KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer 3
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Veiligheidszone - Vervoer Gevaarlijke Stoffen 1
Artikel 9 Veiligheidszone - Vervoer Gevaarlijke Stoffen 2
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Vigerende Plan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke En Functionele Analyse
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkeling Kandt B.v.
3.2 Schotte B.v.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Algemeen
5.2 Kader
5.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.2 Geluid
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Bodem
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting
8.1 Algemeen
8.2 De Regels
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Financiële Haalbaarheid
9.2 Plangebied
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Betrokkenheid
10.1 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek

Kandt en Schotte

Wijzigingsplan - Zuidplas

Vastgesteld op 29-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In aanvulling op de begrippen, zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan, gelden de volgende begrippen:

1.1 bestemmingsplan

bestemmingsplan Zuidplas West, bekend als de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0567.BP00201-0001 met de bijbehorende regels;

1.2 verbeelding

de plankaart van het wijzigingsplan "Kandt en Schotte" bestaande uit de plankaart met nummer NL.IMRO.1892.WpKandtenSchotte-VA01;

1.3 wijzigingsplan

het wijzigingsplan Kandt en Schotte van de gemeente Zuidplas, bekend als de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.WpKandtenSchotte-VA01 met de bijbehorende regels.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De planregels, zoals opgenomen in artikel 2 van het bestemmingsplan, zijn ongewijzigd van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m²;
  3. c. opslag;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' vindt de aansluiting van de gronden op de ontsluitingsweg plaats;

met de daarbij behorende:

  1. f. reclameobjecten;
  2. g. toegangs- en ontsluitingswegen;
  3. h. voet- en fietspaden;
  4. i. in- en uitritten;
  5. j. erven en terreinen behorende bij de bedrijven;
  6. k. parkeervoorzieningen;
  7. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. m. water;
  9. n. groenvoorzieningen;
  10. o. voorzieningen van algemeen nut;
  11. p. (ondergrondse) afvalinzamelingpunten;
  12. q. (beeldende) kunstobjecten;
  13. r. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijking bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3, onder e, voor verhoging van de toegestane hoogte van bouwwerken met maximaal 3 meter, mits:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
  2. b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel.

3.4 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. een geluidszoneringsplichtige inrichting;
  2. b. activiteiten als bedoeld in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
  3. c. wonen;
  4. d. zelfstandige kantoren;
  5. e. bedrijfswoningen;
  6. f. volumineuze detailhandel;
  7. g. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
  8. h. seksinrichtingen;
  9. i. zelfstandige horeca;
  10. j. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  11. k. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.5 Afwijking gebruik

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - wegverkeer 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en groenvoorzieningen;
  5. e. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. (ondergrondse) afvalverzamelingspunten;
  8. h. voorzieningen van algemeen nut;
  9. i. geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen;
  10. j. verbindingen ten behoeve van het wegverkeer (bruggen) en overige kunstwerken en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. k. bermen, bermsloten en greppels;
  2. l. dammen en/of duikers;
  3. m. straatmeubilair;
  4. n. werken en werkzaamheden, bruggen, tunnels, viaducten, overkluizingen en andere kunstwerken;
  5. o. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  6. p. werken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van geleiding, beveiliging, signalering en regeling van het verkeer;
  7. q. bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. bermen en groenvoorzieningen;

alsmede ook voor:

  1. d. verkeer te water;
  2. e. extensief recreatief medegebruik;
  3. f. infiltratievoorzieningen;
  4. g. oevers, oeverbeschoeiingen en taluds;
  5. h. behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de tochten;

met de daarbij behorende:

  1. i. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  2. j. werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij de bestemming.

5.2 Bouwregels

Op of in de gronden gelden de volgende bouwbepalingen:

  1. a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m1;
  3. c. ten behoeve van de aanleg van vlonders, gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. bij watergangen met een breedte tot 10 m1 mogen géén steunpunten ten behoeve van de vlonder in de watergang worden aangebracht. Bij watergangen breder dan 10 m1 is dit wel mogelijk, mits het gaat om overbreedte die niet noodzakelijk is voor de waterafvoer. Dit ter beoordeling van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  2. 2. bij een maximale oversteek van 1 m1 dient de onderkant van de constructie minimaal 1 m1 boven het zomerpeil aangebracht te worden; indien de vlonder minder ver uitsteekt mag hij evenredig lager worden aangelegd, conform onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpKandtenSchotte-VA01_0003.png"

5.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de provinciaal archeoloog van Zuid-Holland, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.

6.3 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de provinciaal archeoloog van Zuid-Holland, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.

7.3 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De planregels, zoals opgenomen in de artikelen 35 tot en met 42 van het bestemmingsplan, zijn ongewijzigd van toepassing.

Artikel 8 Veiligheidszone - Vervoer Gevaarlijke Stoffen 1

8.1 Veiligheidszone

De voor 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen 1' aangeduide gronden zijn – naast voor de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – aangewezen om:

  1. a. de vestiging van bijzonder kwetsbare objecten tegen te gaan;
  2. b. (beperkt) kwetsbare objecten aan het plaatsgebonden risico te toetsen;
  3. c. een toename van het groepsrisico beperkt houden.

8.2 Bouwregels

8.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als bijzonder kwetsbare objecten.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 1'

Artikel 9 Veiligheidszone - Vervoer Gevaarlijke Stoffen 2

9.1 Veiligheidszone

De voor 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen 2' aangeduide gronden zijn – naast voor de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – aangewezen om een toename van het groepsrisico beperkt te houden.

9.2 Bouwregels

Milieugevoelige nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, mogen slechts worden gerealiseerd na het verantwoorden van het groepsrisico.

9.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als bijzonder kwetsbare objecten.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2'

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

De planregels, zoals opgenomen in artikel 45 van het bestemmingsplan, zijn van toepassing met dien verstande dat daar waar bestemmingsplan staat, wijzigingsplan gelezen dient te worden.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Kandt en Schotte.

Vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas op 29 januari 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gemeente Zuidplas is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, dienen alle gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied. Een actueel bestemmingsplan is een plan van maximaal 10 jaar oud. Een niet actueel bestemmingsplan betekent dat er geen leges meer geïnd kunnen worden. Met de Wro is er een stimulans ontstaan voor het hebben van bestemmingsplannen, welke maximaal 10 jaar oud zijn.

Voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder, voornamelijk gelegen tussen de kernen Moerkapelle, Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel in, zijn in juni en juli 2009 verschillende bestemmingsplannen vastgesteld. De Raad van State heeft op onderdelen deze bestemmingplannen vernietigd. De wijzigingsbevoegdheid, waarmee de agrarische glastuinbestemming gewijzigd kan worden ten behoeve van de bestemming 'bedrijven' is niet vernietigd.

De gronden direct ten noorden van het bestaande bedrijventerrein Hooge Veenen hebben in het bestemmingsplan Zuidplas West een agrarische glastuinbouwbestemming gekregen. Met een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming 'bedrijven'. Voor een deel van deze gronden (circa 4,5 ha) is er een verzoek bij de gemeente Zuidplas ingediend om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om de 4,5 ha in gebruik te nemen als bedrijfsgrond.

1.1 Doel

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de gewenste uitbreiding van Kandt B.V. en van Schotte B.V. mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan zal, overeenkomstig de landelijke digitale richtlijnen opgesteld worden. Als belangrijkste uitgangspunten zijn aan te merken:

  • de wijzigingsvoorwaarden, zoals genoemd in bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel);
  • het 'handboek digitale plannen' van de gemeente Zuidplas.

1.2 Vigerende Plan

Ter plaatse van het wijzigingsplan is momenteel het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk aan den IJssel, vastgesteld op 2 juli 2009 en eind september 2009 in werking getreden) geldig. De betreffende gronden hebben de bestemming 'agrarisch - glastuinbouw'. Het vestigen van een niet agrarisch bedrijf is niet mogelijk binnen deze bestemming. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de glastuinbouwbestemming gewijzigd kan worden in een bedrijfsbestemming (zoals verwoord in bepaling 41.12 van dat bestemmingsplan). Het opstellen van het wijzigingsplan is nodig voor het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van de gewenste uitbreidingsbehoefte van Kandt B.V. en Schotte B.V. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het wijzigingsplan vast te stellen.

In artikel 41.12 van het vigerende bestemmingsplan Zuidplas West zijn alle voorwaarden omschreven waaraan het wijzigingsplan dient te voldoen. Het bestemmingsplan is opgesteld, vanuit de gedachte dat de gehele Zuidplaspolder ontwikkeld zou worden. De aanwezige glastuinbouwbedrijven tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Zevenhuizen in, zouden verplaatst worden naar gronden ten noorden van de A12. Op de vrijkomende gronden waren plannen om circa 7.000 woningen en circa 55 ha aan bedrijventerrein te realiseren. Deze ontwikkelingen zijn in 2009 in meerdere bestemmingsplannen van de voormalige gemeenten Moordrecht, Zevenhuizen-Morerkapelle en Nieuwerkerk aan den IJssel vastgelegd.

De wijzigingsvoorwaarden, zoals benoemd in artikel 41.12 van bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) zijn tegen deze achtergrond opgesteld. Tegen het bestemmingsplan is op verschillende onderdelen beroep ingediend. De Raad van State heeft op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan met als gevolg dat delen van de vastgestelde bestemmingsplannen vernietigd zijn, maar de rechtgevolgen van het bestemmingsplan in stand zijn gehouden. Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer de ontwikkeling van de woongebieden tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en Zevenhuizen gerealiseerd wordt. Dit gegeven, gecombineerd met de ontwikkelingen op de economische markt, leidt ertoe dat de gemeente Zuidplas op onderdelen bereid is om af te wijken van de geformuleerde wijzigingsvoorwaarden zoals verwoord in artikel 41.12.

In overleg met de gemeente is afgesproken dat het voorliggende wijzigingsplan niet hoeft te voldoen aan de volgende geformuleerde voorwaarden:

  • de maximale kaveloppervlakte per bedrijfskavel bedraagt 5.000 m2;
  • het bebouwingspercentage dient ten minste 70% te bedragen en mag niet meer bedragen dan 90%;
  • in het wijzigingsgebied wordt tenminste 14% aan (oppervlakte) water gerealiseerd.

In hoofdstuk 3 en 5 wordt nader beargumenteerd waarom er afgeweken wordt van deze voorwaarden. Momenteel starten ook de voorbereidende werkzaamheden voor het opstellen van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein de Hooge Veenen. De gronden, waar nu een wijzigingsplan wordt opgesteld, vormen ook onderdeel van het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De inrichting van de Zuidplaspolder is een spiegel van de geschiedenis van dit deel van laag Nederland. De drooglegging is gestart in 1828 met het graven van de ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. De lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht was de basis voor dit zogenaamde grid. Het resultaat was een waterrijke (ca 10%), rechthoekig verkavelde polder met lange, smalle kavels. Het grid heeft de polder een helder en leesbaar landschap gegeven dat 150 jaar later nog steeds goed zichtbaar is. Van oudsher vindt in het noordwestelijk deel akkerbouw plaats en in het nattere zuidoostelijke deel melkveehouderij.

In de eerste helft van de vorige eeuw zijn drie spoorlijnen en twee rijkswegen over het grid heen gelegd. Intensivering in de landbouw heeft er in de loop der tijd toe geleid dat in het noordwestelijke deel veel percelen zijn vergroot door het dempen van sloten en dat akkerbouw daar gedeeltelijk is verdrongen door (glas-)tuinbouw.

De ringvaart vormt een schakel in tijd en ruimte tussen het oude en het nieuwe. De ringvaart omsluit aan drie zijden de Zuidplaspolder. Langs de vaart staan symbolen van zowel de strijd tegen het water (molens, gemalen, sluizen) als het gebruik van het land (bruggen, pakhuizen). De ringvaart verbindt bovendien de verschillende dorpen met elkaar. In het restveengebied is de oorspronkelijke ontginningsstructuur het beste bewaard gebleven. Juist hierdoor bestaat er een sterke verbondenheid tussen dit gebied, de ringvaartzone en de IJsseldijk. Vanaf de IJsseldijk zijn de verschillende trappen in maaiveld en waterhoogten duidelijk zichtbaar en manifesteert zich een echte polderhorizon.

In de Zuidplaspolder liggen enkele dorpen en historische bebouwingslinten die een duidelijke relatie hebben met het omliggende landelijk gebied. De oude kernen van de dorpen en alle elementen die daarbij horen, zijn de dragers om het dorpse karakter ook in de toekomst vast te kunnen houden. Het dorpse karakter blijkt daarnaast ook uit een hechte sociale structuur en een bloeiend verenigingsleven.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Analyse

Kenmerkend voor de Zuidplaspolder is de verkavelingsstructuur. Grote delen van de polder wordt gevormd door lange, smalle kavels. Vrijwel alle kavel zijn 40 meter breed. De kavels onderling worden van elkaar gescheiden door watergangen. De gronden, vallend binnen dit wijzigingsplan, omvatten 3 naast elkaar liggende kavels, liggend aan de Eerste Tochtweg. In tegenstelling tot de achterliggende gronden, welke bij bedrijven aan de Albert van 't Hartweg horen, worden deze kavels onderling niet gescheiden door watergangen. De gronden zijn tot op heden gebruikt ten behoeve van één glastuinbouwbedrijf (kwekerij). De gronden worden aan alle kanten begrensd door een watergang.

Aan de zijde van de Eerste Tochtweg zijn 4 woningen gesitueerd, namelijk de adressen aan de Eerste Tochtweg 18, 20, 22 en 24. Tot op heden werd één van deze woningen als bedrijfswoning gebruikt, behorende bij het glastuinbouwbedrijf. De overige woningen waren waarschijnlijk van oudsher ook bedrijfswoningen, maar hebben met het samenvoegen van de drie achterliggende percelen hun functie als bedrijfswoning al verloren. Door de verkoop van de gronden van het glastuinbedrijf, vervalt de functie van de daarbij behorende woning als bedrijfswoning. Het is denkbaar dat de woningen aan de Eerste Tochtweg 18 tot en met 24 in de toekomst (met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan) een bestemming 'wonen' krijgen.

De woningen en de bedrijven aan de Eerste Tochtweg zijn bereikbaar via de Eerste Tochtweg, welke hier als een ventweg van de provinciale weg (de N219) fungeert.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling Kandt B.v.

3.1.1 Algemeen (Kandt B.V.)

Kandt B.V. is een aannemings- en funderingsbedrijf dat anker- en stempelconstructies kan aanbieden en uitvoeren. Het bedrijf maakt gebruik van een eigen voorraad stalen damwandprofielen en stempelmaterialen. Alle transporten worden verzorgd door het eigen wagenpark met o.a. diepladers, trailers met kraan en andere voertuigen. Daarnaast wordt zowel onderhoud, modificatie en nieuwbouw van materieel uitgevoerd in de werkplaats.

Het bedrijf Kandt B.V. is momenteel gevestigd aan de Hoogeveenenweg 17 - 19 en 21 en aan de Eerste Tochtweg 16. De werkplaats is aan de Hoogeveenenweg gevestigd; aan de Eerste Tochtweg 16 is een bedrijfswoning en een deel van de opslag gevestigd. De meeste opslag van het bedrijf, circa 8.500 m2, vindt plaats aan de Eerste Tochtweg 42. Kandt B.V. wil de opslag van het bedrijf centreren op één plek. Daarom zijn de gronden, gelegen achter de woningen aan de Eerste Tochtweg 18, 20 en 22 aangekocht (kadastraal bekend als D 1536, D 1620, D 1644, D 2221 en D 2318). De verworven gronden worden deels door Kandt B.V. in gebruik genomen (2,5 ha) en deels door Schotte BV.

3.1.2 Gebruik en bouwen

Het perceel dat door Kandt B.V. in gebruik wordt genomen is 2,5 ha en biedt voldoende ruimte om de opslag, welke verderop aan de Eerste Tochtweg aanwezig is, te verplaatsen. Het overgrootte deel van het nieuwe perceel wordt gebruikt ten behoeve van opslag van materiaal: damwanden, heipalen, buispalen, schotten, balken, makelaars, delen van gieken van kranen etc. Met de daarbij verbandhoudende transport- en overslagfaciliteiten.

Mogelijk wordt er in de toekomst een loods gebouwd. Of deze gebouwd wordt is afhankelijk van de economische ontwikkelingen van het bedrijf. Het gebruik en de omvang van deze loods is nu nog niet duidelijk. Gedacht wordt aan een pand met een omvang van 30 bij 170 meter en een bouwhoogte van 15 meter, welke gebruikt kan gaan worden als magazijn, maar ook als produktiehal. Bij het in gebruik nemen als produktiehal moet gedacht worden aan werkzaamheden als het verzagen, lassen en buigen van de opgeslagen materialen. Gezien de lengte van de damwanden, palen en buizen voldoet een pand met de hiervoor genoemde afmetingen.

In het pand wordt mogelijk ook ruimte geboden aan een kantoorruimte en een kantine. In verband met privacy overwegingen wordt geadviseerd om deze functies (als deze gerealiseerd worden) op 50 meter van de achtergevels van de bestaande woningen aan de Eerste Tochtweg te realiseren.

Aan de noord-west zijde van het perceel is, op het direct aangrenzende perceel, een glastuinbouw bedrijf aanwezig. Voor het goed functioneren van dat bedrijf is lichttoevoer van belang. Initiatiefnemer heeft te kennen gegeven rekening te houden met de lichttoevoer voor het glastuinbouwbedrijf. Zolang de kassen aanwezig zijn, wordt er geen bebouwing opgericht, welke een negatief effect heeft op de lichttoevoer voor het glastuinbouwbedrijf.

De indeling van het terrein zal veel overeenkomsten hebben met het opslagterrein, zoals dat nu gebruikt wordt aan de Eerste Tochtweg 42. Voor het opslaan van materiaal zijn niet veel voorzieningen nodig: het terrein wordt overwegend op natuurlijke wijze verhard. Hiervoor is geen verharding in de vorm van asfalt of bestrating nodig. Een deel van het zware materiaal wordt op zware dwarsbalken (dwarsliggers) opgeslagen. Naast opslag van materiaal worden op het terrein ook auto's, vrachtauto's of tijdelijk niet in gebruik zijnd materieel geparkeerd.

Een kraanbaan is noodzakelijk om het materiaal op het opslagterrein te transporteren.

3.1.3 Indeling terrein en ontsluiting

Het terrein wordt aan twee kanten ontsloten: tussen de adressen aan de Hoogeveenenweg 30 en 200 wordt een ontsluitingsweg gerealiseerd, welke in de toekomst ook een rol gaat spelen voor de ontsluiting van de mogelijk nog te ontwikkelen gronden aan de zuid-west zijde van het perceel. Deze ontsluiting zal in hoofdzaak gebruikt worden door Schotte BV.

De tweede ontsluiting vindt plaats door de Hoogeveenenweg, ter plaatse van nummer 10a t/m 10d door te trekken naar het perceel. Deze ontsluiting loopt over het perceel van Eerste Tochtweg 16 heen en zal voornamelijk gebruikt worden door Kandt BV. Indien het nodig is (bijvoorbeeld in geval van een noodsituatie), kunnen de beide bedrijven ook gebruik maken van de andere ontsluiting; dit wordt mogelijk gemaakt door een te openen hek dat de beide bedrijven van elkaar scheidt.

Aan de noord-oostkant van het perceel, achter de woningen aan de Eerste Tochtweg 18 t/m 22 wordt een groene geluidswal gerealiseerd van 7 meter hoog. Deze is nodig om te kunnen garanderen dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van de bestaande woningen niet wordt aangetast. In paragraaf 6.1 wordt hier uitgebreider op ingegaan. Er wordt geen extra water gerealiseerd (zie paragraaf 5.3).

3.2 Schotte B.v.

3.2.1 Algemeen Schotte B.V.

Schotte BV is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het slopen en/of demonteren van industriele en civiele bouwwerken. Materialen uit de sloop worden op een milieuverantwoorde wijze gescheiden en afgevoerd. Een andere activiteit bestaat uit het demontage: complete installaties worden gelabelled, daarna gedemonteerd en op een andere lokaties opnieuw opgebouwd. De conservering en het transport van deze materialen wordt eveneens door Schotte B.V. in eigen beheer uitgevoerd.

Schotte B.V. is momenteel gevestigd aan de Kortenoord 63 (bedrijventerrein de Vijf Boeken) in Nieuwerkerk aan den IJssel. Op dit perceel is een bedrijfsgebouw geplaatst, dat onderdak biedt aan een werkplaats en een kantoor. In de werkplaats vinden met name de volgende activiteiten plaats: het scheiden van metalen en het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden (lassen en snijden). De overige activiteiten (de grondbank, het inzamelen van puin, opslag en puinbreken) vinden buiten plaats. Momenteel is er met name behoefte aan extra ruimte voor op- en overslag van materialen. De locatie aan de Eerste Tochtweg biedt hier ruimte voor.

3.2.2 Gebruik en bouwen

Het perceel dat door Schotte B.V. in gebruik wordt genomen aan de eerste Tochtweg is circa 2 ha en biedt voldoende ruimte voor de benodige op- en overslag van materialen; momenteel is er behoefte aan 3.000 tot 5.000 m2 met de daarbij verbandhoudende transport- en overslagfaciliteiten.

Mogelijk worden er in de toekomst opstallen gebouwd. Of deze gebouwd worden is afhankelijk van de economische ontwikkelingen van het bedrijf. Het gebruik en de omvang van deze opstallen is nu nog niet duidelijk.

Het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) noemt in de wijzigingsvoorwaarden een maximum bebouwingspercentage van 90% en een maximale bouwhoogte van 15 meter. Schotte B.V. wil deze maximale mogelijkheden in de toekomst mogelijk benutten. Met het oog op de toekomst wordt het wijzigingsplan daarom maximaal flexibel ingezet, waarmee de hiervoor genoemde maximale bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt.

3.2.3 Indeling terrein en ontsluiting

Voor de indeling van het terrein en de ontsluiting wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

Hoofdstuk 4 Beleid

In het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming van de betreffende gronden gewijzigd kan worden. In het bestemmingsplan worden alle relevante beleidsstukken besproken. Conclusie is dat een uitbreiding van het oppervlakte bedrijventerrein past binnen de diverse beleidsstukken. Voor een complete beschrijving van al het relevant beleid, wordt daarom verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel, hoofdstukken 4 en 6).

In dit hoofdstuk wordt alleen nieuw, relevant beleid besproken.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer vastgesteld en is op 13 maart 2012 in werking getreden.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  1. 1. Concurrerend = het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
  1. 2. Bereikbaar = het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio?s inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  1. 3. Leefbaar & veilig = het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening, is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Consequentie plangebied

Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen van het wijzigingsplan, gevolgd door de bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang. De overige hiervoor genoemde belangen hebben geen betrekking op het plangebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft de volgende onderdelen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).

Per 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Consequentie plangebied

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Dit wijzigingsplan past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in het Barro.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland

In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.

Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.

Een belangrijke ambitie van de provincie in het landelijk gebied is het ontwikkelen van vitale en waardevolle landschappen en deze ook behouden. De leefbaarheid in het landelijk gebied is over het algemeen goed. Voor behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van de bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk. Het plangebied is in de Ontwerp Provinciale Structuurvisie aangegeven als Agrarisch landschap – inspelen op bodemdaling, Belangrijk weidevogelgebied en Ecologische verbinding. Bij de structuurvisie horen meerdere documenten. Belangrijk zijn de Verordening Ruimte en het uitvoeringsprogramma.

Samengevat verwoord de Visie op Zuid-Holland de volgende vijf integrale hoofdopgaven:

  1. 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. stad en land verbonden.

Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte is onderdeel van de structuurvisie. De regels in de verordening zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen.

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.

Bedrijventerreinen, die een provinciaal belang dienen of gaan dienen, zijn in de verordening opgenomen. Het bedrijventerrein Hooge Veenen (met inbegrip van het plangebied) wordt in de verordening valt hier niet onder.

Consequentie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour en het bedrijventerrein Hooge Veenen wordt aangeduid als 'bedrijventerrein' en 'stedelijk gebied'. Nieuwe (bedrijfs-) woningen zijn niet toegestaan op bedrijventerreinen waar bedrijven met een hogere milieucategorie dan 2 zijn toegestaan. Met dit wijzigingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan is passend binnen het provinciale beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Algemeen

In hoofdstuk 11 van het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) wordt het beleid ten aanzien van water uiteen gezet. Als wijzigingsvoorwaarde (inrichtingsbepaling, genoemd in 41.12.3, onder d) is opgenomen dat tenminste 14% van het bruto-oppervlakte van het wijzigingsgebied aan (oppervlakte-)water gerealiseerd moet worden. Deze bepaling is opgenomen tegen de achtergrond dat de gehele Zuidplaspolder ontwikkeld zou worden. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven zijn de omstandigheden inmiddels veranderd. In overleg met de gemeente is overeengekomen dat er niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden. Het wijzigingsplan dient wel te voldoen aan het beleid van europa, het rijk, de provincie en HHSK.

5.2 Kader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden

geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie .vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  1. 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  2. 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  3. 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  4. 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  5. 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  6. 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  7. 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

1. Waarborgen waterveiligheid.

2. Zorgen voor mooi en schoon water.

3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.

4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Regionaal beleid

Het bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het HHSK heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2010. Naast de inhoud van het waterbeheer geeft dit plan ook aanknopingspunten voor de samenhang tussen thema's en de samenwerking tussen de bij het waterbeheer betrokken partners. Dit laatste is belangrijk omdat de realisatie van het waterbeheer en de daarvoor benodigde inrichting slechts mogelijk is, wanneer de maatregelen van de verschillende partners zijn afgestemd en op het juiste moment worden uitgevoerd. De missie van het hoogheemraadschap luidt kortweg: 'droge voeten en schoon water'. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid (waterkeringen en peilbeheer) en de waterkwaliteit. De missie is uitgewerkt in een missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt (klantgericht en transparant).

Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het HHSK met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.

De gemeente Zuidplas heeft in 2009, samen met het HHSK een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat naast een inventarisatie van 'knelpunten en kansen' in het waterbeheer, uit een visie voor de middellange termijn en voorstellen voor maatregelen ter verbetering van het water- en rioolbeheer. Belangrijke uitgangspunten voor waterberging zijn:

  1. 1. Indien het oppervlak aan verharding meer dan 500 m2 toeneemt, dient er extra waterberging gerealiseerd te worden. Hier is maatwerk nodig. In principe geldt dat 10% van het extra te verharden oppervlak gecompenseerd moet worden;
  2. 2. Indien watergangen worden gedempt, dienen deze 100% gecompenseerd te worden;
  3. 3. De extra te realiseren waterberging dient binnen het plangebied of binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd te worden.

5.3 Het Plangebied

Waterkwantiteit
Het wijzigingsgebied wordt omsloten door waterlopen. Deze waterlopen zijn aangemerkt als boezemwater. De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit wijzigingsplan. In het wijzigingsplan wordt niet voorzien in de demping van water of in een toename van verharding. Momenteel is het gehele terrein (4,5 ha groot) bebouwd. Het wijzigingsplan maakt mogelijk dat maximaal 90% van de gronden bebouwd mag worden. Hiermee neemt het bebouwd oppervlak af tot circa 4 ha. Aanvullend kan gemeld worden dat dit bebouwingspercentage erg ruim is voor de bedrijven die zich hier gaan vestigen. Het is niet aannemelijk dat de bedrijven de volledige bebouwingsruimte, die geboden wordt, benutten.

Het bebouwd oppervlak dat mogelijk wordt gemaakt met het voorliggende wijzigingsplan neemt af met circa 0,5 ha. Hierdoor is er geen noodzaak om extra water te realiseren.

Waterkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit.

Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool. Indien er bebouwing wordt opgericht op de gronden, wordt deze aangesloten op het gescheiden rioolstelsel.

Grondwater

Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke.

In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving.

Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, welke een nadelig effect kunnen hebben op de grondwaterstand.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het plangebied kan door de nabijheid van een provinciale weg, een snelweg en glastuinbouw worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Doordat de gronden grenzen aan het bedrijventerrein Hooge Veenen, kan het perceel na de functiewijziging als onderdeel van het bedrijventerrein beschoudw worden. Een bedrijventerrein waar zeker ook bedrijven met een milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar.

De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.

6.1.1 Plangebied

Het wijzigingsplan maakt bedrijven met een milieucategorie 3.2 mogelijk. Dit is mogelijk binnen de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan met toepassing van de opgenomen ontheffing, zoals bedoeld in bepaling 41.12.5 van het bestemmingsplan.

De bedrijven die zich vestigen binnen het plangebied zijn Kandt B.V. en Schotte B.V.

Kandt B.V.

Kandt B.V., een bedrijf gespecialiseerd in het aanbrengen van funderingen. Het overgrootte deel van het perceel wordt gebruikt voor opslagdoeleinden. Gezien het zware verkeer dat hier af- en aanrijdt, is dit bedrijf te kenmerken als een categorie 3.2 bedrijf. Het aspect 'geluid' is bepalend voor het bedrijf. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat aangetoond wordt dat de uitbreiding van het bedrijf Kandt B.V. op deze locatie mogelijk is. Er is akoestisch onderzoek verricht (Greten Raadgevende Ingenieurs, Rrop020aaA0.jg, 07 september 2012, Roosendaal, zie bijlage 1), waaruit blijkt onder welke omstandigheden de uitbreiding plaats kan vinden.

De bestaande bedrijfsactiviteiten van Kandt B.V. aan de Hoogeveenenweg vallen onder bijlage 1, onder I van het Besluit Algemene Regels voor Inrichtingen milieubeheer. Hierdoor wordt de inrichting aangemerkt als zijnde een inrichting type C. Daarmee is het bedrijf vergunningplichtig (er worden aardolieproducten in tanks met een gezamenlijke hoeveelheid van meer dan 15 m3 per opslagruimte inpandig opgeslagen). Het bedrijf valt onder bijlage 1, categorie 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Vooralsnog vindt er aan de Eerste Tochtweg alleen opslag plaats. Daarmee zijn de activiteiten van Kandt B.V. vooralsnog niet milieuvergunning plichtig. Indien de activiteiten in de toekomst veranderen, passend binnen de maximaal toegestane milieucategorie 3.2, kan dit ertoe leiden dat voor deze locatie een milieuvergunning aangevraagd moet worden.

Schotte B.V.

De bedrijfsactiviteiten, zoals omschreven in paragraaf 3.2, vallen onder het Activiteitenbesluit. Er behoeven daarmee geen milieuvoorschriften voorgeschreven te worden.

Akoestisch onderzoek

Voor beide bedrijven samen is er akoestisch onderzoek verricht. Met het akoestisch onderzoek is beoordeeld of en in hoeverre de uitbreiding mogelijk is met behoud van een goed woon- en leefklimaat van de nabij gelegen woningen. Het onderzoek richt zich op het bepalen van de gevelbelasting op de bestaande woningen en de toekomstige woningbouw plannen ten noorden van het perceel. Er is gerekend met mogelijke toekomstige bebouwing op het perceel en zonder bebouwing, aangezien er op korte termijn geen concrete plannen zijn om op het perceel te gaan bouwen.

Kandt B.V. en Schotte B.V. vallen onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen Milieubeheer (Activiteitenbesluit). De inrichtingen moeten voldoen aan de voorwaarden en geluidsgrenswaarden die gesteld zijn in het Activiteitenbesluit. Bij de beoordeling van de akoestische inpasbaarheid van het plan is derhalve uitgegaan van het toetsingskader, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Het onderzoek beperkt zich tot lichte,- en zware motorvoertuigen (heftruck, shovel, kraan en vrachtwagens) welke op het buitenterrein actief kunnen zijn. De geluiduitstraling vanwege de mogelijk nieuw te realiseren opslagloods/buizenlashal/kantoor is in onderhavig onderzoek niet meegenomen vanwege het geringe (binnen)niveau van de diverse ruimtes ten opzichte van de zware motorvoertuigen welke op het buitenterrein actief zijn. Op het terrein van Kandt B.V. zijn de volgende relevante geluidbronnen te onderscheiden:

  • zware motorvoertuigen (vrachtwagens) die de inrichting bezoeken. De vrachtwagens rijden met een maximale snelheid van 10 km/h (= stapvoets) over het terrein van de inrichting;
  • shovel welke gedurende 6 uur in de dag-, 2 uur in de avond- en 1 uur in de nachtperiode op het buitenterrein in bedrijf kan zijn ten behoeve van het laden/lossen;
  • dieselheftruck (2 stuks) welke gedurende 4 uur in de dag-, 2 uur in de avond- en 1 uur in de nachtperiode op het buitenterrein in bedrijf kan zijn ten behoeve van het laden/lossen;
  • hijskraan welke gedurende 4 uur in de dag-, en 2 uur in de avond- en 1 uur in de nachtperiode op het buitenterrein in bedrijf kan zijn ten behoeve van het laden/lossen;
  • elektrische kraanbaan welke 0,5 uur in de dag-, avond-, of nachtperiode in bedrijf kan zijn;
  • lasactiviteiten welke gedurende 4 uur op het buitenterrein plaats kunnen vinden in de dagperiode;
  • lichte motorvoertuigen (personenauto’s en bestelwagens) die de inrichting bezoeken. De voertuigen rijden met een maximale snelheid van 20 km/h over het terrein van de inrichting.

Op het terrein van Schotte B.V. zijn de volgende relevante geluidbronnen te onderscheiden:

  • zware motorvoertuigen (vrachtwagens) die de inrichting bezoeken. De vrachtwagens rijden met een maximale snelheid van 10 km/h (= stapvoets) over het terrein van de inrichting;
  • 2 dieselheftrucks welke gedurende 3 uur in de dag-, 1 uur in de avond-, en 1 uur in de nachtperiode periode op het buitenterrein in bedrijf kan zijn ten behoeve van het laden/lossen;
  • lichte motorvoertuigen (personenauto’s en bestelwagens) die de inrichting bezoeken. De voertuigen rijden met een maximale snelheid van 10 km/h over het terrein van de inrichting.

Conform de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening is voor de dagperiode een toetsingshoogte van 1,5 meter gehanteerd. Voor de avond- en nachtperiode is een toetsingshoogte van 5 meter gehanteerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat:

  1. 1. het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) met maximaal 10 dB(A) wordt overschreden in de avondperiode. Maatgevend voor de geluidbelasting zijn de activiteiten met de heftrucks, shovel en kraan;
  2. 2. het maximaal geluiddrukniveau (LA,max) wordt met maximaal 9 dB(A) in de dagperiode overschreden en met 16 dB(A) respectievelijk 21 dB(A) in de avondperiode en de nachtperiode als gevolg van laad- en losactiviteiten. Dit geldt voor beide situaties (met en zonder bebouwing).
  3. 3. het maximaal geluiddrukniveau wordt met maximaal 2 dB(A) overschreden in de nachtperiode als gevolg van het rijden van de zware motorvoertuigen (situatie zonder bebouwing). Voor de situatie met bebouwing bedraagt de overscrijding maximaal 4 dB(A) als gevolg het rijden van de zware motorvoertuigen.

Om deze overschrijdingen terug te dringen is het nodig om maatregelen te treffen om een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving te creëren / behouden. Maatregelen treffen aan de (mobiele) bron zijn moeilijk te realiseren. Reducties van maximaal 3 dB(A) op het bronverm ogen zijn theoretisch mogelijk. In het kader van het onderhavige onderzoek lijkt dit geen haalbare weg, aangezien de overschrijding maximaal 10 dB(A) betreft. Om deze overschrijdingen terug te dringen is het effect van een geluidscherm ten noordoosten van de inrichting met een hoogte van 7,0 meter doorgerekend.

Hieruit blijkt dat alleen voor de woning aan de Eerste Tochtweg 16 een overschrijding van zowel het langtijdgemiddelde (LAr,LT) als het maximaal geluiddrukniveau (LA,max) aanwezig is. Opgemerkt dient te worden dat de overschrijding plaatsvindt op de woning van de eigenaar van Kandt B.V. Om de overschrijding op deze woning teniet te doen kan het voorgestelde scherm met ongeveer 25 à 30 meter worden verlengd richting het zuiden. Vanwege kostentechnisch oogpunt is hier verder niet mee gerekend, mede gezien het feit dat deze woning de functie heeft van bedrijfswoning.

Voor de woning aan de Eerste Tochtweg 16 (woning eigenaar) dient echter wel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde gegarandeerd te worden. Voor het maximaal geluiddrukniveau dient een binnenniveau van 45 dB(A) in de nachtperiode gegarandeerd te worden.

Conclusie milieuzonering

Geconcludeerd kan worden dat door het beoogde plan de akoestische situatie in de omgeving wijzigt. Met een geluidscherm (of een groen uitgevoerde geluidswal) van 7,0 meter hoog wordt voor de bestaande woningbouw aan de Eerste Tochtweg voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de grenswaarde voor het maximaal geluiddrukniveau, behoudens voor de woning aan de Eerste Tochtweg 16 (= bedrijfswoning Kandt BV). Hiermee is aangetoond dat de beide bedrijven op deze locatie mogelijk zijn en dat daarmee dit wijzigingsplan uitvoerbaar is. Het plaatsen van een geluidsscherm (of een groen uitgevoerde geluidswal) is een voorwaarde voor het in gebruik nemen van het perceel. De geluidwerende voorziening is daarom als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Voor de eventuele toekomstige woningbouw wordt geconcludeerd dat op circa 370 meter afstand van het perceel de geluidsbelasting 45 dB(A) is. Bij een toekomstige ontwikkeling van woningbouw zal, om een goed woon- en leefklimaat te garanderen, een afstand van ongeveer 370 meter in acht genomen moeten te worden. Mocht woningbouw plaatsvinden binnen deze afstand van 370 meter dan zullen geluidwerende voorzieningen getroffen moeten worden aan de woningen of zullen er maatregelen in de vorm van geluidschermen getroffen moeten worden, teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

6.2 Geluid

6.2.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaald dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de procedure van een wijzigingsplan, indien het wijzigingsplan het volgende mogelijk maakt:

  1. 1. nieuwe infrastructuur;
  2. 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders (en gemandateerd aan de milieudienst).

In het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) is aangegeven dat het plangebied waarvoor nu een wijzigingsplan wordt opgesteld, deels binnen de gebiedsaanduidingen 'geluidszone langs verkeerswegen' valt. Binnen deze zone zijn nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan, indien aangetoond is dat er voldaan wordt aan de Wet Geluidhinder.

Het wijzigingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Er is daarom geen noodzaak voor het voeren van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai.

6.2.2 Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.

6.2.3 Railverkeer

Er is geen spoorlijn in de directe omgeving.

Conclusie plangebied

Met het wijzigingsplan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan maakt geen openbare nieuwe weg mogelijk. Wel wordt de ontsluiting van de beide percelen mogelijk gemaakt. Op grond van de Wet geluidhinder is het niet nodig om akoestisch onderzoek te verrichten.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Wet- en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  1. 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  2. 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de „Wet luchtkwaliteit. in werking zijn getreden waaronder de AMvB en de Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 wonignen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten „gevoelige bestemmingen. - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo.n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming. niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

6.3.2 Plangebied

De beide bedrijven zijn niet aan te merken als 'gevoelige functies'. Onderzocht is of de bedrijven in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (Greten Raadgevende Ingenieurs, 25 JUNI 2012, bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat de emissie van luchtverontreinigende stoffen van beide bedrijven zodanig is dat ruimschoots wordt voldaan aan de normering uit de luchtkwaliteit. Voor fijn stof is de bijdrage van beide bedrijven aan de immissie van luchtverontreinigende stoffen “Niet In Betekenende Mate” (NIBM). Dit geldt ook voor NO2 omdat de N219 (Eerste Tochtweg) bepalend is voor de toename van de concentratie ten opzichte van de achtergrondconcentratie.

Conclusie luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit wijzigingsplan.

6.4 Externe Veiligheid

6.4.1 Kader / wetgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

6.4.2 Plangebied

Risicovolle bedrijven

Er zijn geen bedrijven in de omgeving aanwezig, welke een belemmering vormen voor het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

In het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) is aangegeven dat het plangebied waarvoor nu een wijzigingsplan wordt opgesteld, deels binnen de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' en ' veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' valt. Binnen deze zones zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Het wijzigingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Daarmee vormt het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving aanwezig, welke een belemmering vormen voor het plangebied.

Conclusie externe veiligheid

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit wijzigingsplan.

6.5 Bodem

6.5.1 Kader

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het wijzigingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

6.5.2 Plangebied

Met het wijzigingsplan wordt het mogelijk gemaakt dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. In augustus 2011 is er een verkennend bodemonderzoek verricht voor het plangebied (bijlage 3) door AT Milieuadvies B.V. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

  1. 1. In de kleiige bovengrond zijn licht verhoogde concetraties voor koper, kwik, lood, molybdeen, zink en hexachloorbenzeen aangetoond. Plaatselijk is een licht verhoogde concentratie voor som aldrin/dieldrin/endrin aangetoond.
  2. 2. In de kleiige ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties voor molybdeen aangetoond.
  3. 3. In het grondwater zijn licht verhoogde concetraties voor barium en nikkel aangetoond en zijn licht verhoogde concentraties naftaleen vastgesteld. Plaatselijk in in het grondwater een sterk verhoogde concentratie nikkel aangetoond. De bodemlaag ter plaatse van de peilbuisfilter was niet verontreinigd met nikkel. Ook is er geen potentiele bron van verontreiniging van nikkel op de locatie bekend.Het verhoogde gehaalte kan een natuurlijke oorzaak hebben. Nader onderzoek naar de verhoogde concentratie wordt niet zinvol geacht.
  4. 4. In de kleiige ondergrond ter plaatse van de drie slootdempingen zijn licht verhoogde concentraties voor koper, kwik, lood, molybdeen, zink en PAK aangetoond.
  5. 5. Op één plaats, op het westelijke deel van de locatie, is asbesthoudend materiaal aangetroffen op het maaiveld. Geadviceerd wordt om op deze plek een indicatief asbestonderzoek uit te voeren.

Conclusie bodem

  1. a. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen.
  2. b. De aangetroffen concentraties in de grond en in het grondwater vormen geen beperking voor het gebruik van de locatie.
  3. c. Geadviseerd wordt al het asbesthoudende materiaal op het terrein te verwijderen en ter plaatse een indicatief asbestonderzoek uit te voeren.

De milieudienst Midden-Holland (het Intergemeentelijke samenwerkingsorgaan Midden-Holland, ook wel de ISMH genoemd) heeft het rapport getoetst. Zij delen de menning dat er een asbestonderzoek uitgevoerd moet worden. Nader onderzoek naar de verontreiniging in de bodem en het grondwater is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Flora En Fauna

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.

Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.

Consequentie voor plangebied

Het plangebied is momenteel volledig bebouwd met glasopstal. Momenteel zijn er geen dier- of plantsoorten op het terrein aanwezig die beschermd worden door de flora- en faunawet. Met het voorliggende wijzigingsplan worden geen dier- of plantsoorten in hun voortbestaan bedreigd. De flora- en faunawetgeving vormt daarmee geen belemmering voor het uitvoeren van het wijzigingsplan.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

In hoofdstuk 10 van het bestemingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) wordt beschreven waar er in de zuidplaspolder archeologische (verwachtings-) waarden aanwezig zijn. Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat ter plaatse van het wijzigingsplan de archeologische verwachtingswaarde 'niet tot laag' is. In het bestemmingsplan is voor het plangebied van het wijzigingsplan daarom geen dubbelbestemming 'waarde - archeologie' opgenomen.

7.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op 23 november 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.

Archeologische beleidsadvieskaart

De archeologische beleidsadvieskaart betreft een versimpeling van de archeologische verwachtingskaart waarin het beleidsadvies per kaarteenheid wordt vermeld. Dit heeft geleid tot een archeologische beleidsadvieskaart met schaal 1:10.000 waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De beleidsadvieskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:

  1. 1. Terreinen waar archeologische resten al zijn vastgesteld, inclusief beleidsadvies:
  • archeologische rijksmonumenten (0 m2 en 0 cm vrijstelling)
  • overige AMK-terreinen (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • gemeentelijke monumenten (30 m2 en 30 cm vrijstelling)
  1. 2. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieslaag:
  • zones met een zeer hoge archeologische verwachting (50 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een hoge archeologische verwachting (100 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een middelhoge archeologische verwachting (250 m2 en 30 cm vrijstelling)
  • zones met een lage archeologische verwachting (0,5 ha en 30 cm vrijstelling)

Het beleidsadvies is opgesplitst in twee diepteniveaus, namelijk voor ingrepen tot 3 meter beneden maaiveld en ingrepen dieper dan 3 meter. Het dieptebereik van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart bedraagt circa 15 meter beneden maaiveld.

  • Terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven. Indien in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient getoetst te worden of de mogelijk aanwezige archeologische niveaus al dan niet reeds verstoord zijn. Aan de hand daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.
  • Terreinen waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zones die reeds archeologisch zijn onderzocht, wordt geadviseerd om te beoordelen wat de diepte, omvang en steekproefgrootte (boordichtheid) van het archeologisch onderzoek is geweest. Op basis daarvan kan bepaald worden of archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is.

De archeologische beleidsadvieskaart heeft geresulteerd in een archeologische verwachtingskaart.

Consequentie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpKandtenSchotte-VA01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpKandtenSchotte-VA01_0002.png"Bron: Archeologische beleidsadvieskaart, gemeente Zuidplas, 2010

In tegenstelling tot de provinciale kaart, blijkt uit de gemeentelijke kaart dat voor een deel van het plangebied van het wijzigingsplan een hoge archeologische verwachting geldt. Bij een bodemverstoring van 100 m2 of meer, of dieper dan 30 centimeter, dient archeologisch onderzoek verricht te worden.

Vooralsnog zijn er nog geen concrete plannen om te bouwen, ter plaatse van de hoge archeologische verwachtingswaarde. De hoge archeologische verwachtingswaarde wordt daarom in dit wijzigingsplan met een dubbelbestemming 'waarde-archeologie' opgenomen. Als de bouwplannen concreet worden, en er wordt gebouwd op de grond met een hoge verwachtingswaarde, zal voorafgaand aan de bouw een archeologisch onderzoek verricht moeten worden.

De geluidswerende voorziening wordt (zeer waarschijnlijk) uitgevoerd als groene geluidswal. Hiervoor vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Indien de geluidswerende voorziening toch anders wordt uitgevoerd (in de vorm van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde), en er vinden grondwerkzaamheden plaats, dan dient er archeologisch onderzoek verricht te worden.

Hoofdstuk 8 Juridische Toelichting

8.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een rol bij de toepassing van de regels maar heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

8.2 De Regels

In artikel 1 van het wijzigingsplan wordt artikel 1 van het bestemmingsplan van toepassing verklaard. In aanvulling daarop zijn er een aantal aanvullende definities opgenomen. In artikel 2 wordt de 'wijze van meten en berekenen' van het bestemmingsplan van toepassing verklaard.

De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. Daarmee is ook de archeologische advieskaart vastgesteld. Dit is een nadere detaillering van de provinciale archeologische kaarten. Hieruit is gebleken dat er binnen het plangebied twee verschillende archeologische waarde aanwezig zijn. Artikel 21 van het bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) is van toepassing op de gronden welke hoge archeologische verwachtingswaarde hebben (op de verbeelding aangeduid met 'waarde - archeologie'). De gronden met een zeer hoge verwachtingswaarde zijn op de verbeelding aangeduid als ´waarde - archeologie 1´. In tegenstelling tot de regels van bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel) bevat dit wijzigingsplan dus twee artikelen om de (hoge) archeologische verwachtingswaarde te beschermen.

Aanvullend zijn de planregels, zoals verwoord in de artikelen 35 tot en met 42 van het bestemmingsplan, ongewijzigd van toepassing verklaard.

Bedrijf

Binnen de bestemming 'bedrijf' zijn bedrijven met een categorie 1 tot en met 3.2 mogelijk. Hiermee worden de maximale gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan Zuidplas West (Na/dIJ) biedt benut. De wijzigingsbevoegdheid maakt bedrijven met een milieucategorie 2 en 3.1 mogelijk. Daarnaast is in bepaling 41.12.5 van dat bestemmingsplan een ontheffingsmogelijkheid opgenomen waarmee bedrijven met een hogere categorie (namelijk categorie 3.2) ook mogelijk zijn, mits aangetoond wordt dat de milieubelasting van het categorie 3.2 bedrijf acceptabel is en passend in de omgeving. In hoofdstuk 6 wordt beschreven welke maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat het bedrijf passend is in de omgeving.

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen of activiteiten als bedoeld in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan. Andere functies die niet zijn toegestaan, zijn: wonen, zelfstandige kantoren, bedrijfswoningen en volumineuze detailhandel.

Ondergeschikte kantoren zijn mogelijk tot een maximum oppervlak van maximaal 3.000 m2 (50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak). Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' wordt een ontsluitingsweg mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de specifieke aanduiding 'geluidwerende vorziening' is een gleuidscherm of een geluidswal toegestaan. Het plaatsen van een geluidsscherm (of een groen uitgevoerde geluidswal) is een voorwaarde voor het in gebruik nemen van het perceel. De geluidwerende voorziening is daarom als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Maximaal 90% van het bouwvlak mag bebouwd worden met gebouwen van maximaal 15 meter hoog. De onderlinge afstand tussen te realiseren gebouwen dient in ieder geval 10 meter te bedragen. De hoogte van de geluidswerende voorziening bedraagt 7 meter.

Verkeer - wegverkeer 3

De bestemming 'Verkeer - wegverkeer 3' komt overeen met artikel 10 van bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel). Deze gronden zijn bestemd voor wegen met de functie van verblijf en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, bermen en groenvoorzieningen, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, (ondergrondse) afvalverzamelingspunten, voorzieningen van algemeen nut (maximaal 25 m2 groot en maximaal 3 meter hoog), geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen, verbindingen ten behoeve van het wegverkeer (bruggen) en overige kunstwerken en kleinschalige infrastructurele voorzieningen.

Voor de diverse bouwwerken, geen gebouwen zijn, zijn hoogtebepalingen opgenomen in de regels.

Water

De bestemming 'Water' komt overeen met artikel 11 van bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel). De gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging en bermen en groenvoorzieningen. Tevens is verkeer te water, extensief recreatief medegebruik, infiltratievoorzieningen, oevers, oeverbeschoeiingen en taluds en behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de tochten toegestaan.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming gebouwd worden. Voor de diverse bouwwerken zijn bouwregels opgenomen in de regels.

Waarde-archeologie (1)

Uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente is gebleken dat delen van het plangebied een archeologische verwachtingswaarde hebben. Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Deze bescherming vindt plaats door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde – Archeologie 1'. Deze bestemming geldt primair aan de onderliggende bestemmingen. De 'Waarde – Archeologie' komt overeen met artikel 21 van bestemmingsplan Zuidplas West (Nieuwerkerk a/d IJssel). Voor 'Waarde – Archeologie 1' is in dit wijzigingsplan een extra artikel opgenomen.

In de gebieden waar een bepaalde archeologische waarde wordt verwacht, is een regime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime en de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de, in het regime, vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omgevingsvergunning, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige.

Gebiedsaanduidingen

Het wijzigingsplan bevat twee gebiedsaanduiding, namelijk de veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen 1 en 2. Over de provinciale weg (de N219) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De zones hebben tot doel een toename van het groepsrisico te beperken; binnen deze zones zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een wijzigingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan, voordat het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vaststellen, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  2. 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

9.2 Plangebied

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het wijzigingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft.

Met onderhavig wijzigingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden is een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid

In het kader van het opstellen van de anterieure overeenkomst is door de gemeente onderzoek gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Gebleken is dat de ontwikkelaar over voldoende middelen beschikt om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Uit het onderzoek is verder gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. De raad zal, voor vaststelling van het wijzigingsplan door het college, moeten besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Betrokkenheid

10.1 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp wijzigingsplan 6 weken ter inzage gelegen, van 8 november tot en met 19 december 2012. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijze ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek