KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Bestaande Situatie Van De Glastuinbouwbedrijven
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Wat Ging Hieraan Vooraf
3.2 Nieuwe Situatie
3.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Waterparagraaf
5.3 Archeologie En Cultuurhistorie
5.4 Flora En Fauna
5.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Algemeen
6.2 Verbeelding
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Communicatie
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Aerius-berekeningen
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek

Uitbreiding glastuinbouwgebied Herenweg

Wijzigingsplan - Gemeente Zuidplas

Ontwerp op 15-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Uitbreiding glastuinbouwgebied Herenweg' met identificatienummer NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)

Het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' met identificatienummer NL.IMRO.BpTweemansWVMKP-On01 van de gemeente Zuidplas, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2012 en deel onherroepelijk sinds 14 augustus 2014.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf of ambachtelijk bedrijfsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend,

1.7 aan huis verbonden beroep

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

1.8 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 achtergevel

Een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.10 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond.

1.11 agrarisch medegebruik

Een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan, niet zijnde intensieve veehouderij of loonwerkbedrijf.

1.12 archeologisch deskundige

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.13 archeologisch onderzoek

Onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.14 archeologisch verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen uit oude tijden.

1.15 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.18 bebouwingspercentage

Indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

Het bebouwingspercentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.19 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.20 bestaand

  1. a. Bij bouwwerken: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet;
  2. b. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels.

1.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.25 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

Het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder, onderbouw, zolder en vliering.

1.28 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.33 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 erker

Een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.

1.36 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidsgevoelige gebouwen

Gebouwen die dienen ter bewoning of een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.38 geluidsgevoelige objecten

Geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.39 glastuinbouwbedrijf

Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het telen van gewassen in kassen, welke ter plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn.

1.40 hoofdgebouw

Een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.41 horeca

Een horeca-inrichting als bedoeld in Bijlage 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende lijst van Horeca-categorieën horecabeleid Zuidplas.

1.42 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.43 kassen

Bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.44 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband.

1.45 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.46 overkapping

Een bijbehorend bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

1.47 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,2 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  2. b. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.48 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.49 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Staat van bedrijfsactiviteiten

De Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt, zoals opgenomen in Bijlage 2.

1.51 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.52 voorgevel

De gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.54 wonen

Het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.55 woning/ wooneenheid

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

  1. a. Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
  2. b. in geval van overstekken: de afstand tussen de verticale projectie op het gemiddelde niveau van dakvlakken.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

De verticale projectie van het dakvlak.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

  1. a. tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, waarbij overstekken tot 1,00 meter niet worden meegerekend;
  2. b. de verticale projectie van het dakvlak, indien het een gebouw betreft met maximaal drie dichte wanden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bestaande agrarische bedrijven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' uitsluitend voor glastuinbouw;
  3. c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. aan huis verbonden beroepen bij een bedrijfswoning tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
  5. e. weidegrond;
  6. f. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  7. g. agrarisch waterbeheer;

met de daarbij behorende:

met daarbij behorend(e):

  1. h. wegen en paden;
  2. i. parkeervoorzieningen;
  3. j. groenvoorzieningen;
  4. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. l. recreatief medegebruik;
  6. m. waterbassins;
  7. n. tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 3.2 kan het bevoegd gezag bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:

  1. a. de situering van nieuw op te richten bebouwing;
  2. b. de nokrichting van de kappen van gebouwen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterlopen en waterberging;
  3. c. de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. d. oeververbindingen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. voet- en fietspaden;
  4. g. voorzieningen van openbaar nut;
  5. h. kunstwerken;
  6. i. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of een caisson dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afstanden en maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

8.2 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

8.3 Ondergronds bouwen

8.4 Vloerpeil

Voor het bouwen van nieuwe woningen geldt, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 het volgende:

  1. a. in het kader van waterveiligheid mag het vloerpeil van woonbebouwing niet minder bedragen dan de hoogte van NAP -4,7 meter;
  2. b. ter voorkoming van wateroverlast wordt op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied, het te hanteren vloerpeil nader bepaald, met dien verstande dat het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard vooraf schriftelijk heeft ingestemd met de op te nemen normering.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemeen

Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend

  1. a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen, materialen, emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  4. d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik of het laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  6. f. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van stacaravans en recreatiewoningen;
  7. g. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

10.2 Vrijwaringszone - straalpad

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘Vrijwaringszone - straalpad’ mag, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. de maximum toegestane goothoogte, bouwhoogte, afstands-, oppervlakte- en inhoudsmaten met ten hoogste 10%;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

11.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 5 november 2019 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

12.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

12.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Uitbreiding glastuinbouwgebied Herenweg van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Polder De Wilde Veenen zijn ten noorden van de bebouwde kom van Moerkapelle aan de Herenweg drie glastuinbouwbedrijven gevestigd. Aan de Herenweg 45, 50a en 41/43 is kwekerij Bac Orchids B.V. gevestigd. Anthuriumkwekerij Goede Vooruitzicht B.V. exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de Herenweg 39 en 44. Van der Spek Hortensia exploiteert snijhorensia's aan de Herenweg 40. De glastuinbouwbedrijven willen hun bestaande bedrijfsactiviteiten aan weerszijden van de Herenweg uitbreiden met afgerond 15,2 ha kassen, waarvan 8,2 ha kan worden vergund via de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregeling. De overige uitbreiding met 7 ha tot totaal 24,5 ha is mogelijk op grond van de in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De gevraagde uitbreiding van het glasareaal is noodzakelijk om de bedrijfsactiviteiten duurzaam te kunnen voortzetten. Gelijktijdig kunnen de bestaande kassen in verband met de energietransitie worden vernieuwd. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Herenweg ten noorden van de bebouwde kom van de kern Moerkapelle. Het gebied rondom de Herenweg is grotendeels in gebruik als akkerbouwgrond met enkele concentraties glastuinbouwbedrijven. Verderop ligt in noordelijke richting het Bentwoud. Een situatietekening van het plangebied en omgeving is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied en omgeving (vier deelgebieden zwart gestippeld omlijnd).

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" 30 oktober 2012 14 augustus 2013
"Parapluherziening Archeologie" 6 maart 2018 n.v.t.
"Parapluherziening Parkeren" 24 april 2018 n.v.t.


Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'glastuinbouw' (figuur 2). Voor het bebouwingslint is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. De twee zuidelijk gelegen deelgebieden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het plangebied heeft tevens de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' op grond waarvan burgemeester en wethouders onder voorwaarden bevoegd zijn het plan te wijzigen ten behoeve van nieuwbouw van kassen met de daarbij behorende bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' (plangebied rood gestippeld omkaderd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten en de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied maakt deel uit van polder De Wilde Veenen. De polder wordt van noord naar zuid doorsneden door de Herenweg en Middelweg. Deze wegen vormen de ontsluiting van de hieraan gelegen agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven en woningen. In dit gebied zijn voornamelijk akkerbouw- en glastuinbouwbedrijven gevestigd. Aan de Herenweg komen vier clusters met glastuinbouwbedrijven voor. In zuidelijke richting ligt de dorpskern van Moerkapelle. In noordelijke richting ligt het Bentwoud.

Achterzijde woningen aan
Woningen Herenweg 42 en 42a. Glastuinbouwbedrijf nr. 36/36a. Van Swaanswijckstraat.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0003.png"Bouwbedrijf aan Herenweg 44a. Akkerbouwgronden. Het Bentwoud.

2.2 Bestaande Situatie Van De Glastuinbouwbedrijven

2.2.1 Anthuriumkwekerij Goede Vooruitzicht B.V.

Anthuriumkwekerij Goede Vooruitzicht B.V. exploiteert aan de Herenweg 39, 44 in Moerkapelle een kwekerij. Het werk wordt verzet door 12 medewerkers in vaste dienst gedurende 420 uren per week en door 6 losse medewerkers gedurende 252 uren per week. Voor de bedrijfsvoering beschikt het bedrijf over in totaal 43,3 hectare eigendomsgrond, waarvan 33,3 hectare in gebruik is als bouwland en 6,8 hectare voor de glastuinbouw, waarvan 5 ha is vergund doch nog niet is gerealiseerd. Erf, paden en sloten beslaan een oppervlakte van 3,2 hectare. Het bedrijf kweekt onder 45.000 m² glas anthurium voor de snij- en onder 23.000 m² glas anthurium in de pot. Het bedrijf beschikt over twee bedrijfswoningen aan de Herenweg 39 en 44.

2.2.2 Bac Orchids B.V.

Bac Orchids B.V. is gevestigd aan de Herenweg 45/45b, 50a en 41-43. Het werk wordt verzet door 10 medewerkers in vaste dienst gedurende 350 uren per week en door 6 losse medewerkers gedurende 240 uren per week. Voor de bedrijfsvoering beschikt het bedrijf over in totaal 10,7 hectare eigendomsgrond, waarvan 5,07 hectare in gebruik is als bouwland en 5,6 hectare voor de glastuinbouw. Erf, paden en sloten beslaan een oppervlakte van circa 0,3 hectare. Het bedrijf kweekt onder 56.000 m² glas cymbidium voor de snij. Het bedrijf beschikt over drie bedrijfswoningen aan de Herenweg 41, 43 en 45.

Kassen achter Herenweg 45. Bedrijfsloods Herenweg 45b. Kassen achter Herenweg 50.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0005.png"Bedrijfswoning Herenweg 45. Bedrijfswoning Herenweg 41. Bedrijfswoning Herenweg 43.

2.2.3 De bedrijven tezamen

De glastuinbouwbedrijven zijn al decennialang in het gebied gevestigd gedurende meerdere generaties ondernemers. Voor het gebied zijn in het verleden plannen voor woningbouw aan de orde geweest, waarbij het verplaatsen van beide bedrijven een serieuze optie is geweest. Tenslotte strandde dit op de benodigde kosten en heeft de gemeente besloten de huidige bestemmingen te handhaven. De glasopstanden op de bedrijfspercelen dateren voor een gedeelte uit de tachtiger jaren en er is ook glasopstand aanwezig van het begin van de jaren 2000.

Reden uitbreiding van twee glastuinbouwbedrijven
Bac Orchids B.V. en anthuriumkwekerij Goede Vooruitzicht B.V. zijn qua bedrijfsvoering aangeland op een punt dat voor verwarming van de kassen voorzieningen getroffen dienen te worden voor een meer duurzame energievoorziening dan een fossiele brandstof. Ook is er over het geheel bezien sprake van flink verouderd glas: in het kader van de energietransitie is het niet zinvol om aan oudere bouwwerken voorzieningen te treffen; er moet op een zeker moment vernieuwd worden, ondanks het feit dat beide bedrijven relatief 'koude' teelten hebben.

Er bestaat al een 'losse' samenwerking tussen de bedrijven, waarbij de behoefte aan energie (warmte), water, etc. al gedeeld worden. Dit past ook goed in de twee teelten, die elkaar op bepaalde momenten van het jaar 'opvolgen'. Zo wordt warmte uitgewisseld door middel van warmtewisselaars en heeft kortgeleden één van de bedrijven een accu aangeschaft waarmee overschotten aan zonnestroom kunnen worden opgeslagen om op een gunstig tijdstip weer in te zetten.

Voor de gewenste omschakeling is de juiste schaalgrootte van belang en moeten de juiste technische voorzieningen aangebracht worden. Dit betekent dat de hoge kosten die daarmee gepaard gaan gedeeld moeten worden over zoveel mogelijk geteeld product, alles met het oog op de markt. Toe te passen elementen als aardwarmte en waternet vragen al om zeer forse investeringen, daarnaast geldt hetzelfde voor de nieuwe gebouwen. Om deze redenen willen de ondernemers gebruik maken van de maximale uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Al doende beoogt men toekomstbestendige en renderende bedrijven te realiseren door de kosten over grotere hoeveelheden product om te kunnen slaan.

Om een volwaardig duurzame agrarische bedrijfsvoering van de bedrijven mogelijk te maken is - mede in het kader van de energietransitie - een uitbreiding van beide glastuinbouwbedrijven noodzakelijk overeenkomstig de in het 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' opgenomen wijzigingsbevoegdheid om het areaal aan kassen te vergroten met 15,2 ha tot 24,5 ha aan kassen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Voor deze gevraagde uitbreiding heeft de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie op 21 juli 2023 een positief advies uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Wat Ging Hieraan Vooraf

Voor de Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle op 21 oktober 2008 het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen' vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het bestemmingsplan op 16 juni 2009 goedgekeurd.

LTO heeft tegen dit goedkeuringsbesluit beroep aangetekend bij de Raad van State, omdat voor de als zodanig bestemde glastuinbouwbedrijven niet was voorzien in enige uitbreidingsruimte, terwijl dit wel was beoogd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 juni 2010 uitspraak gedaan over de tegen het goedkeuringsbesluit ingestelde beroepen.

De Afdeling heeft bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan, waaronder uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouw in de Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen, vernietigd. Het betreft hier de plandelen met de bestemming 'Agrarisch gebied' met de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf'. De motivering hiervoor was dat het toekennen van de aanduiding 'glastuinbouw' zonder een juiste onderbouwing op zichzelf volgens de Afdeling al voldoende redenen was om het bestemmingsplan op dit onderdeel te vernietigen. De Afdeling heeft de gemeente vervolgens opgedragen om de voorziene regeling aan te passen door te voorzien in een bestemmingsplanregeling met in achtneming van de uitspraak voor de binnen dit bestemmingsplan gelegen glastuinbouwbedrijven. Op basis van de uitspraak van de Raad van State zou in een nieuw bestemmingsplan voor het gebied meer dan 22,5 ha aan planologische ruimte voor de glastuinbouw toegekend moeten worden in beide polders.

Hierna heeft de gemeente Zuidplas (ontstaan uit een fusie met onder andere de gemeente Zevenhuizen- Moerkapelle) LTO gevraagd een ruimtelijke onderbouwing op te stellen voor de uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven in Polder De Wilde Veenen. LTO heeft geadviseerd dat een uitbreidingsruimte van 9,8 ha noodzakelijk was voor de 7 (toen) aanwezige glastuinbouwlocaties aan de Herenweg.

Een meerderheid van de gemeenteraad heeft laten weten dat zij een uitbreiding van 9,8 ha te veel achtte in het licht van de totale glastuinbouwontwikkelingen binnen de gemeente Zuidpias. In verband hiermede is aan de Grontmij gevraagd om een second opinion uit te voeren op het advies van de LTO.
In deze second opinion van 14 maart 2012 heeft Grontmij voorgesteld om de (toen) aanwezige 7 glaslocaties aan de Herenweg de mogelijkheid te bieden door te groeien tot een omvang van 4 ha. Een dergelijke grootte biedt voor de aanwezige bedrijven voldoende perspectief op de middellange termijn en past binnen de gestelde planologische kaders. Dat betekent een vergroting van het bestaande planologisch glasareaal aan de Herenweg van 17,5 ha naar maximaal in potentie 28 ha aan glastuinbouw.

De bezwaren van de gemeenteraad en omwonenden waren hierdoor niet weggenomen. Om uit de impasse te komen is hierna op initiatief van LTO-afdeling Zuidplas, namens de tuinders aan de Herenweg te Moerkapelle, overleg aangegaan met omwonenden over de uitbreidingsmogelijkheden van glastuinbouw in Polder De Wilde Veenen. Dit heeft erin geresulteerd dat belanghebbende partijen konden instemmen met een uitbreiding van de glastuinbouw aan de Herenweg in Moerkapelle conform een opgestelde kaart. In het compromis is afgesproken om ongeveer 3,5 ha glas te laten vervallen op de 28 ha in het collegevoorstel. Deze 3,5 ha betrof de percelen met de meeste discussie met de omwonenden.

Dit betekent een ontwikkeling van maximaal (28 ha - 3,5 ha =) 24,5 ha glas. Het compromis is gesloten in de commissie Ruimte van 9 oktober 2012. Deze kaart is vervolgens leidend geweest voor vaststelling van het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)', zoals dat is vertaald in amendement 1 (kenmerk Z12.002337) van het raadsbesluit op basis waarvan de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de glastuinbouw op vier gebieden aan de Herenweg gevestigde bedrijven te kunnen uitbreiden tot totaal 24,5 ha glas.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2013 is het bestemmingsplan vervolgens onherroepelijk van kracht geworden.

3.2 Nieuwe Situatie

Uitbreiding kassen op grond van afwijking van de bouwregels van geldend bestemmingsplan In het geldende bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' zijn de gronden in het plangebied bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'glastuinbouw'. De bestaande kassen zijn binnen de bouwvlakken gerealiseerd. In het bestemmingsplan is in artikel 3.4.3 een afwijking van de bouwregels opgenomen ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan kassen indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. vergroting van de oppervlakte aan kassen is toegestaan tot een oppervlakte van 2,5 hectare per glastuinbouwbedrijf. Indien de bestaande oppervlakte reeds meer bedraagt dan 2,5 hectare, dan mag deze oppervlakte eenmalig worden vergroot met maximaal 20%;
  2. b. de kassen worden aaneengesloten gebouwd op de gronden die direct grenzen aan een bouwvlak met de aanduiding ‘Glastuinbouw’ op de verbeelding;
  3. c. de vergroting moet noodzakelijk zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt voor een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij ter beoordeling daarvan schriftelijk advies wordt ingewonnen van een onafhankelijk agrarisch deskundige.

De kassen in het plangebied hebben, verdeeld over de bestaande glastuinbouwbedrijven, een oppervlakte van 9,3 ha. Op grond van de afwijkingsregels in het bestemmingsplan is het mogelijk om bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag 81.990 m² aan kassen te verlenen, waarvan 50.000 m² is vergund. Aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan op basis van het positieve advies van de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie van 21 juli 2023.

Uitbreiding kassen op grond van 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'
Het plangebied ligt in de "Wro-zone - wijzigingsgeied 1' van het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)'. In artikel 30.2.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemmingen binnen de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van kassen met de daarbij behorende bouwwerken, onder de voorwaarde dat sprake is van één of meerdere wijzigingsplannen ten behoeve van de realisatie van de uitbreiding van het totale oppervlakte aan kassen aan de Herenweg waarbij het totale oppervlakte aan kassen in 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' niet meer dan 24,5 hectare mag bedragen. De overige voorwaarden zijn beschreven in paragraaf 4.4.5.

Dit betekent dat in aanvulling op de afwijking van de bouwregels middels een wijzigingsplan nog 70.165 m² aan kassen is toegestaan. Aan de in artikel 30.2.1 genoemde voorwaarden kan worden voldaan zoals dat is toegelicht in paragraaf 4.4.5.

Uitbreiding Bac Orchids B.V. en Goede Vooruitzicht B.V.
Op grond van het vorenstaande zijn de volgende uitbreidingen aan kassen mogelijk na het toepassen van de afwijkingsregeling en het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid.

Tabel 3.1: Opgave uitbreidingen bij afwijking en bij toepassen wijzigingsbevoegdheid.

Bedrijf Locatie Bestaande kassen Uitbreiding bij afwijking Uitbreiding bij wijziging
Bac Orchids B.V. Herenweg 45/45b en 50a 34.150 m² 15.850 m² 14.543 m²
Bac Orchids B.V. Herenweg 41-43 22.155 m² 2.845 m² 18.154 m²
Goede vooruitzicht B.V. Herenweg 36, 39 25.000 m² 0 m² 13.568 m²
Goede vooruitzicht B.V. Herenweg 44 0 m² 50.000 m² * 13.900 m²
Van der Spek Hortensia Herenweg 40 17.000 m² 8.000 m² 10.000 m²
Totaal 98.305 m² (9,8 ha) 76.695 m² (7,7 ha) 70.165 m² (7 ha)

* waarvan 5 ha aan kassen is vergund overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels doch nog niet is gerealiseerd.

Op basis hiervan zijn op grond van het geldende bestemmingsplan, inclusief afwijkingsregeling, 17,5 ha aan kassen toegestaan. Op grond van de wijzigingsbevoegdheid kan de oppervlakte aan kassen worden vergroot met 7 ha tot totaal 24,5 ha overeenkomstig onderstaand overzicht.

Tabel 3.2: Totaaloverzicht uitbreiding kassen (na herschikking bedrijven).

Bedrijf Locatie Bestaande kassen Uitbreiding kassen Totaal na uitbreiding
Bac Orchids B.V. Herenweg 45/45b en 50a 34.150 m² 30.393 m² 64.543 m²
Bac Orchids B.V. Herenweg 41-43 22.155 m² 20.999 m² 43.154 m²
Goede vooruitzicht B.V. Herenweg 36, 39 25.000 m² 13.568 m² 38.568 m²
Goede vooruitzicht B.V. Herenweg 44 0 m² 63.900 m² * 63.900 m²
Van der Spek Hortensia Herenweg 40 17.000 m² 18.000 m² 35.000 m²
Totaal 98.305 m² (9,8 ha) 146.860 m² (14,7 ha) 245.165 m² (24,5 ha)

* waarvan 5 ha aan kassen is vergund overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels doch nog niet is gerealiseerd.

Een verkavelingstekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 3. De gebruiksmogelijkheden van de nabij percelen worden niet aangetast. Evenmin levert deze wijziging beperkingen op voor verderop gelegen (milieugevoelige) functies. Hieronder worden woningen verstaan. In Hoofdstuk 5 (milieu en omgevingsaspecten) wordt dit aangetoond, zodat voldaan wordt aan de voorwaarden om de bestemming te wijzigen om een uitbreiding van de kassen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0006.png"Figuur 3: verkavelingstekening plangebied (indicatief).

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Verkeer

Op de Herenweg is de maximum snelheid 60 km/uur. De weg loopt dood voor gemotoriseerd verkeer. Voor langzaam verkeer (fietsers en wandelaars) is het verderop noordelijk gelegen Bentwoud toegankelijk. De bedrijven worden ontsloten via de bestaande uitritten op de Herenweg. Via de zuidelijk gelegen Akkerweg en Moerkapelse Zijde is de Bredeweg voor vrachtverkeer bereikbaar richting het rijkswegennet (A12).

De toename van de verkeersgeneratie en ontsluiting naar het rijkswegennet is onderzocht in een verkeerskundig onderzoek van Mobycon (rapport van 5 december 2023, kenmerk M08091-R-E2, Bijlage1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

De verwachte toename in verkeer bedraagt 40 autobewegingen op basis van ervaringscijfers, het aantal autobewegingen stijgt dan van 32 naar maximaal 72 bewegingen. Wanneer we uitgaan van referentiecijfers bedraagt de toename maximaal 122 autobewegingen. Het aantal autobewegingen stijgt dan van 32 naar 154. Het aantal dagelijkse vrachtwagenbewegingen blijft gelijk, namelijk 10 bewegingen. De toename in verkeer heeft geen noemenswaardige impact op de verkeersveiligheid en -doorstroming.

De autoparkeeropgave voor Bac Orchids stijgt conform ervaringscijfers van 6 naar maximaal 16 parkeerplaatsen. wanneer wordt uitgegaan van de referentiecijfers van de gemeente Westland stijgt de parkeervraag van 6 naar 36 parkeerplaatsen. Wanneer voor de gehele oppervlakte wordt uitgegaan van de referentiecijfers, bedraagt de parkeeropgave 53 parkeerplaatsen.

De autoparkeeropgave voor SpekFlowers stijgt conform ervaringscijfers van 10 naar maximaal 18 parkeerplaatsen. wanneer wordt uitgegaan van de referentiecijfers van de gemeente Westland stijgt de parkeervraag van 10 naar 41 parkeerplaatsen. Wanneer voor de gehele oppervlakte wordt uitgegaan van de referentiecijfers, bedraagt de parkeeropgave 45 parkeerplaatsen.

Er is op de terreinen voor de glastuinbouwbedrijven voldoende ruimte om deze auto’s een plek te bieden, zelfs wanneer als een worst-case scenario geheel wordt uitgegaan van de parkeernorm van de gemeente Westland. Parkeren zal op dezelfde informele manier plaatsvinden als in de huidige situatie. De toename in verkeer heeft geen noemenswaardige impact op de verkeersveiligheid en -doorstroming zoals weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0007.png"
Figuur 4: Toename in verkeer per etmaal op omliggend wegennet.

Herenweg. Parkeren voor Herenweg 36. Parkeren voor Herenweg 50a.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0008.png"Herenweg, rechts Akkerweg. Moerkapelse Zijde. Kruising richting Bredeweg.

3.3.2 Parkeren

Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd. Nadien heeft de raad op 8 maart 2022 een motie aangenomen om het parkeren op eigen terrein bij een nieuw ruimtelijk plan of project juridisch beter te borgen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren'. Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied met een hoge auto afhankelijkheid (Zone C).

De parkeerbehoefte van beide glastuinbouwbedrijven is onderzocht in het verkeerskundig onderzoek van Mobycon (rapport van 5 december 2023, kenmerk M08091-CM1-E2, Bijlage 1). Hieruit kan worden afgeleid dat de autoparkeervraag voor Bac Orchids 53 parkeerplaatsen bedraagt. Voor SpekFlowers is dat 45 parkeerplaatsen. Er is op de voorterreinen van de glastuinbouwbedrijven voldoende ruimte om deze auto’s een plek te bieden. Parkeren zal op dezelfde informele manier plaatsvinden als in de huidige situatie.

De glastuinbouwbedrijven worden vanaf de bestaande uitritten op de Herenweg ontsloten. De bouwpercelen zijn van dusdanige omvang dat het parkeren van vrachtauto's en personenauto's op eigen terrein kan plaatsvinden. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2019. In de Overige regels wordt dit geborgd in Artikel 12 van de planregels.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 2 'Duurzaam economisch groeipotentieel' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. De economie verandert en staat voor een overgang naar een circulaire en CO2-neutrale energievoorziening. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. Daarvoor zijn veel veranderingen nodig, zoals het aanpassen van verschillende productieprocessen. De inrichting van de leefomgeving moet een vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Behoud van de huidige ruimte voor industriegebieden en inzet op optimale bereikbaarheid zijn van belang. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra. Verrommeling en versnippering wil het rijk voorkomen.

Conclusie
De planontwikkeling levert een bijdrage aan een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De in het Barro genoemde rijksbelangen zijn niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt een uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven mogelijk gemaakt met 15,2 ha (waarvan 8,2 ha bij afwijking kan worden vergund en 7 ha middels het wijzigingsplan) tot totaal 24,5 ha zoals dat mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het droogmakerijenlandschap (klei en veen, figuur 5). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in een Glastuinbouwgebied (figuur 5). Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst. Richtpunten zijn:

  • Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
  • Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0009.png"Figuur 5: Kwaliteitskaar met links uitsnede 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en rechts uitsnede 'Laag van de stedelijke occupatie'. De vier deelgebieden zijn zwart omlijnd aangeduid.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven ligt in een glastuinbouwgebied zoals aangeduid in de Laag van de stedelijke occupatie. Deze ontwikkeling s in overeenstemming met de opgaven ruimte en verstedelijking. De richtpunten zijn niet in het geding. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een wijzigingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven mogelijk met 15,2 ha (waarvan 8,2 ha bij afwijking kan worden vergund en 7 ha middels het wijzigingsplan) tot 24,5 ha zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De behoefte en noodzaak aan uitbreiding is aangetoond in het geldende bestemmingsplan en middels het advies van de Stichting agrarische beoordelingscommissie van 21 juli 2023. De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan is hiermee voldoende onderbouwd. De uitbreiding is vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is, omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van een glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II van de Omgevingsverordening. Een verdere toetsing aan de Ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied ligt een droogmakerijlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

Voor droogmakerijen (klei en veen) wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De glastuinbouwbedrijven zijn gelegen in een glastuinbouwgebied zoals opgenomen op de Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (figuur 5) en kaart 11 'Greenports' van de Omgevingsverordening. De richtpunten zijn niet in het geding, omdat de uitbreiding van de kassen aansluiten op bestaande kassen van de glastuinbouwbedrijven in het glastuinbouwgebied.

Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking (figuur 6).

Toetsing aan glastuinbouwgebied
De uitbreiding van het glastuinbouwgebied ligt binnen het glastuinbouwgebied zoals verbeeld op kaart 11 van de Omgevingsverordening. Dit plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

Groene Buffer
In artikel 6.9d, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.

Toetsing aan Groene Buffer
Het plangebied ligt in een Groene Buffer zoals aangeduid in figuur 6. De uitbreiding met kassen ligt tevens in een glastuinbouwgebied. Deze uitbreiding draagt bij aan de identiteit die het gebied verleent aan de bestaande glastuinbouwbedrijven. De recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van de Herenweg wordt hierdoor niet aangetast, omdat uitbreiding van kassen nagenoeg alleen plaatsvindt achter bestaande kassen. De wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied worden niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0010.png"Figuur 6: Omgevingsverordening, links uitsnede kaart 11, 'Greenports' en rechts uitsnede kaart 14 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën'. De vier deelgebieden zijn zwart omlijnd aangeduid.

Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 15 'Cultureel erfgoed' moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden (artikel 6.25, lid 1 van de Omgevingserordening):

  1. a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
    1. 1. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk enbeplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van deonderste punt van de verticaal staande wiek.

Toetsing aan molenbiotoop
Molen nr. 6 aan de Rottedijk 16 ligt ten westen van het plangebied in de buitenste zone van de molenbiotoop (biotooprapport 85A). De afstand tussen de molen en het plangebied circa 380 meter. Binnen deze zone vindt geen bebouwing plaats, zodat de molenbiotoop niet wordt aangetast. In de Algemene aanduidingsregels is de vrijwaringszone voor de molenbiotoop geborgd.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven mogelijk met 15,2 ha (waarvan 8,2 ha bij afwijking kan worden vergund en 7 ha middels het wijzigingsplan) tot maximaal 24,5 ha overeenkomstig de in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De uitbreiding ligt in een glastuinbouwgebied zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II van de Omgevingsverordening op grond waarvan alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven zijn toegelaten. Gesteld kan worden dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. Voldaan wordt aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10, lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit).
  • het plan is in overeenstemming met artikel 6.25 van de Omgevingsverordening (bescherming molenbiotoop). Ter bescherming van de belangen is in de regels en op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen, voor zover het plangebied binnen deze vrijwaringszone is gelegen.

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ambities
Ambities voor de droogmakerij zijn:

  • Versterking van de hoofdstructuur van de polder, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De ringvaart, linten, lanen, tochten en kreekruggen vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze benutten en uitbouwen als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
  • Toenemende versnippering voorkomen en inzetten op behoud van de herkenbaarheid van de polder als eenheid. Een stevig landschappelijk raamwerk draagt hieraan bij.
  • Versterken van de dwarsstructuur in de polder door de oost-west verbindingen te verbeteren of nieuwe aan te leggen en de waterstructuur te versterken.
  • Behoud van de nog aanwezige openheid van het landschap met doorzichten en lange lijnen. Benut hierbij de waterstructuur.
  • Behoud van het karakteristieke orthogonale verkavelingspatroon met grotere meer blokvormige kavels in het noorden en kleinere, opstrekkende kavels in het zuiden.
  • De driedeling in de bodemopbouw van de polder (klei in het noorden, veen in het zuiden en moerige grond daar tussenin) vormt de basis voor de geplande ontwikkeling van de droogmakerij: ruimte voor glastuinbouw en bedrijvigheid in het noorden, wonen en natuur in het middengebied en natuur in het zuidelijk deel. Zet in op een flexibele ontwikkelstrategie.

De Herenweg ligt aan een ingesloten droogmakerijlint, omdat dit lint is omgeven door woon- of werkgebieden. Deze linten vormen belangrijke structuurdragers van de droogmakerijen. Eerst stonden er verspreide boerderijen, later zijn de linten verdicht met woningen, bedrijven en kassencomplexen. De bebouwing is afwisselend en staat aan weerszijden van de weg. Voor deze linten zijn de volgende hier relevant zijnde ambities geformuleerd:

  • Behoud van het afwisselende en kleinschalige karakter van de linten met een grote verscheidenheid aan bebouwing, bebouwde en onbebouwde delen en doorzichten naar het achterliggende landschap.
  • Behoud van de lange, rechte lijnen van de linten. Ga zorgvuldig om met aansluitingen op hogere infrastructuur en geef in de vormgeving prioriteit aan de continuïteit van het lint.
  • Behoud en ontwikkeling van het karakteristieke rechte, groene wegprofiel en de landelijke, sobere en praktische inrichting van de openbare ruimte.
  • Versterken van de recreatieve betekenis van het lint als belangrijke stad-land verbinding.

Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint wordt niet aangetast door uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven met kassen, omdat de kassen nagenoeg achter bestaande kassen worden gerealiseerd. Het lint blijft hierdoor het lint. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).

Conclusie
De uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven met kassen is in overeenstemming met de uitgangspunten het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. De ruimtelijke kwaliteit van het lint blijft behouden zonder het gebied op slot te zetten.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP heeft de voormalige gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart (figuur 7) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied ten noorden van de woonkern is hierin aangeduid als 'agrarisch landschap'. De uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP, zoals dat later is vertaald in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' waarin het plangebied als glastuinbouwgebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0011.png"
Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met vier gele stippen aangeduid.

4.3.2 Ontwikkelplan Landschapspark de Rotte

Recreatieschap Rottemeren heeft de ambities voor de komende 10 jaar uitgewerkt in een 'Ontwikkelplan Landschapspark de Rotte'. Op basis van het ontwikkelplan maakt het recreatieschap een uitvoeringsprogramma, waarin projecten worden opgenomen om uitvoering te geven aan de ambities. Het ontwikkelplan is opgesteld voor Landschapspark de Rotte; dit park is groter dan de Rottemeren. Er is aandacht voor recreatieve en ecologische verbindingen met de omgeving, zoals met de binnenstedelijke Rotte, de omliggende woonwijken en het Bentwoud. Het Algemeen Bestuur van het Recreatieschap Rottemeren heeft het 'Ontwikkelplan landschapspark de Rotte' op 17 mei 2021 vastgesteld.

Beschrijving
In het ontwikkelplan heeft het recreatieschap de gewenste ontwikkelingen in het gebied voor de komende tien jaar uitgewerkt en op welke manier het recreatieschap dit samen met andere organisaties wil realiseren, zodat het gebied inspeelt op grote veranderingen zoals toenemende drukte in het gebied door woningbouw in de omgeving en klimaatverandering. Ook het vergroten van natuurwaarden en biodiversiteit en de functie die het gebied vervult voor maatschappelijke programma’s, zoals gezondheid, jeugdeducatie en zinvol werk voor kwetsbare groepen, zijn in het plan uitgewerkt.

Uitvoeringsagenda
Op basis van het ontwikkelplan maakt het recreatieschap een uitvoeringsprogramma, waarin projecten worden opgenomen om uitvoering te geven aan de ambities uit het ontwikkelplan. Hierin worden niet alleen projecten opgenomen van het recreatieschap, maar ook van andere organisaties. Verder zal het recreatieschap gaan starten met de afhandeling van initiatieven die de afgelopen periode bij het schap zijn ingediend. Deze initiatieven worden getoetst aan kaders en ambities van het Ontwikkelplan.

Deel 2 (uitwerkingen en verkenningen)
In deel 2 (uitwerkingen en verkenningen) is het programma opgenomen voor onder andere de Tweemanspolder en Wilde Veenen (lange termijn). Deze polders zijn meegenomen in de verkenning die de provincie heeft uitgevoerd voor het gebied tussen Bentwoud en rondom de noordkant van de Rotte. Hierin zijn de ambities en opgaven voor bijvoorbeeld de landbouw, recreatie, biodiversiteit, energietransitie en woningbouw geïnventariseerd voor de polders zelf en het omliggende gebied. Dit heeft inzichtelijk gemaakt wat allemaal speelt rondom de Tweemanspolder en de polder Wilde Veenen. Voor deze polders van de gemeente Zuidplas spreekt het Recreatieschap van een transitie naar vitale toekomstbestendige landbouw; de termijn hiervoor moet nog bepaald worden. De inzet op deze transitie geeft ook aan dat het geloof in een volwaardig agrarisch gebruik hier als belangrijke toekomstige waarde wordt gezien, ook voor de lange termijn.

Toetsing planontwikkeling aan Ontwikkelplan Landschapspark de Rotte
Op de plankaart van het 'Ontwikkelplan Landschapspark de Rotte' maakt het plangebied onderdeel uit van Polder De Wilde Veenen. De groenblauwe ribben verbinden mens en dier met de omgeving van het landschapspark, waaronder het Bentwoudpad en de Moerkapelse Zijde.
Voor Polder De Wilde Veenen staat behoud van het huidig agrarisch gebruik en versteviging en verdere verduurzaming hiervan voorop. Volwaardig agrarisch gebruik met een gezond verdienmodel -ook op de lange termijn- blijft uitgangspunt. Binnen die kaders wordt de verbetering van biodiversiteit, een aantrekkelijk landschap en recreatief gebruik meegenomen. Wat voor deze polder precies passend is, zal in een integraal proces moeten blijken. De uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak voor Vitale landbouw van de provincie biedt daarvoor kansen. Doel hiervan is om het agrarisch gebruik daadwerkelijk toekomstbestendig te maken.
Voor de lange termijn (tot 2030, doorlopend tot 2050) wordt onderzocht hoe een verbinding met de transitie naar vitale landbouw samen met de boeren tot stand kan komen. Daarbij is in ieder geval aandacht voor onder andere:

  • Stimuleren (keten)innovatie en verduurzaming van de agrarische bedrijfsvoering
  • Kennisontwikkeling over de mogelijkheden voor vitale landbouw
  • Gebiedsgerichte aanpak landbouw.

In deel 2 (uitwerkingen en verkenningen) is het voorstel opgenomen om met gebiedspartners en de provincie een proces voor vitale landbouw te onderzoeken en in te zetten voor o.a. Polder De Wilde Veenen met als doel agrarisch gebruik toekomstbestendig te houden. Volwaardig agrarisch gebruik met een gezond verdienmodel -ook op de lange termijn- blijft uitgangspunt. Dit strookt ook met de richting die de gemeente Zuidplas ziet voor Wilde Veenen en Tweemanspolder. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas heeft aangegeven voor dit gebied geen transformatie naar recreatief gebied te zien; de agrarische functie blijft de hoofdfunctie.

Conclusie
De uitbreiding van het glastuinbouwgebied aan de Herenweg in Moerkapelle is in overeenstemming met de uitgangspunten van het 'Ontwikkelplan Landschapspark de Rotte', waarin is vastgelegd dat de agrarische functie de hoofdfunctie blijft.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Zuidplas

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 1 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.

  • Aantrekkelijk Zuidplas
    De gemeente zet vooral in op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen wanneer de geplande uitbreidingen aan de dorpen zijn gerealiseerd. Daarnaast zet zij in op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als zij dorpen in Zuidplas wil uitbreiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen. Het erfgoed wil de gemeente beter zichtbaar en beleefbaar maken. Het cultureel leven wordt in stand gehouden en versterkt waar mogelijk. Er wordt ingezet op een beter en aantrekkelijk openbaar vervoer, een goede bereikbaarheid met de auto en een aantrekkelijk wandel- en fietsnetwerk binnen de gemeente en regio.
  • Duurzaam Zuidplas
    Nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente zoveel als mogelijk energieneutraal. Ook voor bestaande gebouwen zet zij hier op in, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen werkt de gemeente aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
  • Ondernemend Zuidplas
    De gemeente wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio. Zij gaat kijken waar bedrijven het beste gevestigd kunnen worden. Voor bedrijven met een hogere milieubelasting is de gemeente terughoudend en kijkt zij vooral naar de brede meerwaarde van een dergelijk bedrijf. Lichte vormen van bedrijvigheid, die gecombineerd kunnen worden met wonen, dragen juist bij aan levendigheid en diversiteit. Een toekomstige transformatie van het Nijverheidscentrum in Zevenhuizen ziet de gemeente als een belangrijke kans. Zij ziet mogelijkheden voor versteviging van de landbouw gecombineerd met lichte recreatie. De keuze daarbij is concentratie, waarbij plaats wordt geboden aan innovatieve en toekomstbestendige glastuinbouw. De dorpen beschikken over diverse winkelgebieden met dagelijkse voorzieningen. Deze centra wil de gemeente sterk houden, waarbij wordt ingezet op versterking van het draagvlak door een levendige mix aan functies.
  • Gezond Zuidplas
    De gemeente wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van haar inwoners. Dit in de brede zin van het begrip positieve gezondheid, waarbij zowel lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren meetellen. Ontmoeten is daarbij één van de essentiële behoeften. De inrichting en toegankelijkheid van de openbare ruimte, maar ook die van gebouwen vindt de gemeente daarbij van belang. Daarbij zet zij in op het verbeteren en uitbreiden van het fiets-, wandel- en vaarnetwerk in de dorpen en het buitengebied. Gezond en verantwoord voedsel draagt ook bij aan die gezondheid.

Glastuinbouw
De gemeente Zuidplas is qua oppervlakte aan glastuinbouw de vijfde gemeente van Nederland. Er doen zich veel veranderingen voor in deze sector, gericht op duurzaamheid (Greenport 3.0). Acties van ondernemers zijn gericht op innovatie en op combinaties met energie-opwekking en waterbeheer, met zuiniger teeltwijzen, zuinigere kassen en hergebruik van warmte. Op deze wijze draagt glastuinbouw ook bij aan een Duurzaam Zuidplas en een Aantrekkelijk Zuidplas. Daarbij kiest de gemeente voor het concentreren van glastuinbouw in het gebied Moerkapelle/Zevenhuizen als vitaal onderdeel van Greenport Westland-Oostland. Een deel van de glastuinbouw kan tevens gerealiseerd worden in het gebied Knibbelweg-Oost waar ook ruimte is voor andere bedrijvigheid; hier wordt een transformatie beoogd. Het doel is om plaats te blijven bieden aan geconcentreerde, innovatieve en toekomstbestendige glastuinbouw. De bereikbaarheid vormt hierbij een aandachtspunt. In de huidige omstandigheden wordt niet ingezet op concentratie van glastuinbouw aan de noordkant van Moerkapelle (Herenweg) in verband met de slechte bereikbaarheid.

Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.

Toetsing planinitiatief aan Omgevingsvisie
De concentratie van glastuinbouw vindt plaats in het gebied Moerkapelle/Zevenhuizen, waaronder Knibbelweg-Oost. Uitbreiding van nieuwe glastuinbouwbedrijven aan noordkant van Moerkapelle (Herenweg) wordt niet voorgestaan in verband met de slechte bereikbaarheid. Dit plan heeft alleen betrekking op de bestaande glastuinbouwbedrijven aan de Herenweg, waarvoor in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een uitbreiding van kassen mogelijk te maken wanneer aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Eén van deze voorwaarden is dat een uitbreiding geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer. In verband hiermede is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd, waarin is aangetoond dat er geen verkeerskundige belemmeringen zijn. Het rapport is toegelicht in paragraaf 3.3.1. Ook aan de overige genoemde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Zie hiervoor paragraaf 4.4.5. Tegen deze achtergrond is een uitbreiding van de de bestaande glastuinbouwbedrijven planologisch en verkeerskundig inpasbaar.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente waarover geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Het plangebied maakt onderdeel uit van een bestaand glastuinbouwgebied met de mogelijkheid glastuinbouw uit te breiden overeenkomstig de in het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Dit in combinatie met de resultaten van het verkeerskundig onderzoek (zie paragraaf 3.3.1) en de milieuonderzoeken wijst uit dat deze uitbreiding vanuit ruimtelijk, verkeerskundig en milieutechnisch oogpunt inpasbaar is.

4.4.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. De polder ten noorden van de kern Moerkapelle (waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt) heeft een zwaar welstandsniveau.

Conclusie
De uitbreiding van de twee glastuinbouwgebieden met kassen sluit aan op de bestaande kassen in het plangebied.

4.4.3 Nota omgevingskwaliteit

De gemeenteraad van Zuidplas hebben de in maart 2023 Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas vastgesteld. Deze nota vervangt de huidige Welstandsnota Zuidplas 2015, nadat de Omgevingswet in werking is getreden.

De term ‘omgevingskwaliteit’ is een heel breed begrip geïntroduceerd door de Omgevingswet. Het gaat in de nieuwe situatie niet alleen meer om het uiterlijk van gebouwen zoals bij de voormalige Welstandsnota. Het gaat om veel meer zaken die de dagelijkse leefomgeving beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de bestrating, het groen, de historische bebouwing en ook hoe een gebouw eruitziet. In deze nota kijkt de gemeente met een bredere blik naar de omgevingskwaliteit van Zuidplas als onderdeel van een van de pijlers van de omgevingsvisie, ‘Aantrekkelijk Zuidplas’.

Een belangrijke doelstelling van de Omgevingswet is het bundelen van wetten en het zo volledig mogelijk kijken naar de omgevingskwaliteit. De invoering van deze wet op 1 januari 2024 is de aanleiding geweest om het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de vorm van de welstandsnota tegen het licht te houden en klaar te maken voor de invoering van de Omgevingswet.

Het plangebied ligt in een gebied met maatwerk. De regie vanuit de gemeente is gericht op behouden of versterken van de basiskwaliteit om verrommeling te voorkomen. De gemeente streeft naar balans tussen herkomstwaarde (de geschiedenis), belevingswaarde (een mooie en aangename omgeving), gebruikswaarde (een bruikbare en functionele omgeving) en toekomstwaarde (duurzaamheid) van de fysieke leefomgeving, zodat de gemeente Zuidplas aantrekkelijk blijft.

Conclusie
De bouwplannen zullen worden getoetst aan de Nota omgevingskwaliteit. Bij uitwerking hiervan wordt rekening gehouden met de voor het gebied vastgestelde omgevingskwaliteiten.

4.4.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Dit wijzigingsplan maakt een uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven mogelijk met afgerond 15,2 ha aan kassen waarvan 8,2 ha bij afwijking kan worden vergund en 7 ha middels het wijzigingsplan. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Bac Orchids heeft inmiddels 700 zonnepanelen geplaatst en een accu aangeschaft waarmee overschotten aan zonnestroom kan worden opgeslagen om op een gunstig tijdstip weer in te zetten. Spekflowers heeft 560 zonnepanelen geïnstalleerd. Regenwater zal worden opgevangen in hemelwaterbassins.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0012.png"Accu met hierachter zonnepanelen op het dak Waterbassin voor opvang water.
van de bedrijfsloods.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast een beperkt knelpunt voor wateroverlast. Het hemelwater van de kassen wordt ingezet als gietwater in het eigen gebied, zodat het niet hoeft te worden opgevangen in en afgevoerd via het oppervlaktewatersysteem. Met een dergelijk systeem wordt door de glastuinbouw minder grondwater gebruikt, wat negatieve hydraulische effecten zoals verdroging in de omgeving voor landbouw en natuur beperkt. Dit is in lijn met het beleid van de provincie. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Maatregelen op het gebied van hittestress zijn nagenoeg niet mogelijk.

Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe kassen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Conclusie
De nieuw te bouwen kassen worden duurzaam gebouwd. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Programma Duurzaamheid en Klimaatadaptatie 2019-2025.

4.4.5 Toetsing wijzigingsbevoegdheid

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening) ' van kracht, zoals genoemd in paragraaf 1.3. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 30.2.1 onder voorwaarden bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van kassen met de daarbij behorende bouwwerken. In deze paragraaf wordt de planontwikkeling getoetst aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden om nieuwbouw van kassen mogelijk te maken.

Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid naar uitbreiding kassen Toetsing
a. De bestemmingen worden gewijzigd in een bestemming ‘Agrarisch’, voorzien van een aanduiding ‘glastuinbouw’ met bijbehorend bouwvlak. In de regels en op de verbeelding is dit als zodanig vastgelegd.
b. Sprake is van één of meerdere wijzigingsplannen ten behoeve van de realisatie van de uitbreiding van het totale oppervlakte aan kassen aan de Herenweg waarbij het totale oppervlakte aan kassen in 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' niet meer dan 24,5 hectare bedraagt. Het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding aan kassen waarbij de oppervlakte van de kassen na uitbreiding niet meer is dan 24,5 ha.
c. De nieuwbouw van kassen is noodzakelijk vanuit bedrijfseconomisch oogpunt voor een volwaardig agrarisch bedrijf, ter beoordeling waarvan schriftelijk advies wordt overlegd van een onafhankelijk agrarisch deskundige. De Stichting Agrarische beoordelingscommissie heeft op 21 juli 2023 een advies uitgebracht waarbij naar de mening van de commissie voor elk van beide bedrijven zonder meer sprake van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering. Deze bedrijfsvoeringen zijn eveneens doelmatig naar de huidige stand van zaken, maar in het kader van de energietransitie is het noodzakelijk te upgraden, opdat de doelmatigheid ook in de toekomst gehandhaafd kan blijven. Geadviseerd wordt medewerking aan de plannen te verlenen.
d. De ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt. In paragraaf 3.3 (Verkeer en parkeren) is middels onderzoek aangetoond dat de uitbreiding geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgelost.
e. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. In paragraaf 5.1 (Milieu) is aangetoond dat er geen sprake is van mlieuhygiënische belemmeringen zowel voor de omgeving als in het plangebied zelf.
f. de ontwikkeling is vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt inpasbaar. De stedenbouwkundig en landschappelijke inpassing is toegelicht in paragraaf 3.2.
g. Voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot waterberging en waterhuishouding.
In paragraaf 5.2 (Waterparagraaf) is aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot waterberging en waterhuishouding.
h. Voldaan wordt aan de normen met betrekking tot de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. In paragraaf 5.2 (Waterparagraaf) is aangetoond dat wordt voldaan aan de Keur van het Hoogheemraadschap.
i. Geen sprake mag zijn van aantasting van archeologische waarden, wat met een onderzoek moet worden aangetoond. In paragraaf 5.3 (Archeologie en cultuurhistorie) is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
j. De economische haalbaarheid is gegarandeerd. In paragraaf 7.1 (Financiële haalbaarheid) is de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
k. De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen worden niet onevenredig worden aangetast. In paragraaf 5.1 (Milieu) is aangetoond dat er geen sprake is van mlieuhygiënische belemmeringen voor de omgeving.
l. Er wordt naar gestreefd om optimaal gebruik te maken van duurzame energiebronnen. In paragraaf 4.4.4 (Duurzaamheid) is een toelichting gegeven over de te treffen duurzaamheidsmaatregelen.
m. De gietwaterberging wordt zoveel mogelijk onder de kas wordt aangebracht of landschappelijk op verantwoorde manier wordt ingepast. De gietwaterberging wordt uit het zicht achter de kassen gerealiseerd. Voor één deelgebied wordt de waterberging aan de voorzijde gerealiseerd. Deze wordt landschappelijk ingepast.


Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan op grond van onderhavig wijzigingsplan de bestemming van het plangebied wijzigen naar uitbreiding van het glastuinbouwgebied, waarbij de totale oppervlakte aan kassen na uitbreiding niet meer dan 24,5 ha bedraagt.

Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 9, landinrichtingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 50 ha valt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
Voor een landinrichtingsproject waarin de activiteit betrekking heeft op vestiging van een glastuinbouwgebied van 50 hectare of meer geldt een m.e.r.-plicht. De beoogde ontwikkeling blijft onder deze drempelwaarde (de uitbreiding aan kassen is afgerond 15,2 ha, waarvan 8,2 ha bij afwijking kan worden vergund en 7 ha middels het wijzigingsplan). De vervolgvraag is dan of nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De term vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m


Onderzoek/ beoordeling
De Herenweg kan worden beschouwd als een gemengd gebied, omdat naast enkele woningen ook glastuinbouw- en akkerbouwbedrijven aanwezig zijn. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied. De bedrijfsactiviteiten van de glastuinbouwbedrijven vallen onder milieucategorie 3.1. Hiervoor dient een richtafstand van 30 meter te worden aangehouden in gemengd gebied.

Woningen in nabijheid van het deelgebied Herenweg 45, 45a, 45b en 50a
Ten noorden van de bedrijfswoning aan de Herenweg 45 staat een woning van derden aan de Herenweg 47. Ten noorden van de bestaande bedrijfsgebouwen en hierachter gelegen kassen op nummer 50a staat een woning van derden aan de Herenweg 52. Verder staat er aan de Herenweg 50 een plattelandswoning.
De woningen aan de Herenweg 47 en 52 liggen binnen de richtafstand van 30 meter uit de grens van het plangebied. Overige in de nabijheid gelegen woningen van derden liggen op een grotere afstand dan 30 meter.

Woningen in nabijheid van het deelgebied Herenweg 39, 40, 41, 43 en 44
Ten zuiden van de kassen aan de Herenweg 39/39a staan twee woningen van derden aan de Herenweg 35 en 37. Ten noorden van het deelgebied aan de Herenweg 44 staan woningen van derden aan de Herenweg 44b en 46. Ten zuiden van de bedrijfswoning aan de Herenweg 44 staan aan de Herenweg 42 en 42a woningen van derden.
De woningen aan de Herenweg 35, 37, 42, 42a en 44b liggen binnen de richtafstand van 30 meter uit de grens van het plangebied. Overige in de nabijheid gelegen woningen van derden liggen op een grotere afstand dan 30 meter.

Akoestisch onderzoek industrielawaai
Ter onderbouwing van deze ontwikkeling is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek moet inzicht geven of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het akoestisch onderzoek moet de geluidemissie van werkzaamheden inzichtelijk maken van de kassencomplexen aan de Herenweg en de geluidbelasting daarvan op de maatgevende woningen in de omgeving. Het onderzoek is uitgevoerd door Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 24 november 2023, referentie 10302-58491-02, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid.

Resultaten
Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarde van het langtijdgemiddelde geluidniveau ten gevolge van uitbreidingen bij de bestaande kassencomplexen niet wordt overschreden bij omliggende woningen. Ten gevolge van het beoogde nieuwe kassencomplex achter de Herenweg 44 wordt de grenswaarde van het langtijdgemiddelde geluidniveau alleen overschreden in de nachtperiode. De overschrijding wordt veroorzaakt door een nieuw te plaatsen WKK-installatie.

Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarde van het maximale geluidniveau ten gevolge van de bestaande kassencomplexen en ten gevolge van het beoogde nieuwe kassencomplex aan de Herenweg 44 wordt overschreden bij verschillende woningen. De overschrijdingen worden veroorzaakt door optrekkende vrachtwagens. Eén vrachtwagen per locatie vertrekt rond 19.00 uur naar de veiling. De overschrijdingen vallen overdag buiten beschouwing, omdat het een onderdeel is van de laad- en losactiviteiten. Gezien de ligging van de woningen, op korte afstand van de kassencomplexen, kan gesteld worden dat de piekniveaus van een vrachtwagen per locatie welke de overschrijding van de grenswaarde veroorzaken gezien kunnen worden als gebiedseigen. Bij de bestaande locaties zullen overschrijdingen niet veranderen door de uitbreiding van de kassen.

Maatregelen
De overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidniveau is ten gevolge van een nieuw te plaatsen WKK-installatie bij het nieuwe kassencomplex achter de Herenweg 44. De overschrijding betreft maximaal 4 dB in de nachtperiode. Het ontwerp van dit complex is nog niet bekend. Met eenvoudige maatregelen zoals een geluidscherm of geluiddempers kan worden voldaan aan de grenswaarde. Door de overschrijdingen van het maximaal geluidniveau kan gezien de ligging van de woningen, op korte afstand van de kassencomplexen, gesteld worden dat de piekniveaus van één vrachtwagen per locatie gezien kunnen worden als gebiedseigen.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit) is onder andere van toepassing op glastuinbouwbedrijven. In het Activiteitenbesluit zijn minimale afstanden genoemd, waarbij rekening moet worden gehouden met (in dit geval) een uitbreiding met kassen van bestaande glastuinbouwbedrijven ten opzichte van nabij gelegen milieugevoelige activiteiten (tabel 6.2).

Tabel 6.2: Minimale afstanden landbouwbedrijven

Inrichting waar landbouw- huisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouw- huisdieren worden gehouden
minimum afstand binnen de bebouwde kom 100 m 50 m
minimum afstand buiten de bebouwde kom 50 m 25 m

Toetsing glastuinbouwbedrijven aan Activiteitenbesluit De bestaande glastuinbouwbedrijven dienen rekening te houden met een afstandsnorm van 25 meter, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. In dit geval is alleen sprake van uitbreiding van kassen die op een grotere afstand liggen dan 25 meter van bestaande woningen van derden. De richtafstanden met betrekking tot Bedrijven en Milieuzonering worden gerespecteerd. Deze woningen vormt ten opzichte van de uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven met kassen geen belemmeringen. Het bestaande woon- en leefklimaat blijft acceptabel. Andersom geredeneerd worden de glastuinbouwbedrijven hierdoor niet wordt beperkt in hun bedrijfsvoering. De bedrijven kunnen blijven voldoen aan de voorwaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Lichthinder
De algemene regels voor het toepassen van assimilatieverlichting blijven van toepassing. Het vergunningstraject hiervoor ligt buiten de werking van het wijzigingsplan. Dit is geregeld via het Activiteitenbesluit milieubeheer. Overlast voor omwonenden door het licht van armaturen c.a. wordt beperkt door dezelfde toegestane lichturen toe te passen als van de bestaande glastuinbouwbedrijven. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor nabij gelegen milieugevoelige functies. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.

5.1.3 Geluid

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met de uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven is een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Waders Milieu te Waddinxveen (rapport van 22 november 2023, rapportnummer 2341530aH.2, Bijlage 3).

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie, met uitzondering van de gedempte sloten, als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is. De gedempte sloten worden als verdachte (deel)locaties beschouwd. Echter is hier geen sprake van een verblijfplaats, waar personen langer dan 2 uur verblijven. Daarom wordt, conform het gemeentelijk beleid, de uitvoering van een bodemonderzoek in verband met de verlening van een omgevingsvergunning niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd wordt dat met het onderhavige onderzoek voldoende inzicht is verkregen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde bestemming en vormt geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting van de onderzoekslocaties en de te bouwen kassen op de percelen.

Conclusie
Voor het uitbreiden van de glastuinbouwbedrijven kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen bodemverontreiniging wordt verwacht. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden


De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met afgerond 15,2 ha aan kassen (waarvan 8,2 ha bij afwijking en 7 ha middels de wijzigingsbevoegdheid). Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Nagegaan is wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de extra verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Hierbij is conform het verkeerskundig onderzoek van Mobycon uitgegaan dat de uitbreiding maximaal 122 auto's per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), waarvan 15% vrachtwagens). In tabel 6.4 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.

Tabel 6.4 Berekening maximale bijdrage luchtemissies van verkeersgeneratie.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0013.png"

Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.

Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Herenweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 14,2 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,0 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,8 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

De totale concentraties, inclusief deze planontwikkeling, bedragen:
NO2: 14,2 + 0,09 = 14,29 µg/m³.
PM10: 16,0 + 0,02 = 16,02 µg/m³.

Hierbij wordt ook nog voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Tevens zullen de concentraties in de komende jaren verder afnemen. Ook als wordt voldaan aan de normen kan luchtkwaliteit significante effecten hebben op de gezondheid. In deze situatie ligt de concentratie PM10 nog onder de WHO advies waarden (20 µg/m³).

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter geen provinciale en/ of rijkswegen. Er zijn belemmeringen voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen. Het gaat hierbij om de volgende hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie.

Tabel 6.5: Overzicht aardgasleidingen ten westen en noorden van het plangebied.

Leiding Diameter Druk Belemmeringenstrook PR 10-6 Invloedsgebied GR
A518 30 inch 66 bar 5 meter 0 meter 405 meter
A553 36 inch 66 bar 5 meter 0 meter 430 meter
A803 48 inch 80 bar 5 meter 0 meter 585 meter

Daarnaast is er een kerosineleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie gelegen (leiding DPO 208) met een effectafstand van 30 meter. De effectafstand van deze leiding ligt ruim buiten het plangebied.
De twee westelijk gelegen deelgebieden liggen gedeeltelijk in de 1% letaalzone van de gasleidingen A518, A553 en A-803 (figuur 9). In verband hiermede moet het groepsrisico worden verantwoord. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planwijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0014.png"Figuur 8: Uitsnede Signaleringskaart EV (vier deelgebieden zwart omlijnd).

Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 3.5.1 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe bedrijfswoning c.q. bedrijfsgebouw pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de bedrijfswoning c.q. het bedrijfsgebouw kan worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners/ gebruikers.

5.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2.1 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie hiervoor ook www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer voor het beheersgebied van het hoogheemraadschap vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.

Grote plannen (Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak)
Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.

5.2.2 Toetsing planinitiatief

Beschrijving watersysteem De 724 hectare grote polder maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplas. Het watersysteem van de polder bestaat uit een peilgebied (GPG -476) met een overwegend flexibel waterpeil, dat is gelegen tussen 5,65 m beneden maaiveld en 5,85 m beneden NAP (m -NAP). Door het flexibele peil wordt optimaal ingespeeld op een in de tijd variërende watervraag en -aanbod. Daarnaast wordt de hoeveelheid in te laten water beperkt, wordt een zekere buffervoorraad voor droge tijden in stand gehouden en is een optimaal bergingsvolume in natte tijden beschikbaar. Door beperking van de hoeveelheid in- en uit te malen water, wordt zoveel mogelijk gebiedseigen water in de polder vastgehouden, wat de waterkwaliteit ten goede komt. De maaiveldhoogte in de polder varieert van circa 4,00 tot circa 5,25 m -NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt dan ook 4.47 m -NAP. De bodem is door de sterk samendrukbare klei- en veenlagen zetting gevoelig.

In het grootste deel van de polder ligt de drooglegging - het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een waterloop en het maaiveld - tussen 1,00 en 1,50 meter. Gemiddeld bedraagt dit 1,16 meter bij een peil van 5,65 m -NAP. In natte omstandigheden wordt een peil gehandhaafd van 5,85 m -NAP, waardoor de gemiddelde drooglegging dan 1,36 meter bedraagt. Op enkele plaatsen is de drooglegging gering, waarbij deze lokaal kleiner is dan 0,5 meter. Het gaat hierbij met name om delen in het noord- en het zuidoosten van de polder. De afwatering van het gebied wordt verzorgd door een stelsel van hoofdwatergangen en overige watergangen. In het zuidwesten van de polder is een automatisch poldergemaal aanwezig met een bemalingscapaciteit van 80 m³ per minuut, dat het water uitmaalt op de Rotte. Via dit gemaal wordt de gehele polder bemalen.

In de polder De Wilde Veenen is voornamelijk grondwatertrap VI (westelijk deel) en V (oostelijk deel) aanwezig. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand gelegen is op minder dan 40 respectievelijk tussen 25 en 40 centimeter beneden maaiveld (cm -mv). De gemiddeld laagste grondwaterstand is voor beide grondwatertrappen gelegen op een diepte van meer dan 120 cm -mv. De polder is gelegen binnen de dijkring 'Zuid-Holland' (nummer 14). Deze kent een beschermingsniveau van 1 op 10.000 jaar; dit betekent dat de waterkering bescherming biedt tegen een extreem hoog waterpeil dat gemiddeld genomen eens in de 10.000 jaar voorkomt. Bij een eventuele doorbraak van deze dijkring zal een groot deel van de polder onder water komen te staan. Hierbij wordt overwegend een overstromingsdiepte van 0,8 tot 2,0 meter verwacht. Uitzondering vormen zowel de noordoost- als de zuidoosthoek van de polder; hier bedraagt de overstromingsdiepte 2,0 tot 5,0 meter.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewateren
Aan de west- en oostzijde van het plangebied liggen hoofdwatergangen met een beschermingszone van 5 meter (figuur 9). Langs de Herenweg en in het plangebied liggen enkele overige watergangen. Voor deze watergangen geldt dan een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Voor het graven van water zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0015.png"Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Plangebied blauw gestippeld omkaderd.

Beschrijving waterkwantiteit
De uitbreiding van het plangebied met kassen is onbebouwd en grotendeels in gebruik als akkerbouw. Het verhard oppervlak neemt met 146.860 m² aan kassen toe, zoals toegelicht in tabel 3.2 van paragraaf 3.2. Watercompensatie wordt gerealiseerd overeenkomstig de eisen van het Hoogheemraadschap. In het plan wordt voorzien in extra waterberging door het graven van enkele waterbassins en verbreding van sloten. Hiervoor zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de kassen wordt opgevangen in nieuw aan te leggen hemelwaterbassins. Overtollig water wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater van de bedrijfswoningen en bedrijfsloodsen is aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid.

Wateradvies
De Watertoets wordt doorlopen middels toezending van het ontwerp wijzigingsplan naar het hoogheemraadschap. Het wateradvies zal hierna worden verwerkt in het wijzigingsplan.

5.2.3 Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.

5.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in Oude stroomgordels en geulafzettingen van de Formatie van Echteld. De twee noordelijk gelegen deelgebieden hebben hoge archeologische waarden van 0 - 5 meter onder maaiveld. De twee zuidelijk gelegen deelgebieden hebben archeologische waarden van 0 meter tot ruim dieper dan 5 meter maaiveld (basis holoceen) (figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0016.png" Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

5.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke landschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.
In het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' wordt gerefereerd naar de geactualiseerde archeologische beleidskaart. Hierin heeft de lintbebouwing de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. De uitbreiding van kassen in de twee zuidelijk geleden deelgebieden heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' (figuur 11). Hier is onderzoek nodig bij grondingrepen van 1.000 m² of meer en de bodem op een grotere diepte dan 3 meter wordt verstoord. In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0017.png"Figuur 11: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.

5.3.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten (rapport van 10 oktober 2023, projectcode 6239, Bijlage 4). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Het plangebied strekt zich uit in de in 1655 aangelegde Polder de Wilde Veenen. In de ondergrond van deze droogmakerij, naar verwachting rond 9,5 m –NAP (circa 5,0 m –mv), zijn oever- en beddingafzettingen van de Zuidplas-stroomgordel aanwezig. Op basis van de datering van deze stroomgordel en houtskool dat bij een archeologisch booronderzoek elders in een vergelijkbare geologische context is aangetroffen, moet rekening worden gehouden met het voorkomen van zogenaamde extractiekampen uit de periode Laat-Mesolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum. Dit zijn plekken waar jager-verzamelaars gedurende korte perioden verbleven. Indien aanwezig zullen deze zich manifesteren als een strooiing van vuursteen en haardkuilen. Als gevolg van afdekking met wad-/kwelderafzettingen en veen vanaf het Midden-Neolithicum zullen eventuele resten goed geconserveerd zijn.

Bewoning in de daarop volgende periode waarin het gebied in een nat wad-/kweldermilieu lag is niet waarschijnlijk. Eventuele vindplaatsen uit de periode IJzertijd tot en met Middeleeuwen zijn als gevolg van intensieve veenwinning vanaf de Late Middeleeuwen niet meer aanwezig. Op grond van oude kaarten zijn alleen voormalige sloten en sporen van agrarisch grondgebruik uit de periode vanaf het ontstaan van polder De Wilde Veenen of De Honderd Morgen (17e eeuw en later) aan te treffen. Resten van bebouwing die samenhangend met het bewoningslint van de Herenweg zijn niet te verwachten. Op oude kaarten, waaronder de kaart van het Hoogheemraadschap Schieland (1651-1653), was het plangebied op een schuur na (nabij Herenweg 39) onbebouwd.

Teneinde de hierboven beschreven verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied verkennend booronderzoek uitgevoerd. Daarbij konden in twee boringen de in de diepe ondergrond verwachte afzettingen van de Zuidplas stroomgordel worden bereikt. In de overige boringen bleek dit als gevolg van een compacte veenlaag fysiek niet mogelijk. De zandige beddingafzettingen (Formatie van Echteld) van genoemd stroomgordel werden op een diepte van respectievelijk 580 tot 650 cm -mv (circa 10,65 en 10,95 m -NAP) vastgesteld. Hierop ligt een 90 tot 160 cm dik pakket kleiige oeverafzettingen (Formatie van Echteld). De bovenliggende pakketten bestaan, behoudens een 45 tot 50 cm dik pakket kleiig rietveen (Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop), hoofdzakelijk uit gelaagde zanden en kleien die als wadafzettingen (Laagpakket van Wormer van de Formatie van Naaldwijk) zijn te interpreteren. De bovenste 45 tot 50 cm van het bodemprofiel wordt gevormd door een bouwvoor.

Hoewel op grond van de beperkte boorgegevens geen eensluidende conclusies getrokken kunnen worden, lijken de afzettingen van de Zuidplas stroomgordel in het verleden geen bewoonbaar oppervlak te hebben gevormd. Dit is ingegeven door de geringe rijping en het ontbreken van sporen van bodemvorming. In het bovenliggende veenpakket en daarop gelegen wadzettingen zijn geen potentiële bewoningsniveaus in de vorm van een veraarde veentop of gerijpte of ontkalkte kleilagen aangetroffen.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied op basis van de huidige plannen vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Voorwaarde is wel dat geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden die dieper reiken dan 4,50 m -mv (9,25 m -NAP). Deze diepte is gebaseerd op het hoogste voorkomen van de afzettingen van de Zuidplas stroomgordel inclusief een veiligheidsmarge van 30 cm. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Zuidplas.


Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

5.3.4 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staan enkele bedrijfswoningen met bedrijfsgebouwen en kassen. Deze bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Buiten het plangebied staat aan de Rottedijk 16 in Moerkapelle Molen nr. 6 met een vrijwaringszone van 400 meter. Het meest westelijke gedeelte van het plangebied ligt voor een klein gedeelte (maximaal 20 meter breed) binnen deze molenbiotoop. Binnen deze zone vindt geen bebouwing plaats, zodat de molenbiotoop wordt gerespecteerd. Overeenkomstig het bepaalde in de provinciale Omgevingsverordening is voor dit gedeelte de Vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen in de regels en op de verbeelding. Verder worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied niet aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

5.4 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' bevindt zich op een afstand van minimaal 6,4 km ten noorden van het plangebied. Het oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 10,8 km afstand. De uitbreiding van het glastuinbouwgebied is niet van invloed op deze Natura2000-gebieden. Het plangebied ligt circa 1,6 km ten westen van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 12). Ten noorden ligt op circa 700 meter het Bentwoud. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor verderop gelegen NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpHerenwegMKP-Ow01_0018.png"Figuur 12: NNN in de omgeving van het plangebied (vier deelgebieden met een rode stippen aangeduid).

5.4.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van een uitbreiding van het glastuinbouwgebied aan de Herenweg in Moerkapelle. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt op minimaal 6,4 km afstand. Het oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op 10,8 km afstand. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofrelevante habitatgebied is 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' op circa 12,4 km afstand.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Aan de hand van de depositieberekeningen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. Uit deze berekeningen blijkt dat de emissie-uitstoot van de gewenste situatie voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase dermate laag is, dat deze niet zal leiden tot een depositie die hoger is dan 0,00 mol per ha/jaar, zoals dat is aangetoond in de notitie Effecten depositieplan van Stalbouw.NL van 10 oktober 2023, Bijlage 5). Deze bijdrage is zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

5.4.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van september 2023, rapportnr. 23A090, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebied De Wilck ligt op 6,45 km ten noorden van het plangebied. Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ligt op 11,31 km ten oosten van het plangebied. Voor de aanleg- en gebruiksfase wordt een stikstofberekening uitgevoerd.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Vos en Woelrat (0-1km), geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee, mits de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode van Huismus, Gierzwaluw, Roofvogels en Uilen worden uitgevoerd. Hierbij wordt geadviseerd met een ecologisch werkprotocol te werken.
Amfibieën Ja. Het is mogelijk dat de Rugstreeppad van de waterbassins gebruik maakt voor zowel voortplanting- als overwinteringslocaties. Om de aanwezigheid van de Rugstreeppad in het plangebied te bepalen is aanvullend onderzoek nodig.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Initiatiefnemers hebben de intentie kassen uit te breiden met bijbehorende voorzieningen. Langs de kassen zijn smalle sloten aanwezig waar belangstelling is voor bloemrijke oevervegetatie. Watersnip Advies stimuleert natuur-inclusief bouwen voor een beter samenleving tussen mens en natuur.

In het plangebied kan de Patrijs voorkomen. Deze vogel is een rode lijst soort onder de categorie kwetsbaar. Op het zuidelijke perceel (gebied 4) wordt middels een informatiebord aangegeven dat er rekening gehouden wordt met deze soort. Er wordt geadviseerd deze maatregelen door te trekken over het gehele plangebied.

De oevers kunnen bloemrijker gemaakt worden met behulp van diverse bloemenmengsels. Door twee keer per jaar te maaien wordt het aanwezig Riet terug gedrongen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid tot ontwikkeling van andere plantensoorten. Als maaimomenten wordt de langste dag (juni) en oktober geadviseerd.

Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit. Het plaatsen van vogel- en vleermuiskasten biedt deze soorten mogelijkheid tot uitbreiding.
Wat betreft (straat)verlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Conclusie
Voorafgaand aan de uitbreiding van de kassen zal een aanvullend onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van de Rugstreeppad. Verder zal bij uitwerking van de bouwplannen rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen. Met inachtneming hiervan bestaan er vanuit de gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen tegen de planontwikkeling.

5.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

5.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor (bestaande) glastuinbouwbedrijven met bijbehorende bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen. Bijbehorende functies zoals wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, erven en terreinen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn in de doeleindenomschrijving opgenomen. Voor het bouwen van gebouwen zijn enkele algemene regels opgenomen. Zo dienen gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouw- en goothoogte van gebouwen zijn in de bouwregels opgenomen. Voor de bedrijfswoningen is een functieaanduiding opgenomen op de verbeelding. De inhoudsmaat is in de regels vastgelegd.
Ten slotte bevatten de bouwregels diverse bepalingen omtrent bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals silo's en terreinafscheidingen. In de bestemming 'Agrarisch' is een zogenaamde nadere eisen regeling opgenomen om te (kunnen) afdwingen dat nieuwe bebouwing conform een gewenste bebouwings- en verkavelingskarakteristiek wordt gerealiseerd. Hiermee worden de aanwezige cultuurhistorische waarden gediend. De te stellen eisen mogen enkel betrekking hebben op de situering van nieuw op te richten bebouwing en de nokrichting van kappen.

Artikel 4 Water
De bestemming 'Water' is van toepassing op de in het plangebied aanwezige hoofdwaterlopen. Deze gronden zijn bestemd voor water(lopen), de aan- en afvoer van oppervlaktewater met bijbehorende voorzieningen, oeververbindingen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hierbij kan gedacht worden aan keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen en gemalen.

Artikel 5 en 6 Waarde - Archeologie 2 en 3
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' overeenkomstig de Parapluherziening Archeologie. Uitgangspunt voor deze bestemmingen is dat potentiële aanwezige archeologische waarden beschermd dienen te worden. Bij verstoringen van de bodem dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de verstorende activiteit begonnen kan worden. In het concreet komt dit neer op een inventariserend- veldonderzoek door middel van grondboringen. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden. Aan een te verlenen vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt in het meest westelijke gedeelte van het plan voor een zeer smal gedeelte binnen de vrijwaringszone van molen nr. 6 aan de Rottedijk 16 in Moerkapelle. Om die reden is een gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - molenbiotoop' op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen conform het geldende bestemmingsplan. Hiermee wordt in de regels vastgelegd dat, conform de Provinciale Omgevingsverordening, geen bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die door hun hoogte een inbreuk plegen op het vrije zicht en de windvang van de molen.

Verder ligt over een gedeelte van het wijzigingsplan een straalpad. Conform het geldende bestemmingsplan his hiervoor 'Vrijwaringszone - straalpad' in de regels en op de verbeelding opgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling is in overeenstemming met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

8.2 Communicatie

Initiatiefnemers hebben overleg gehad met de bewoners/gebruikers van de percelen aan de Herenweg 33, 35, 42a, 44b, 46, 47 en 50, alsmede vertegenwoordiger van de bewoners van de Rottedijk, waarin de uitbreidingsplannen zijn toegelicht. Zij hebben aangegeven hiermee bekend te zijn, omdat hierover al eerder overleg heeft plaatsgevonden wat heeft geleid tot overeenstemming zoals vertaald in het geldende bestemmingsplan. Op de bewoners/ eigenaren van Herenweg 33 na, hebben zij geen bedenkingen geuit tegen de uitbreidingsplannen zoals opgenomen in dit wijzigingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken in papieren vorm en in digitale vorm ter inzage gelegd. De terinzagelegging is op DDMMJJ gepubliceerd op de gemeentepagina van Hart van Holland en in het Gemeenteblad. De terinzagelegging vond plaats van DDMMJJ tot en met DDMMJJ. Er zijn wel/geen zienswijzen ten aanzien van dit wijzigingsplan ingediend. Het wettelijk voorgeschreven vooroverleg heeft tegelijkertijd plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot wel/geen reacties.

Bijlage 1 Horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas

Bijlage 1 Horeca-categorieën horecabeleid Zuidplas

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek

Bijlage 1 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Aerius-berekeningen

Bijlage 5 AERIUS-berekeningen

Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Ecologisch onderzoek