s-Gravenweg 224a
Wijzigingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 27-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het wijzigingsplan ''s-Gravenweg 224a' met identificatienummer NL.IMRO.1892.WpsGravenweg224a-Va01 van de gemeente Zuidplas.
1.2 wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ''s-Gravenweg 2013', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas op 11 juni 2013.
1.4 aanbouw
Een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan huis verbonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.8 aan huis verbonden beroep
Het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.9 achtererfgebied
Openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
- aan een niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 m achter het snijpunt met de voorgevel, en
- aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
1.10 achtergevel
Een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.11 archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12 archeologische waarden
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
Indien het percentage een bouwperceel betreft:
- een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
- dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.15 Bed & Breakfast
Een overnachtingaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf en het serveren van een ontbijt, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf . Hieronder wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.16 bestaand
- a. Bij bouwwerken: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet;
- b. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.21 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.
1.25 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 coffeeshop
Gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt.
1.30 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.31 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een hoofdgebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.32 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen.
1.34 erf
Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het wijzigingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.35 erfgrens
De grens tussen erven.
1.36 erker
Een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 geluidsgevoelige gebouwen
Gebouwen die dienen ter bewoning of een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
1.39 geluidsgevoelige objecten
Geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.40 hoofdgebouw
Een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.41 horeca(bedrijf)
Een horeca-inrichting als bedoeld in de bij het bestemmingsplan ''s-Gravenweg 2013', in de bijlage bij de regels behorende lijst van horeca-categorieën Horecabeleid Zuidplas.
1.42 huishouden
Eén persoon een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt.
1.43 kantoor
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.44 kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.45 mantelzorg
Het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch en commercieel verband.
1.46 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.
1.47 overkapping
Een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.
1.48 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.49 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.50 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Dee Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging die als bijlage van deze regels deel uit maakt.
1.52 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.53 vloerpeil
De hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzichte van de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.54 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.55 voorgevel
De gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.56 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.
1.57 voorkeursgrenswaarde
De maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder.
1.58 vrijstaande woning
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie. Een vrijstaande woning heeft minimaal aan drie zijden een privé-buitenruimte, die bovendien langs twee van de gevels gemiddeld ten minste 2,5 m breed is (eventueel bebouwd met een schuur of garage).
1.59 wonen
Het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
1.60 woning/ wooneenheid
Een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.61 zijgevel
Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de breedte van een gebouw
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.5 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. toegangspaden en in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. aan- en uitbouwen bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in een woning door één huishouden;
- b. aan huis verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met daarbij behorend(e):
- c. tuinen;
- d. bijbehorende bouwwerken;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speeltoestellen;
- g. water;
- h. kunstwerken;
- i. zwembaden, met inachtneming van het bepaalde in 7.3.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
- a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, airco-units, warmtepompen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
7.2 Ondergronds bouwen
7.3 Zwembaden
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende regels:
- a. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- b. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
- c. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- d. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- e. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
- f. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
7.4 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
8.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 meter;
- e. mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.2 Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan om een Bed & Breakfast toe te staan in (burger)woningen binnen de bestemmingen als bedoeld in Hoofdstuk 2, indien dit niet op grond van een andere bepaling in dit plan toegestaan is, met dien verstande dat:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
- b. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
- c. de Bed & Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
- d. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
- e. de ruimten binnen de woning waarin Bed & Breakfast wordt aangeboden dienen te voldoen aan de geldende bouwregelgeving, waaronder begrepen de gemeentelijke verordening fysieke leefomgeving en het Bouwbesluit;
- f. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
- g. de Bed & Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- h. permanente bewoning niet is toegestaan;
- i. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven;
- j. Bed & Breakfast eigenaren een nachtregister moeten bijhouden, als bedoeld in de APV.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
10.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
10.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
10.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 's-Gravenweg 224a van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel 's-Gravenweg 224a in Nieuwerkerk aan den IJssel staat een verouderde woning. Een verbouwing vraagt om een forse ingreep om te kunnen voldoen aan hedendaags te stellen eisen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan een bouwtechnische verbouwing, maar ook aan het aardgasvrij maken van de woning. Deze investeringen staan niet in verhouding tot het rendement gezien de huidige staat. In verband hiermede is initiatiefnemer voornemens de woning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe duurzame woning terug te bouwen in het bebouwingslint evenwijdig aan de naastgelegen woning op nummer 222. Vanuit planologische overwegingen bestaan hiertegen geen bezwaren, omdat de woning hierdoor beter aansluit in het bebouwingslint waar de meeste woningen op kortere afstand van de 's-Gravenweg zijn gepositioneerd. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat een verplaatsing van de woning naar de voorkavel vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de 's-Gravenweg 224a in Nieuwerkerk aan den IJssel. Aan weerszijden van het plangebied staan vrijstaande woningen. Aan de westzijde ligt de Schielandweg (N219). Aan de overzijde van de 's-Gravenweg staan eveneens vrijstaande woningen. In figuur 1 is de ligging van het plangebied met omgeving weergegeven.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“'s-Gravenweg 2013" | 11 juni 2013 | n.v.t. | |
"Parapluherziening Archeologie" | 6 maart 2018 | n.v.t. | |
"Parapluherziening Parkeren" | 24 april 2018 | n.v.t. |
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 's-Gravenweg 2013, waarin het plangebied is bestemd voor 'Wonen' met de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4'. Binnen het bouwvlak is een vrijstaande woning toegestaan. In het bestemmingsplan is in artikel 26.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin burgemeester en wethouders onder voorwaarden bevoegd zijn de bestemmingen te wijzigen in 'Tuin' en 'Wonen – 1' ten behoeve van een herindeling van het perceel. Aan de in artikel 26.2 genoemde voorwaarden wordt voldaan.
In de 'Parapluherziening Archeologie' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2' gekregen.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 's-Gravenweg 2013 (wijzigingsbevoegdheid van het perceel blauw gestippeld omkaderd).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten en de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur
Historische ontwikkeling
De 's-Gravenweg is gelegen in het Zuid-Hollands veenweidegebied. Rivieren in het gebied zetten vroeger het veenland regelmatig onder water. Het tracé van de 's-Gravenweg was de enige verkeersverbinding tussen Kralingen en Gouda. Na de Groenendijk werd het gebied tussen de 's-Gravenweg en de Groenendijk ontgonnen. Het verkavelingspatroon met lange, smalle kavels is hierdoor ontstaan. Na verloop van tijd begon door de verbeterde afwatering de veengrond in te klinken. In natte perioden ontstonden daardoor drassige gronden die niet geschikte waren voor bebouwing. Verdere bebouwing vond daarom plaats op een hoge natuurlijk veenrug: de huidige Kerklaan.
Huidige ruimtelijke en functionele structuur
Door de slechte kwaliteit van de ondergrond aan de zijde van het Hitlandgebied werd historisch gezien de bebouwing voor het overgrote deel gerealiseerd aan de westzijde van de weg. De oostzijde bleef tot ver in deze eeuw vrij van bebouwing. Deze asymmetrische opbouw is één van de belangrijkste karakteristieken van de 's-Gravenweg. Tegenwoordig is deze opbouw minder duidelijk aanwezig, omdat er veel nieuwbouw is gerealiseerd aan de oostzijde van de weg, met name in het gebied tussen de Kerklaan/Kortenoord/Groenendijk. De kavelstructuur wordt gevormd door lange, smalle kavels, begrensd door sloten en karakteristieke erfbeplanting met veelal bebouwing parallel aan de kavelrichting, op enige afstand van de weg. In het gedeelte tussen de Hitlandselaan en Kortenoord is sprake van een gesloten lintbebouwing met een 'kernvorming' bij de Kerklaan, waar diverse niet-woonfuncties zijn gevestigd.
Aan de 's-Gravenweg overheerst de woonfunctie, variërend van grote, luxe villa's tot kleine arbeidershuisjes. Van oorsprong was een groot aantal agrarische bedrijven aan de 's-Gravenweg gevestigd. Ten gevolge van schaalvergroting en efficiencyverbetering zijn deze nagenoeg allemaal verdwenen. Daarvoor in de plaats is een aantal burgerwoningen gekomen met in een aantal gevallen een combinatie met kleinschalige bedrijvigheid.
Zuidelijk gelegen woningen. Noordelijk gelegen woning.
Tegenover gelegen woning. Naastgelegen woning op nummer 222.
Planspecifiek
De percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, Sectie E, percelen 91 en 92 hebben een totale oppervlakte van 2.260 m². De huidige woning staat midden op de woonkavel met hierachter twee grote schuren. Deze schuren hebben een totale oppervlakte van afgerond 290 m². De voorzijde van het perceel is in gebruik als gazon.
De te slopen woning. De bestaande schuren achter de woning.Plangebied vanaf 's-Gravenweg. De schuren gezien vanaf achterzijde plangebied.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Wijzigingsbevoegdheid
Het gemeentebestuur Zuidplas heeft in 2012 een Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan 's-Gravenweg 2013 vastgesteld. Als onderdeel van deze nota van uitgangspunten is op grond van het Ruimtelijk toetsingskader 's-Gravenweg Oost (visiedocument uit december 2011) een kader opgesteld voor verruiming van bouwmogelijkheden bij woonpercelen in het plangebied. Daarbij wordt beoogd meer ruimte te bieden aan het realiseren van opstallen langs de 's-Gravenweg, met inachtneming en bewaring van de aanwezige landschappelijke waarden.
Om dit te realiseren zijn diverse randvoorwaarden gesteld, die een vertaling hebben gevonden in het bestemmingsplan 's-Gravenweg. De verruimingsmogelijkheden zijn niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, maar middels een wijzigingsbevoegdheid in artikel 26.2 van het bestemmingsplan 's-Gravenweg 2013. Hierdoor kan per geval een afweging worden gemaakt of voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden aangaande onder andere milieuaspecten. In de regels zijn deze wijzigingsvoorwaarden opgenomen.
Op grond van de wijzigingsbevoegdheid kunnen – rekening houdende met de eigendomsverhoudingen – de bouwvlakken binnen de woonbestemming zodanig worden verruimd dat het mogelijk is om tot op maximaal 100 meter afstand van de 's-Gravenweg bebouwing op te richten. De bouwmogelijkheden zijn vervolgens afhankelijk van de plaats op de kavel, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een voorkavel (lopend van 15 meter tot 50 meter uit de as van de 's-Gravenweg) en achterkavel (zone van 50 meter tot 100 meter uit de as van de 's-Gravenweg (zie figuur 3).
Figuur 3: Voorbeeld indeling voor-achterkavels
Voorkavel
Op de voorkavel mag maximaal 800 m³ worden gebouwd, waarbij de gezamenlijke voorgevelbreedte (van hoofdgebouw/woning en eventuele hiernaast gebouwde bijgebouwen) maximaal 16 meter mag bedragen en de afstand tussen de gebouwen minimaal 6 meter bedraagt. Daarnaast dient de afstand van de bebouwing tot aan de as van de 's-Gravenweg minimaal 15 meter te bedragen. De voorgevel van het hoofdgebouw (de woning) dient in deze zone te staan. De afstand tot watergangen en zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te zijn.
Achterkavel
Voor de achterkavel geldt dat maximaal 1.200 m³ aan bebouwing mag worden opgericht. De (voor) gevelbreedte bedraagt hier maximaal 16 meter per gebouw, waarbij de afstand tussen de gebouwen 6 meter bedraagt. De inhoudsmaat van de bebouwing op zowel de voor- als achterkavel mag tezamen niet meer dan 2.000 m³ bedragen. Dit maximum bouwvolume is echter wel afhankelijk van de omvang van het perceel en wordt berekend middels de volgende formule: oppervlakte bebouwingsvlak x 30% x 2,8 (verdiepingshoogte) x 2,5 (woning van 2 bouwlagen met kap).
Het wijzigingsplan voor het perceel 's-Gravenweg 224a voldoet aan deze voorwaarden. De regels voor de bestemming 'Wonen - 1' en 'Tuin' zijn overgenomen uit het moederplan.
3.2 Nieuwe Situatie
De woning ligt aan een bebouwingslint. Na sloop wordt deze herbouwd op de voorkavel tussen de vrijstaande woningen aan de 's-Gravenweg 224 en 222 waarbij er meer samenhang ontstaat met de zuidelijk gelegen woningen die ook korter op de 's-Gravenweg zijn georiënteerd. Door de woning iets naar voren te verplaatsen volgt het huis ook logischer de richting van het kavel. Er ontstaat hierdoor meer ruimte voor het huis waarmee de woning groener kan worden ingepast. De woning krijgt een inhoud van circa 590 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van circa 3 m en nokhoogte van maximaal 8 m. De nokrichting van het hoofdgebouw wordt evenwijdig op de 's-Gravenweg georiënteerd. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 4. Enkele aanzichttekeningen van de nieuwe woning zijn in figuur 5 weergegeven.
De op de achterkavel gelegen bijgebouwen zullen op termijn worden gesloopt. Hiervoor in de plaats kunnen twee nieuwe bijgebouwen worden gerealiseerd met een inhoud van maximaal 1.200 m³ voor zover de gebouwen in de voorkavel de maximale inhoudsmaat van 800 m³ niet overschrijden.
Figuur 4: situatietekening nieuw.
Figuur 5: Aanzichttekeningen nieuw te bouwen woning.
3.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De 's-Gravenweg begint in de wijk Kralingen van Rotterdam en loopt, via de gemeente Capelle aan den IJssel, door tot de aantakking op de Groenendijk bij Kortenoord in Nieuwerkerk aan den IJssel. In noordelijke richting is via de Kerklaan het centrum van Nieuwerkerk bereikbaar. Achter het plangebied ligt de Provincialeweg N219 (richting Rotterdam en A20).
Op de 's-Gravenweg is de maximumsnelheid 60 km/uur. De woning wordt ontsloten op een inmiddels aangelegde brug. Op het voorerf is voldoende gelegenheid voor stalling van voertuigen.
's-Gravenweg. Oprit naar woning.Kerklaan richting 's-Gravenweg. Schielandweg richting Rotterdam.
Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeernorm wonen
Functies | Norm maximum rest bebouwde kom (zone B) | Aandeel bezoekers |
Woning niet-gestapeld groot 110m²/150 m² | 2,5 per woning | waarvan 0,3 per woning |
Om het parkeren juridisch voldoende te borgen is in de bestemming 'Wonen' een specifeke gebruiksregels over parkeren toegevoegd in lid 4.4.3. Op de verbeelding is de aanduiding opgenomen waar het parkeren plaatsvindt.
Op het erf bij de woning is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte te kunnen opvangen. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen. In de Overige regels wordt dit geborgd in Artikel 10.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief."
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vervangende nieuwbouw van een woning op een bestaand woonperceel overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkeling is passend in het bebouwingslint.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (thans 14 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt alleen de vervanging van een woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1).
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Rivierklei en veen' in een rivierdeltacomplex. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen ligt het plangebied ten westen van een veen(weide)landschap. Het perceel zelf heeft geen aanduiding. Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen in de dorpsrand (figuur 6). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Op de Laag van de Beleving ligt de planlocatie ten westen van recreatiegebied Hitland (figuur 6).
Figuur 6: Links uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie' en rechts uitsnede kaart 'Laag van de beleving'.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Dit wijzigingsplan maakt een verplaatsing van een woning mogelijk op een bestaand woonperceel. De belevingswaarde van het bebouwingslint blijft behouden. Het lint blijft het lint. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om dit mogelijk te maken, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. Dit plan geeft een duurzame kwaliteitsverbetering van dit bebouwingslint aan de 's-Gravenweg. De richtpunten zijn niet in het geding.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het plangebied ligt in 'Laag van de stedelijke occupatie' aan de dorpsrand. Deze kleinschalige ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie, omdat het bebouwingslint wordt opgewaardeerd aangezien de nieuwe situering landschappelijk beter inpasbaar is in het bebouwingslint. De belevingswaarde van het woonperceel krijgt een kwaliteitsimpuls. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt alleen een de vervangende nieuwbouw van een woning mogelijk. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart maakt het plangebied onderdeel uit van bestaand dorpsgebied in de dorpsrand. Het plangebied ligt ten westen van recreatiegebied Hitland. De landschappelijke kenmerken van het gebied worden niet aangetast, omdat er alleen sprake is van vervangende nieuwbouw van een woning op een bestaand woonperceel. Gelet op de situatie ter plaatse is deze planwijziging qua aard en schaal passend te beschouwen. De richtpunten zijn niet in het geding. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het bebouwingslint blijven ondanks deze planaanpassing intact.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.3.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Deze planontwikkeling maakt een verplaatsing van een woning mogelijk overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd, omdat de situering van de woning vanuit landschappelijk oogpunt beter aansluit in het bebouwingslint. Gesteld kan worden dat sprake is van 'inpassing'. Voldaan wordt aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 9.10 lid 1 van de Omgevingsverordening (Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Veenlint
De ‘s-Gravenweg is een belangrijke ontginningsas van waaruit het achterliggende veengebied werd ontgonnen. Het lint loopt door de polder Esse, Gansdorp en Blaardorp en verder door richting het westen. De oude boerderijen en statige herenhuizen herinneren nog aan het verleden van de weg als belangrijke verbinding tussen Rotterdam en Gouda. Van oudsher lag de bebouwing aan de westzijde van de weg, de oostzijde was grotendeels onbebouwd. Deze asymmetrische profielopbouw is een belangrijke ruimtelijke karakteristiek, hoewel de bebouwing aan de oostzijde inmiddels sterk is toegenomen. Vooral in het begin van de 20e eeuw is de bebouwing op grote delen dusdanig verdicht dat er sprake is van een besloten (straat) ruimte. De huizen staan evenwijdig aan de percelen, met doorzichten tussen de woningen door richting de open polder. De N219 loopt parallel aan het lint en kruist deze ter hoogte van de golfbaan. Deze golfbaan beperkt met een afwijkende schaal en beplantingsrichting de herkenbaarheid van het landschap.
Ambities zijn onder andere het behoud van het kleinschalige en afwisselende karakter van het lint met een grote verscheidenheid aan bebouwing. Het lint dient altijd te worden beschouwd als onderdeel van een grotere structuur. Gevraagd wordt in te zetten op het behoud van de herkenbaarheid van de lange lijn van het lint. Transformaties in het lint sluiten aan bij de bestaande maat, schaal, uitstraling en functie van het lint. De percelering, positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing zijn maatgevend bij nieuwbouw.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit worden ten opzichte van de huidige planologische situatie verbeterd, De woning sluit aan bij de bestaande maat, schaal, uitstraling en functie van het lint waarbij rekening is gehouden met de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing in het lint. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat deze planontwikkeling voor het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Zuidplas
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 1 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.
- Aantrekkelijk Zuidplas
De gemeente zet vooral in op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen wanneer de geplande uitbreidingen aan de dorpen zijn gerealiseerd. Daarnaast zet zij in op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als zij dorpen in Zuidplas wil uitbreiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen. Het erfgoed wil de gemeente beter zichtbaar en beleefbaar maken. Het cultureel leven wordt in stand gehouden en versterkt waar mogelijk. Er wordt ingezet op een beter en aantrekkelijk openbaar vervoer, een goede bereikbaarheid met de auto en een aantrekkelijk wandel- en fietsnetwerk binnen de gemeente en regio.
- Duurzaam Zuidplas
Nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente zoveel als mogelijk energieneutraal. Ook voor bestaande gebouwen zet zij hier op in, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen werkt de gemeente aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht. - Ondernemend Zuidplas
De gemeente wil in 2040 een aantrekkelijke gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio. Zij gaat kijken waar bedrijven het beste gevestigd kunnen worden. Voor bedrijven met een hogere milieubelasting is de gemeente terughoudend en kijkt zij vooral naar de brede meerwaarde van een dergelijk bedrijf. Lichte vormen van bedrijvigheid, die gecombineerd kunnen worden met wonen, dragen juist bij aan levendigheid en diversiteit. Een toekomstige transformatie van het Nijverheidscentrum in Zevenhuizen ziet de gemeente als een belangrijke kans. Zij ziet mogelijkheden voor versteviging van de landbouw gecombineerd met lichte recreatie. De keuze daarbij is concentratie, waarbij plaats wordt geboden aan innovatieve en toekomstbestendige glastuinbouw. De dorpen beschikken over diverse winkelgebieden met dagelijkse voorzieningen. Deze centra wil de gemeente sterk houden, waarbij wordt ingezet op versterking van het draagvlak door een levendige mix aan functies. - Gezond Zuidplas
De gemeente wil in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van haar inwoners. Dit in de brede zin van het begrip positieve gezondheid, waarbij zowel lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren meetellen. Ontmoeten is daarbij één van de essentiële behoeften. De inrichting en toegankelijkheid van de openbare ruimte, maar ook die van gebouwen vindt de gemeente daarbij van belang. Daarbij zet zij in op het verbeteren en uitbreiden van het fiets-, wandel- en vaarnetwerk in de dorpen en het buitengebied. Gezond en verantwoord voedsel draagt ook bij aan die gezondheid.
Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.
Dorpsranden en dorpsentree
Het is van belang dat de gemeente zuinig is op de kenmerkende (groene) randen van haar dorpen, waarbij het buitengebied dienst doet als een natuurlijke buffer tussen de dorpen en omliggende steden. Bij nieuwe ruimtelijke initiatieven zorgt de gemeente ervoor dat die bufferfunctie behouden blijft. Specifiek voor de Groene Zoom geldt dat zij deze zone wil ontwikkelen als groene buffer en als verbinding tussen de recreatiegebieden Hitland en Rottemeren. Dit betreft een verdere versterking van groen en recreatie om zo te voorkomen dat Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel ‘aan elkaar groeien’. In breder verband kan dit aspect nader aan de orde komen in de vorm van een Visie op de dorpsranden. De entree van een dorp is het visitekaartje, maar ook de plek waar je ‘thuis komt’. Extra aandacht is nodig om er voor te zorgen dat sprake is en blijft van een aantrekkelijke entree afgestemd op het karakter en de identiteit van het dorp.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente. Deze visie heeft een hoog abstractieniveau, waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. Op de Visiekaart ligt het plangebied in een dorp met eigen identiteit en voorzieningen aan de rand van het recreatiegebied Hitland. In de Dorpsvisie Nieuwerkerk aan den IJssel maakt het plangebied onderdeel uit van 'woongebied'. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten blijven behouden, omdat alleen een woning wordt herbouwd binnen het woonperceel. De woning wordt duurzaam gebouwd. Gesteld kan worden dat de vervangende nieuwbouw in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zuidplas.
4.3.2 Welstandsbeleid
De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. Het plangebied maakt op de kaart onderdeel uit van een zwaar welstandsregime.
De bebouwing aan de ’s-Gravenweg geeft een beeld van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en het oorspronkelijke gebruik. Telkens hebben nieuwe invullingen en toevoegingen plaatsgevonden, waardoor de bebouwingsdichtheid toenam. Nu komen oude en nieuwe bouwstijlen naast elkaar voor, waardoor de bebouwing sterk afwisselend van karakter is. Hoewel er voornamelijk sprake is van individuele woningen met soms een voornaam karakter, wordt dit bebouwingspatroon op een enkele plek onderbroken door grootschalige elementen, zoals exportslachterij Boer en het tennis- en squashcentrum. Binnen het lint van de ’s–Gravenweg is sprake van bebouwing met een individuele uitstraling. Door de variatie in bebouwing en bouwperiode, varieert ook de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik.
Voor de ’s-Gravenweg en omgeving geldt een zwaar welstandsregime vanwege de waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische structuur van het gebied. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven en versterken van de ruimtelijke karakteristiek van het gebied. Essentieel is de afwisseling in de vormgeving van de bebouwing.
Conclusie
Voor het plangebied geldt een zwaar welstandsniveau. Uitgangspunt is dat bestaande kwaliteiten niet worden aangetast en waar mogelijk worden versterkt. Het schetsplan is op 20 juni 2022 beoordeeld door de welstandscommissie. Zij heeft een positief advies gegeven over de hoofdvorm van het plan, mits de voordeur wordt voorzien van een luifel en/of terugliggend wordt geplaatst. Het definitieve plan zal hierop worden aangepast.
4.3.3 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit wijzigingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van een woning mogelijk. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast een beperkt knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Door aanplant van bomen kan schaduw worden. Er zijn verder geen maatregelen nodig.
Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en Klimaatadaptief bouwen.
4.3.4 Toetsing wijzigingsbevoegdheid
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 's-Gravenweg 2013 van kracht, zoals genoemd in paragraaf 1.3. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 26.2 bevoegd zijn de bestemmingen te wijzigen in 'Tuin' en 'Wonen – 1' ten behoeve van een herindeling van het perceel. In deze paragraaf wordt de planontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van de uitwerkingsbevoegdheid.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid | Toetsing |
a. er mag geen woning worden toegevoegd. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is vastgelegd dat één woning is toegestaan. |
b. de bebouwing en inrichting van het perceel mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied. | In paragraaf 3.2 wordt aangetoond dat de woning landschappelijk inpasbaar is. |
c. het perceel mag voor ten hoogste 30% worden bebouwd met een maximale gezamenlijke inhoud van 2.000 m³. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is dit vastgelegd. |
d. de afstand van de gevel van een bouwwerk tot de bestemming 'Water' bedraagt tenminste 3 m. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is dit vastgelegd. |
e. de afstand van gebouwen tot een erfgrens mag niet minder dan 3 m bedragen. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is dit vastgelegd. |
f. de afstand tussen gebouwen mag niet minder dan 6 m bedragen, tenzij deze in de bestaande situatie reeds minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is dit vastgelegd. |
g. gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt door een kap. | In de bouwregels (artikel 4.2.1) is dit vastgelegd. |
h. de gronden gelegen op een afstand van minder dan 15 meter tot de as van de weg worden bestemd tot 'Tuin'. | Op de verbeelding is de bestemming 'Tuin' als zodanig opgenomen. |
i. voor de zone tussen 15 meter en 50 meter uit de as van de weg (voorkavel) gelden de volgende regels: 1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in deze zone gepositioneerd te worden; 2. ter plaatse van de voorkavel mag de gezamenlijke inhoud van gebouwen niet meer bedragen dan de oppervlakte van de gronden behorende tot de voorkavel maal 30% maal 2,8 maal 2,5, met een maximum van 1.000 m³; 3. de goot- en bouwhoogte mag in deze zone respectievelijk maximaal 6 meter en 10 meter bedragen. | In de bouwregels (artikel 4.2.2) en op de verbeelding is dit vastgelegd. |
j. voor de zone tussen 50 meter en 100 meter uit de as van de weg (achterkavel) vanaf de weg gelden de volgende regels: 1. ter plaatse van de achterkavel mag de gezamenlijke inhoud van gebouwen niet meer bedragen dan de oppervlakte van de gronden behorende tot de achterkavel maal 30% maal 2,8 maal 2,5, met een maximum van 1.200 m³; 2. de goot- en bouwhoogte mag in deze zone respectievelijk maximaal 4 meter en 8 meter bedragen. | In de bouwregels (artikel 4.2.3) en op de verbeelding is dit vastgelegd. |
k. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. | In paragraaf 5.1.2 Milieuzonering is aangetoond dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt. |
l. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dient de haalbaarheid ten aanzien van milieuzonering in relatie tot omliggende bedrijfspercelen te worden onderzocht en in acht te worden genomen. | In paragraaf 5.1.2 Milieuzonering is aangetoond dat gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijfspercelen niet worden beperkt. |
m. uit bodemonderrzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de voorziene functie. | In paragraaf 5.1.4 Bodem is aangetoond dat de bodem geschikt is voor woondoeleinden. |
n. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen. | In paragraaf 5.1.3 Geluid is aangetoond dat wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder na het doorlopen van een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai, |
o. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving in acht te worden genomen. | In paragraaf 5.5.2 Ecologisch onderzoek is aangetoond dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen beperkingen zijn. |
p. bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dient een watertoets te worden verricht en dient hierop een positief advies van de waterbeheerder te zijn ontvangen. | Het ontwerp wijzigingsplan wordt om advies voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. De resultaten worden verwerkt in het vast te stellen wijzigingsplan. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan op grond van dit wijzigingsplan de herindeling van het perceel in het plangebied wijzigen.
Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
5.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
5.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In het wijzigingsplan wordt alleen de vervanging van een woning mogelijk gemaakt op een bestaand woonperceel. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
fysieke wijziging: het vervangen van een woning in stedelijk gebied kan als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het versteend oppervlakte blijft ongeveer gelijk, omdat de bestaande woning wordt gesloopt. Er vindt hiervoor geen verstedelijking plaats.
lokale context: het bebouwingslint blijft gehandhaafd. er vindt alleen vervangende nieuwbouw plaats.
planologische mogelijkheden: de gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor Wonen met een bouwvlak. Verplaatsing is mogelijk op grond van de wijzigingsbevoegdheid. De bouwmogelijkheden wijzigen niet.
Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat verplaatsing van een woning volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat in het plangebied de bestaande woning wordt gesloopt. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten. Resumerend is er geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r. kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat in het plangebied alleen een woning wordt vervangen. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
5.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De 's-Gravenweg kan worden beschouwd als een rustig woongebied, omdat er in dit deel hiervan hoofdzakelijk woningen staan. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de nieuwe woning. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn.
Er zijn binnen 100 meter van het plangebied geen relevante bedrijven gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de vervangende nieuwbouw van de woning binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zal opleveren.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieubelastende functies in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.
5.1.3 Geluid
5.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Onderzoek/ beoordeling
De locatie is onderdeel van de lintbebouwing in het voormalig agrarisch buitengebied ten noorden van Nieuwerkerk aan den IJssel en ten westen van de Hollandsche IJssel. De locatie omvat het voorterrein van het kavel met daarop de woning met tuin van ’s-Gravenweg 224a. De onderzoekslocatie is grotendeels verhard met betonplaten (voormalige vloeren) en trottoirtegels.
Uit de digitale bodemkwaliteitskaart van ODMH blijkt dat de locatie gelegen is in een zone met bodemfunctieklasse wonen. De locatie ligt tevens binnen de zones met de speciale aanduiding ‘diffuse spoed’ (wonen met kleine moestuin) en ‘aandachtsgebied voor bodemlood’. De locatie is door ODMH ingedeeld in zone 12: ‘Lintbebouwing zeekleipolders’. De bovenlaag van 0,0 tot 0,5 m-mv voldoet naar verwachting aan kwaliteitsklasse ‘industrie’. De onderlaag van 0,5 tot 2,0 m-mv voldoet naar verwachting aan kwaliteitsklasse ‘wonen’. Als grond wordt toegepast op de locatie geldt daarvoor de minimale vereiste klasse Wonen.
Bij, in dit geval een verplaatsing van een woning, dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. (De schuur op het noordwestelijke deel wordt vooralsnog niet gesloopt). In verband hiermee heeft Hoste Milieutechniek B.V., Hazerswoude-Dorp een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd (rapport van 5 november 2021, kenmerk U21-0831, Bijlage 2). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
De onderzoekslocatie is deels verhard met grind (rond woning) en de oprit met tegels (30x30cm). De algemene bodemopbouw van het overige deel (tuin/gazon) is als volgt te beschrijven. De bovenlaag tot circa 0,7 m-mv bestaat uit matig tot sterk humeuze klei. Onder tegelverharding is een laag schelphoudend zand aanwezig. Onder de grindverharding tot 0,1 m-mv zijn aanwezig een laag doormengd grind tot 0,3 m-mv, een laag klei tot 0,6 m-mv en een laag zand tot 0,8 m-mv. Daaronder bevindt zich tot 1,0 m-mv een laag bakstenen doormengd met klei.
In de opgeboorde grond zijn enkele bodemvreemde en natuurlijke bijmengingen aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen aangetroffen. Onder het straatwerk is geen aparte fundering aanwezig. Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat plaatselijk ter hoogte van de historische slootdemping in de bodemlaag van 0,5 – 0,7 m-mv de grond sterk slibhoudend is en sterk verontreinigd is met zink en matig verontreinigd is met lood De venige ondergrond vanaf 0,7 m-mv is niet verontreinigd met zink en lood. De matig tot sterke zink- en loodverontreiniging heeft zeer vermoedelijk een samenhang met de historische slootdemping en betreft een zeer lokale verontreiniging van hooguit enkele kuubs in de slibhoudende bodemlaag. De overige grond en het grondwater op de locatie zijn maximaal licht verontreinigd met de onderzochte parameters.
Met het verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit op de locatie in voldoende mate vastgelegd. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek en/of het treffen van maatregelen.
Asbest
Naast bovengenoemd onderzoek heeft Hoste Milieutechniek B.V. ook een nader asbestonderzoek in het kader van de geplande herinrichting van de locatie uitgevoerd (rapport van 8 december 2021, kenmerk U21-0918). Hieruit is gebleken dat de met asbest verontreinigde grond en puin gesaneerd dient te worden. Tevens dient het stortmateriaal onder de schuur te worden gesaneerd. Ten behoeve van deze sanering is een saneringsplan opgesteld (Hoste Milieutechniek B.V., kenmerk U22-0024, d.d. 13 januari 2022). Op basis hiervan heeft het bevoegd gezag een beschikking vastgesteld over ernst en spoedeisendheid, inclusief saneringsplan (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, kenmerk 2022018602, d.d. 22 februari 2022). Door het uitvoeren van het saneringsplan wordt voldaan aan de saneringsdoelstelling van artikel 38 Wbb, nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen functiewijziging in het plangebied. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
5.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat alleen een verplaatsing van de woning binnen het bouwperceel. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de 's-Gravenweg en Schielandweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Uit figuur 7 blijkt dat hier de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 17,8 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,5 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 9,0 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Figuur 7: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.
Project is NIBM
Het plan omvat een verplaatsing van een woning binnen het bouwperceel. Hier is sprake van een project niet in betekenende mate. Er behoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in het plangebied aan de grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. (De spoorlijn Rotterdam - Utrecht ligt op circa 500 meter afstand). Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt binnen een zone van 200 meter de Provincialeweg N219. De weg maakt geen deel uit van het Basisnet transport, maar er vindt in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats over deze weg. Hiervoor is een beperkte kwalitatieve onderbouwing voldoende. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planwijziging.
Figuur 8: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten de woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 4.4.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.
5.1.7 Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet-gesprongenexplosieven (NGE) voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
5.2 Waterparagraaf
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
- 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
- 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
- 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
5.3 Waterhuishouding
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Aan de west- en zuidzijde van het plangebied ligt overig water met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud (figuur 9). Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Binnen deze beschermingszones wordt niet gebouwd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 9: Uitsnede Legger Water.
Waterkwantiteit
Op het perceel staat een woonhuis met enkele bijgebouwen. De bestaande woning wordt gesloopt ten behoeve van een nieuw te bouwen woning. Het verhard oppervlak blijft nagenoeg gelijk. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater van de woning wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 24 juni 2022 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterbelang is. In verband hiermede wordt het ontwerp wijzigingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Het wateradvies wordt hierin verwerkt. Met inachtneming hiervan zal de ruimtelijke ontwikkeling voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Conclusie
Het ontwerp wijzigingsplan wordt om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het advies wordt verwerkt in het vast te stellen wijzigingsplan. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
5.4.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in de Formatie van Echteld in Oude stroomgordels en geulafzettingen. Op de Cultuur historische atlas heeft het perceel de aanduiding hoge archeologische waarden op dieper dan 5 m maaiveld (basis holoceen).
5.4.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke landschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. Er is rekening gehouden met meerdere archeologische niveaus vanwege het aanwezige gelaagde landschap. De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en van de gedetailleerde bodemkaarten. De verwachtingswaarden zijn opgesplitst naar archeologische perioden en diepteligging.
Voor het plangebied is de archeologische beleidsadvieskaart van toepassing. Op deze kaart heeft de locatie archeologische verwachtingswaarden: Waarde - Archeologie 2 (figuur 10). Onderzoek is nodig bij grondingrepen groter 50 m² dan en dieper dan 0,30 m -Mv. In de door de gemeenteraad op 6 maart 2018 vastgestelde Parapluherziening Archeologie is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Op grond hiervan is onderzoek nodig bij grondingrepen groter 100 m² dan en dieper dan 0,30 m -Mv. Deze dubbelbestemming is opgenomen in dit wijzigingsplan. In verband hiermede is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Figuur 10: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
5.4.3 Archeologisch vooronderzoek
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd door RAAP te Leiden (rapport van 21 september 2021, nummer 5370, Bijlage 4). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Er gold op basis van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting voor resten uit het vroeg en midden neolithicum op de Zuidplas stroomgordel. De exacte diepteligging van deze stroomgordel was onbekend. Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in de bovenste 4 m van de ondergrond geen afzettingen van de Zuidplas stroomgordel aanwezig zijn. Op grond van de resultaten van het veldonderzoek blijft de middelhoge verwachting voor de periode vroeg en midden neolithicum bestaan, maar de Zuidplas stroomgordel ligt dieper dan 4 m beneden maaiveld. De omvang van de ingrepen is wat betreft de oppervlakte kleiner dan de vrijstellingsgrens die voor de Zuidplas stroomgordel geldt. Daarom wordt er geen nader onderzoek naar de Zuidplas stroomgordel binnen het plangebied geadviseerd.
Tijdens het veldonderzoek zijn er geen veraarde niveaus in het veen waargenomen. De lage verwachting voor de periode laat neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan daarom worden gehandhaafd. Tijdens het veldwerk zijn er geen ophogingslagen met veel bouwpuin of andere insluitsels aangetroffen. Ook zijn er geen diepe bodemverstoringen aangetroffen, noch zijn er boringen gestuit op mogelijke muurresten of vloeren. Onder de bestaande tegelverharding is weliswaar een puinlaag aangetroffen, maar deze is geïnterpreteerd als een vroegere erfverharding bij de bestaande bebouwing. Op grond van de resultaten van het veldwerk worden er binnen het plangebied geen intacte archeologische resten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd verwacht en wordt er geen nader onderzoek geadviseerd.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen intacte archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
5.4.4 Cultuurhistorie/ monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bouwwerken hebben geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt deze bebouwing voor op inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.
5.5 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuur netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 8 km ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 10,5 km afstand. Verder ligt zuidoostelijk op circa 12 km het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' (figuur 11). Sprake is alleen van de vervangende nieuwbouw van een woning, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Het plangebied ligt circa 2,8 kilometer ten westen van de ecologische verbindingszone. De dichtstbijzijnde bestaande natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt 850 meter ten oosten van het plangebied (langs de Hollandsche IJssel). Belangrijke weidevogelgebieden liggen op meer dan 400 meter ten zuiden van het plangebied. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Figuur 11: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
5.5.1 Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van de vervangende nieuwbouw van een woning in het plangebied. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 8 km ten zuiden van het plangebied. Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 10,5 km afstand. Het zuidoostelijk Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt op circa 12 km afstand. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
In verband hiermede zijn stikstofberekeningen uitgevoerd voor de aanlegfase (Bijlage 5) en gebruiksfase Bijlage 6). Hieruit blijkt dat het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j bedraagt. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
- Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
- Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
- Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
5.5.2 Ecologisch onderzoek
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van september 2022, Bijlage 7). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Natura 2000-gebieden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor de nieuwe ontwikkeling dient door de afstand van het gebied niet getoetst te worden of er sprake is van stikstof depositie in de gebruiksfase op de natuurgebieden. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Egel, Haas en Konijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (afgekort Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Amfibieën | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
- a. Voor de Huismus wordt ruimte beschikbaar gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen worden in afwijking hiervan vogelvides aangebracht op de onderste panlat.
- b. Voor de Gierzwaluw worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
- c. Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Daarnaast wordt in een groenvoorziening een groepskast voor vleermuizen op een paal aangebracht. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.
Wat betreft tuin- en eventuele straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.
Conclusie
Bij uitwerking van het plan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling
5.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
5.6.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
6.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Tuin
De grond voor de voorgevel van de woning heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden mogen gebruikt worden als tuin, water, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Voor wat betreft bebouwing zijn erkers toegestaan over een breedte van maximaal 50% van de voorgevel en/of de zijgevel. De bouwhoogte van deze erker bedraagt de hoogte van de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 meter, met een maximum van 4 m. De diepte van een erker bedraagt maximaal 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'Tuin', met een maximum van 1 meter.
Artikel 4 Wonen - 1
De op de kaart voor 'Wonen - 1' aangeduide gronden zijn met inachtneming van de nadere aanduidingen bestemd voor een vrijstaande woning en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden per woning. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd.
Deze bestemming is gebaseerd op een verruiming van de bouwmogelijkheden op woonpercelen binnen de kaders zoals geschetst in 3.1, waarin het Ruimtelijk Toetsingskader 's-Gravenweg Oost is toegelicht. Het perceel is opgesplitst in een voorkavel en achterkavel, waarop maximale volumes mogelijk worden gemaakt. Er mag binnen deze bestemming één woning gerealiseerd worden, welke te allen tijde op het voorkavel gesitueerd dient te worden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
6.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, ondergronds bouwen en zwembaden.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen of functiewijzigingen.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling is in overeenstemming met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid
8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
8.2 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3: van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerp wijzigingsplan vanaf 16 februari 2023 gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens de termijn van tervisielegging is één schriftelijke zienswijze ingediend door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Inhoud zienswijze
In paragraaf 5.3 Waterhuishouding van de toelichting op het ontwerpwijzigingsplan, onder het kopje Oppervlaktewateren, staat dat een overige watergang een beschermingszone heeft van 2 meter. Volgens onze Legger Watersystemen heeft een overige watergang een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Nu er binnen deze zone niet wordt gebouwd, maakt dit voor de beoordeling van het plan verder geen verschil.
Antwoord
Naar aanleiding van de zienswijze is de tekst in paragraaf 5.3 (waterhuishouding) aangepast overeenkomstig de reactie van het Hoogheemraadschap.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 2 Toelichting Op Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging'
Bijlage 2 Toelichting op Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 3 Nader asbestonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Stikstofberekening Aanlegfase
Bijlage 5 Stikstofberekening aanlegfase
Bijlage 6 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 6 Stikstofberekening gebruiksfase