KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Waterparagraaf
5.3 Waterhuishouding
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5 Flora En Fauna
5.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Algemeen
6.2 Verbeelding
6.3 Regels
6.4 Handhaving Wijzigingsplan
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid
8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Communicatie
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 2 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog

Verbindingsweg 5, Nieuwerkerk aan den IJssel

Wijzigingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 23-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Verbindingsweg 5, Nieuwerkerk aan den IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Zuidplas West', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nieuwerkerk aan de IJssel op 2 juli 2009.

1.4 aanbouw

Een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.10 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 beperkt kwetsbaar object

Objecten, niet zijnde een kwetsbaar of bijzonder kwetsbaar object bestemd voor regelmatig of vast verblijf van mensen.

1.15 bestaand

  1. a. Voor bouwwerken: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wabo en de Woningwet;
  2. b. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan met de daarbij behorende gebruiksregels.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.28 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 huishouden

Eén persoon een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt.

1.31 kwetsbaar object

  1. a. Een gebouw waarbinnen zich gemiddeld meer dan 50 personen bevinden gedurende meer dan 8 uur per dag en meer dan 5 dagen van de week, gedurende een groot deel van het jaar; niet zijnde een kantoor of andersoortig gebouw dat hoort bij een externe veiligheid relevante inrichting;
  2. b. één of meerdere woningen in een gebied dat de bestemming wonen heeft.

1.32 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

1.33 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.34 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.35 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.36 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.37 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.39 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.40 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.42 wonen

Het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.43 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.44 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de als Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen Bijlage 1;
  2. b. een lasbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  3. c. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a en b, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 500 m²;
  4. d. een bedrijfswoning ter plaatse van functieaanduiding 'bedrijfswoning';
    met de daarbij behorende:
  5. e. opslag en uitstalling;
  6. f. erven en terreinen;
  7. g. wegen en paden;
  8. h. parkeervoorzieningen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. water, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van:

  1. a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a en b indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a en b;
  2. b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a, maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Bestaande afstanden en maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

5.2 Toegestane overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

5.3 Ondergronds bouwen

5.4 Vloerpeil

Voor het bouwen van nieuwe (bedrijfs)woningen geldt, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 het volgende:

  1. a. in het kader van waterveiligheid mag het vloerpeil van woonbebouwing niet minder bedragen dan de hoogte van NAP -4,7 meter;
  2. b. ter voorkoming van wateroverlast wordt op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied, het te hanteren vloerpeil nader bepaald, met dien verstande dat het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard vooraf schriftelijk heeft ingestemd met de op te nemen normering.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen

Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt naast artikel 3.4.1 in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  2. b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik of het laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  4. d. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van stacaravans en recreatiewoningen;
  5. e. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Geluidzone - weg

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. de maximum toegestane goothoogte, bouwhoogte, afstands-, oppervlakte- en inhoudsmaten met ten hoogste 10 %;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

8.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

9.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

9.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Verbindingsweg 5, Nieuwerkerk aan den IJssel van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Verbindingsweg 5 in Nieuwerkerk aan den IJssel staat een voormalig agrarisch glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning dat is bebouwd met een (agrarische) bedrijfshal met hierachter een kleine tuinbouwkas. De agrarische activiteiten zijn lang geleden gestaakt. De bedrijfsloods wordt momenteel gebruikt als lasbedrijf. In het geldende bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Het gebruik als lasbedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij een lasbedrijf als mogelijke invulling wordt genoemd. De eigenaar van Mulder Lastechniek wenst gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid om het huidige gebruik positief te bestemmen en tegelijkertijd een beperkte uitbreiding met een werkplaats mogelijk te maken achter het bestaande bedrijfsgebouw. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied aan de Verbindingsweg 5 ligt aan de noordoostkant van Nieuwerkerk aan den IJssel en ten zuiden van de A20 ter hoogte van afrit 17. Het dorp wordt gescheiden van het agrarische gebied door de N219 (Schielandweg). In figuur 1 is de ligging van het plangebied met omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnd rechthoek) en omgeving.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Zuidplas West" 16 juni 2009 10 augustus 2011
"Parapluherziening Parkeren" 24 april 2018 n.v.t.
"Parapluherziening Archeologie" 6 maart 2018 n.v.t.


Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Zuidplas West' bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de functieaanduiding 'Glastuinbouw'. Het plangebied maakt onderdeel uit van de 'Gebiedsaanduiding wro-zone – wijzigingsbevoegdheid 5'. Verschillende geluidszones (wegen) en veiligheidszones (vervoer gevaarlijke stoffen) zijn binnen het plangebied aangegeven door middel van gebiedsaanduidingen.

De gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 5' maakt het mogelijk om de vigerende bestemming onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op grond hiervan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een duurzaam bedrijventerrein waarin de ontwikkeling van een modern gemengd bedrijventerrein wordt nagestreefd met de vestiging c.q. uitoefening van industriële, logistieke-transport, nijverheids- en ambachtelijke bedrijven/ inrichtingen en bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven voor zover deze voorkomen in milieucategorie 2 t/m 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels). Hierin zijn o.a. smederijen, lasinrichtingen en bankwerkerijen opgenomen met een productie oppervlak groter dan 200 m². Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 3.2.

De uitspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuidplas West (wijzigingsbevoegdheid van het perceel rood gearceerd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten en de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Bestaande Situatie

2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De Verbindingsweg was vroeger een glastuinbouwgebied. In de loop der jaren zijn deze activiteiten nagenoeg beëindigd en verplaatst naar duurzame glastuinbouwgebieden elders in de gemeente. In het gebied zijn tegenwoordig meerdere bedrijven gevestigd. Langs de weg staan (bedrijfs)woningen. In het gebied tussen de Verbindingsweg (achter het bebouwingslint) en de Schielandweg is een caravanstalling gevestigd, nadat de kassen met een totale oppervlakte van circa 6.870 m² waren gesloopt. De totale oppervlakte vervangende nieuwbouw bedraagt circa 8.300 m². Dit bedrijf wordt ontsloten op de Parallelweg-Zuid.

Tegenover gelegen glastuinbouwbedrijf. Dak caravanstalling zichtbaar achter plangebied. afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0003.png"Caravanstalling achter bebouwingslint Verbindingsweg. Caravanstalling aan Parallelweg-Zuid.

Planspecifiek
Het perceel is circa 1.800 m² groot met aan de voorzijde een bedrijfswoning en hierachter een tuin. Naast de woning staat een bedrijfsloods die tegenwoordig in gebruik is door een lasbedrijf. Hierachter staat een kas die niet meer als zodanig in gebruik is.

Plangebied vanaf Verbindingsweg. Links bedrijfsloods en midden bedrijfswoning.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0004.png"Voorterrein plangebied. Te slopen kassen achter bedrijfsloods.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

In dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' om een lasbedrijf mogelijk te maken in het plangebied.

De bestaande kassen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De transformatie naar bedrijfsbebouwing betekent een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ten behoeve hiervan worden de bestaande kassen gesloopt om een uitbreiding achter de bestaande bedrijfsloods te kunnen realiseren. In dit deel van het plangebied wordt een lasbedrijf mogelijk gemaakt in milieucategorie 3.2. De nieuwe werkplaats met een oppervlakte van circa 290 m² en bouwhoogte van 6 meter sluit aan op de reeds aanwezige bedrijfshal. De bedrijfswoning met achtererf blijft behouden. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 3. Enkele aanzichttekeningen van de nieuwe werkplaats zijn in figuur 4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0005.png"Figuur 3: situatietekening nieuw. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0006.png"Figuur 4: Aanzichttekeningen nieuw te bouwen werkplaats.

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Op de Verbindingsweg is de maximumsnelheid 30 km/uur. In noordelijke richting takt deze weg aan op de naast de A20 gelegen Parallelweg-Zuid. In zuidelijke richting ligt de Zuidplasweg. Via deze weg is de Schielandweg bereikbaar van waaruit het centrum van Nieuwerkerk aan den IJssel en rijksweg A20 is aan te rijden. Het bedrijf wordt ontsloten op de bestaande uitrit. Op het voorerf is voldoende gelegenheid voor stalling van voertuigen.

Verbindingsweg. Uitrit naar woning en werkplaats.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0007.png"Parallelweg-Zuid. Schielandweg.

Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Funties Norm maximum matig stedelijk Aandeel bezoekers
Woning koop, vrijstaand 2,6 per woning waarvan 0,3 per woning
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekers- extensief (industrie, werkplaats) 2,6 per 100 m² bvo 5%


Het lasbedrijf betreft een éénmanszaak waar maximaal 3 werknemers werkzaam zijn. Een lagere parkeernorm is dan ook verdedigbaar. Op het buitenterrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op het voorerf te kunnen opvangen. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2019 met inbegrip van de hierin opgenomen afwijkingsregeling. In de Overigeregels wordt dit geborgd in atikel 9.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief."

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vervolgfunctie van een agrarische functie naar bedrijfsfunctie overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze vervolgfunctie sluit aan bij een eerder gerealiseerde ontwikkeling om een caravanstalling mogelijk te maken van een voormalig glastuinbouwbedrijf. Deze ontwikkeling sluit hierop aan in het bestaande bebouwingslint.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (thans 14 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit wijzigingsplan wordt een bedrijf mogelijk gemaakt op een bedrijfsperceel van afgerond 1.800 m². Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling.

In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een droogmakerij (veen) (figuur 5). Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen. Als richtpunt wordt aangehouden dat eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied ten oosten van de stads- en dorpsrand (figuur 5). Op de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0008.png"Figuur 5: Links uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' en rechts uitsnede 'Laag van de stedelijke occupatie'.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een herbestemming mogelijk van een (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex. De bedrijfsbebouwing sluit aan op het zuidwestelijk gelegen bedrijvenlandschap waar een caravanstalling is gerealiseerd. In het bestemmingsplan Zuidplas West zelf is voorts al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar 'Bedrijventerrein' om bedrijven in de milieucategorieën 2 tot en met 4.1 mogelijk te maken, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. Deze bestemmingswijziging geeft een duurzame kwaliteitsverbetering van dit bebouwingslint in de Zuidplaspolder.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' ligt het plangebied ten oosten van de stads- en dorpsrand. Deze kleinschalige ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie, omdat het bebouwingslint wordt getransformeerd naar bedrijvigheid, zoals dat is vastgelegd in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. De belevingswaarde van het oorspronkelijke droogmakerij wordt niet aangetast, omdat nieuwbouw van een loods achter de bestaande bebouwing plaatsvindt. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt een kleinschalige bedrijfsontwikkeling mogelijk op een bedrijfsperceel groot circa 1.800 m². De uitbreiding met werkplaats heeft maar een oppervlakte van afgerond 290 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied ligt in een droogmakerij (veen). De richtpunten voor de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen voor droogmakerij (veen) hebben betrekking op het bewaren van het verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden. Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders. Het tegengaan van bodemdaling in veenweidegebieden is een gezamenlijke opgave voor provincie, gemeenten, waterschappen en grondgebruikers. De provincie onderkent dat de problematiek niet simpel is op te lossen door waterbeheerder, grondgebruiker/-eigenaar of ruimtelijke ordeningsautoriteiten alleen. Een van de uitdagingen zit in het feit dat het vertragen van bodemdaling extra water vraagt.

De herontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande structuren/linten. Het bebouwingslint wordt gewijzigd naar bedrijfsdoeleinden met behoud van de bedrijfswoning en de naastgelegen voormalige agrarische bedrijfsloods. Hierachter wordt, grenzend aan de caravanstalling, een nieuwe werkplaats mogelijk gemaakt van 290 m². Dit is passend in het bebouwingslint.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk naar bedrijfsdoeleinden overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door verrommeling tegen te gaan op deze voormalige agrarische gronden. Gesteld kan worden dat sprake is van 'aanpassing'. Voldaan wordt aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 9.10 lid 1 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Restveengebied
In het zuiden van de Zuidplaspolder is nog veen aanwezig in de ondergrond. Dit wordt het restveengebied genoemd. De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is hier over het algemeen goed bewaard gebleven. Deze verkaveling is kleiner en het gebied is grotendeels in gebruik als weiland. Hierdoor ontstaat een zeer kenmerkende gradiënt in de Zuidplaspolder van grotere kavels en akkerbouw op de kleigronden in het noorden naar kleinere kavels en weideland op de veengronden in het zuiden. Een deel van het restveengebied is benoemd tot knikpuntgebied. Hier zal op termijn het waterpeil niet langer verlaagd gaan worden. Het accent zal hier daarom verschuiven naar recreatie en natuur. Ambities zijn o.a. inzet op een duurzame waterhuishouding en behoud van de kenmerkende verkavelingsstructuur en het open karakter.

Verspreide glastuinbouw
Verspreid in de polders van Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas liggen meerdere glastuinbouwbedrijven. Deze zijn weliswaar kleinschalig maar zijn wel van invloed op de beleving van het landschap. Zij dragen bij aan de versnippering van het gebied. Daarom wordt gestreefd naar de sanering van verspreid glas. Uitbreidingsplannen rondom de bestaande concentratiegebieden (Waddinxveen, Zevenhuizen (Knibbelweg-Oost en tussen Zevenhuizen en Moerkapelle) moeten voorzien in kwalitatieve alternatieve locaties. Een goede landschappelijke inpassing is bij alle vormen van glastuinbouw een vereiste. Ambitie is dat gestreefd wordt naar de sanering van verspreide glastuinbouw. Dit geldt met name voor het gebied tussen Nieuwerkerk aan de IJssel en Zevenhuizen. De verspreide kassen worden zoveel mogelijk geclusterd in duurzame complexen. Bovendien wordt ingezet op een landschappelijke inpassing en waar mogelijk een goede aansluiting op de omgeving.

Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het plangebied maakt onderdeel uit van een werkgebied met verspreide glastuinbouw. Sanering wordt hier voorgestaan. Dit wijzigingsplan speelt hierop in. Het bebouwingslint wordt opgewaardeerd door aansluiting te zoeken met het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap. Zo is achter het bebouwingslint van de Verbindingsweg tot de Schielandweg al een bedrijvenontwikkeling mogelijk gemaakt (2018) voor een caravanstalling. Deze ontwikkeling sluit hierop aan. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).

Conclusie
Een bedrijfsontwikkeling ten behoeve van een lasbedrijf is in overeenstemming met de uitgangspunten het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. Aansluiting wordt gezocht met de reeds in gang gezette bedrijfsontwikkeling tussen de Schielandweg en Verbindingsweg.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP heeft de voormalige gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel 7 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.


Conclusie
De plankaart (figuur 6) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied ten oosten van de woonkern is hierin aangeduid als 'nieuw: accent werken/ voorzieningen'. De vervolgfunctie van agrarische doeleinden naar bedrijfsdoeleinden is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP, zoals dat later is vertaald in het bestemmingsplan 'Zuidplas West' waarin de planontwikkeling door middel van een wijzigingsbevoegdheid al is opgenomen. Het plangebied is met een gele stip aangeduid op de plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0009.png"Figuur 6: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip en zwarte pijl aangeduid.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Zuidplas

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 13 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.

  • Aantrekkelijk Zuidplas
    De gemeente zet vooral in op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen wanneer de geplande uitbreidingen aan de dorpen zijn gerealiseerd. Daarnaast zet zij in op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als zij dorpen in Zuidplas wil uitbreiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen. Het erfgoed wil de gemeente beter zichtbaar en beleefbaar maken. Het cultureel leven wordt in stand gehouden en versterkt waar mogelijk. Er wordt ingezet op een beter en aantrekkelijk openbaar vervoer, een goede bereikbaarheid met de auto en een aantrekkelijk wandel- en fietsnetwerk binnen de gemeente en regio.
  • Duurzaam Zuidplas
    Nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente zoveel als mogelijk energieneutraal. Ook voor bestaande gebouwen zet zij hier op in, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen werkt de gemeente aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht.
  • Ondernemend Zuidplas
    De gemeente wil in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio. Zij gaat kijken waar bedrijven het beste gevestigd kunnen worden. Voor bedrijven met een hogere milieubelasting is de gemeente terughoudend en kijkt zij vooral naar de brede meerwaarde van een dergelijk bedrijf. Lichte vormen van bedrijvigheid, die gecombineerd kunnen worden met wonen, dragen juist bij aan levendigheid en diversiteit. Een toekomstige transformatie van het Nijverheidscentrum in Zevenhuizen ziet de gemeente als een belangrijke kans. Zij ziet mogelijkheden voor versteviging van de landbouw gecombineerd met lichte recreatie. De keuze daarbij is concentratie, waarbij plaats wordt geboden aan innovatieve en toekomstbestendige glastuinbouw. De dorpen beschikken over diverse winkelgebieden met dagelijkse voorzieningen. Deze centra wil de gemeente sterk houden, waarbij wordt ingezet op versterking van het draagvlak door een levendige mix aan functies.
  • Gezond Zuidplas
    De gemeente wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van haar inwoners. Dit in de brede zin van het begrip positieve gezondheid, waarbij zowel lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren meetellen. Ontmoeten is daarbij één van de essentiële behoeften. De inrichting en toegankelijkheid van de openbare ruimte, maar ook die van gebouwen vindt de gemeente daarbij van belang. Daarbij zet zij in op het verbeteren en uitbreiden van het fiets-, wandel- en vaarnetwerk in de dorpen en het buitengebied. Gezond en verantwoord voedsel draagt ook bij aan die gezondheid.

Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente. De gevraagde vervolgfunctie is vanuit ruimtelijk oogpunt inpasbaar, omdat in de Omgevingsvisie is opgenomen dat transformatie zich kan voordoen aan de Verbindingsweg waar vanuit de huidige situatie veranderingen gewenst zijn. Sprake is van een transformatie naar een lichte vorm van bedrijvigheid, die gecombineerd kan worden met wonen (onderdeel ondernemend Zuidplas). Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zuidplas.

4.4.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. Het plangebied maakt op de kaart onderdeel uit van een welstandsvrij niveau.

Conclusie
De nieuwe werkplaats wordt achter de bestaande bedrijfshal gerealiseerd. Het gebouw zal qua ligging en uiterlijk worden ingepast naast de reeds aanwezige bebouwing (caravanstalling).

4.4.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Dit wijzigingsplan maakt een vervolgfunctie naar bedrijfsdoeleinden mogelijk met een kleine uitbreiding van een lasbedrijf. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Conclusie
De nieuw te bouwen bedrijfsloods wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie naar bedrijfsdoeleinden mogelijk gemaakt van een perceel 1.800 m² groot met een nieuw te bouwen werkplaats van 290 m². Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat het toevoegen van deze kleinschalige ontwikkeling volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r. kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.

Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat in het plangebied van 1.800 m² groot alleen een werkplaats van 290 m² wordt toegevoegd. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m


Onderzoek/ beoordeling
De Verbindingsweg kan worden beschouwd als een gemengd gebied, omdat naast (bedrijfs)woningen ook (agrarische) bedrijven zijn gevestigd. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de geplande bedrijfsontwikkeling. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn.

In het plangebied zijn bedrijven toegestaan in milieucategorie 2, alsmede een lasbedrijf in categorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning van derden staat aan de Verbindingsweg 3 op circa 22 meter afstand. De overige woningen op nummers 6 en 7 staan op een afstand van circa 25 meter. De werkzaamheden vinden in de dag- en avondperiode inpandig plaats. Het bedrijf kan voldoen aan de geluidvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals is aangetoond in het onderzoek naar industrielawaai van Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 1 november 2022, referentie 08690-56187-02v2, Bijlage 1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit de berekeningen volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) onder de grenswaarde van 50 dB(A) ligt ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen. Het maximaal geluidniveau (LAmax) voldoet eveneens aan de gehanteerde normstelling. De vastgestelde geluidimmissie vormt daarmee naar verwachting geen beperking voor een wijziging van het bestemmingsplan.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied staan. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan voor de bestaande woningen van derden worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.

5.1.3 Geluid

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een wijzigingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede heeft Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd (rapport van 6 dcember 2022, kenmerk U22-0295 Bijlage 2). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Op dit moment zijn op de locatie enerzijds een vrijstaande woning met siertuin en hobbykas en anderzijds (bedrijfsmatig) een magazijn/werkplaats met voormalig kassencomplex (opslag). Het gehele kassencomplex wordt in de toekomstige situatie vervangen door een nieuwe bedrijfsloods. Het onderzoek beslaat twee percelen. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, sectie B, nummers 6985 en 6986 met een totaaloppervlak van circa 2.000 m².
Uit de locatie-inspectie blijkt dat bij het huidige gebruik en inrichting er geen aanwijzingen zijn voor (historische) bodembedreigende activiteiten. Uit verschillende digitaal beschikbare informatiebronnen zijn geen aanwijzingen gevonden dat op de onderzoekslocatie bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. De locatie bevindt zich niet in een zone voor diffuse spoed (verkennend bodemonderzoek verplicht bij omzetten functie/bestemmingsplan naar wonen met tuin) en is geen aandachtsgebied met betrekking tot bodemlood. Wel is op de locatie een voormalige watergang bekend. Deze watergang heeft zich bevonden ter hoogte van de noordwestelijke perceelsgrens van de huidige inrichting. Deze slootdemping ligt echter op geruime afstand (meer dan 15 meter) van de voorgenomen nieuwbouw. De verwachting is dat er geen grondroeringsactiviteiten in de nabije afstand van de slootdemping zullen plaatsvinden en dat onderzoek hiernaar weinig zinvol is.
Op basis van de bodemkwaliteitskaart voldoet de bodemkwaliteit op de locatie aan klasse wonen of beter. Het uitvoeren van daadwerkelijk bodemonderzoek ten behoeve van de geplande bestemmingswijziging en nieuw te bouwen bedrijfsloods wordt niet nodig geacht. Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen functiewijziging in het plangebied. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de tabel 5.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden


De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek luchtkwaliteit
Met het plan wordt beoogd een kleinschalig bedrijventerrein te realiseren. Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Het aantal verkeersbewegingen is beperkt, omdat er sprake is van een éénmansbedrijf. Hierbij is uitgegaan van 17 verkeersbewegingen, waarvan 20% vrachtverkeer (10 verkeersbewegingen voor lasbedrijf en 7 verkeersbewegingen van woning). In tabel 5.3 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.

Tabel 5.3: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van het plan op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0010.png"

Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.

Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Schielandweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van een bedrijf mogelijk. Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor dit plan is voorts de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2 en PM10 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De Spoorbaan Utrecht – Rotterdam ligt op circa 310 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied (figuur 7). Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aan deze transporten zijn risico's verbonden. In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage II de 'Tabel Basisnet spoor' opgenomen. Het plangebied is langs het traject 'Rotterdam Blijdorp – Gouda' gelegen, trajectnummer 'AK'. In de tabel is aangegeven dat de PR 10-6 contour hier op 1 meter vanaf het midden van de spoorbaan ligt. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied, zodat bij ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met het groepsrisico. Uit de berekeningen in het kader van het Basisnet spoor blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het lasbedrijf leidt tot een beperkte toename van het aantal personen. Het groepsrisico zal als gevolg van dit bedrijf niet significant toenemen. Een berekening van de toename van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. Conform Bevt en de Visie EV van de gemeente Zuidplas moet er wel een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Wegtransport
N219
De N219 ligt op circa 180 meter van het plangebied (binnen de zone van 200 meter). De weg maakt geen deel uit van het Basisnet transport, maar er vindt in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats over deze weg. Hiervoor is een beperkte kwalitatieve onderbouwing voldoende. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Rijksweg A20
Ten noordwesten van het plangebied ligt rijksweg A 20 op circa 390 meter afstand.

Plaatsgebonden risicocontour
In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage I de 'Tabel Basisnet weg' opgenomen. Het plangebied is ter hoogte van het wegvak Z136 gelegen. De PR 10-6 is volgens deze tabel op dit wegvak maximaal 22 meter vanaf het midden van de weg gelegen. Het plangebied ligt buiten deze zone. Het plaatsgebonden risico vormt geen beperking voor het plangebied.

Groepsrisico
Ter hoogte van het traject Z136 is in het Basisnet weg een groepsrisico berekend voor de huidige situatie die kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het lasbedrijf bevinden zich personen op een grotere afstand dan 200 meter vanaf de A20. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezigheid van personen (binnen 200 meter vanaf de snelweg) in verband met het scenario van een incident met brandbare gassen (bijv. LPG, propaan). Omdat de bestemming op meer dan 200 meter afstand van de snelweg plaatsvindt, is de toename van het groepsrisico zeer beperkt. Het berekenen van de toename van het groepsrisico wordt daarom niet nodig geacht. Conform de Visie EV van de gemeente Zuidplas moet het groepsrisico wel worden verantwoord. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 7) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planwijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0011.png"Figuur 7: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).

5.1.7 Niet gesprongen explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.

In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet-gesprongenexplosieven (NGE) voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

5.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

5.3 Waterhuishouding

Bodem en grondwater
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengronden. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewateren
Het gedeelte tussen de waterscheiding aan de Verbindingsweg ligt in peilgebied GPG-884 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een vastpeil van - 6,62 m NAP. Het overige gebied ligt in het peilgebied GPG-883 met een vastpeil van -6,92 m NAP. De watergang langs de weg betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Deze ligt binnen de waterscheiding, zoals aangegeven in figuur 8. Aan de zuidoostzijde en achterzijde van het plangebied ligt overig water met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0012.png"Figuur 8: Uitsnede Legger Water.

Waterkwantiteit
Op het perceel staan een bedrijfshal, kassen en bedrijfswoning met bijgebouw. De kassen achter de bedrijfsloods worden gesloopt ten behoeve van een nieuw te bouwen werkplaats van afgerond 290 m². Het verhard oppervlak blijft nagenoeg gelijk. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de bedrijfsbebouwing is/wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfsloods wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 17 maart 2022 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterbelang is. In verband hiermede wordt het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Het wateradvies wordt hierin verwerkt. Met inachtneming hiervan zal de ruimtelijke ontwikkeling voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Het ontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadchap heeft hierop niet gereageerd.

Conclusie
Er zijn vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

5.4 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.4.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het plangebied heeft op de Cultuur historische atlas geen archeologische waarden.

5.4.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is de archeologische beleidsadvieskaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas” (juni 2017) dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Op de geactualiseerde kaart heeft de locatie geen archeologische verwacht (figuur 9). In de door de gemeenteraad op 6 maart 2018 vastgestelde Parapluherziening Aarcheologie heeft het plangebied evenmin een dubbelbestemming gekregen. Onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Gelet hierop kan het terrein worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om bij toekomstige grondingrepen de uitvoerder te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0013.png"Figuur 9: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.

5.4.3 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bouwwerken hebben geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt deze bebouwing voor op inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.

5.5 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuur netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 9,5 km afstand. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 10 km ten zuiden van het plangebied. Verder ligt zuidoostelijk op circa 13,5 km het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten'. Sprake is alleen van het oprichten van een bedrijfsloods, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Het plangebied ligt circa 1,2 kilometer ten westen van de ecologische verbindingszone (figuur 10). De dichtstbijzijnde bestaande natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt 500 meter ten noorden van het plangebied. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01_0014.png"Figuur 10: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

5.5.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van een bedrijfsgebouw in het plangebied. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 9,5 km afstand. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 10 km ten zuiden van het plangebied. Verder ligt zuidoostelijk op circa 13,5 km het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten'. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

De nieuwe bedrijfsloods wordt duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit. Gelet op de grote afstand tussen de planlocatie en het dichtstbijzijnde stikstofrelevante Natura2000-gebied kan zonder onderzoek worden gesteld dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake van toename van stikstofdepositie, zodat een stikstofberekening achterwege is gelaten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

5.5.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van mei 2022, Bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Er zijn binnen een straal van 10km geen Natura2000-gebieden aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie voor de gebruiksfase is niet nodig.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/-verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bunzing, Egel, Haas en Konijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Aanbevelingen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  1. a. Voor de Huismus en Gierzwaluw worden aan de bedrijfsloods enkele huismus- en gierzwaluwkasten geplaatst;
  2. b. Voor vleermuizen worden op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Conclusie
Bij uitwerking van het plan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling

5.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

5.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Bedrijventerrein
Overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan 'Zuidplas West' zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Omdat deze bestemming ontbreekt in bestemmingsplan 'Zuidplas West', is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de bestemming 'Bedrijf' zoals opgenomen in dat bestemmingsplan.

De bedrijfsactiviteiten die zijn toegestaan hebben enkel betrekking op bedrijven in milieucategorie 1 en 2, alsmede een lasbedrijf in milieucategorie 3.2. Onder voorwaarden is een hogere milieucategorie toegestaan. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m voor bedrijfsgebouwen. Voor de bestaande bedrijfswoning is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de inhoudsmaat en bouwregels van de bestemming 'Bedrijf' uit het geldende bestemmingsplan.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Geluidzone – verkeer
In verband met verkeerslawaai is de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone - weg’ opgenomen. Binnen deze zone is uitsluitend een nieuwe (bedrijfs)woning toegestaan die voldoet aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder. Er is een afwijkingsregeling opgenomen om hiervan ontheffing te verlenen door een hogere waarde vast te stellen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen of functiewijzigingen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving Wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het wijzigingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet.

Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het wijzigingsplan of een afwijking.

Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente.

Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling is in overeenstemming met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid

8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

8.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft de direct omwonenden aan de Verbindingsweg 3, 5 en 7 geïnformeerd over het in voorbereiding zjnde wijzigingsplan om het lasbedrijf, inclusief uitbreiding met een werkplaats, mogelijk te maken. Het (bouw)plan is getoond om de bestaande overkapping te wijzigen naar een geïsoleerd pand/ loods volgens bouwtekening. De aanwezigen hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkelingen. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 4.

8.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4, artikel 3:1 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerp wijzigingsplan vanaf 9 maart 2023 tot en met 19 april 2023 gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 2 Historisch Vooronderzoek Bodem

Bijlage 2 Historisch vooronderzoek bodem

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 4 Verslag omgevingsdialoog