaid. Daarmee worden de oevers van de watergangen groen.
  • Bodemdaling. Bodemdaling is in deze regio het geval en onontkoombaar. Kandt B.V. heeft daar ruim ervaring mee. Het bestaande opslagterrein is in 10 jaar tijd ongeveer 40 cm gezakt. Incidenteel worden, daar waar nodig, de platen gelicht om met zand het terrein op hoogte te houden. Door het gebruik van stelplaten en betongranulaat (afkomstig van kapotte stelplaatsen) is het terrein goed op hoogte te houden. Om overlast van stuifzand, als gevolg van de ophoging te voorkomen naar de directe omgeving, is er een anti stuif laag aangebracht, welke circa 4 maanden functioneert.

Geconstateerd wordt dat de uitbreiding in overeenstemming is met de instructieregels van de provinciale verordening.

4.2.3 Bedrijventerreinenstrategie provincie Zuid-Holland 2020

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hebben begin 2021 de (geactualiseerde) provinciale bedrijventerreinenstrategie vastgesteld. Een provinciale bedrijventerreinenstrategie is nodig om goed in te kunnen spelen op de huidige marktontwikkelingen en trends op en rondom bedrijventerreinen en economie. De strategie hanteert de volgende drie beleidslijnen, welke terugkomen in de Omgevingsvisie Zuid-Holland:

  • Evenwicht in vraag en aanbod
  • Beter benutten en functioneren van bestaande bedrijventerreinen
  • Verduurzamen en voorbereiden op de toekomst

Deze beleidslijnen hebben de afgelopen jaren een sterke bijdrage geleverd aan het aantrekkelijk en concurrerend houden van de Zuid-Hollandse bedrijventerreinen en de verwachting is dat dat de komende jaren ook zo zal zijn.

De provincie streeft ernaar om voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod te hebben om alle gewenste vraag te kunnen accommoderen. De provincie wil in eerste instantie de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen beter benutten of de huidige plancapaciteit gebruiken; pas daarna is uitleg of uitbreiding aan de orde. Beter benutten is namelijk een ingreep die zowel in hoog- als in laagconjunctuur effectief is en ook ruimtelijk zeer gewenst vanwege de grote ruimtedruk in Zuid-Holland en de provinciale ambitie om het landelijk gebied zoveel mogelijk te behouden.

Detailhandel die niet op bedrijventerreinen thuishoort, zoals fietsenwinkels, neemt onnodig de schaarse ruimte aan bedrijventerreinen in beslag en doet ook nog eens afbreuk aan de vitaliteit en levendigheid in (winkel)centra die juist ontstaat door het zoveel mogelijk daar concentreren van detailhandel. Hiertoe is ook artikel 6.12 lid 1 in de Verordening opgenomen waarin staat dat de hoogst mogelijke milieucategorie in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt moet worden. Daarnaast zijn aanvullende maatregelen mogelijk, waardoor de milieubelasting van terreinen naar beneden gaat of bouwhoogtes omhoog gaan, waardoor meer bedrijfsoppervlakte ontstaat.

In de provinciale strategie wordt nog uitgegaan van de provinciale behoefteraming uit 2017. Die is inmiddels vervangen door de behoefteraming uit oktober 2021 (zie paragraaf 4.2.4). Uit die behoefteraming blijkt dat er een groot tekort is aan harde plancapaciteit. De gronden van het plangebied zijn onderdeel van één van de weinige lokaties die onderdeel vormen van de harde capaciteit voor toekomstige bedrijventerreinen.

Consequentie bedrijventerreinenstrategie voor plangebied

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt deels invulling gegeven aan de uitbreidingsmogelijkheid die de provincie als harde capaciteit aan geeft in de provinciale verordening. Daarmee wordt, welliswaar op kleine schaal, bijgedragen aan het aanwezige tekort aan bedrijventerrein in de periode tot 2030. Hierdoor wordt bijgedragen aan een beter evenwicht in vraag en aanbod.

4.2.4 Provinciale behoefteraming Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland streeft naar een vitale, toekomstbestendige bedrijventerreinenmarkt. Dit begint bij een goede balans tussen vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen. Daarnaast zet de provincie in op het beter benutten van de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en het verduurzamen en voorbereiden van de bedrijventerreinen op de toekomst. Deze drie beleidslijnen staan centraal in de nieuwe bedrijventerreinenstrategie die Zuid-Holland begin 2021 heeft vastgesteld.

Regio Midden-Holland

Uit de provinciale behoefteraming van oktober 2021 blijkt het volgende voor de regio Midden-Holland:

  • in de periode 2021 tot en met 2030 is er behoefte aan 43 tot 86 hectare bedrijventerrein;
  • In de periode 2031 tot en met 2040 is er een uitbreidingsvraag van circa 3 tot 56 hectare in Midden-Holland. De uitbreidingsvraag in deze periode ligt op een lager niveau vanwege een afvlakkende werkgelegenheidsontwikkeling (negatief in WLO laag scenario) en naar verwachting minder harde stijging van de terreinquotiënt.

Uit de behoefteraming blijkt dat in Midden-Holland de vraag het grootst is naar het reguliere segment en grootschalige distributie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0014.png"

Uitbreidingsvraag naar werkmilieu in de periode 2021 t/m 2030 (bron: Behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland, STEC groep)

Aanvullend wordt nog een vervangingsvraag, als gevolg van transformatie van bestaande bedrijventerreinen, verwacht van 39 ha tot 2040. In onderstaande tabel een overzicht van de totale ruimtevraag, waarbij een onderscheidt is gemaakt per subregio en tussen uitbreiding- of vervangingsvraag. De gemeente Zuidplas behoort tot de subregio Midden-Holland Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0015.png"

Totale ruimtevraag per subregio in de periode 2021 t/m 2030 (bron: Behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland, STEC groep)

Er was in de regio per 1-1-2021 nog zo’n 3 hectare aan harde plannen beschikbaar in de gemeente Wassinxveen (Distripark A12 en Park Triangel). Dit zijn plannen die al zijn vastgelegd in onherroepelijke bestemmingsplannen. Het aanbod is dus bijna volledig opgedroogd en gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Krimpenerwaard, Zuidplas en Gouda beschikken niet meer over uitgeefbaar aanbod.

Naast de harde plannen zijn er diverse zachte plannen in Midden-Holland, in totaal goed voor zo’n 125 ha. Dit zijn plannen waarvoor nog een bestemmingsplan moet worden vastgesteld. De status van zachte plannen kan sterk verschillen (van idee tot afgestemd in de regio tot voorontwerp bestemmingsplan). Het zachte planaanbod is dynamisch en verandert door de tijd. Voor de gemeente Zuidplas is hier rekening gehouden met 45 ha voor de Gouwe Knoop en 19 ha voor Knibbelweg-Oost in Zevenhuizen.

Geconcludeerd wordt dat er een fors tekort aan hard planaanbod in Midden-Holland is, en dus een dringende opgave om aanvullend aanbod aan bedrijventerreinen te realiseren. Er zijn verschillende zachte plannen in de regio, goed voor zo’n 127 hectare. Hiermee kan (kwantitatief) mee in de aanvullende behoefte worden voorzien. Het is dus zaak om de zachte plannen snel tot ontwikkeling te brengen, en daarbij goed te kijken naar een evenwichtige (geografische) verdeling en kwalitatieve match met de behoefte aan werkmilieus.

Regio Rotterdam - Den Haag

Uit de provinciale behoefteraming van oktober 2021 blijkt dat ook voor de nabij gelegen regio Rotterdam - Den Haag een totale ruimtevraag is naar bedrijventerrein van in totaal 174 tot 363 ha. Voor de subregio Rotterdam Noord (en IJssel) ligt de totale ruimtevraag tot 2030 op maximaal 73 ha.

Consequentie behoefteraming provincie voor plangebied

De provinciale behoefteraming vormt (mede) de basis voor de aanduiding 'stedelijke ontwikkeling' (harde capaciteit uitbreiding aan bedrijventerreinen in de regio) in de provinciale verordening. Herstructurering van het bedrijventerrein Hooge Veenen is niet mogelijk en biedt bovendien geen oplossing voor de gewenste uitbreiding. Gesteld kan worden dat de uitbreiding in lijn is met de bedrijventerreinstrategie.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas

De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 13 juli 2021 de 'Omgevingsvisie Zuidplas' vastgesteld. In de omgevingsvisie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie.

In de omgevingsvisie staan de volgende ambities centraal:

  • Aantrekkelijk Zuidplas: Ingezet wordt op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen. Daarnaast wordt ingezet op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als dorpen in Zuidplas uit willen breiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen.
  • Duurzaam Zuidplas: Nieuwe ontwikkelingen zijn zoveel mogelijk energieneutraal. Voor bestaande gebouwen wordt ook hierop ingezet, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen wordt gewerkt aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
  • Ondernemend Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een belangrijke speler in de regio met toekomstbestendige bedrijvenlocaties.
  • Gezond Zuidplas: Zuidplas wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van onze inwoners.

De omgevingsvisie is uitgewerkt in een visie per dorp. Hierin is aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet per dorp. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer.

Consequentie omgevingsvisie voor plangebied

Het plangebied ligt volgens de omgevingsvisie op de grens van het bedrijventerrein en een te transformeren gebied. Zoals te lezen in de visie is voor het aanliggende transformatiegebied verandering gewenst (in dit geval een verschuiving van glastuinbouw naar woningbouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0016.png"

Uitsnede omgevingsvisie gemeente Zuidplas

De gewenste uitbreiding is in overeenstemming met de ambitie om de huidige bedrijvenlocaties toekomstbestendig te maken.

4.3.2 Nota Parkeernormen 2019

Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota parkeernormen 2019' vastgesteld. Dit is de opvolger van de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'.

Met de Nota Parkeernormen 2019 beschrijft de gemeente Zuidplas het kader ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor fiets (nieuw in het beleid) en auto bij nieuwbouw of transformatieprojecten. De nota is relevant voor iedereen (projectontwikkelaars, woningcorporaties, privé-initiatieven, bedrijven, inwoners) die een omgevingsvergunning ‘bouwen’ of ‘functieveranderingen’ aanvraagt waar een parkeercomponent onderdeel van is.

De parkeernormen worden gedifferentieerd naar gebieden, waarbij de gebiedstypologie met adressendichtheid bepalend is. In bijlage 1 van de nota wordt de gebiedsindeling per dorp weergegeven voor de te hanteren parkeernomen en het toepassingskader. In de gebiedsindeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende gebieden (Zone A, Zone B en Zone C). De gebiedsindeling die wordt gehanteerd is:

  1. a. Zone A, een (centrum)gebied met een relatief lage autoafhankelijkheid welke zich kenmerkt door:
  • een goede, lees geregelde OV bereikbaarheid met opstapplaatsen met een verbinding naar minimaal 1 treinstation (Nieuwerkerk aan den IJssel);
  • de aanwezigheid van goede aaneengesloten fietsinfrastructuur waarover de gebruiker snel van a naar b kan en goed toegankelijke fietsstallingen;
  • de aanwezigheid van parkeerregulering (parkeerschijfzone/ vergunningparkeren);
  • een ruim aanbod aan (dagelijkse)voorzieningen op loopafstand.
  1. b. Zone B, en gebied in de schil van Zone A, met een gemiddelde/hoge autoafhankelijkheid welke zich kenmerkt door:
  • een redelijke, lees geregelde met langere tussenpozen OV-bereikbaarheid met
  • busdiensten die verbinding geven met minimaal 1 hoogwaardig overstappunt in Zone A;
  • de aanwezigheid van goede aaneengesloten fietsinfrastructuur;
  • een voldoende aanbod aan (dagelijkse) voorzieningen op loop- of fietsafstand.
  1. c. Zone C, een gebied met een hoge autoafhankelijkheid dat zich kenmerkt door:
  • relatief weinig tot geen openbaar vervoer aanbod in de directe nabijheid;
  • de aanwezigheid van fietsinfrastructuur maar met grotere fietsafstanden naar Zone A;
  • een relatief laag tot geen aanbod aan (dagelijkse) voorzieningen.

De parkeernormen voor auto zijn een afgeleide van de mate van afhankelijkheid van dit vervoermiddel. Voor de auto zijn de parkeernormen in zone A lager dan in zone B en C. De fietsnormen zijn in alle zones gelijk.

De gemeente hanteert voor zone A de kencijfers uit het gebiedstype ‘centrum’, voor zone B de kencijfers van het gebiedstype ‘overig bebouwde kom’ en voor zone C de kencijfers van het gebiedstype ‘buitengebied’. Voor zone A geldt het gemiddelde van de bandbreedte. Voor zone B en zone C geldt de bovenkant van de bandbreedte van de CROW-kencijfers.

Consequentie Nota parkeren 2019 voor plangebied

Het plangebied, die de uitbreiding van het bestaande bedrijf mogelijk maakt, ligt in zone B. Het bestaande bedrijf ligt in zone B. De bedrijfsactiviteiten die mogelijk worden gemaakt met dit wijzigingsplan zijn te beschouwen als 'arbeidsextensief/bezoekersextensief'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) in zone B. Bruto vloeroppervlak is de som van de vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten langs de buitenomtrek (bron: https://www.infomil.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0017.png"

Gebiedsindeling parkeren (bron: Nota parkeren 2019)

Het voorliggende wijzigingsplan maakt bouwen mogelijk, maar voorlopig (waarschijnlijk de komende 10 jaar) wordt het terrein uitsluitend gebruikt voor opslagactiviteiten. Daarmee wordt er voorlopig geen oppervlakte bvo gerealiseerd en zijn de parkeernormen niet van toepassing.

De regels van het parapluplan parkeren zijn in artikel 6 opgenomen. Daarmee wordt juridisch geborgd, dat er voldoende parkeervoorzieningen (voor zowel auto's als fietsers) worden gerealiseerd als er in de toekomst gebouwd gaat worden.

Het terrein, dat zeer waarschijnlijk de komende 10 jaar als opslag terrein gebruikt gaat worden, voorziet in voldoende ruimte om de bedrijfsvoertuigen op eigen terrein te parkeren. Het aantal bedrijfsvoertuigen wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie en deze worden momenteel ook op eigen terrein geparkeerd.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. 4. het huidige watersysteem;
  5. 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard)

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op ook op de lange termijn te voldoen aan de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:

  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater.

Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:

  • een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
  • een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
  • water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoename is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
  • Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
  • Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Keur en Beleidsregels

Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (en een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

5.2 Het Plangebied

Oppervlakte verharding

Het oppervlakte aan verharding neemt af. Op grond van de bestaande recht kan 80% van het agrarische bouwvlak bebouwd worden met kassen. Van dat bouwrecht is /was ook gebruik gemaakt, zo blijkt uit de luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0018.png"

Luchtfoto kassen (bron: www.google.nl)

Het bouwvlak voor de bedrijfsbestemming wordt iets kleiner. Het bebouwingspercentage daalt naar 75%. Daarmee neemt het te bebouwen oppervlakte af.

Zowel het geldende bestemmingsplan als dit wijzigingsplan bevatten geen regels over overige verharding. Geconstateerd wordt dat het voorliggende wijzigingsplan minder bebouwing mogelijk maakt en het oppervlakte aan verharding niet toeneemt. Watercompensatie is daarom niet nodig.

Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is een aantal waterlopen aanwezig. Op twee plekken wordt er samen 822 m2 water gedempt, namelijk:

  • tussen de percelen (704 m2);
  • ter plaatse van de te realiseren brug (118 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0019.png"

Bestaand water

In totaal wordt er 860 m2 aan water terug gebracht. In onderstaande tekeningen is aangegeven waar water gedempt wordt en waar nieuw water gerealiseerd wordt. In bijlage 1 is de tekening in zijn geheel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0021.png"

Uitsneden inrichting kavel

Voor het slaan van de damwanden, het dempen en het vergroten van een watergang en het plaatsen van de brug is een watervergunning nodig.

Waterkwaliteit

In het wijzigingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.

Grondwater

Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke. Er worden geen kunstmatige ontwateringmiddelen (drains of grindkoffers) toegepast. De opslagactiviteiten hebben geen gevolgen voor het grondwater.

Waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen aanwezig.

Digitale watertoets

Op 9 januari 2023 is een digitale watertoets (https://dewatertoets.nl/) uitgevoerd, welke als bijlage 2 is toegevoegd. Hieruit blijkt dat voor het dempen van de watergang en het graven van nieuwe watergangen en het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken een meldings- of vergunningplicht geldt. Tevens blijkt dat bij hoofdwatergangen onderhoudsstroken van tenminste 5 meter nodig zijn. Dit laatste is in het wijzigingsplan verwerkt door de bouwgrens op 5 meter afstand van de watergangen te leggen.

Watervergunning 9 september 2022

Op 9 september 2022 is een watervergunning aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard voor:

  • het aanbrengen en hebben van een brug over een hoofdwatergang;
  • het plaatsen en hebben van damwanden langs een hoofdwatergang;
  • het versmallen en het verbreden van een hoofdwatergang;
  • het dempen van een overige watergang;
  • het verbreden van twee overige watergangen en
  • het graven van een overige watergang ter plaatse van de Hoogeveenenweg 34 in Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas.

Voor het dempen van een overige watergang, het verbreden van twee overige watergangen en het graven van een overige watergang is geen vergunning nodig, zo blijkt uit de verkregen vergunning van het Hoogheemraadschap. Voor deze werkzaamheden gelden zogenaamde 'Algemene regels'. Voor de overige aspecten is op 15 november 2022 een watervergunning verleend.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.

Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het plangebied en omgeving kan door de aanwezigheid van het bedrijventerrein en de nabijheid van de A20 worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied.

Consequentie plangebied

Met het wijzigingsplan worden bedrijven met een milieucategorie 2 t/m 3.2 mogelijk gemaakt. Kandt BV is ook een categorie 3.2 bedrijf. Voor een bedrijf met deze milieucategorie geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter (in plaats van een richtafstand van 100 meter tot een rustige woonwijk).

De afstand tot de woningen aan de Albert van 't Hartweg 25 en 27 is 35 tot 40 meter. Er wordt daarmee niet voldaan aan de richtafstanden van de VNG.

Voor de bedrijfsvoering van Kandt B.V. is geluid het maatgevende milieuaspect (opgemerkt wordt dat bij de meeste bedrijven met een milieucategorie geluid maatgevend is). In 2016 zijn door het bedrijf gedurende een maand lang, geluidmetingen verricht op de woning aan de Eerste Tochtweg 18, welke op 22 meter afstand van het opslagterrein staat. Uit dat onderzoek (bijlage 3) is gebleken dat de woning voldoet aan de normen uit de Handreiking Industrielawaai:

  • door de aanwezigheid van een afschermende muur van 3 meter hoog; en
  • als de hijskraan (de bovenloop kraanbaan) achter op het perceel geplaatst wordt.

De omgevingsdienst heeft ingestemd met deze conclusies van het onderzoek.

De uitbreiding die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, vindt plaats op tenminste 35 meter afstand van de bestaande woningen aan de Albert van 't Hartweg. Op dit nieuwe deel komt geen hijskraan. Gezien:

  • de grotere afstand tot bestaande woningen dan de vorige uitbreiding;
  • het gebruik van de gronden exact hetzelfde is als de onderzochte situatie uit 2016;
  • het aantal verkeersbewegingen hetzelfde is als de onderzochte situatie uit 2016;
  • de goedkeuring van de omgevingsdienst van het eerder verrichte geluidsonderzoek uit 2016;

is het zeer aannemelijk dat met het plaatsen van een 3 meter hoge muur tussen de bedrijfskavel en de woningen aan de Albert van 't Hartweg, voldaan wordt aan de normen uit de Handreiking Industrielawaai.

Voor de vestiging van een bedrijf met een milieucategorie 3.2 binnen de gestelde VNG richtafstanden, wordt de afschermende muur van 3 meter hoog middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in dit wijzigingsplan.

6.2 Geluid

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art.1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en
  • woonwagenstandplaatsen)

De Wgh bepaald dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden, indien een ruimtelijk plan het volgende mogelijk maakt:

  1. 1. nieuwe infrastructuur;
  2. 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

Consequentie Wgh voor plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook worden er geen nieuwe wegen gerealiseerd en is er geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

6.3 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Wet luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  1. 1. negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  2. 2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0022.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  1. 1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  2. 2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

Consequentie luchtkwaliteitplangebied

Bedrijven zijn niet aan te merken als 'gevoelige functies'. In 2012 is onderzoek verricht naar de emissie van luchtverontreinigende stoffen, als gevolg van de toen gewenste uitbreiding (opslag) van onder andere Kandt B.V. (bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat de emissie van luchtverontreinigende stoffen van het bedrijf ruimschoots voldoet aan de normering. Voor (zeer) fijn stof is de immissie “Niet In Betekenende Mate” (NIBM). Dit geldt ook voor NO2 omdat de N219 (Eerste Tochtweg) bepalend is voor de toename van de concentratie ten opzichte van de achtergrondconcentratie.

Omdat de verkeersbewegingen niet wijzigen ten opzichte van wat er in 2012 is onderzocht, kunnen de conclusies van het rapport uit 2012 ook gebruikt worden voor de uitbeiding die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.

Uit de Atlas Leefomgeving (https://www.atlasleefomgeving.nl/) blijkt dat de huidige concentraties van stikstofdioxide en (zeer) fijn stof in 2020 ver onder de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit liggen, namelijk:

  • stikstofdioxide (NO2): 14 - 16 µg/m3;
  • fijn stof (PM10): 16 - 18 µg/m3;
  • zeer fijn stof (PM2,5): 7 - 8 µg/m3.

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit wijzigingsplan.

6.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

In de ‘Visie Externe Veiligheid’ van de gemeente Zuidplas (maart 2011) is per gebiedstype aangegeven hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicobronnen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Consequentie externe veiligheid voor plangebied

Externe veiligheid speelt geen rol voor de gewenste uitbreiding van de opslagactiviteiten voor het bedrijf Kandt BV, omdat:

  • binnen het plangebied geen nieuwe risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven) mogelijk worden gemaakt;
  • in de directe omgeving geen risicovolle bedrijven aanwezig zijn;
  • het plangebied geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt, binnen de risicozones van wegen. Over zowel de Eerste Tochtweg als de A20 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Beide zones hebben een risicozone van 200 meter. Het plangebied ligt op meer dan 350 meter afstand van beide wegen;
  • er zijn geen buisleidingen in de directe nabijheid die een beperking vormen.

6.5 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb).

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden.

Consequentie voor plangebied

In november 2021 is een verkennende bodemonderzoek (inclusief asbestonderzoek) gedaan naar de grond achter Albert van t Hartweg 25 (bijlage 5). In februari 2022 is een vergelijkbaar onderzoek voor de grond achter Albert van 't Hartweg 27 uitgevoerd (bijlage 6). De beide onderzoeken hadden tot doel:

  • inzicht verkrijgen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem. Het onderzoek wordt zodanig uitgevoerd, dat een milieuhygiënische beoordeling kan worden gegeven ten aanzien van het (toekomstige) gebruik van de locatie. en
  • vast te stellen of de verdenking van bodemverontreiniging met asbest terecht is.

Resultaat onderzoek Albert van 't Hartweg 25

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat:

  • de bovengrond bij de voormalige kassen licht verontreinigd is met zware metalen en OCB's;
  • de ondergrond licht verontreinigd is met molybdeen;
  • het grondwater licht verontreinigd is met zware metalen (barium en naftaleen);
  • er geen asbest-verontreinigingen aangetoond zijn ter plaatste waar de voormalige kassen hebben gestaan.

De locatie wordt in zijn geheel geschikt geacht voor de beoogde bestemming. Nader onderzoek is niet nodig.

Resultaat onderzoek Albert van 't Hartweg 27

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat:

  • de bovengrond bij de voormalige kassen licht verontreinigd is met zware metalen en OCB's;
  • de ondergrond licht verontreinigd is met nikkel en molybdeen;
  • het grondwater licht verhoogd is met zware metalen (barium en nikkel);
  • er geen asbest-verontreinigingen aangetoond zijn ter plaatste waar de voormalige kassen hebben gestaan.

De locatie wordt in zijn geheel geschikt geacht voor de beoogde bestemming. Nader onderzoek is niet nodig.

6.6 Milieueffectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling).

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het realiseren van circa 24.000 m2 aan extra bedrijventerrein is te beschouwen als een 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2), dan wel een 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (categorie D11.3). In het Besluit mer is een drempelwaarde opgenomen.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  1. 1. in geval het een stedelijke ontwikkelingsproject betreft:
    1. a. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
    2. b. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
    3. c. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
  2. 2. In geval het een industrieterrein betreft: een activiteit die betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.

Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis hiervan of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Met dit wijzigingsplan wordt circa 2,4 hectare aan extra bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Dat ligt ver onder de hiervoor genoemde drempelwaarden. In bijlage 11 is een aanmeldnotitie en het besluit van het college van burgemeester en wethouders opgenomen, waaruit blijkt dat er geen significante nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Quick-scan flora en fauna

Ten behoeve van dit wijzigingsplan is een quick-scan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 7). De resultaten van de quick-scan zijn als volgt:

  • Planten. Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden op basis van het aanwezige biotoop niet verwacht en kunnen worden uitgesloten, waardoor geen sprake is van negatieve effecten op beschermde planten. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
  • Vleermuizen. Er zijn geen mogelijke verblijfplaatsen aanwezig. Doordat er geen geschikte bebouwing of bomen aanwezig zijn, zijn vleermuisverblijfplaatsen uit te sluiten. Het plangebied is een potentieel matig foerageergebied, in de omgeving zijn betere foerageergebieden aanwezig. De te dempen watergang is geen essentiële vliegroute. Door de aanwezigheid van veel vergelijkbare watergangen zijn er bovendien goede alternatieven. Mocht er nieuwe verlichting mogelijk worden gemaakt, houd dan rekening met vleermuizen. In bijlage 7 (pagina 15) is aangegeven hoe dat kan.
  • Overige zoogdieren. Op basis van het aanwezige biotoop, sporen, literatuurgegevens en expertise zijn onder andere de volgende algemeen voorkomende zoogdieren binnen het plangebied aanwezig of te verwachten: rat, haas en diverse algemene muizen. Deze soorten kunnen het plangebied gebruiken als (onderdeel van hun) leef- en foerageergebied. Daarnaast maken een aantal van het plangebied gebruik als migratieroute. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt, zoals eekhoorn en das, worden niet in plangebied verwacht. Verblijfplaatsen ontbreken van deze soorten, er is geen geschikt leefgebied voorhanden. Ook volgens de NDFF komen geen beschermde soorten voor. Een negatief effect op beschermde grondgebonden zoogdieren is daarom uitgesloten.
  • Vogels. Er zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vogelsoorten, die jaarrond van vaste rust- en verblijfplaatsen gebruikmaken aangetroffen. Er zijn ook geen aanwijzingen (braakballen of uitwerpselen) hiertoe aangetroffen. Op basis van de aanwezige terreintypen zijn deze ook niet verwacht, door het ontbreken van geschikte bebouwing en bomen. De aangetroffen vogels binnen, en direct rondom, het plangebied vallen onder de algemene broedvogels van open landschap, dorpen, weiland en water. Onder andere de volgende vogelsoorten kunnen gebruik maken van het plangebied; witte kwikstaart, merel, fazant, roodborst en eenden. Voor alle vogelsoorten geldt de zorgplicht.
  • Reptielen. Op basis van het aanwezige biotoop kunnen beschermde reptielen worden uitgesloten. Negatieve effecten op reptielen zijn dan ook niet aanwezig. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor reptielen niet aan de orde.
  • Amfibieën. Met het dempen van een watergang dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht. De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van de genoemde (algemeen)voorkomende amfibieën met het beschermingsregime 'andere soorten'. Voor deze soorten is bij een ruimtelijke inrichting door de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de ontheffingsplicht opgesteld. Beschermde amfibieën waarvoor geen vrijstelling geldt, kunnen op basis van de aanwezige biotoop worden uitgesloten, waardoor er geen sprake is van negatieve effecten. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor amfibieën niet aan de orde.
  • Vissen. Mogelijk kunnen er algemene vissoorten voor komen in de te dempen sloot. Beschermde vissen zijn uit te sluiten door het ontbreken van geschikt habitat (goed ontwikkelde plantengroei en bodem soort). Ook volgens de NDFF komen geen beschermde vissen in de directe omgeving voor. Beschermde vissen zijn niet in aanwezig. Er worden dan ook geen effecten op beschermde vissen verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming voor vissen is niet aan de orde.
  • Ongewervelden. Door het ontbreken van geschikt habitat dat onder andere bestaat uit heideterreinen en venranden worden beschermde soorten als gevlekte witsnuitlibel en platte schijfhoorn niet verwacht. Er zijn ook geen verspreidingsgegevens bekend van beschermde ongewervelden in en rondom het plangebied. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor ongewervelden niet aan de orde.

Natura 2000 gebieden - stikstof

Binnen Natura 2000 worden de meest waardevolle natuurgebieden in Europa beschermd om de hierin voorkomende biodiversiteit te behouden. Bij nieuwe plannen en projecten is het van belang dat deze instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet negatief worden aangetast.

Eén van de mogelijkheden waarbij sprake is van aantasting van deze instandhoudingsdoelen is via stikstofdepositie. Stikstofdepositie veroorzaakt vermesting en verzuring op habitattypen binnen Natura 2000-gebieden en kan ervoor zorgen dat instandhoudingsdoelen niet worden gehaald. Een stikstofberekening dient te worden uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen plannen een significante stikstofdepositie veroorzaken op habitattypen van veelal omliggende Natura 2000-gebieden.

De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op circa 10 km afstand en zijn:

  • Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein; en
  • Boezems Kinderdijk.

Beide gebieden hebben geen overbelasting aan stikstof (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/zuid- holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0023.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/ zuid-holland)

Ten behoeve van dit wijzigingsplan is onderzocht of de beoogde uitbreiding (en de bouw van een hal op de bestaande gronden aan de Eerste Tochtweg) mogelijk negatieve effecten hebben op de instandhoudingdoelstellingen van de beide gebieden. De beide berekeningen zijn in bijlagen 8 en 9 van deze toelichting opgenomen. Daaruit blijkt dat de stikstofemissie maximaal 0,00 mol/ha/jaar is. Significante negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden zijn daarmee uitgesloten. Polder Stein is niet als eigen rekenpunt meegenomen: uit de uitgevoerde berekeningen (zie bijlagen) blijkt dat daar geen aanleiding voor is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Consequentie voor plangebied

Uit de uitgevoerde quick-scan naar beschermde flora en fauna blijkt dat:

  1. 1. de ontwikkeling naar verwachting leidt tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als rat, haas en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
  2. 2. het gebruik van de nieuwe opslaglocatie aan de Albert van 't Hartweg te Nieuwerkerk a/d IJssel heeft geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tot gevolg. Ook de bouw van een bedrijfshal inclusief de nieuwe gebruiksfase heeft geen stikstofdepositie tot gevolg. Dit betekent dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen door stikstofemissies zijn uitgesloten.
  3. 3. het plangebied ligt niet binnen het NNN. Het NNN kent in deze provincie ook geen externe werking. Een toetsing aan het natuurbeleid is daarom niet noodzakelijk. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een uitgebreide toetsing wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Wel geldt altijd de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

Zorgplicht vogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, alsook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren kan in veel situaties worden voorkomen dat gehandeld wordt in strijd met deze verbodsbepaling.

De periode van 1 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Voor de Wet natuurbescherming zijn echter alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar en ongeacht de zeldzaamheid van de soort.

Zorgplicht amfibieën en vissen

Bij het dempen van de waterelementen moet rekening gehouden worden met de zorgplicht. Dit kan door de werkzaamheden in één richting uit te voeren en bij het dempen het water op te duwen naar de watergangen die behouden blijven. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid, vanaf augustus, en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap, voor november. Als hieraan niet kan worden voldaan dan wordt aanbevolen om te werken met een aangepast ecologisch werkprotocol zodat aan de zorgplicht wordt voldaan.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

7.2.1 Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in één wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

7.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op 23 november 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.

Uit een tussentijdse evaluatie (bijlage 10) blijkt dat voor gebieden waar een lage verwachtingswaarden geldt, niet geschikt zijn geweest voor bewoning in het verleden en dat er feitelijk geen archeologische bewoningsresten meer verwacht worden. Aanbevolen wordt om de vrijstellingsnorm voor het buitengebied van 0,5 hectare volledig vrij te geven, waarmee er in de lage verwachtingszone geen onderzoeksplicht meer geldt. Divers onderzoek toont aan dat de kans op het aantreffen van archeologische bewoningsresten in het buitengebied daadwerkelijk zeer klein is.

Het is niet duidelijk wat de status is van deze evaluatie van het archeologische beleid.

Archeologische beleidsadvieskaart

De archeologische beleidsadvieskaart betreft een versimpeling van de archeologische verwachtingskaart waarin het beleidsadvies per kaarteenheid wordt vermeld. Dit heeft geleid tot een archeologische beleidsadvieskaart met schaal 1:10.000 waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De kaart is afgedrukt op A0-formaat (schaal 1:15.000). De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:

  1. 1. Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
  • archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
  • overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  1. 2. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
  • zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)

Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 meter beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 meter. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 meter beneden maaiveld.

  • Terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
  • Terreinen waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.

De archeologische beleidsadvieskaart heeft geresulteerd in een archeologische verwachtingskaart.

Consequentie plangebied

Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor het plangebied zijn vooralsnog geen bouwplannen, anders dan de geluidwerende muur van 3 meter hoog. Voor de muur zijn geen werkzaamheden dieper dan 30 cm nodig. Afgaande op de aanbeveling van de evaluatie van het archeologische beleid, is ook bij werkzaamheden dieper dan 30 cm geen nader onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WPKandt2023-Va01_0024.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

8.2 De Bestemmingen

De regels van het wijzigingsplan zijn in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan 'Hooge veenen 2013', aangevuld met de regels van de wijzigingsbevoegdheid (zoals opgenomen in artikel 19.4 van dat bestemmingsplan).

Definities, die relevant zijn voor dit wijzigingsplan zijn opgenomen en afgestemd op de definities van het bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2012'. Datzelfde geldt ook voor de algemene regels van hoofdstuk 3.

Bedrijf

Gebruik

Binnen de bestemming 'bedrijf' zijn bedrijven met een categorie 1 tot en met 3.2 mogelijk benut (conform de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan 'Hooge veenen 2013').

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen of activiteiten als bedoeld in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan. Andere functies die niet zijn toegestaan, zijn: wonen, zelfstandige kantoren, bedrijfswoningen en volumineuze detailhandel.

Ondergeschikte kantoren zijn mogelijk tot een maximum oppervlak van maximaal 3.000 m2 (50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak). Ter plaatse van de specifieke aanduiding 'geluidwerende voorziening' is een geluidscherm of een geluidswal toegestaan. Het plaatsen van een geluidwerende voorziening is een voorwaarde voor het in gebruik nemen van het perceel door een bedrijf met een milieucategorie 3.2 binnen de door de VNG gestelde richtafstanden. De geluidwerende voorziening is daarom als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Bouwen

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Maximaal 75% van het bouwvlak mag bebouwd worden. Gebouwen mogen maximaal de aangeduide bouwhoogte hebben (15 meter). De onderlinge afstand tussen te realiseren gebouwen van afzonderlijke bedrijven dient in ieder geval 10 meter te bedragen. De hoogte van de geluidwerende voorziening bedraagt 3 meter.

Omdat de afstand tot de nabij gelegen woningen aan de Albert van 't Hartweg voor een bedrijf met een milieucategorie 3.2 niet voldoet aan de richtafstanden van de VNG (50 meter), is voor deze milieucategorie een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een geluidwerende voorziening.

Water

Gebruik

De bestemming 'Water' komt overeen met artikel 9 van bestemmingsplan 'Hooge Veenen 2013'. De gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging en bermen en groenvoorzieningen. Tevens is verkeer te water, extensief recreatief medegebruik, infiltratievoorzieningen, oevers, oeverbeschoeiingen en taluds en behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de tochten toegestaan.

Bouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming gebouwd worden. Voor de diverse bouwwerken zijn bouwregels opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

9.2 Plangebied

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeente verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het plan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft.

Met onderhavig wijzigingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt (het bouwen van een of meer hoofdgebouwen). Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden wordt voordat het wijzigingsplan wordt vastgesteld een anterieure overeenkomst gesloten, zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro. Daarmee is er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In deze anterieure overeenkomst worden afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Overleg 3.1.1. Bro

Het concept wijzigingsplan wordt voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig de artikelen 1.1.1 en 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners worden in het ontwerp-wijzigingsplan verwoord.

10.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpwijzigingsplan, vanaf 30 november 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Watercompensatie

Bijlage 1 Watercompensatie

Bijlage 2 Digitale Watertoets

Bijlage 2 Digitale watertoets

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek 2017

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek 2017

Bijlage 4 Luchtonderzoek

Bijlage 4 Luchtonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek Albert Van 'T Hartweg 25

Bijlage 5 Bodemonderzoek Albert van 't Hartweg 25

Bijlage 6 Bodemonderzoek Albert Van 'T Hartweg 27

Bijlage 6 Bodemonderzoek Albert van 't Hartweg 27

Bijlage 7 Quick-scan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quick-scan flora en fauna

Bijlage 8 Stikstofberekening Uitbreiding Opslag

Bijlage 8 Stikstofberekening uitbreiding opslag

Bijlage 9 Stikstofberekening Uitbreiding Opslag En Bouw Hal

Bijlage 9 Stikstofberekening uitbreiding opslag en bouw hal

Bijlage 10 Evaluatie Archeologiebeleid

Bijlage 10 Evaluatie archeologiebeleid

Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer En Besluit

Bijlage 11 Aanmeldnotitie mer en besluit