1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas
Bestemmingsplan - gemeente Peel en Maas
Vastgesteld op 15-12-2015 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan '1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas' van de gemeente Peel en Maas.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.BPL0119-VG01 met de bijbehorende regels en bijlage 1 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', bijlage 2 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis'.
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan '1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BPL0119-VG01.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.
1.9 afdekfolie/acryldoek:
voorziening direct op de grond welke dient ter bescherming van de vollegrondsteelt en containerteelt tegen weersinvloeden.
1.10 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.
1.12 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.
1.13 agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.14 agrarisch hobbymatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.
1.15 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt onderhoudswerkzaamheden aan (openbare) groenvoorzieningen en grond-/onderhoudswerkzaamheden aan (infrastructurele) voorzieningen, met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur.
1.16 agrarisch verwant bedrijf:
een niet-industrieel bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden en derhalve door de aard van de activiteiten nauw verbonden is met het buitengebied. De activiteiten hebben betrekking op bewerking, verwerking, opslag, overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn:
- f. groencomposteringsbedrijven;
- g. hoveniersbedrijven;
- h. proefbedrijven;
- i. agrarisch loonbedrijf;
- j. bijenhouderij.
1.17 agrarische waarden:
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie.
1.18 antennedrager:
een antennemast of andere constructie die is bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.19 antenne-installatie:
een installatie die bestaat uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.20 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.21 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.22 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.23 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.24 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.25 bebouwingslint:
een weg met aan weerszijden een op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' aangegeven zone waarbinnen ruimere mogelijkheden geboden worden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.
1.26 bebouwingsoppervlakte:
het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.
1.27 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.28 bed en breakfast:
het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.
1.29 bedrijf:
een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.
1.30 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 Overzichtberoep of bedrijf aan huis.
1.31 bedrijfsmatig:
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.32 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.33 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één bedrijf.
1.34 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
1.35 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.36 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.37 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis.
1.38 bestaand:
situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.39 bestaande intensieve veehouderij:
een bestaande intensieve veehouderij ten tijde van inwerkingtreding van het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van de gemeente Limburg op 5 maart 2004.
1.40 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.41 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.42 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.43 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.
1.44 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief.
1.45 boomkwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt.
1.46 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.47 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.48 bouwlaag:
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.
1.49 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.50 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.
1.51 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.52 buitenopslag:
het opslaan van goederen anders dan in gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.53 caravanstalling:
een stallingsruimte voor caravans, campers en vouwwagens.
1.54 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.55 containerveld:
grond welke is afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten en eventueel afgedekt met afdekfolie/acryldoek.
1.56 cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder:
- a. ateliers;
- b. attractieparken;
- c. bioscopen;
- d. bowlingbanen;
- e. casino's;
- f. creativiteitscentra;
- g. dansscholen;
- h. dierentuinen;
- i. evenemententerreinen;
- j. kinderboerderijen;
- k. musea;
- l. muziekscholen;
- m. muziektheaters;
- n. sauna;
- o. speeltuinen;
- p. sport- en spelvoorzieningen;
- q. theater;
- r. wellnesscentra.
1.57 cultuurhistorische waarde:
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.
1.58 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.59 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
1.60 dakhelling:
de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.
1.61 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.62 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.63 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.64 egaliseren:
het vlak of gelijk maken van de grond.
1.65 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.66 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.67 evenement:
elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
1.68 evenemententerrein:
een terrein dat is bedoeld voor en dat qua ligging, toegankelijkheid, ondergrond en omvang geschikt is voor het houden van eenmalige dan wel periodiek terugkerende tijdelijke evenementen die een grote verkeersaantrekkende werking kunnen hebben.
1.69 extensief agrarisch grondgebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
1.70 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.
1.71 extensiveringsgebied:
een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk is.
1.72 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.73 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport.
1.74 geluidzoneringsplichtige inrichting/ terrein:
een inrichting of terrein waarbij een op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rond de betrokken inrichting/ terrein gelegen zone in het bestemmingsplan moet worden vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.75 geluidsgevoelige functie:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt
1.76 geluidsgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder
1.77 gestapelde woning:
een woning in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat waarbij per woning een zelfstandige toegang, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, is gewaarborgd.
1.78 geurgevoelige functie:
In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geurgevoelig object wordt aangemerkt.
1.79 geurgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geurgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.
1.80 glastuinbouw:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt.
1.81 glastuinbouwconcentratiegebied:
een gebied waar het primaat ligt bij glastuinbouw. Een glastuinbouwconcentratiegebied voorziet geheel of gedeeltelijk in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van glastuinbouw, of zal daar in voorzien.
1.82 groepsaccommodatie:
een (gedeelte) van een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf en dat qua doel, omvang, toegankelijkheid en bereikbaarheid geschikt is voor tijdelijk (nacht)verblijf van groepen.
1.83 grondgebonden bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de open grond die bij het bedrijf hoort en waaronder ook begrepen grond met tijdelijke tunnels of andere teeltondersteunende voorzieningen, waaronder:
- a. akkerbouwbedrijf;
- b. boomkwekerij;
- c. melkveehouderij;
- d. productiegebonden paardenhouderij.
1.84 hartlijn:
het midden van een leiding.
1.85 hemelwaterbassin:
De opvang van water in een bassin, al dan niet vermengd met circulatiewater, bij een (agrarisch) bedrijf, uitgevoerd in de vorm van een voorziening op of in de grond of in de vorm van een bouwwerk geen bouwwerk zijnde.
1.86 hervestiging:
de vestiging van een bestaand agrarisch bedrijf op een agrarisch bouwvlak als gevolg van het verplaatsen van dat bedrijf.
1.87 hervestiging van een intensieve veehouderij:
de vestiging op een agrarisch bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij op een agrarisch bouwvlak als gevolg van het verplaatsen van dat bedrijf.
1.88 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.89 hoofdverblijf:
het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.
1.90 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.91 horeca van categorie 1:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.
1.92 horeca van categorie 2:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, waaronder:
- a. cafetaria/snackbar;
- b. fastfood en broodjeszaken;
- c. lunchroom;
- d. ijssalon, ijswinkel;
- e. koffie- en/of theeschenkerij;
- f. afhaalcentrum;
- g. eetwinkels;
- h. restaurant.
1.93 horeca van categorie 3:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen, waaronder:
- a. café;
- b. bar;
- c. grand-café;
- d. eetcafé;
- e. danscafé;
- f. pubs.
1.94 horeca van categorie 4:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder:
- a. dancing;
- b. danscafé;
- c. dans- en zalencentra met nachtvergunning;
- d. discotheek;
- e. party- of zalencentrum met regulier gebruik voor feesten, muziek en dansevenementen.
1.95 horeca van categorie 5:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies en nachtverblijf waarbij niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden verstrekt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder:
- a. hotel;
- b. motel;
- c. pension.
1.96 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.97 inrichting:
een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht".
1.98 intensieve veehouderij:
een niet grondgebonden agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, waaronder een rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.
1.99 internetverkoop:
verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.
1.100 inwoning:
het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.101 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.102 kampeerboerderij:
een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw dat is ingericht als groepsaccommodatie.
1.103 kampeermiddel:
een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder een stacaravan/chalet, camper, kampeerauto, stacaravan inclusief voortent, tent met bijzettent, tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.104 kampeerplaats:
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.105 kampeerterrein:
terrein met daarbij behorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.106 kelder:
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.
1.107 kleinschalig kampeerterrein:
terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen.
1.108 landschappelijke waarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.
1.109 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
1.110 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.
1.111 maatschappelijk:
het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:
- a. asielzoekerscentra;
- b. begraafplaatsen;
- c. bibliotheken;
- d. crematorium;
- e. dierenasiel;
- f. dierenpension;
- g. hondensport
- h. drugsopvang;
- i. gezondheidszorg;
- j. jeugdopvang;
- k. gemeenschapshuizen;
- l. justitiële inrichtingen;
- m. naschoolse opvang;
- n. onderwijs;
- o. openbare dienstverlening;
- p. praktijkruimten;
- q. religieuze voorzieningen;
- r. uitvaartcentra;
- s. verenigingsleven;
- t. welzijnsinstellingen;
- u. zorgboerderijen;
- v. zorginstellingen.
1.112 manege:
een zelfstandig dagrecreatief bedrijf voor het beoefenen van de paardensport dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.
1.113 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.114 mestbassin:
reservoir bestemd voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.
1.115 natuurbegraafplaats:
een begraafplaats binnen de natuurbestemming waar grafmonumenten uitsluitend bestaand uit natuurlijke materialen in de vorm van een boom, een zwerfkei of een houten bordje.
1.116 natuurwaarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.
1.117 nederlandse grootte eenheden (nge's):
een economische maatstaf waarin de omvang van een agrarisch bedrijf en de afzonderlijke productierichtingen binnen een bedrijf worden uitgedrukt. Een nge is gebaseerd op de saldi per dier of per hectare gewas.
1.118 niet-agrarisch verwant bedrijf:
een niet-industrieel bedrijf of inrichting in het buitengebied, gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven, dat door de aard van de activiteiten niet verbonden is met het buitengebied en in de regel vooral voorkomt op bedrijventerreinen of in de bebouwde kom.
1.119 niet-grondgebonden bedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, waarvan de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond, waaronder:
- a. champignonkwekerij;
- b. viskwekerij.
1.120 nok:
horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.
1.121 nutsvoorziening:
een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc.
1.122 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.123 ondergeschikt:
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
1.124 ondergronds bouwen:
bouwen onder peil.
1.125 ondersteunend glas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden voornamelijk bestaan uit glas of een ander vergelijkbaar materiaal dienend tot het (op)kweken, vermeerderen of overwinteren van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen. Hoge teeltondersteunende voorzieningen, zoals (boog)kassen en daarmee visueel vergelijkbare voorzieningen welke langer dan 6 maanden aanwezig zijn worden tevens beschouwd als ondersteunend glas. Indien de oppervlakte van deze bedrijfsgebouwen inclusief hoge teeltondersteunende voorzieningen, zoals boogkassen en daarmee visueel vergelijkbare voorzieningen meer bedraagt dan 1/3e van het totale bestemmingsvlak en/of aan de bedrijfskavel aansluitende bouwland, met een maximum van 3 hectare, dan wordt ondersteunend glas beleidsmatig niet meer beschouwd als 'ondersteunend glas’ maar als glastuinbouw.
1.126 openbaar zwembad:
een voor publiek toegankelijk zwembad ten behoeve van recreatie- en sportvoorzieningen.
1.127 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.
1.128 omschakeling:
de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere volwaardige agrarische bedrijfsvorm.
1.129 paardrijbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
1.130 peil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
- d. voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
- e. voor gebouwen die zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed': de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld verhoogd met 1 meter;
- f. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
- g. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.
1.131 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.
1.132 permanente chalet:
een permanent bouwwerk, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen.
1.133 permanente teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die permanent, dat wil zeggen gedurende een periode van meer dan zes maanden per jaar aanwezig is, waaronder:
- a. kassen in de vorm van ondersteunend glas bij een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. containervelden.
1.134 plat dak:
een dak zonder dakhelling.
1.135 plattelandswoning:
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf die door een derde bewoond mag worden en die wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
1.136 productiegebonden paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voorbrengen (fokken), africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.137 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.138 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.139 recreatief medegebruik:
medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.140 recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.141 recreatiewoning:
woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf.
1.142 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.143 riviergebonden activiteiten:
Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:
- a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
- b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
- c. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
- d. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
- e. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- f. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
- g. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- h. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing.
1.144 schuilgelegenheid:
een open overkapping die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden en waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende het gehele jaar, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan.
1.145 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder:
- a. bordeel;
- b. erotische-massagesalon;
- c. parenclub;
- d. prostitutiebedrijf;
- e. seksautomatenhal;
- f. seksbioscoop;
- g. sekssauna;
- h. sekstheater.
1.146 serviceshop:
een gebouw, of een gedeelte van een gebouw bij een benzinestation waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld lectuur, dranken, ijs, en daarmee vergelijkbare versnaperingen en artikelen worden verkocht.
1.147 stacaravan/chalet:
een kampeermiddel onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. L vormige en dubbele kampeermiddelen zijn ook toegestaan met dien verstande dat de verschillende onderdelen van het kampeermiddel afzonderlijk, dan wel in zijn geheel verrijdbaar is.
1.148 supermarkt:
een gebouw of een ruimte in een gebouw, welke door zijn inrichting of indeling bedoeld is voor detailhandel in (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan levensmiddelen door middel van zelfbediening.
1.149 teeltondersteunende voorziening:
voorziening of constructie welke dient ter ondersteuning van de teelt van een agrarisch bedrijf met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en meer opbrengsten te genereren, met uitzondering van afdekfolie/acryldoek. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen om een kwalitatief beter product te verkrijgen. Deze constructies of voorzieningen kunnen zowel hoog als laag zijn, met dien verstande dat:
- a. een lage lage teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van maximaal 1,50 m;
- b. een hoge teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van minimaal 1,50 m of hoger.
1.150 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 al dan niet aaneengesloten maanden per jaar aanwezig is, waaronder:
- a. hagelnetten;
- b. insectengaas;
- c. plastic tunnels;
- d. regenkappen;
- e. schaduwhallen.
1.151 tijdelijke huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten:
voor een periode van maximaal 9 maanden per jaar huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten van agrarische bedrijven die in een periode van grote arbeidsbehoefte enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. De te huisvesten tijdelijke werknemers hoeven niet in dienst te zijn van de desbetreffende agrariër, maar kunnen daar ook via een uitzendbureau of een bemiddelaar werkzaam zijn.
1.152 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat.
1.153 verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van het gedeelte van de bedrijfsvloeropppervlakte waarin de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank zich bevinden.
1.154 verwevingsgebied:
een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.
1.155 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud en het voortbestaan ook op lange termijn in voldoende mate is verzekerd. Daaronder wordt verstaan een bedrijfseconomische en milieuhygiënische en -technische verantwoorde bedrijfsvoering. Een agrarisch bedrijf is volwaardig als het samenstel van de economische waarde van de agrarische productie tenminste 70 NGE betreft.
1.156 voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.157 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.158 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.159 waterberging:
gebieden die integraal deel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.
1.160 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.161 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.162 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.163 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
1.164 woningsplitsing:
het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.
1.165 zelfvoortgebrachte en streekeigen producten:
producten die zijn geproduceerd op een functionerend agrarisch bedrijf en zowel qua grondstoffen als qua productieproces afkomstig zijn uit noord- of midden limburg of zuidoost noord-brabant, met uitzondering van mest.
1.166 zolder:
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
1.167 zwembad:
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens
tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:
tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
2.4 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 42.2.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:
buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
2.13 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
- b. agrarisch hobbymatig gebruik;
- c. een opslagloods van 96 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslagloods';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' ten behoeve van een tuin behorende bij de aangrenzende woonbestemming en bijbehorende verhardingen, water- en groenvoorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing witdonk 20 containervelden fase 1' mogen uitsluitend containervelden en een hemelwaterbassin worden gerealiseerd indien deze voorzieningen landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden zoals opgenomen in de elementen A, B, B1, C en D uit het inpassingsplan als opgenomen in bijlage 29 bij de regels;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing witdonk 20 containervelden fase 2' mogen uitsluitend containervelden worden gerealiseerd indien deze voorzieningen landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden zoals opgenomen in de elementen E, F, G en H uit het inpassingsplan als opgenomen in bijlage 29 bij de regels;
met daaraan ondergeschikt:
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. een hemelwaterbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hemelwaterbassin';
- i. groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend groenvoorzieningen zijn toegestaan;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', uitsluitend een ontsluiting;
- k. ruitergebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding'specifieke vorm van recreatie - ruitergebruik';
- l. paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
- m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een glastuinbouwbedrijf, al dan niet met als nevenactiveit:
- 1. een grondgebonden bedrijfstak;
- 2. een niet-grondgebonden bedrijfstak;
- b. wonen in een bedrijfswoning;
- c. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting witdonk 20', tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in de bestaande bedrijfswoning voor het eigen agrarisch bedrijf en voor derde agrarische bedrijven tot maximaal 10 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 4.5.6
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting molenheg 8', tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bestaande bedrijfswoning voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 4.5.8;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting peelweg 44 en platveld 19', tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in een gedeelte van de bestaande bebouwing en in de bestaande bedrijfswoning voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 4.5.5;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting molenheg 19' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in de bestaande bedrijfswoning voor het eigen agrarisch bedrijf en voor derde agrarische bedrijven tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 4.5.7;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing witdonk 20' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 4 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.9;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing molenheg 19' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 10 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.10;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing molenheg 8' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 16 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.11;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing kievit 36a' landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inpassingsplan zoals weergegeven in bijlage 15 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.12;
- l. 'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing scheutenbergweg 4' landschappelijke inpassing van de buffertank in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inpassingsplan zoals weergegeven in bijlage 23 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.13;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing witdonk 20 containervelden fase 1' mogen uitsluitend containervelden en een hemelwaterbassin worden gerealiseerd indien deze voorzieningen landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden zoals opgenomen in de elementen A, B, B1, C en D uit het inpassingsplan als opgenomen in bijlage 29 bij de regels;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing witdonk 20 containervelden fase 2' mogen uitsluitend containervelden worden gerealiseerd indien deze voorzieningen landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden zoals opgenomen in de elementen E, F, G en H uit het inpassingsplan als opgenomen in bijlage 29 bij de regels;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing peelweg 44 en platveld 19' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 33 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.14;
met daaraan ondergeschikt:
- p. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend opslag;
- q. caravanstalling;
- r. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.4;
- s. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.3;
- t. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.2;
- u. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- v. tuinen, erven en terreinen;
- w. groenvoorzieningen;
- x. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- y. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- z. teeltondersteunende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch - Grondgebonden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit;
- 1. een niet-grondgebonden bedrijfstak;
- b. wonen in een bedrijfswoning;
- c. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- d. wonen in een bedrijfswoning door een derde van maximaal één huishouden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitsterfconstructie wonen keup 13' . Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting loo 18' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in de bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 7 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.12;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting ingweg 7a' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 8 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.5;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting dekeshorst 18' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in de bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 18 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.6;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting leeuwerik 10a' tevens voor:
- 1. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in nieuwe bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf en derde agrarische bedrijven tot maximaal 12 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.13;
- 2. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in units voor het eigen agrarisch bedrijf in piekmomenten voor maximaal 3 maanden tot maximaal 8 personen extra, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.13;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting koelenweg 3' tevens voor:
- 1. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in de bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.8;
- 2. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in units voor het eigen agrarisch bedrijf in piekmomenten voor maximaal 3 maanden tot maximaal 20 personen extra, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.8;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting nobisstraat 6' tevens voor:
- 1. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf en voor derde agrarische bedrijven tot maximaal 20 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.10;
- 2. short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bestaande bebouwing voor het eigen agrarisch bedrijf in piekmomenten voor maximaal 3 maanden tot maximaal 8 personen extra, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.10
- k. ter plaatse van de aanduiding: 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting zandberg 15a' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in units voor het eigen agrarisch bedrijf en voor derde agrarische bedrijven tot maximaal 32 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.9;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting zandberg 15a kampeerboerderij' tevens voor short-stay huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in een kampeerboerderij voor het eigen agrarisch bedrijf en voor derde agrarische bedrijven tot maximaal 42 personen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden als bepaald in artikel 5.5.11;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing dekeshorst 18' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag van dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 22 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.18;
- n. 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing ingweg 7a' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 24 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.16;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing koelenweg 3' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 20 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.17;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing loo 18' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van een haag en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 25 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.18;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing nobisstraat 6' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van haag en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 8 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.19;
- r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing zandberg 15' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van struiken en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 28 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.20';
- s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing zandberg 15a kampeerboerderij' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van struiken en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 28 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.20';
- t. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing heikampweg 2' de landschappelijke inpassing van de paardenfokkerij in de vorm van struiken hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 6 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.21;
- u. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing berg 4' de landschappelijke inpassing van de garage in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 21 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.15;
- v. 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing leeuwerik 10a' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van struiken en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 37 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.22;
- w. 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing dekeshorst 18' de landschappelijke inpassing van de accommodatie ten behoeve van huisvesting van arbeidskrachten in de vorm van struiken en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 9 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.23;
met daaraan ondergeschikt:
- x. een groepsaccomodatie voor maximaal 30 bedden tot maximaal 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccomodatie';
- y. een naaiatelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier' met een maximum oppervlakte van 50 m²;
- z. mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
- aa. caravanstalling;
- ab. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.3;
- ac. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.4;
- ad. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.2;
- ae. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- af. tuinen, erven en terreinen;
- ag. groenvoorzieningen;
- ah. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- ai. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de
bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Agrarisch - Intensieve Veehouderij
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit:
- 1. een grondgebonden bedrijfstak;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' uitsluitend een grondgebonden veehouderij;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag', op de verdieping uitsluitend ten behoeve van opslag;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarich - ontginningsweg 30' uitsluitend het houden van maximaal 3458 vleesvarkens en maximaal 1528 gespeende biggen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zandberg 21' uitsluitend het houden van maximaal 850 opfokhennen op de grond, maximaal 120.000 opfokhennen in kooi en maximaal 59.000 opfokhennen in volière;
- f. een zelfstandig kantoor zonder directe relatie met de aanwezige intensieve veehouderij van maximaal 1665 m3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zelfstandig kantoor';
- g. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing ontginningsweg 30' de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 5 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.4;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing zandberg 21' de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 27 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.5;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 7' de landschappelijke inpassing van de nieuw te bouwen mestsilo, loods en hal ten behoeve van de intensieve veehouderij in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 3 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.3;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing lorbaan 43a' de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van de intensieve veehouderij in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 32 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.6;
- l. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- m. wonen in een bedrijfsgebouw door maximaal één huishouden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitsterfconstructie wonen lorbaan 41a' . Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.
met daaraan ondergeschikt:
- n. kleinschalig kamperen, bestaande uit maximaal 25 kampeermiddelen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, met uitzondering van stacaravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1';
- o. solexverhuur, boerengolf en -spellen, verhuur van vergaderruimte, ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van maximaal 432 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 12';
- p. mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend voor opslag;
- r. caravanstalling;
- s. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.8;
- t. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.9;
- u. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.7;
- v. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- w. tuinen, erven en terreinen;
- x. groenvoorzieningen;
- y. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- z. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
- aa. teeltondersteunende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van debebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Agrarisch - Niet Grondgebonden
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Niet grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een niet-grondgebonden bedrijf, al dan niet als nevenactiviteit:
- 1. een grondgebonden bedrijfstak;
- b. wonen in een bedrijfswoning;
- c. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
met daaraan ondergeschikt:
- d. mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
- e. caravanstalling;
- f. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.3;
- g. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.4;
- h. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.2;
- i. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Agrarisch - Paardenhouderij
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij, al dan niet met als nevenactiviteit;
- 1. een productiegebonden paardenhouderij;
- b. wonen in een bedrijfswoning;
- c. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
met daaraan ondergeschikt:
- d. caravanstalling;
- e. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.4.3;
- f. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.4.2;
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. paardrijbakken.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Agrarisch - Plattelandsondernemer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Plattelandsondernemer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandsondernemer marisstraat 13':
- 1. een wijngaard ten behoeve van dagbesteding van mensen die tijdelijk of langdurig niet (kunnen) deelnemen aan het arbeidsproces (zorgwijngaard)
- 2. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- 3. agrarisch hobbymatig gebruik;
- 4. nevengeschikte detailhandel in zelfvoortgebrachte en streekeigen producten met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m2;
- 5. toeristisch-recreatieve activiteiten in de vorm van:
- horeca in de vorm van een proeflokaal;
- het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd dienen te worden met een maximale oppervlakte van 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak exclusief terras;
- excursies en rondleidingen in het kader van het gebruik als zorgwijngaard;
- een terras ten behoeve van de horeca als bedoeld in a met een maximale oppervlakte van 120 m2;
- een dierenweide;
- een schuilgelegenehid voor dieren;
- een voederberging of voederruif;
- geleidepalen voor de druiventeelt;
- een tijdelijke hoge teeltondersteunende voorziening in de vorm van een tunnelkas;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing marisstraat 13a' de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van hagen en bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 12 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.4;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandsondernemer kapelkeshof';
- 1. agrarische bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- 2. dagrecreatie/sport op een golfterrein;
- 3. horeca van categorie 2 en tevens als wijnpromotieruimte met een oppervlakte van maximaal 450 m² ;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing kapelkeshof' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde uitsluitend toegestaan indien en wanneer de aanleg en inrichting van het landgoed conform de in bijlage 30 bij de regels opgenomen landschappelijke inpassing is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden.
- c. wonen in een bedrijfswoning
met daaraan ondergeschikt:
- d. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.3;
- e. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.2;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. groenvoorzieningen;
- i. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- j. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. teeltondersteunende voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Bedrijf - Agrarisch Verwant
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch verwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch verwante bedrijven in categorie 1 en 2 conform de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij deze regels), met als nevenactiviteit:
- 1. bestaande grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
- b. een aardappelopslag en - verwerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 50';
- c. een fouragehandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 55';
- d. een loonbedrijf met ondergeschikt een grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 60';
- e. een agrarisch loonbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 500 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
- f. wonen in een bedrijfswoning;
- g. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing lanterdweg 23'; de landschappelijke inpassing van de nieuwe loods in de vorm van hagen en bomen een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 13 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.4.5;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4' de landschappelijke inpassing van de afvalwaterzuiveringsinstallatie in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 14 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.4.4;
met daaraan ondergeschikt:
- j. caravanstalling;
- k. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.4.3;
- l. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.4.2;
- m. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- n. groenvoorzieningen;
- o. teeltondersteunende voorzieningen;
- p. tuinen, erven en terreinen;
- q. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- r. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Bedrijf - Niet Agrarisch Verwant
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. niet-agrarisch verwante bedrijven in categorie 1 en 2 conform de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij deze regels);
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', uitsluitend een nutsvoorziening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' uitsluitend een caravanstalling;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend voor opslag;
- e. ter laatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling aanhangwagens', uitsluitend voor stalling van aanhangwagens en opslag;
- f. een aannemersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf';
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 13' de landschappelijke inpassing van het bedrijf van categorie 2 in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 18 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.4;
- h. wonen in een bedrijfswoning;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing heibloemseweg 30' de landschappelijke inpassing van het bedrijf in de vorm van bomen en hagen dient plaats te vinden een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 11 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.5;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing rooth 75' is de opslag uitsluitend toegestaan indien en wanneer de landschappelijke inpassing van het bedrijf conform het in bijlage 31 bij de regels opgenomen landschappelijke inpassing is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden;
- k. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' , tevens voor maatschappelijke functies in voormalige agrarische bebouwing;
met daaraan ondergeschikt:
- m. een bestaande intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- n. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.3;
- o. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.2;
- p. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- q. groenvoorzieningen;
- r. tuinen, erven en terreinen;
- s. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- t. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Detailhandel
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel in meubels en woningdecoratie tot maximaal 350 m2, en daarbij behorende opslag en horeca in categorie 1 en 2 in de vorm van een terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 3';
- b. detailhandel in antiek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 10';
- c. verkoop en handel in streekproducten en vlees, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - verkoop van streekproducten en vlees';
- d. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- e. een inpandig terras met een oppervlakte van maximaal 40 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - inpandig terras'
- f. een buitenterras met een oppervlakte van maximaal 250 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - buitenterras';
- g. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.4.3;
- h. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.4.2;
- i. groenvoorzieningen;
- j. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- k. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
- n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Horeca
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca van categorie 1 en 2;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3', uitsluitend horeca van categorie 3;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4', uitsluitend horeca van categorie 4;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel', uitsluitend een hotel;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - restaurant', uitsluitend een restaurant inclusief keuken;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'atelier' uitsluitend een atelier en expositieruimte;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2', uitsluitend een kapel, atelier en expositieruimte inclusief één hotelkamer;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend ten behoeve van groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, boven- en of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens ten behoeve van een rijksmonument;
- j. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- k. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
- l. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4.3;
- m. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4.2;
- n. groenvoorzieningen;
- o. terrassen, met dien verstande dat deze niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'groen';
- p. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- q. speelvoorzieningen;
- r. tuinen, erven en terreinen;
- s. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
- t. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
met dien verstande dat het bepaalde onder j,k,l,n en o niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'groen'.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 9' uitsluitend ten behoeve van kapellen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- f. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Natuur
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden;
- b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
- c. extensief agrarisch grondgebruik;
- d. de opbouw van het landschap;
- e. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw en houtproductie;
- f. een bijenhut met een oppervlakte van maximaal 18 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijenhut'
- g. een schuilhut met een oppervlakte van maximaal 19 m2 een vijver en een vleermuizenkelder met een oppervlakte van maximaal 10 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - schuilhut, vijver en vleermuizenkelder'
- h. ruitergebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ruitergebruik';
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing kapelkeshof' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde uitsluitend toegestaan indien en wanneer de aanleg en inrichting van het landgoed conform de in bijlage 30 bij de regels opgenomen landschappelijke inpassing is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden;
- j. waterlopen, waterpoelen en waterpartijen;
- k. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw en houtproductie;
- l. zandpaden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
- m. groenvoorzieningen;
- n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Recreatie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - turfhoeve' uitsluitend dagrecreatieve activiteiten in de vorm van:
- 1. knopenlopen;
- 2. bijeenkomstruimte;
- 3. pit-pat: biljarten en midgetgolf op tafelhoogte;
- 4. oud hollandse spelen;
- 5. beugelen;
- 6. hand- en kruisboogschieten;
- 7. klootschieten;
- 8. fietsactiviteiten;
- 9. buitensporten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing peelweg ong' de landschappelijke inpassing van het bedrijf in de vorm van bomen en hagen dient plaats te vinden een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 19 van de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.4.4;
- c. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- d. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 ten dienste van de dagrecreatieve voorzieningen;
- e. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.4.3;
- f. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.4.2;
- g. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- h. groenvoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 7';
- b. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
- c. kleinschalig kamperen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1';
- d. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- e. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- f. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
- g. één stacaravan van maximaal 105 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan';
- h. dagrecreatie;
- i. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 al dan niet in combinatie met een bar ten dienste van de verblijfsrecreatieve functie welke is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor comsumptie ter plaatse;
- j. ondergeschikte detailhandel in de vorm van een campingwinkel ten behoeve van een kampeerterrein;
- k. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.4.3;
- l. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.4.2;
- m. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- n. groenvoorzieningen;
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- q. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Sport
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. naschoolse opvang en kinderopvang uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang';
- b. een sportcentrum/sportschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 10';
- c. sportvelden en de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
- d. het verenigingsleven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';
- e. wonen in een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- f. horeca van categorie 1 en 2 ten dienste van de sportfunctie;
- g. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.3.3;
- h. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.3.2;
- i. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- j. groenvoorzieningen;
- k. tuinen, erven en terreinen;
- l. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 19 Verkeer
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeerterreinen zijn toegestaan;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. kunstwerken;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's;
- i. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 19.4.2;
- j. speelvoorzieningen en -toestellen;
- k. straatmeubilair;
- l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 20 Verkeer - Verblijfsgebied
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, paden en pleinen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. speelvoorzieningen;
- f. jongerenontmoetingsplaatsen;
- g. hondenuitlaatplaatsen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. kunstwerken;
- j. waterlopen en waterpartijen, waaronder wadi's;
- k. (ondergrondse) afvalinzamelingspunten;
- l. vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's;
- m. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.4.2;
- n. terrassen;
- o. standplaatsen;
- p. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 21 Water
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding en ecologische en natuurwaarden;
- c. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
- d. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
- e. beheer- en onderhoudsstroken;
- f. kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen.
21.2 Bouwregels
Artikel 22 Wonen
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. een bed en breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', met dien verstande dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de oppervlakte van de bed en breakfast maximaal 80 m2 bedraagt;
- 2. er maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal 2 slaapkamers zijn toegestaan;
- 3. het ontbijt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte wordt genuttigd;
- c. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- d. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- e. atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
- f. wonen in een gebouw door maximaal één huishouden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfconstructie wonen lorbaan 49a' . Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 8' de landschappelijke inpassing van de woning en het kantoor in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 7 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5.4;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing keurven 6' de landschappelijke inpassing van de woning in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 17 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5.5;
- i. een windmolen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
- j. een aanhangerhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - aanhangerhandel molenstraat 139', met dien verstande dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. er maximaal 20 aanhagers mogen worden gestald;
- 2. werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend plaatsvinden in de loosd en niet op het erf;
- 3. er mag maximaal één reclame-uiting worden geplaatst, waarvan de afmetingen voor zover het geplaatst wordt in de aan de voor- of zijgevel maximaal 1,50 m hoog en 1,00 m breed mag bedragen en voor zover het geplaatst wordt in de voor- of zijtuin maximaal 2,00 m hoog en 1,00 m mag zijn;
- 4. er een haag dient te worden aangeplant rond de locatie met een visueel afschermende functie en deze dient in stand te worden gehouden.
met daaraan ondergeschikt:
- k. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- l. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5.3;
- m. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5.2;
- n. bestaande mantelzorgvoorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. tuinen, erven en terreinen;
- q. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- r. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
22.2 Bouwregels
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.5 Specifieke gebruiksregels
22.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 23 Wonen - 1
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - medegebruik' uitsluitend ten behoeve van recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 23.4.3;
- d. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 23.4.2;
- e. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
23.2 Bouwregels
23.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
23.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 24 Wonen - 2
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' uitsluitend een ontsluiting;
- c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.4.3;
- d. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.4.2;
- e. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
24.2 Bouwregels
24.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
24.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 25 Wonen - 4
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.4.3;
- c. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.4.2;
- d. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- h. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
25.2 Bouwregels
25.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
25.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 26 Wonen - 5
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. een beroep of bedrijf aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3.3;
- c. bestaande bed en breakfast;
- d. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3.2;
- e. bestaande mantelzorgvoorzieningen;
- f. tuinen en erven;
- g. groenvoorzieningen;
- h. paden, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
26.2 Bouwregels
26.3 Specifieke gebruiksregels
26.4 Afwijken van de gebruiksregels
26.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van maximaal 20 (gestapelde) woningen, met dien verstande dat:
- a. de diepte van het bouwvlak mag worden aangepast naar maximaal 15 meter.
- b. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- c. dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien;
- d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 27 Leiding - Gas
27.1 Bestemmingsomschrijving
27.2 Bouwregels
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 27.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 28 Leiding - Hoogspanning
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor: de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150-kV / 380-kV hoogspanningsverbinding, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning 1 ' de hartlijn van de 150-kV hoogspanningsleiding is gelegen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning 2' de hartlijn van de 380-kV hoogspanningsleiding is gelegen.
28.2 Bouwregels
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 28.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Leiding - Riool
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolleiding, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' de hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen.
29.2 Bouwregels
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 29.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Waarde - Archeologie 2
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
30.2 Bouwregels
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 3
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en AMK-terreinen met een (hoge) archeologische verwachtingswaarde.
31.2 Bouwregels
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 4
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
32.2 Bouwregels
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologischew aarde voorziet.
Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
33.2 Bouwregels
33.3 Afwijken van de bouwregels
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologischew aarde voorziet.
Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde waar een diepere grondbewerking heeft plaatsgevonden.
34.2 Bouwregels
34.3 Afwijken van de bouwregels
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 35 Waarde - Archeologie 7
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde waar een diepere grondbewerking heeft plaatsgevonden.
35.2 Bouwregels
35.3 Afwijken van de bouwregels
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologischew aarde voorziet.
Artikel 36 Waarde - Cultuurhistorie
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' rijksmonumenten en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden, kruisen en kapellen.
36.2 Bouwregels
36.3 Afwijken van de bouwregels
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 37 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
37.2 Bouwregels
37.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 37.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, mits:
- a. de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
- b. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap.
37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waterstaat - Beschermingszone Waterkering
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de waterkering met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
38.2 Bouwregels
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 38.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, mits:
- a. de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
- b. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 39 Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van riviergebonden activiteiten en voor het waarborgen van een veilige afvoer en berging van het rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden.
39.2 Bouwregels
39.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 39.2.1 ten behoeve van het bouwen van:
- a. riviergebonden bouwwerken, mits:
- 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd wordt;
- 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk, dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 4. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
- 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het waterbergend waterbed;
- 6. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen Rijkswaterstaat.
- a. niet riviergebonden bouwwerken, mits:
- 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
- 2. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk, dat het veilig functioneen van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
- 3. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- 4. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandsverhogig of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 5. de resterende watersrandseffcten of de afnama van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn. De zekering van financiering en tijdige realisering is niet van toepassing voor niet-riviergebonden activiteiten die per daldo meer ruimte die per saldo meer ruimte voor de rivier opelevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
- 6. het een groot openbaar belang betreft enhet bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gereailiseerd;
- 7. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrrische bedrijen en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- 8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het waterbergend waterbed;
- 9. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen Rijkswaterstaat.
39.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 40 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het waterbergend waterbed.
40.2 Bouwregels
40.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 40.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:
- a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd wordt;
- b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk, dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- d. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
- e. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap en bij Rijkswaterstaat. .
40.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 42 Algemene Bouwregels
42.1 Ondergronds bouwen
42.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
42.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 43 Algemene Gebruiksregels
43.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
43.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. mantelzorg en inwoning;
- e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
- f. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
- g. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels
44.1 bolle akkers
44.2 concentratiegebied glastuinbouw 1
44.3 concentratiegebied glastuinbouw 2
44.4 provinciale ontwikkelingszone groen
44.5 ecologische hoofdstructuur
44.6 geluidzone
44.7 geluidzone - industrie
44.8 kernrandzone
44.9 milieuzone - geurzone
44.10 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied venlo schol
44.11 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3
44.12 ontwikkelingszone bebouwingslinten
44.13 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
44.14 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
44.15 vrijwaringszone - molenbiotoop
44.16 vrijwaringszone - waterstaatswerk 1
44.17 vrijwaringszone - waterstaatswerk 2
44.18 vrijwaringszone - weg 1
44.19 vrijwaringszone - weg 2
44.20 veiligheidzone - lpg
44.21 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob
44.22 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 ko
44.23 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 bd
44.24 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 go
44.25 wetgevingzone - wijzigingsgebied 5 gv
44.26 wetgevingzone - wijzigingsgebied 6 bn
44.27 wetgevingszone - wijzigingsgebied 7
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 7' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - recreatief medegebruik' te verwijderen indien het bijbehorend bouwwerk ter plaatse is gesloopt en toe te staan dat één nieuwe woning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de afstand tussen de woning en de weg maximaal 15 meter bedraagt
- b. de inhoud van de woning maximaal 1800 m³ bedraagt;
- c. de lange zijde van de woning evenwijdig aan de Hummerenweg is gelegen;
- d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 'Wonen - 1'.
Artikel 45 Algemene Afwijkingsregels
45.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
- c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bestemmingsvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bestemmingsvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
- d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer', 'Water' of 'Natuur' minimaal 3 meter bedraagt;
- 2. geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
45.2 Afwijken ten behoeve van de sloop-bonus regeling
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 42.3 ten behoeve van het toestaan van nieuwe bebouwing krachtens de bestemming 'Wonen', en de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Bedrijf - Agrarisch verwant' en 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant', 'Recreatie' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' slechts toegestaan, mits het overschot aan bestaande bebouwing wordt gesloopt, waarbij maximaal 2/3e van de te slopen bebouwing mag worden teruggebracht tot een maximale inhoud van 1.500 m³, met dien verstande dat:
- a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- b. wordt voldaan aan het bepaalde in respectievelijk artikel 10, 11, 14, 22, met dien verstande dat de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken maximaal de bestaande afstand dient te bedragen.
45.3 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:
- a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- b. geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
45.4 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1, 5.5.1, 6.4.1 en 7.5.1 ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
- a. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
- b. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf niet mag worden vergroot;
- c. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 100 m²
- d. een educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 100 m²;
- e. verblijfsrecreatie is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak, dan wel tot maximaal 30 bedden/slaapplaatsen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 100 m² bedraagt;
- f. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 is toegestaan tot maximaal 100 m² inclusief buitenterras;
- g. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan in de bestaande bebouwing;
- h. de voorzieningen onder c., e. en f. niet zijn toegestaan indien de voorzieningen zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw2'
- i. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard, wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
- j. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- k. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- l. geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- m. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
45.5 Afwijken ten behoeve van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 en 5.2 ten behoeve van het bouwen en gebruiken van het bestemmingsvlak voor tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
- a. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding, 'bolle akkers', 'wetgevingzone -wijzigingsgebied 3 bd', 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5 gv' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied6 bn';
- b. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- c. de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 ha bedraagt inclusief de reeds aanwezige tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen in het bestemmingsvlak;
- d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
- e. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
- f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
45.6 Afwijken ten behoeve van ondergeschikte detailhandel
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4 en 11.4 ten behoeve van het gebruik van gebouwen voor ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten, mits:
- a. maximaal 10% van de binnen het bouwvlak gelegen gebouwen mogen worden gebruikt voor de detailhandelsfunctie tot een maximale oppervlakte van 100 m²;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- c. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
45.7 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1, 5.5.1, 7.5.1, 8.4.1, 22.5.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen, mits:
- a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' of 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- b. het kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend in een bouwvlak, dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak met dien verstande dat in dit laatste geval aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kleinschalig kampeerterrein.
- c. het totaal aantal kampeermiddelen op het kleinschalig kampeerterrein maximaal 25 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans/chalets niet zijn toegestaan;
- d. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
- e. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- g. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden.
45.8 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:
- a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' of 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- a. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
- b. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
- c. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
- d. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
- e. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
- f. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
- g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- h. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- i. overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
- j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
- l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
45.9 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
- a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan voor maximaal twee personen in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
- b. er geen tweede woning ontstaat;
- c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
- d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
- f. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt en geen negatieve gevolgen mag hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving;
- g. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- h. geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bedrijven;
- i. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
45.10 Afwijken ten behoeve van bouw van een bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 0' ten behoeve van de bouw van één bedrijfswoning bij een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf, mits:
- a. er per volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning kan worden gebouwd;
- b. aan de hand van een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat er reeds één jaar sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf dat als zodanig in gebruik is;
- c. wordt aangetoond dat de bedrijfswoning uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
- e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
- f. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1000 m³;
- g. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter;
- h. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 en 6 meter;
- i. de afstand tot de bestemmingsvlakgrens bedraagt minimaal 5 meter;
- j. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd;
- k. de afstand tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
- l. geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- m. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden.
45.11 Afwijken ten behoeve van vergroten bebouwd oppervlak bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2, 11.2, 12.2, 13.2, 14.2, 16.2, 17.2 en 18.2 ten behoeve van het éénmalig vergroten van de bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak ten behoeve van bedrijfsgebouwen, mits:
- a. de oppervlakte mag eenmalig met maximaal 10% worden vergroot, met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing';
- b. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
- c. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen;
- d. parkeren ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt op eigen terrein
- e. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid en de parkeerdruk op wegen;
- 4. de bestaande ecologische, cultuurhistorische en milieuwaarden;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
45.12 Afwijken ten behoeve van kinderopvang
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 en 18 ten behoeve van het gebruik voor dagbestedingsactiviteiten voor ouderen en kinderopvang mits:
- a. de bebouwing niet mag worden uitgebreid;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid en de parkeerdruk op wegen;
- 4. de bestaande ecologische, cultuurhistorische en milieuwaarden;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
45.13 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, 5.2, 6.2, 7.2, 8.2, 9.2, 10.2, 11.2 en 22.2, 25.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden in het bouw-/bestemmingsvlak ten behoeve van een aangrenzend agrarisch perceel, mits:
- a. per aangrenzend kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
- b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
- 1. 25 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
- 2. 40 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
- d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
- e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
- f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
- g. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
- h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 46 Algemene Wijzigingsregels
46.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. het wijzigen van de in bijlage 1 opgenomen lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
46.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid naar 'Natuur', 'Water', 'Water - Rivier'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Natuur' of 'Water´ mits:
- a. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuur- of bosgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dat de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
- b. de regels van de bestemmingen 'Natuur' (artikel 15), 'Water' (artikel 21), worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming 'Water´, dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden.
46.3 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroten/verkleinen dubbelbestemming Leiding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dubbelbestemming 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Riool' te vergroten of verkleinen, mits:
- a. de noodzaak van de aanleg/verplaatsing van leidingen is aangetoond;
- b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelen van de betreffende bestemming;
- c. bij de keuze van een traject rekening wordt gehouden met de (externe) veiligheid van andere nabijgelegen bestemmingen.
46.4 Algemene wijzigingsbevoegdheid archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie3', 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde -Archeologie 7', ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
46.5 Wijziging in de bestemming ' Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', ' Agrarisch -Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch -Paardenhouderij', 'Agrarisch - Plattelandsondernemer', 'Bedrijf - Agrarisch verwant', 'Bedrijf - Nietagrarisch verwant', 'Detailhandel', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Sport' met een bouwvlak en de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in:
- a. de bestemming 'Wonen';
- b. de bestemming 'Agrarisch' waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond;
mits:
- a. wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- b. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of 'maximum aantal wooneenheden 0';
- c. de woonfunctie slechts is toegestaan in de hoofdbebouwing;
- d. aangetoond wordt dat het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ de huidige voorziening niet meer mogelijk is;
- e. het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ van de huidige voorziening dient te zijn beëindigd;
- f. het aantal woningen mag niet toenemen;
- g. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen;
- h. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij deze bebouwing valt onder de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
- i. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 4. gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- k. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- l. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 22.
46.6 Wijziging in de bestemming 'Wonen' en woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', ' Agrarisch -Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch -Paardenhouderij', 'Agrarisch - Plattelandsondernemer', 'Bedrijf - Agrarisch verwant', 'Bedrijf - Nietagrarisch verwant', 'Detailhandel', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Sport' met een bouwvlak en de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in:
- a. de bestemming 'Wonen';
- b. de bestemming 'Agrarisch' waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond;
mits:
- a. wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- b. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of 'maximum aantal wooneenheden 0';
- c. de woonfunctie slechts is toegestaan in de hoofdbebouwing;
- d. aangetoond wordt dat het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ de huidige voorziening niet meer mogelijk is;
- e. het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ van de huidige voorziening dient te zijn beëindigd;
- f. het een pand betreft met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' ofwel aangetoond wordt dat het gaat om een pand met cultuurhistorische waarde;
- g. de maatvoering van de woning niet wordt vergroot en daartoe een aanduiding wordt opgenomen;
- h. hoofdgebouwen tot een inhoud van 1.000 m³ kunnen worden gesplitst in maximaal 2 woningen en hoofdgebouwen die groter zijn dan 1.000 m³ kunnen worden gesplitst in maximaal 3 woningen;
- i. de inhoud per woning minimaal 350 m³ bedraagt en er twee aparte bouwvlakken worden toegekend;
- j. de bouw- en goothoogte bedraagt maximaal de bestaande bouw- en goothoogte;
- k. de bestaande (agrarische) verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
- l. de cultuurhistorische waarde van de woning behouden blijft en/of versterkt wordt;
- m. ter plaatse van de woningen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' met de nadere aanduiding 'karakteristiek' wordt opgenomen;
- n. indien van toepassing dient overtollige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, behalve wanneer het een monument betreft;
- o. per woning mag maximaal 60 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn;
- p. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- q. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
- r. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden.
46.7 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant' of 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch -Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch -Plattelandsondernemer' Bedrijf - Niet agrarisch verwant' en 'Bedrijf - Agrarisch verwant' te wijzigen in:
- a. de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant' en Bedrijf - Niet agrarisch verwant' met de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' ten behoeve van de vestiging van een niet-agrarisch verwant bedrijf van categorie 1 en 2 conform de lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 1 en de bestemming 'Agrarisch' waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond, mits:
- 1. aangetoond wordt dat het gebruik als (agrarisch) bedrijf redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
- 2. het (agrarisch) bedrijf dient te zijn beëindigd;
- 3. uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant' of 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in en de bestemming 'Agrarisch' waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond;
- 4. voor wijziging in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant' dienen de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' en/of ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone';
- 5. de nadere aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen mag niet wordt gewijzigd;
- 6. het hergebruik zich uitsluitend beperkt tot de voormalige (agrarische) bedrijfslocatie;
- 7. hergebruik uitsluitend plaatsvindt in de bestaande bebouwingsmassa;
- 8. overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
- 9. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- 10. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- 11. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- 12. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
- 13. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 11.
- b. de bestemming 'Wonen' met de nadere aanduiding 'opslag' ten behoeve van het gebruik van de bestaande gebouwen voor opslag, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. het hergebruik zich uitsluitend beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie en binnen de bestaande bebouwingsmassa;
- 2. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- 3. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
46.8 Wijziging in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch -Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch -Plattelandsondernemer' en 'Bedrijf - Agrarisch verwant' te wijzigen in de bestemming 'Recreatie -Verblijfsrecreatie' met de nadere aanduiding 'recreatiewoning' ten behoeve van de vestiging van vakantieappartementen en/of een kleinschalig kampeerterrein, mits:
- a. er maximaal 5 vakantieappartementen mogen worden gerealiseerd van maximaal 50 m2 per appartement;
- a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' of 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- b. het totaal aantal kampeermiddelen op het kleinschalig kampeerterrein maximaal 25 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;
- c. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
- d. aangetoond wordt dat het gebruik als (agrarisch) bedrijf redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
- e. het (agrarisch) bedrijf dient te zijn beëindigd;
- f. uitsluitend het deel van het perceel met de voor de recreatievoorziening benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in en de bestemming 'Agrarisch' waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond;
- g. de nadere aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen mag niet wordt gewijzigd;
- h. het hergebruik zich uitsluitend beperkt tot de voormalige (agrarische) bedrijfslocatie;
- i. hergebruik uitsluitend plaatsvindt in de bestaande bebouwingsmassa;
- j. overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
- k. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- l. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- m. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- n. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
- o. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 17.
46.9 Wijziging ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van de wijziging van de vorm van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak met de bestemmingen 'Agrarisch -Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Nietgrondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', mits:
- a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering moet worden aangetoond;
- b. de oppervlakte van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak niet toeneemt;
- c. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
- d. de gronden die buiten het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak komen te liggen gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch';
- e. voor vormverandering van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch -Intensieve veehouderij' gelden de volgende regels:
- 1. vormverandering is ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone', 'wetgevingzone -wijzigingsgebied 3 bd' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6 bn' uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat de vormverandering noodzakelijk is uit het oogpunt van dierenwelzijn en het dierenaantal niet toeneemt;
- 2. vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is slechts mogelijk als de bestaande bouwmogelijkheden binnen een bouwkavel van een intensieve veehouderij uit bedrijfseconomisch oogpunt ongunstig zijn en de door de ondernemer gewenste vormverandering per saldo geen negatieve invloed heeft op de aspecten die bij de integrale afweging op grond van artikel 4 van de Reconstructiewet moeten worden betrokken.
- f. een vormverandering van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' gelden de volgende regels:
- 1. vormverandering is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6 bn';
- g. de nadere aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen mag niet wordt gewijzigd;
- h. gebouwen mogen door de wijziging niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
- i. het bouwvlak en/of bestemmingsvlak dient voor tenminste 50% dezelfde gronden te bevatten als aangegeven op de verbeelding;
- j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- k. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
- l. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- n. voldaan wordt aan de voorwaarden van de bestemming waarin gewijzigd wordt.
46.10 Wijzigingsbevoegdheid van 'Verkeer' naar 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Verkeer' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Verkeer' grenzende tuin, met dien verstande dat:
- a. de effecten op de omgeving niet zullen toenemen;
- b. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- c. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht;
- d. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22.
Artikel 47 Overige Regels
47.1 Wetten/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 48 Overgangsrecht
48.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
48.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
48.3 Persoonsgebonden overgangsrecht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht vieruitersten 8 meijel'
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht vieruitersten 8 meijel' geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 48.2 sub d, het bepaalde in artikel 48.2 sub a en b wel voor gebruik van de stal voor een staalconstructiewerkplaats door M.J.J.G. Kessels, wonende aan de de Vieruitersten 8, 5768 RP te Meijel.
- b. zodra het onder a bedoelde gebruik wordt beëindigd is gebruik als staalconstructiewerkplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht vieruitersten 8 meijel' niet meer toegestaan.
Artikel 49 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan '1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
.............................
De voorzitter, De griffier,
.......... ..........
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Reparatie Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is door de raad van de gemeente Peel en Maas vastgesteld op 5 februari 2013 en heeft vervolgens voor zes weken voor beroep ter inzage gelegen. Vervolgens zijn er 45 beroepschriften ingediend, waarvan er 6 zijn ingetrokken en 1 niet-ontvankelijk is verklaard. Uit een analyse van de beroepschriften is gebleken dat het bestemmingsplan op een aantal punten moest worden aangepast. Het bestemmingsplan is na deze aanpassingen op 5 november 2013 gedeeltelijk opnieuw vastgesteld.
Tegen dit bestemmingsplan is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal beroepschriften ingediend. De Raad van State heeft op 24 december 2014 uitspraak gedaan en het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is daarmee gedeeltelijk onherroepelijk. De Raad van State heeft in haar uitspraak enkele ingediende beroepen ongegrond verklaard, enkele ingediende beroepen (gedeeltelijk) gegrond verklaard en als gevolg daarvan het besluit van 5 februari 2013 en 5 november 2013 op onderdelen vernietigd. Verder heeft de Raad van State in enkele zaken zelf voorzien en een voorlopige voorziening getroffen voor een gedeelte van de regels ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde -Archeologie 6’ en ‘Waarde – Archeologie 7’.
De Raad van State heeft in haar uitspraak de gemeenteraad opgedragen om binnen 4 weken enkele onderdelen uit de uitspraak in het elektronisch vastgesteld plan te verwerken. Dit is gebeurd in de versie van het bestemmingsplan welke vanaf 22 januari 2015 raadpleegbaar was, voor zover het de onderdelen betrof waarvoor de opdracht was gegeven om deze binnen 4 weken te verwerken. Verder heeft de Raad van State de gemeente de opdracht gegeven om het bestemmingsplan voor 23 december 2015 te repareren voor die onderdelen die zijn vernietigd. Dit is gebeurd in onderhavig reparatieplan.
Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is nog een aantal omissies geconstateerd. Enerzijds betreft dit verkeerde interpretaties van de bestaande situatie, dan wel het niet meenemen van reeds vergunde situaties, anderzijds is er sprake van enkele verschrijvingen, die de leesbaarheid c.q. uitvoerbaarheid van het plan bemoeilijken.
Daarnaast worden enkele onherroepelijke omgevingsvergunningen, wijzigingsplannen en particuliere bestemmingsplannen opgenomen in het plan, zodat één integraal plan voor het buitengebied geldt.
1.2 Herzieningen Gerubriceerd
De aanpassingen, die onderdeel uitmaken van deze reparatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', zijn gerubriceerd naar hun achtergrond. De eerste is de rubriek 'Uitspraak Raad van State' met daarin de wijzigingen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Als tweede is de rubriek 'Planverbeteringen' opgenomen, waarin de wijzigingen zijn beschreven die worden ingegeven door voortschrijdend inzicht of andere informatie die zich heeft aangediend na de vaststelling van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. Per geval wordt aangegeven welke aanpassing wordt doorgevoerd en om welke reden. Onder deze rubriek vallen ook de 'omissies'. De geconstateerde omissies zijn kort aangegeven, alsmede de door te voeren verbeteringen. Ook omvat deze rubriek de verleende vergunningen, zaken waarvoor reeds een afzonderlijke procedure is gevolgd, die in het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' opgenomen worden.
In Hoofdstuk 3 is één en ander nader beschreven.
1.3 Plangebied En Begrenzingen
![]() |
Het buitengebied van de gemeente Peel en Maas wordt globaal begrensd door de Maas, Venlo, de A67, natuurgebied de Groote Peel en het afwateringskanaal (van de Peel naar de Maas). Kenmerkend in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas zijn de intensieve veehouderijen, de glastuinbouwgebieden, de Heldense bossen en het rivierdal van de Maas. Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit het grondgebied van de gemeente Peel en Maas met uitzondering van: de kernen, de bedrijventerreinen, Klavertje Vier inclusief Siberië en LOG Egchel.
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, die digitaal zijn vastgesteld (art. 1.2.3 Besluit ruimtelijke ordening, Bro). Het plan is beschikbaar gesteld via ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. De regels en verbeelding zijn voor iedereen (juridisch) bindend. Van het digitale document is ook een analoge (papieren) versie gemaakt. Mochten er onverhoopt verschillen zijn tussen de electronische en analoge versie, dan is de digitale versie doorslaggevend (art. 1.2.3 lid 2 Bro).
Op grond van art. 3.1.6, aanhef Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. Deze toelichting is geen onderdeel van het bestemmingsplan en dus niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan de regels en de verbeelding doorslaggevend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.
Conform artikel 3.1.6 Bro bevat een toelichting:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het overleg met andere bestuursorganen;
- de uitkomsten van het verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Ter uitvoering hiervan is deze toelichting als volgt opgebouwd: Paragraaf 1.5 geeft een beschrijving van de bestaande situatie. Hoofdstuk 2 beschrijft het (ruimtelijk) relevante beleid dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plan, ten aanzien van de planreparaties en -verbeteringen. Hoofdstuk 4 bevat de randvoorwaarden en de resultaten uit de al dan niet uitgevoerde onderzoeken. Hoofdstuk 5 omvat de hoofdlijnen van het bestemmingsplan, waaronder de gekozen plansystematiek en relevante planthema's. De hoofdstukken 6, 7, 8 en 9 gaan in op de handhaving, uitvoerbaarheid, overleg en inspraak en procedure van het plan.
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen) binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, is geen beschrijving opgenomen als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro (de zogenaamde 'ladder van de duurzame verstedelijking).
1.5 Beschrijving Bestaande Situatie
In de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas is uitvoerig ingegaan op de ontstaanswijze van het landschap van Peel en Maas, de verschillende gebiedstypologieën met de daarbij behorende waarden van de gebieden. In de structuurvisie zijn de bestaande landschappelijke, abiotische en cultuurhistorische waarden beschreven. Op basis van deze waarden en de kenmerkende eigenschappen van de verschillende te onderscheiden gebieden binnen het plangebied is tevens een indeling in zes gebiedstypen gemaakt. Deze indeling is in het Kwaliteitskader buitengebied Peel & Maas verder aangescherpt. De gebiedstypen 'beekdalen' en 'rivierdal' zijn ten opzichte van de structuurvisie opgedeeld in een afzonderlijk type. Voor een uitgebreide, gedetailleerde beschrijving van de verschillende waarden wordt verwezen naar deze structuurvisie. Voor een goed begrip zouden deze stukken in samenhang met voorliggende paragraaf gelezen dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en (in structuurvisies) vastgelegde beleid en de uitwerking daarvan in een AMvB respectievelijk provinciale verordening de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In het navolgende worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Peel en Maas. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als ruimtelijk relevant sector- en facetbeleid (bijvoorbeeld natuur, cultuurhistorie, water, etc.). Ook de ruimtelijk relevante aspecten van dit beleid komen per beleidsniveau aan bod. Het rijksbeleid is veelal globaal en heeft zijn doorwerking op provinciaal niveau. Het is daarom vaak moeilijk om exact te zeggen hoe rijksbeleid doorwerkt voor Peel en Maas. De eerste paragrafen van dit hoofdstuk zijn daarom wat globaler wat betreft inhoud. De doorwerking van provinciaal en gemeentelijk beleid is vaak duidelijker zichtbaar in dit bestemmingsplan, omdat het beleid op deze niveaus concreter is dan op Rijksniveau.
2.2 Rijksbeleid
Op nationaal niveau zijn de volgende plandocumenten indirect van belang voor het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. Deze plandocumenten hebben hun doorwerking in provinciaal en gemeentelijk beleid.
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur Milieu en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het rijksbeleid opgenomen voor ruimte en mobiliteit. Ten opzichte van eerder rijksbeleid treedt het Rijk op een aantal terreinen terug en krijgen overheden, burgers en bedrijven meer beleidsruimte. Het Rijk werkt bovendien aan eenvoudigere regelgeving en verwacht van medeoverheden dat zij dat ook doen. Er wordt uitgegaan van vertrouwen in de medeoverheden: de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal en het interbestuurlijk toezicht laat het Rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Het Rijk richt zich daarom met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen en zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend,bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen en 13 belangen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028), te weten:
- 1. Concurrerend: Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 2. Bereikbaar: Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg;
- Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- 3. Leefbaar & veilig: Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Voor de aangegeven rijkdoelen en nationale belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze nationale belangen kunnen daarom de grondslag zijn voor de inzet van andere rijksbevoegdheden, zoals het vaststellen van een AMvB (art. 4.3 Wro), het vaststellen van een inpassingsplan (art. 3.28 Wro) of het geven van een proactieve of reactieve aanwijzing (art. 4.4 respectievelijk art. 3.8 lid 6 Wro). Met deze bevoegdheden kan het Rijk effectief doorwerking van haar beleid in gemeentelijke ruimtelijke besluiten (bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen ex art. 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo) bereiken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het plangebied ligt echter niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen.
Conclusie
Gemeente Peel en Maas conformeert zich aan bovenstaande uitgangspunten. Onderhavig plan past dan ook binnen de hoofdlijnen van beleid krachtens de structuurvisie Infrastructuur en ruimte.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In dit besluit zijn regels opgenomen voor de inhoud van bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Conclusie
In het Barro is de Maas aangewezen als Rivierbed. In dat kader wordt ten eerste opgemerkt dat dit bestemmingsplan een conserverend plan betreft. Dit bestemmingsplan omvat geen wijzigingen ten opzichte van de vigerende bestemmingen die kunnen leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. Het onderhavig bestemmingsplan staat evenmin rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen in het stroomvoerend deel van de rivier en/of ontwikkelingen toe, die van invloed zouden kunnen zijn op het veilig en doelmatig gebruik van het rivierbed, de afvoercapaciteit van de rivier, het bergend vermogen en de ecologische toestand van de rivier. Op grond daarvan gelden vanuit het Barro geen beperkingen voor dit bestemmingsplan. Wel zijn voor delen van het plangebied die in het stroomvoerend en bergend rivierbed zijn gelegen dubbelbestemmingen opgenomen met daaraan gekoppeld een bouwverbod. Afwijken van de bouwregels is onder voorwaarden mogelijk.
2.2.3 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Conclusie
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. In paragraaf 4.4 is opgenomen op welke manier rekening is gehouden met water in dit bestemmingsplan.
2.2.4 Beleidslijn grote rivieren
In 2006 is de Beleidslijn grote rivieren in werking getreden, als opvolger van de Beleidslijn ruimte voor de rivier (1997). Deze beleidslijn is een afwegingskader waaraan activiteiten in het rivierbed moeten voldoen, zodat de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier behouden blijft en ontwikkelingen worden tegengegaan die verruiming van de rivier door verlaging of verbreding nu of in de toekomst onmogelijk maken. In de Beleidslijn grote rivieren is het afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed hernieuwd vastgelegd. De beleidslijn heeft betrekking op het gehele rivierbed van de rivieren die onder nationaal beheer vallen. Derhalve betreft dit gemeenten gelegen aan de grote rivieren, zoals de Maas, Waal, Nederrijn, Lek en Merwede. De basis van het afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed wordt gevormd door in het rivierbed onderscheid te maken in het stroomvoerend regime en bergend regime. Ter hoogte van Kessel maakt het rivierbed van de Maas grotendeels onderdeel uit van het stroomvoerend regime. Ter hoogte van Baarlo is naast het stroomvoerend regime eveneens een groot gedeelte aangewezen als bergend regime. Voor het deel van het plangebied dat in het stroomvoerend rivierbed ligt, geldt dat er uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van riviergebonden activiteiten via het zogenaamde 'ja, mits'-regime. Verder zijn enkele niet-riviergebonden activiteiten onder voorwaarden toegestaan onder een zogenaamde 'nee, tenzij'-toets. Voor zowel de riviergebonden als de niet-riviergebonden activiteiten geldt dat bepaalde ingrepen alleen zijn toegestaan mits daar duurzame compensatie tegen over staat.
Conclusie
In het plangebied dat in het bergend rivierbed is gelegen zijn, onder algemene voorwaarden die ook voor het stroomvoerend rivierbed gelden, activiteiten mogelijk. Binnen het bergend rivierbed gelden minder strenge eisen dan binnen het stroomvoerend rivierbed. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.
2.2.5 Visie paard en landschap
In de Visie Paard en Landschap (LNV juli 2006) is de wens van het ministerie verwoord dat de sector bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en een aantrekkelijk landschap. Economische, recreatieve en landschappelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan verdere professionalisering van de sector. De VNG en de Sectorraad Paarden heeft onder de naam Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening (februari 2009) een handreiking voor de praktijk gemaakt. Ook hierin wordt de paardenhouderij als zelfstandige en economisch waardevolle sector op het platteland gepositioneerd. Aan de orde komen daarin onder andere de volgende onderwerpen: de betekenis van de paardenhouderij voor het platteland, criteria die van nut kunnen zijn bij het vaststellen van beleid en een leidraad kunnen zijn voor het nemen van besluiten.
Conclusie
Binnen de gemeente zijn verschillende paardenhouderijen aanwezig. Deze paardenhouderijen worden in het kader van dit bestemmingsplan buitengebied op een goede wijze juridisch-planologisch geregeld. De hiervoor genoemde documenten hebben hierbij als kader gediend.
2.2.6 Laagvlieggebieden
Om zowel nationaal als internationaal bij te dragen aan vrede en veiligheid is het nodig dat vliegers hun geoefendheid op peil houden. Vliegtuigen en helikopters van Defensie doorkruisen dagelijks het luchtruim. Bepaalde delen van het luchtruim worden door Defensie gebruikt als specifiek oefengebied. In sommige gevallen wordt hierbij van de standaard vliegroutes en gebieden afgeweken. Het gaat bijvoorbeeld om laagvliegoefeningen en nachtvluchten van jachtvliegtuigen en helikopters om het personeel te trainen voor operaties. Binnen het laagvlieggebied wordt door helikopters en voor opleidingsdoeleinden bestemde propellervliegtuigen gevlogen tot 30m boven het maaiveld. Masten of bijvoorbeeld windturbineprojecten kunnen hiervoor als obstakel fungeren. Indien objecten mogelijk worden gemaakt hoger dan 30m is overleg met Ministerie van Defensie gewenst bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen of omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt in de laagvlieggebieden en op de laagvliegroutes geen bebouwing mogelijk, hoger dan 30 meter boven het maaiveld.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) vastgesteld. Het POL 2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL 2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL 2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de wetsvoorstellen voor nieuwe ruimtelijke wetgeving (en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) in de toekomst door provincies opgesteld moet worden. In de periode tussen vaststelling en heden is het POL regelmatig geactualiseerd. Relevante actualisaties zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft hier met name de POL-aanvullingen genaamd 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering','Klavertje 4', Nieuwe Wet ruimtelijke ordening', 'Contourenatlas Noord- en Midden-Limburg' en 'Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015'. Enkele van deze aanvullingen worden in dit onderdeel nader toegelicht.
De variatie in landschappen en natuurlijke kwaliteiten, in woongebieden en werkmilieus en in bereikbaarheid, draagt volgens het POL2006 bij uitstek bij aan de kwaliteitsregio Limburg. Zowel ondergrond (bodem, water), netwerken (wegen, spoorwegen, waterwegen, leidingen) als ruimtegebruikspatroon (wonen, werken, voorzieningen, landbouw, natuur) zijn bepalend voor de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van gebieden. Ze vormen de basis voor een gebiedsgerichte aanpak. Het POL2006 onderscheidt daarin meerdere niveaus:
- 1. een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden;
- 2. een daarop voortbordurend, gedetailleerder onderscheid in tien perspectieven;
- 3. samenhangende visies voor een aantal beleidsregio's, naast de specifieke regio-insteken in bepaalde beleidssectoren.
De gemeente Peel en Maas is gelegen in een landelijk gebied. Hier is een kwaliteitsslag aan de orde voor landbouw, recreatie, natuur, water en landschap.
De plattelandskernen zijn omgeven door contouren, waarbinnen woningbouw en bedrijvigheid plaatsvinden. Initiatieven buiten de contouren zijn mogelijk, indien zij inpasbaar zijn in het landschap en de landbouwstructuur, en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit (verhandelbare ontwikkelingsrechten methode). Voor landbouw (en toerisme) wordt zoveel mogelijk ontwikkelingsruimte geboden, mits de gebiedskwaliteit als geheel er op vooruit gaat (systematiek van Bouwkavel op maat plus). De inrichting en het beheer van het landelijk gebied worden gekoppeld aan een gebiedsgerichte benadering. De uitvoering wordt zoveel mogelijk neergelegd bij gemeenten, waterschappen en andere actoren, die zich in gebiedscommissies richten op het initiëren van projecten en het programmeren van de uitvoering (Platteland in uitvoering). Als aanvulling op deze globale aanduiding zijn tien perspectieven onderscheiden, die aangeven welke ontwikkelingen in een gebied mogelijk zijn. De volgende gebiedsperspectieven staan in het POL2006 genoemd voor het buitengebied van de gemeente Peel en Maas.
Nr | Perspectief | Kenmerken | Doelen |
1 | Ecologische Hoofdstructuur (EHS) | De EHS omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch belangrijk water en beken met een specifiek ecologische functie. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis. | Het beschermen en realiseren van een samenhangende robuuste structuur van natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het 'nee-tenzij'-regime. Als dergelijke activiteiten toch toegestaan worden zal compensatie moeten plaatsvinden. |
2 | Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) | De POG omvat voornamelijk landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur- en landschapselementen, ecologische verbindingszones, beken met een specifiek ecologische functie, hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter en gronden die in de toekomst een natuurkarakter krijgen. | Het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. De aanwezige waarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen op andere terreinen. Daarnaast ligt de nadruk op het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw. |
3 | Ruimte voor veerkrachtige watersystemen | Open delen van beekdalen, rivierbed van de Maas en steilere hellingen, voor zover deze geen deel uitmaken van EHS of POG. De gebieden worden gedomineerd door grondgebonden landbouw en zijn overwegend open. In het gebied zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig. | Ontwikkeling van functies is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie. Aangezien gestreefd wordt naar verwevenheid van functie kunnen niet altijd de hoogste kwaliteitseisen ten aanzien van bodem en water aan de orde zijn. |
4 | Vitaal landelijk gebied | Deze gebieden worden voornamelijk gedomineerd door de landbouw met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan omgevingskwaliteiten. | Afhankelijk van de omgevingskwaliteit bestaan hier kansen voor de landbouw. Tevens zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristisch sector, verbrede landbouw en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. Versterking van de landschappelijke kwaliteit geldt hierbij als randvoorwaarden voor verdere kwaliteitsontwikkeling van landbouw, toerisme en recreatie. Het belangrijkste doel is het behouden van de landschappelijke kwaliteit en identiteit ter plaatse. Economische ontwikkelingen van landbouw, recreatie en toerisme worden als kans en voorwaarde gezien voor het behoud en de versteviging van (met name) de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in een grote variëteit aan landbouwgebieden. |
5a | Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme | Landbouwgebieden met plaatselijk voorkomende omgevingskwaliteiten in diverse vormen. | Gestreefd wordt naar optimale ontwikkeling van land- en tuinbouw. Nieuwe ontwikkelingen dienen plaats te vinden met respect voor de aanwezige kwaliteiten in het gebied. Ook verbreding van de plattelandseconomie is een belangrijk streven. Hierbij wordt tevens een bijdrage aan het behoud en de versterking van de natuur- en landschapskwaliteit verwacht. Voor de toeristische sector, voor verbrede landbouw en voor kleinschalige dienstverlenende bedrijven bestaan onder meer mogelijkheden in VAB's. |
5b | Dynamisch landbouwgebied | Concentratiegebieden en projectvestigingsgebieden voor glastuinbouw en landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij en combinaties van deze functies. | Ruimte bieden aan duurzame en optimale ontwikkeling van glastuinbouw en/ of intensieve veehouderij. Een goede landschappelijk inpassing van het betreffende concentratiegebied glastuinbouw of landbouwontwikkelingsgebied en bescherming van de aanwezige omgevingskwaliteiten gelden hierbij als randvoorwaarden, evenals het bereiken van een basiskwaliteit voor milieu en water. |
6a | Plattelandskern | Overwegend kleinschalige kernen. Grotere kernen vervullen op sommige terreinen een verzorgende functie voor een bredere plattelandsregio. | Om de vitaliteit van de kernen te behouden wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. Tevens wordt ruimte geboden voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal, georiënteerde bedrijvigheid. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. |
7 | Corridor | Grotere wegen, die onderdeel zijn van (inter)nationale infrastructuurnetwerken, met de bijbehorende vrijwaringstroken. | Een groene inrichting langs de transportassen; een goede koppeling aan de regionale en lokale verkeersnetwerken en de grotere werklocaties; gebiedsgericht ontwerp, met goede afwegingen op project- en gemeentelijk niveau. |
De gebieden met projecten van bovenregionaal belang of vanwege de complexiteit ervan vormen de Provinciale hoofdstructuur. Alle Limburgse elementen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (Nota Ruimte) maken er deel vanuit. De Provinciale hoofdstructuur op zichzelf is robuust en heeft een stabiel karakter. De concretisering in de vorm van projecten en de verdeling van aandacht en middelen heeft een meer dynamisch karakter. Voor de gemeente Peel en Maas gelden de aanduidingen 'Ecologische hoofdstructuur' en 'Groen-Blauwe dooradering'. Het noordoosten van het plangebied ligt in de Greenport Venlo, waarbinnen belangrijke werklocaties zijn gelegen. De wegen door het plangebied zijn aangeduid als 'Regionale verbindingsas' en de A67 is aangeduid als (Inter)nationale verbindingsas. De Maas is een 'Internationale verbindingsas' waar ontwikkelingen gaande zijn, wenselijk zijn of beïnvloed moeten worden.
Het plangebied is voor het overgrote deel gelegen in de beleidsregio Peelland, langs de Maas in de beleidsregio Maasvallei-West en in het uiterste westen in de beleidsregio Peelvenen.
Uitsnede Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Limburg in beleidsregio's
Peelland omvat een brede zone van landbouwgebieden op voormalige heide- en veenontginningsgronden, afgewisseld met grote bossen en enkele grote plattelandskernen en oude bouwlanden en beekdalen. De landbouw is hier sterk ontwikkeld: glastuinbouw, champignonteelt, intensieve veehouderij (varkens en pluimvee), vollegrond tuinbouw, maar ook boomkwekerijen, rozenteelt, aspergeteelt, kleinschalige akkerbouw en melkveehouderij zijn vertegenwoordigd in de regio. Het agribusinesscomplex concentreert zich rond Venray, de kern Horst en de omgeving van de veiling ZON (stadsregio Venlo). Samen met het netwerk van kennis- en innovatie-instellingen geeft de landbouw in de regio Peelland voeding aan de betekenis van de Greenport Venlo. De intensieve veehouderij en tuinbouw zijn belangrijke economische sectoren in deze regio. Binnen de aangewezen zonering (zie POL-aanvulling Reconstructieplan, 2004) en concentratiegebieden kunnen deze sectoren voor de noodzakelijke schaalvergroting voldoende ontwikkelingsruimte krijgen op locaties waar er geen of zo weinig mogelijk andere functies in de weg zitten. Het kan daarbij gaan om bestaande (vooral gelegen in P4 en P5) of nieuw te ontwikkelen locaties (alleen in P5). Op die locaties kunnen ondernemers de ruimte krijgen om zonder (te veel) planologische beperkingen snel in te spelen op marktkansen. Naast intensieve sectoren als glastuinbouw en intensieve veehouderij, is er ook ruimte voor de grondgebonden landbouw en natuur (belang van goede ruimtelijke afweging tussen intensieve landbouw en 'belevingslandbouw'). Binnen de beleidsregio Peelland vormt ook de sector toerisme in de vorm van een scala aan verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen een economische factor van belang. Hier zijn goede kansen voor een verdere doorontwikkeling en versterking van het toeristisch product. In vrijkomende agrarische bebouwing kan kleinschalige dienstverlenende bedrijvigheid tot ontwikkeling komen.
Maasvallei-West omvat een belangrijk deel van het landelijk gebied van Noord- en Midden- Limburg ten westen van de Maas. De Maasvallei-West kent een grotendeels overeenkomstige karakteristiek als Maasvallei-Oost en is ook rijk aan aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. De stroomgebieden van de Tungelroysebeek en Loobeek vormen twee markante onderdelen van de regio. Er is een grote afwisseling van kleinschalige landschapstypen, zoals rivierduinen, esdorpen, oude bouwlanden, beekdalen en kampontginningen. De woonkernen liggen verspreid over de regio en deels in linten langs de Maas en de Napoleonsbaan. De sociaal–culturele structuur in de overwegend kleinere kernen is goed ontwikkeld, maar staat door de veranderingen in de landbouw onder druk. De landbouw en het toerisme vormen een sterke economische pijler.
Het afwisselende en natuurlijke karakter van de regio maakt deze aantrekkelijk als woon-, werk- en recreatiegebied. Uitdaging is de toeristische functie als economische drager verder uit te bouwen door in te spelen op de groeiende betekenis van de vrijetijdseconomie. Verbreding van de plattelandseconomie is eveneens van belang voor de verdere ontwikkeling van de regio. Binnen de tot het Maasdal behorende delen van het gebied is het rivierbelang van grote invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden. Met toepassing van instrumenten als het contourenbeleid wordt ingezet op een goede inbedding van kernen in het landschap. EHS en POG in het landelijk gebied ten westen van de Maas worden samen met natuur in aangrenzende gebieden in België en Noord-Brabant verder versterkt als een groene ruggengraat tussen Maas, Peel en Kempen.
Door de Reconstructie blijven er goede ontwikkelingsmogelijkheden voor alle mogelijke vormen van landbouw in een aantrekkelijke omgeving. De regio Peelvenen omvat de hoogveengebieden Groote Peel, Mariapeel/Deurnese Peel en de ermee samenhangende of van directe invloed zijnde landbouwgebieden, die overwegend vallen binnen de EHS en POG. De natuurgebieden zijn van (inter-)nationale betekenis. Vanwege hun gevoeligheid voor verdroging en verzuring zijn ze voorzien van vrij omvangrijke bufferzones, waarbij de landbouwgebieden als extensiveringszone zijn aangemerkt. Natuur, (natuur)gericht toerisme, extensieve landbouw en verbrede economie binnen de aanwezige kernen en bebouwing bepalen hier de ontwikkelingsrichting.
In het POL2006 is daarnaast een raamwerk gedefinieerd dat de belangrijkste omgevingswaarden van de provincie Limburg omvat. Het raamwerk bestaat uit kristallen, groene, blauwe en bronzen waarden. Groen staat voor de natuur, blauw voor het water, kristallen voor de milieuthema's en bronzen voor de aardkunde, cultuurhistorie en landschap. Behoud en verbetering van deze waarden zijn van essentieel belang.
Conclusie
Het POL2006 is vertaald in het bestemmingsplan buitengebied. In het bestemmingsplan buitengebied zijn echter in plaats van de POL perspectieven, gebiedstypologieën opgenomen. De mogelijkheden die het bestemmingsplan buitengebied biedt, sluit aan op het provinciale beleid zoals dat in het POL2006 geformuleerd is. Diverse functies kunnen zich verder ontwikkelen met respect en versterking van de omgevingskwaliteiten waarbij in de EHS en POG beperkingen bestaan voor diverse ontwikkelingen.
2.3.2 POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering
Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van Limburg de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering vastgesteld. De POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering (VG en K) bevat een aantal beleidsaanpassingen dat zich concentreert rond drie nauw samenhangende thema's: verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Voor deze drie thema's wordt op onderdelen de formulering van het provinciaal belang aangescherpt. Dit is nodig om duidelijk te maken op welke wijze de provincie haar nieuwe bevoegdheden volgens de Wet ruimtelijke ordening zal inzetten. De doelen van de POL-aanvulling zijn:
- Provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling.
- Provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties.
- Selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen.
- Ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied ('nee, tenzij').
- Het verbinden van nieuwbouw of uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw).
- Selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen.
- Verankeren en overdragen van het Limburgs Kwaliteitsmenu.
Bij plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ziet de provincie nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft wel de voorkeur bestaan voor inbreiding (toepassing SER-ladder). Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een “nee, tenzij”-benadering. Voor dergelijke clusters wordt alleen kans gezien als onderdeel van een gebiedsontwikkeling die leidt tot een integrale versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Het verschil in ontwikkelingsmogelijkheden is ook tot uitdrukking gebracht in het opsplitsen van het POL-perspectief Plattelandskern (P6) in P6a (Plattelandskern Noord- en Midden-Limburg) en P6b (Plattelandskern Zuid-Limburg). De POL-aanvulling vormt het kader voor de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu.
Conclusie
De POL-aanvulling is nader uitgewerkt in het Limburgs Kwaliteitsmenu en doorvertaald in het gemeentelijk kwaliteitskader.
2.3.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu
Gedeputeerde Staten hebben op 12 januari 2010 het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Het LKM bevatte geen nieuw ruimtelijk beleid, maar was een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL en de POL aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering. Via het LKM werd dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour.
Het LKM geeft aan hoe een type ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt duidelijk verschil gemaakt tussen gebiedseigen en niet gebiedseigen ontwikkelingen. Waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. Ook de niet gebiedseigen ontwikkelingen dienen goed ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast, maar voor deze ontwikkelingen geldt daarnaast een kwaliteitsbijdrage die in het LKM als richtlijn of als drempelwaarde is aangegeven. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit het particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. De voorheen bestaande instrumenten 'Rood voor Groen', 'Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg', Verhandelbare Ontwikkelingsrechten methode (VORm)' en 'Bouwkavel op Maat Plus (BOM+)' gingen uit van hetzelfde principe. Deze instrumenten zijn nu vervangen door de modules binnen het LKM, waarbij per module de specifieke extra condities en voorwaarden worden aangegeven. Het zijn de volgende modules:
- Module 6.4: nieuwe landgoederen;
- Module 6.5: gebiedseigen (d.w.z. gebonden aan het buitengebied) recreatie en toerisme;
- Module 6.6: niet gebiedseigen recreatie en toerisme;
- Module 6.7: agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
- Module 6.8: uitbreiding glastuinbouw;
- Module 6.9: uitbreiding bedrijventerreinen;
- Module 6.10: uitbreiding solitaire bedrijven;
- Module 6.11: nieuwe (solitaire) woningbouw;
- Module 6.12: nieuwe uitbreidingsgebieden voor woningbouw;
- Module 6.13: overige (gebouwde) functies.
In de provinciale handreiking RO is aangegeven dat gemeenten een aantal ontwikkelingen op een kwalitatieve manier dienen te benaderen. Het gaat dan om ontwikkelingen als vergroting van woningen, van bijgebouwen, van recreatiewoningen en om invulling van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's). Omdat de verantwoordelijkheid voor de kwalitatieve invulling van deze onderwerpen al in een eerder stadium bij de gemeenten is gelegd, zijn deze niet meer in het LKM opgenomen. De gemeente kan er wel voor kiezen om deze onderwerpen deel te laten uitmaken van het gemeentelijke kwaliteitsmenu. Uitgangspunt van het LKM is dat ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn wanneer ze (per saldo) een bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied, onder meer door het optredende verlies aan omgevingskwaliteit te compenseren. Op de eerste plaats dient ter plaatse van de beoogde ontwikkeling kwaliteit te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daarnaast is in de meeste gevallen een (extra) kwaliteitsbijdrage verplicht, in de vorm van een financiële bijdrage voor of rechtstreeks in de vorm van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit, natuurontwikkeling en/of ontstening van het platteland. Over de inzet van de kwaliteitsbijdragen worden nadere afspraken gemaakt met de gemeenten.
Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het bestemmingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan zijn sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap, extra investering in architectonische kwaliteit.
Conclusie
De provincie vraagt de gemeenten om het beleid uit het LKM over te nemen en uit te werken zodat een gemeentelijk kwaliteitsmenu ontstaat. In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen in het kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas is bij uitbreiding van glastuinbouwbedrijven in P3 gebieden het LKM altijd van toepassing, ook bij een uitbreiding beneden 3 hectare. Concreet betekent dit dat bij iedere m2 uitbreiding van glas bij een glastuinbouwbedrijf in deze gebieden er 2 m2 gesloopt dient te worden. De gemeente Horst aan de Maas, Venlo, Peel en Maas en de Limburgse land- en tuinbouwbond (LLTB) werken deze regeling verder uit. Naar verwachting wordt deze medio 2013 geïmplementeerd.
2.3.4 Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg
Reconstructiewet concentratiegebieden
Om de problemen in het landelijk gebied structureel en op een samenhangende manier aan te pakken heeft het Rijk de 'Reconstructiewet concentratiegebieden', kortweg Reconstructiewet, in het leven geroepen. De concrete uitwerking van de Reconstructiewet is veel breder dan alleen maar de problematiek van de intensieve veehouderij. Het doel van de wet is:
- 1. de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit van het landelijk gebied (versterking van landbouw en recreatie, wonen, werken en leefbaarheid);
- 2. de verbetering van de omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, ammoniak, stank);
- 3. de vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid.
De zonering uit het Reconstructieplan kent een rechtstreekse doorwerking. In de Reconstructiewet worden concentratiegebieden onderscheiden waarvoor deze doelen worden nagestreefd. Het concentratiegebied in de provincie Limburg bestaat uit het noordelijke en middelste deel van de provincie. De zuidgrens wordt gevormd door de gemeentegrens van vóór 1 januari 2003 van de voormalige gemeente Echt. Het reconstructiegebied is opgedeeld in zes gebieden: Maasduinen, Venray Meerlo-Wanssum, Horst aan de Maas, Helden, Nederweert en Ons WCL. De gemeente Peel en Maas valt onder het gebied Helden. Het Reconstructieplan is een plan voor het landelijk gebied met de status van POL-wijziging/toevoeging, met op bepaalde onderdelen een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Provinciale Staten van Limburg hebben het Reconstructieplan op 5 maart 2004 vastgesteld en hebben vervolgens het plan voor goedkeuring aangeboden aan de ministers van LNV en VROM. Het rijk heeft het Reconstructieplan op 22 april 2004 goedgekeurd. Het Reconstructieplan is op 1 juni 2004 bekendgemaakt. Op 6 juli 2004 hebben het rijk en de provincie een overeenkomst ondertekend, waarin afspraken zijn neergelegd over de uitvoering van de Limburgse reconstructie.
In 2006 is een partiële herziening van Reconstructieplan Noord en Midden-Limburg vastgesteld. Een aantal wijzigingen daarin moet als planreparatie worden beschouwd als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 6 juli 2005, naar aanleiding van de tegen het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg ingestelde beroepen. Een belangrijk onderdeel van het Reconstructieplan Noord en Midden-Limburg is de wettelijk verplichte zonering voor de intensieve veehouderij. In de zonering worden de conflicterende belangen tussen de intensieve veehouderij en natuur, landschap, recreatie en wonen ruimtelijk van elkaar gescheiden. In de kwetsbare gebieden zal het aantal intensieve veehouderijbedrijven geleidelijk teruggedrongen worden. Tegelijkertijd wordt de sector op duurzame locaties geconcentreerd door ontwikkelingsruimte te bieden. In het Reconstructieplan Noord en Midden-Limburg wordt voor het landelijk gebied een zonering gehanteerd om bepaalde accenten te leggen voor het intensieve agrarisch gebruik. De volgende specifieke zones worden onderscheiden:
- Landbouwontwikkelingsgebieden;
- Verwevingsgebieden;
- Extensiveringsgebieden.
Deze zonering is in het Reconstructieplan op perceelsniveau vastgelegd op schaal 1: 25.000 en is een leidend onderdeel van het bestemmingsplan buitengebied.
Uitsnede Reconstructieplan Noord en Midden-Limburg, Zonering Intensieve Veehouderij
Bij de zonering in het Reconstructieplan is de intensieve veehouderij afgezet tegen de andere waarden en functies in het betreffende gebied. De landbouwontwikkelingsgebieden zijn gebieden in het reconstructiegebied met het primaat landbouw, die, geheel of gedeeltelijk, voorzien, of in het kader van de reconstructie zullen voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.
Verwevingsgebieden zijn gebieden in het reconstructiegebied die gericht zijn op verweving van landbouw, wonen en natuur. In de verwevingsgebieden wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met en gebieden zonder bovengrens bouwkavel, afhankelijk van de kwaliteiten van het gebied en omliggende functies. De extensiveringsgebieden zijn landbouwgebieden in het reconstructiegebied, gelegen in de nabijheid van bos of natuur. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is hier onmogelijk (met uitzondering van de gronden, gelegen binnen het vigerend agrarisch bouwblok). Op grond van het Reconstructieplan kunnen in de landbouwontwikkelingsgebieden intensieve veehouderijen doorontwikkelen: zowel een toename van het aantal dieren en gebouwen binnen het bouwvlak als een uitbreiding van het bouwvlak is mogelijk. Nieuwvestiging (een intensieve veehouderij op een nieuwe agrarische bouwkavel of de vestiging van een intensieve veehouderijtak op een bestaande agrarisch bouwkavel (omschakeling)) is hier in beginsel mogelijk. In de gemeente Peel en Maas zijn diverse zoekgebieden voor nieuwvestiging gelegen. In de zoekgebieden voor projectvestiging kunnen bedrijven doorgroeien en door samenwerking met ander IV-bedrijven concurrentievoordelen behalen. Nieuwvestiging in projectvestigingen 'trekt' intensieve veehouderijbedrijven weg uit andere, kwetsbare gebieden. Om op korte termijn oplossingen te bieden voor intensieve veehouderijbedrijven worden incidenteel mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging in landbouwontwikkelingsgebieden.
Op grond van het Reconstructieplan wordt in de verwevingsgebieden nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven uitgesloten. Uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven (zowel binnen het bestaande bouwblok, als uitbreiding van het bouwblok) is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Het overgrote deel van het plangebied is aangeduid als verwevingsgebied met bovengrens bouwkavel. Tevens zijn vele gebieden aangeduid als verwevingsgebied zonder bovengrens bouwkavel. Het verschil tussen beide gebieden zit erin dat in de verwevingsgebieden met bovengrens bouwkavel het bouwvlak maximaal 1,5 ha groot mag zijn. Voor verwevingsgebieden zonder bovengrens bouwkavel geldt geen maximale oppervlakte. Op grond van het Reconstructieplan wordt in de extensiveringsgebieden uitbreiding van de bouwkavel, omschakeling en nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven uitgesloten. De realisatie van gebouwen of bouwwerken binnen de vigerende bouwkavels is wel mogelijk. In deze gebieden wordt ingezet op verplaatsing van de intensieve veehouderij of omschakeling naar een andere agrarische bedrijfstak.
Bepalend voor uitbreiding van intensieve veehouderijen (verder: IV) is de situatie die gold ten tijde van inwerkingtreding van het Reconstructieplan (2 juni 2004). Wanneer een intensieve veehouderij ten tijde van inwerkingtreding van het Reconstructieplan een milieuvergunning had voor het houden van IV (ongeacht de omvang), wordt dit gezien als een bestaand IV-bedrijf. Ook al wordt momenteel het hoofdinkomen gegenereerd uit agrarische bedrijvigheid. Wanneer het agrarisch bedrijf op enig moment wil stoppen met de niet-IV tak en wil doorgroeien met de IV-tak is dat mogelijk, rekening houdend met de zonering o.b.v. het Reconstructieplan en de daarmee samenhangende bepalingen. De navolgende tabel geeft in zijn algemeenheid aan welke ontwikkelingsmogelijkheden bestaan voor intensieve veehouderijbedrijven in de drie onderscheiden gebieden.
Extensiveringgebied | Verwevingsgebied | Landbouwontwikkelingsgebied | |
Is uitbreiding binnen bestaand bouwblok mogelijk? (afhankelijk van milieuvergunning) | Ja | Ja | Ja |
Is uitbreiding van het bouwblok mogelijk? (afhankelijk van BOM+) | Nee | Ja | Ja |
Is nieuwvestiging mogelijk? (afhankelijk van BOM+) | Nee | Nee | Ja |
In het POL Noord en Midden-Limburg zijn eveneens projectvestigings-locaties glastuinbouw en concentratiegebieden voor herstructurering en revitalisering glastuinbouw aangewezen. De projectvestigingslocatie Siberië ligt in het noordoosten van het plangebied en in het plangebied zijn diverse concentratiegebieden voor herstructurering en revitalisering glastuinbouw gelegen.
Conclusie
In het buitengebied van de gemeente komen alle drie de gebiedstypen voor. Het Reconstructieplan wijst in het buitengebied zoekgebieden voor landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) aan. In de Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw heeft een nadere afweging plaatsgevonden voor de exacte begrenzing van de LOG's binnen de zoekgebieden. De zoekgebieden LOG die niet als LOG worden aangewezen behouden conform het Reconstructieplan de status van zoekgebied. De (zoekgebieden) LOG's worden echter niet opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Ontwikkelingen in deze gebieden vinden uitsluitend buitenplans plaats aan de hand van een apart bestemmingsplan.
2.3.5 Handreiking Ruimtelijke ontwikkeling Limburg
In de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg' wordt met betrekking tot het buitengebied een aantal beleidslijnen beschreven, en in een aantal gevallen nader uitgewerkt. Onder het 'buitengebied' wordt in de Handreiking verstaan de gebieden die in het POL 2006 aangewezen zijn als perspectief 1, 2, 3, 4 of 5. Voor het buitengebied gelden 4 belangrijke aandachtspunten:
- in stand houden van een vitaal landelijk gebied met voldoende dynamische dorpen om een goed woon- en leefklimaat voor de daar wonende en werkende bevolking te bieden;
- kwaliteitsslag op tal van terreinen, waaronder natuur, landschap, water, bodem, toerisme, recreatie en landbouw;
- beheersing en waar mogelijk terugdringing van de verstening van het landelijk gebied, met het oog op de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- verbreding en optimalisering van de ruimtelijke structuur van de diverse land- en tuinbouwsectoren.
Voor agrarische bouwkavels geldt een aantal belangrijke uitgangspunten, welke deels consequenties hebben voor de regeling in dit bestemmingsplan. Belangrijke uitgangspunten zijn:
- indien mogelijk bieden van ontwikkelingsruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, rekening houdend met de omgevingskwaliteiten;
- zo compact mogelijke bouwkavels, afweging tussen agrarische belangen en andere belangen en waarden.
Blijkens de Handreiking zijn voor (semi-)agrarische bedrijven en activiteiten tevens de beleidslijnen zoals verwoord in het POL 2006, de POL-uitwerking BOM+ (vervangen door het Kwaliteitsmenu) en de beleidsregels Hagelnetten, Teeltondersteunende voorzieningen en Huisvesting buitenlandse werknemers van belang.
Ook voor burgerwoningen in het buitengebied, nieuwe economische dragers, toerisme en recreatie worden aanvullende regels beschreven in de Handreiking.
Conclusie
In het bestemmingsplan buitengebied is rekening gehouden met de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg. Dat wil tevens zeggen dat voor ontwikkelingsmogelijkheden rekening is gehouden met het schema uit deel II van deze handreiking en de gemeentelijke beleidsmatige keuzes.
2.3.6 Provinciale Woonvisie
Op 1 februari 2011 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2011-2015 vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren. Een belangrijke aanleiding om het woonbeleid te actualiseren vormen de demografische ontwikkelingen in de provincie. Onder andere hierdoor ontstaat noodzaak tot herstructurering en een andere kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad. Uit de demografische ontwikkelingen komen belangrijke opgaven voort gericht op het veranderen van het aanbod aan woonruimte, voorzieningen en de inrichting van de woon- en leefomgeving.
Lange termijn visie
De provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt en leefomgeving te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.
Korte termijn visie
Op de kortere termijn wordt gestreefd naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De provincie constateert dat de bestaande woningvoorraad mede gezien de demografische ontwikkelingen voor een deel niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave.
Regio Noord- en Midden-Limburg
In de regio Noord- en Middel-Limburg heeft het inwonertal zijn piek bereikt en gaat regiobreed afnemen van ca. 280.000 inwoners in 2010, naar ca. 275.000 in 2030. Na 2030 komt de krimp in een versnelling. Anticiperend op de afnemende bevolkingsomvang en wijzigende samenstelling van huishoudens, mede door de vergrijzing, dient de nog resterende groei maximaal te worden ingezet op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Voor de regio Midden-Limburg wordt er van uit gegaan dat tussen 2010 en 2030 de woningvoorraad nog met circa 8.000 woningen zal toenemen. Binnen de stadsregio's dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Bij plattelandskernen zijn nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft overigens de voorkeur bestaan voor inbreiding. De nog te realiseren nieuwe locaties in/ bij dorpen buiten de stadsregio's komen ook in dienst te staan van de transformatieopgave van de plattelandskernen. Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een 'nee, tenzij'-benadering.
Conclusie
Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt in de opgenomen woonbestemmingen voldoende ruimte geboden om de bestaande woningvoorraad zo optimaal mogelijk te kunnen benutten en geschikt te maken voor diverse doelgroepen, zie bijvoorbeeld de bepalingen voor mantelzorg en inwoning. Regel is dat in het bestemmingsplan geen nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, met uitzondering van locaties waar nog vigerende bouwtitels aanwezig zijn. De woningen die nog gerealiseerd worden binnen de vigerende bouwtitels worden als zodanig geregistreerd binnen de woningbouwmonitor van de gemeente en op die manier verantwoord aan de provincie. Zij maken als zodanig dus deel uit van het aantal woningen dat aan de gemeente is toebedeeld om te voldoen aan de natuurlijke behoefte. Binnen de gemeentelijke woningbouwplanning is jaarlijks per kern rekening gehouden met de realisatie van een aantal woningen binnen vigerende bestemmingen.
2.3.7 Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op het POL2006, met als doel een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL2006, op basis van de vernieuwde Europese en nationale kaders (de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de integrale Waterwet). Het waterplan heeft een doorlooptijd van zes jaar, parallel aan de looptijd van het Stroomgebiedbeheerplan Maas.
Het Provinciaal Waterplan kan worden gezien als een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet en een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Het provinciale waterbeleid bevat de volgende strategische doelen:
- herstel sponswerking:
het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderende klimatologische omstandigheden.
- herstel van de natte natuur:
het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijke natuur.
- schoon water:
het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment.
- een duurzame watervoorziening:
het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is.
- een veilige Maas:
het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.
In de loop der tijd zijn de watersystemen in Limburg, net als elders in West-Europa, steeds verder gereguleerd ten behoeve van economische ontwikkelingen en bebouwing. Daardoor is de natuurlijke veerkracht van het watersysteem, het vermogen om piekbelasting op te vangen en periodes van droogte te doorstaan, grotendeels verdwenen. Dit heeft onder meer geleid tot een groter overstromingsrisico van de Maas en de beekdalen, regelmatig terugkerende wateroverlast en erosie, watertekort, gebrekkig ecologisch functioneren en hardnekkige milieuproblemen (zoals emissies en verdroging), met negatieve gevolgen voor mens, natuur en economie. Naar verwachting zal de druk op de watersystemen in de toekomst toenemen door verdere verstedelijking en intensiever ruimtegebruik. Bovendien zal de klimaatverandering tot meer extreme neerslagpatronen leiden, waardoor ook de piekbelasting van onze watersystemen zal toenemen.
Het huidige watersysteem heeft onvoldoende ruimte en veerkracht om extreme omstandigheden op te kunnen vangen, hetgeen door de geschetste toekomstige ontwikkelingen steeds problematischer wordt. Door middel van het Provinciaal Waterplan wordt gewerkt aan een belangrijke verbetering van het Limburgse vestigingsklimaat waarbij tegelijkertijd de regionale identiteit wordt versterkt. Tot die identiteit behoren de verschillende karakteristieke beken, beekdalen en (grond)waterafhankelijke natuurgebieden die Limburg rijk is en die een belangrijke drager zijn van het Limburgs landschap, de biodiversiteit en toeristisch-recreatieve waarden. Schoon, aantrekkelijk en natuurlijk water waarin veilig gezwommen en gerecreëerd kan worden, is bevorderlijk voor de ontwikkeling van natuur en biodiversiteit (Natura 2000), voor welzijn en volksgezondheid, en een belangrijke economische randvoorwaarde en stimulans voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.
Er wordt ingezet op behoud en herstel van ecologisch gezonde en veerkrachtige watersystemen, die tevens functioneren als natuurlijke klimaatbuffers: ecologisch gezond functionerende watersystemen die in staat zijn om het variërende aanbod en de wisselende kwaliteit van water op een natuurlijke manier op te vangen. Dit wordt bereikt door de aan de watersystemen gebonden functies meer in balans te brengen met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Verder wordt deze vernieuwing in het waterbeheer gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een integrale en brongerichte aanpak, het meer ruimte geven aan natuurlijke processen in de watersystemen, het in acht nemen van het solidariteitsprincipe (niet-afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Conclusie
Voldaan wordt aan het Provinciaal Waterplan. In paragraaf 4.4 is opgenomen op welke manier rekening is gehouden met water in dit bestemmingsplan.
2.3.8 Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen
Op 13 december 2011 is door Gedeputeerde Staten de 'beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' vastgesteld. Het was wenselijk om de beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen (2005) en de beleidsregel hagelnetten (2004) samen te voegen en te vereenvoudigen tot 1 nieuwe beleidsregel. De grote aanpassing in het nieuw provinciale beleid is dat de signaleringsgrens voor permanente hoge teeltondersteunende voorzieningen van 5000 m2 in de provinciale beleidsregio Peelland en 2500 m2 in de provinciale beleidsregio Maasvallei West is losgelaten. Geleidelijke omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf blijft hierbij een aandachtspunt. Op het moment dat de teelt in ondersteunend glas qua bedrijfsinkomen uitgedrukt in Standaard Opbrengsten (SO) niet meer ondergeschikt is aan het bedrijfsinkomen dat gehaald wordt uit de opengrondstuinbouw (50% van het totale bedrijfsinkomen), dan wordt dit beschouwd als nieuwvestiging dan wel omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf. Dan geldt het beleid omtrent glastuinbouwbedrijven.
Voor deze verschillende soorten teeltondersteunende voorzieningen worden diverse mogelijkheden geboden. Hierbij is tevens van belang het type gebied waarin ze worden geplaatst.
Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de provinciale beleidsregel Teeltondersteunende Voorzieningen 2011. In Hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de mogelijkheden voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen.
2.3.8 Provinciale planologische verordening
Op grond van het Besluit algemene regels omgevingsrecht (Barro) moeten provincies uiterlijk op 30 juni 2013 bij provinciale verordening de gebieden aanwijzen die de ecologische hoofdstructuur (EHS) vormen en de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden aangeven. In het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden moeten in de verordening regels worden gesteld voor de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ex artikel 2.12 lid 1 onderdeel a sub 3 Wabo. Deze provinciale regels moeten bewerkstelligen dat bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen geen activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Dit kan anders liggen als er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten worden gecompenseerd. De regels kunnen in bepaalde situaties ook alleen een compensatieverplichting inhouden. De provincie heeft dit vastgelegd in de Omgevingsverordening.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft het vastleggen van de bestaande situatie en levert geen strijd op met de Omgevingsverordening.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Woonvisie Regio Venlo 2011-2015
Op 25 januari 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas de 'Woonvisie Regio Venlo 2011-2015' vastgesteld. Met de woonvisie regio Venlo (Beesel, Peel en Maas, Venlo) is de raad in staat te sturen op de beleidsmatige uitgangspunten op het gebied van wonen. Ook liggen hiermee de kaders voor het woningbouwprogramma vast. Deze woonvisie biedt de grondslag voor regionale afstemming en samenwerking. Anders dan voorgaande regionale woonvisies (de meest recente regionale woonvisie liep van 2006-2009, het ontbrak dus aan een actueel regionaal beleidskader op het gebied van wonen), is de regionale samenwerking niet vrijblijvend. De kaders worden in regionaal verband door de gemeenteraden vastgesteld. De regiogemeenten kunnen en zullen elkaar dan ook aanspreken op het geen is afgesproken in het belang van de complete regio.
De belangrijkste opgaven voor de regio zijn:
1. Bestaande woningvoorraad: aanpassing en verduurzaming
2. Nieuwbouw die iets toevoegt
3. Omslag maken van aanbod- naar vraagmarkt
4. Ruime plancapaciteit: regionaal sturen op kwaliteit
5. Duurzame kwaliteit is leidend
Naast de beleidsmatige woonopgaven is ook gedefinieerd wat de kaders voor woningbouw zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief. Voor de gemeente Peel en Maas is in de regionale woonvisie de volgende quickscan opgesteld:
- Komende jaren willen de jongere huishoudens in gemeente Peel en Maas doorgroeien naar een ruimere eengezinskoopwoning. In geval de plancapaciteit wordt gerealiseerd, krijgen zij een hele ruime keuze. Daarnaast worden middeldure koopwoningen vrijgemaakt door deze verhuisbeweging. Als het aanbod allemaal wordt gerealiseerd, ontstaat een erg ontspannen markt in dit segment.
- Hetzelfde geldt voor huur- en koop appartementen waarin een ruim nieuwbouwaanbod is gepland.
- Er is een duidelijke vraag naar grondgebonden nultredenwoningen (huur en koop) van oudere huishoudens, hier speelt de beschikbare plancapaciteit niet of nauwelijks op in.
- De vraag naar extra eengezinswoningen wordt met name geuit door 55-plussers. Levensloopbestendigheid is dus een belangrijk issue in de nieuwbouwontwikkeling van dit segment.
Conclusie
Voldaan wordt aan de regionale woonvisie. De woonvisie heeft enkel gevolgen voor de kernen, maar niet voor het buitengebied.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Toekomst in beeld; perspectieven voor Peel en Maas
In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is de gezamenlijke perspectievennota 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas' opgesteld. In deze nota profileert Peel en Maas zich als een bepalende economische speler is die profiteert van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.
In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders (zie tabel 1) voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:
- een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
- een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
- een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
- een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers, verenigingen en bedrijven stimuleert;
- een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.
De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het Herindelingsontwerp en het Plan van Aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:
- combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van 'Cradle to Cradle' voor een hoogwaardige ontwikkeling;
- ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zovel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.
Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten uit de perspectievennota.
2.5.2 Structuurvisie buitengebied
Inleiding
In december 2011 is de structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, kwaliteitskader, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied. Het beleid uit het structuurplan bood namelijk niet altijd een gepast op dynamische ontwikkelingen. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's herzien, zoals bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing en huisvesting van buitenlandse werknemers.
De structuurvisie buitengebied heeft twee doelstellingen te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het bestemmingsplan Buitengebied en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- algemene beleidsuitgangspunten voor het buitengebiedbeleidsuitgangspunten met betrekking tot landschap en functies
- beleidsuitgangspunten voor intensieve veehouderij en glastuinbouw (afkomstig uit de thematische structuurvisie Intensieve Veehouderij en Glastuinbouw, waarvoor ook een Milieueffectenrapport (MER)en een zienswijzennota zijn opgesteld)streefkwaliteiten voor geur, die de balans tussen de ontwikkeling van intensieve veehouderij en een goed woon- en leefklimaat moeten bewaken (hoofdstuk 5, paragraaf over geurhinder) het kwaliteitskader voor het buitengebied, dat een instrumentarium bevat om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering, uitgangspunten voor archeologiebeleid en een uitvoeringsparagraaf, die in aansluiting op het kwaliteitskader de grondslag vormt voor bedragen die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
In het hierna opgenomen schema is de opzet van de Structuurvisie Buitengebied en de relatie met het bestemmingsplan Buitengebied weergegeven.
Hierbij wordt de kanttekening geplaatst, dat het niet realistisch zou zijn te veronderstellen dat de geformuleerde beleidsuitgangspunten een antwoord hebben op alle ontwikkelingen die zich de komende tien jaar zullen voordoen. Daarom wil de gemeente de vinger aan de pols houden door 'midden in het buitengebied te staan'. Het gewenste effect van het beleid voor het buitengebied is namelijk dat er ruimte moet zijn om te ontwikkelen met oog voor kwaliteit. Immers, als er geen ontwikkeling is, gaat dit ten koste van de kwaliteit. Aan de andere kant dienen ontwikkeling en kwaliteit gelijk op te trekken.
Beleid voor boom- en sierteeltbedrijven
Boom- en sierteeltbedrijven zijn vormen van grondgebonden agrarische bedrijven die gebruik maken van teeltondersteunende voorzieningen, met name van hoge, permanente voorzieningen. De trend binnen deze sectoren is dat de productie steeds verder intensiveert door het toepassen van pot- en containerteelten onder folie en onder glas. Daardoor neemt de glasopstand, foliekassen en hoge boogkassen toe bij dit soort bedrijven.
In de Structuurvisie Buitengebied is beleid opgenomen ten aanzien van Boom- en Sierteelt in relatie tot teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen. Het strikt toepassen van een grens beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven die gebruik maken van hoge teelt ondersteunende voorzieningen terwijl de ruimtelijke uitstraling van deze bedrijven anders kan zijn dan glastuinbouwbedrijven. De voorzieningen hebben bij deze bedrijven een ondersteunend karakter. Dergelijke bedrijven hebben vaak, naast de hoge teelt ondersteunende voorzieningen ,lage teeltondersteunde voorzieningen die gelegen zijn binnen het bestemmingsvlak en/of bouwland aansluitend aan het bouwvlak. Een glastuinbouwbedrijf bestaat grotendeels uit glas. Hierdoor kan de belevingswaarde van een bedrijf met hoge teeltondersteunende voorzieningen anders zijn dan bij een glastuinbouwbedrijf.
Om die reden is geen grens opgenomen als het glas/foliekas een duidelijk ondersteunend karakter heeft, waardoor de belevingswaarde van het bedrijf duidelijk anders is dan een glastuinbouwbedrijf. Om een handvat hiervoor te gebruiken geldt dat de oppervlakte van de hoge teeltondersteunende voorziening niet meer mag zijn dan 1/3 van het totale bestemmingsvlak en/of aan de bedrijfskavel aansluitende bouwland, met een maximum van 3 hectare.
In het Structuurplan 2008 is al opgenomen dat in de afgevallen Landbouw Ontwikkelingsgebieden (LOG) permanente teelt ondersteunende voorzieningen tot maximaal 3 hectare mogen worden opgericht. In deze gebieden geldt de 1/3 regeling niet. Deze ontwikkelingen vinden plaats via een buitenplanse planologische procedure.
Beleid voor Paardenhouderijen
Het structuurplan kent een onderverdeling in een productiegerichte paardenhouderij voor het fokken van paarden, een gebruiksgerichte paardenhouderij en een manege. De productiegerichte paardenhouderijen worden bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf , de productiegebonden paardenhouderijen met een gebruiksgerichte neventak krijgen een bestemming grondgebonden met een aanduiding 'paardenhouderij; de maneges worden bestemd als recreatie. In de praktijk gaan een productiegerichte paardenhouderij met een gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenactiviteit vaak samen. Daarom is er destijds in het Structuurplan voor gekozen om te werken met de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. In de praktijk voegt dit echter niets toe, het is bijna onlosmakelijk aan elkaar verbonden en zorgt alleen maar voor extra regelgeving. Daarom is ervoor gekozen om niet te werken met de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. In het structuurplan is niet opgenomen hoe paardenhouderijen worden bestemd die alleen gebruiksgericht zijn. Het ligt voor de hand dat die de bestemming : Agrarisch paardenhouderij krijgen. Daarnaast dienen maneges volgens de standaard vergelijkbare bestemmingsplannen de bestemming 'Sport' te krijgen waarbij een nadere aanduiding 'manege' wordt opgenomen. Voor de duidelijkheid is deze aanpassing schematisch weergegeven in het volgende schema:
Soort paardenhouderij | Bestemming volgens Structuurvisie buitengebied |
Productiegerichte paardenhouderij | Agrarisch - Grondgebonden |
Productiegerichte paardenhouderij met nevenactiviteit gebruiksgericht | Agrarisch – Grondgebonden met een neventak paardenhouderij |
Maneges | Sport met een aanduiding 'manege' |
Gebruiksgerichte paardenhouderij | Agrarisch - Paardenhouderij |
Beleid voor nieuwbouw burgerwoningen in linten die gelegen zijn in beekdalen
Met betrekking tot de nieuwbouw van burgerwoningen is onder ander opgenomen dat “nieuwbouw ook mogelijk is in de op de gebiedstypologieënkaart aangegeven ' ontwikkeling bebouwingslinten' indien dit leidt tot aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit de kaart blijkt dat de zonering 'ontwikkeling bebouwingslinten' veelvuldig voorkomt in de gebiedstypologie 'beekdalen/rivierdal'. Voor deze gebiedstypologie wordt gestreefd naar een versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open beekdalen met beplanting loodrecht op de beek. Het verdichten van de bebouwingslinten in deze gebieden staat op gespannen voet met dit beleidsvoornemen. Er wordt derhalve zeer terughoudend omgegaan met het toestaan van nieuwbouw burgerwoningen in linten die gelegen zijn in de gebiedstypologie beekdalen/rivierdal.
Beleid voor bedrijfswoning bij nieuwvestiging
De termijn voor het realiseren van een bedrijfswoning is een jaar bij nieuwvestiging waarbij geen sprake is van verplaatsing. Dit betekent dat eerst de bedrijfsgebouwen een jaar in gebruik moeten zijn voordat een bedrijfswoning gebouwd mag worden. De periode van een jaar is een redelijke termijn. Er zijn situaties waarbij het te motiveren is dat de bedrijfswoning meteen kan worden opgericht, bijvoorbeeld bij bedrijven die verplaatst worden. In de bestemmingsplanregels zal de mogelijkheid om, daar waar nieuwvestigers zijn opgenomen in het bestemmingsplan, van de termijn van 1 jaar af te wijken, opgenomen worden.
Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas
Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de structuurvisie. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd. in de vorm van landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit: sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of uit extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren. Daarbij wordt de zogenaamde 'drietrapsraket' gehanteerd. Pas als feitelijke compensatie niet mogelijk is op de locatie van de aanvrager (1), dan wel op een alternatieve locatie (2) kan een bijdrage gestort worden in het 'Kwaliteitsfonds ruimtelijke ontwikkeling'. Dit fonds geeft de gemeente de mogelijkheid om zelf compenserende maatregelen uit te voeren in bepaalde projecten welke in de Structuurvisie genoemd zijn. De uitvoeringsparagraaf in de Structuurvisie Buitengebied biedt de mogelijkheid om de bijdrage in het fonds te kunnen vragen.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het kwaliteitskader. Bij alle ontwikkelingen wordt getoetst aan het kwaliteitskader.
Beleid voor Intensieve veehouderij en glastuinbouw
De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en biedt het beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van bestemmingsplannen.
De intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn voor de gemeente Peel en Maas belangrijke economische functies en van essentieel belang voor ontwikkeling en behoud van werkgelegenheid. Behoefteramingen geven aan dat er een (structurele) behoefte is en blijft aan locaties waar er voor ondernemers ruimte is om te groeien, ondanks de huidige economische crisis, die de behoefte mogelijk wat zal vertragen. Tegelijkertijd zijn er bedrijven gevestigd op locaties waar vanwege andere belangen of waarden weinig mogelijkheden zijn voor (door)ontwikkeling. Belangrijke vraag voor de gemeente is of en zo ja waar groei, schaalvergroting en verdere intensivering nog mogelijk zijn. Het rijks- en provinciaal beleid biedt de gemeente ruimte eigen keuzes ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven vast te leggen. Dit betreft onder andere een nadere begrenzing van de (zoekgebieden) landbouwontwikkelingsgebieden en concentratiegebieden glastuinbouw en het opstellen van uitgangspunten voor tot de omvang, milieubelasting en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.
In onderstaande tabel zijn de beleidsuitgangspunten voor intensieve veehouderij en glas opgenomen die in het onderhavige bestemmingsplan juridisch zijn verankerd. In de structuurvisie is tevens het beleidsuitgangspunt opgenomen dat er bij uitbreiding en nieuwbouw voor het huisvesten van dieren wordt uitgegaan van 1 bouwlaag. De toepassing van de beperking op 1 bouwlaag komt voort uit het behoud van ruimtelijke kwaliteit. Ook dit uitgangspunt is overgenomen in de planregels voor het bestemmingplan buitengebied.
Daarnaast zijn met de structuurvisie zogenaamde kernrandzones vastgesteld. Deze kernrandzones zijn zones, op basis van maatwerk ingetekend, die het goede woon -en leefklimaat van de kernen dienen te beschermen. Intensivering van intensieve veehouderij en glastuinbouw in de kernrandzone vergroot de overlast van licht, geluid, verkeer en vervoersbewegingen (verkeersveiligheid, menging van vrachtverkeer met kwetsbare verkeersdeelnemers, geluidsoverlast en luchtkwaliteit als gevolg van een toename door vervoersbewegingen). Intensivering en schaalvergroting hebben voorts een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en er gaat een negatieve uitstraling vanuit voor de dorpskernen. Daarom is dit in de kernrandzone niet toegestaan. De begrenzing van de kernrandzone geeft tevens invulling aan de wens van de provincie voor het ontwikkelen van beleid rond de kernen die in het verwevingsgebied gelegen zijn (Reconstructieplan en POL). Bij de begrenzing van de kernrandzones is onderscheid gemaakt tussen grotere kernen met een groot aantal voorzieningen, waar een zone van ongeveer 400 meter is opgenomen en kleinere landelijke kernen waarvoor een zone van 200 meter is opgenomen. Daarbij is ook rekening gehouden met perceelsgrenzen, wegen en het ruimtelijke effect van industrie en bos die grenzen aan de kernen. Het beleid inzake intensieve veehouderij en glastuinbouw is in het bestemmingsplan met name vastgelegd via diverse wijzigingsbevoegdheden.
Beleid Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB- beleid)
In de structuurvisie is beleid geformuleerd voor voor vrijkomende agrarische bebouwing , waarbij mogelijkheden worden geboden voor hergebruik van bestaande bebouwing voor een (niet) agrarische functie of burgerwoning of het bouwen van een nieuw gebouw indien er oude bebouwing wordt gesloopt. De bedoeling van dit beleid is om in te spelen op de verwachting dat er steeds meer agrarische gebouwen zullen stoppen en dat er perspectief moet worden geboden. Het effect dat wordt beoogd, is om sloop van de oude bebouwing sneller op gang te brengen, zodat er een kwaliteitsverbetering van het buitengebied kan plaatsvinden, omdat er minder bebouwing terug komt waarvan de kwaliteit beter is. Hergebruik en vervangende bouw is dus slechts onder voorwaarden mogelijk en alleen als daarmee een win-win situatie voor zowel de eigenaar als het gebied wordt bereikt.
In het bestemmingsplan is dit beleid uitgewerkt in de vorm van een sloopbonusregeling. Deze regeling houdt in dat 2/3 van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd met een maximale inhoud van 1500 m3. Voor wat betreft het hergebruik van een VAB- locatie door een niet agrarisch verwant bedrijf is het beleid zowel van toepassing binnen de 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' als in de 'kernrandzone'.
Archeologiebeleid Peel en Maas
In de structuurvisie zijn de archeologische waarden en verwachtingen en de ondergrenzen hierbij uitgedrukt in oppervlakten en diepten die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten. In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen moet de gemeente aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan wordt. Dit is in dit bestemmingsplan gedaan door het opnemen van dubbelbestemmingen (zie de toelichting in Hoofdstuk 5).
Conclusie
Het beleid uit de Structuurvisie Buitengebied is 'juridisch vertaald' in het bestemmingsplan buitengebied.
2.5.3 Beleidskader tijdelijke arbeidskrachten
De Provincie Limburg heeft samen met de gemeenten in de regio Noord Limburg begin 2008 (nieuw) ruimtelijk beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten gemaakt. Dit ruimtelijke beleid is vertaald in gemeentelijk beleid voor de gemeente Peel en Maas in de notitie 'Beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten regio Peel en Maas'. Deze beleidsnotitie is in 2009 is vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel en is in januari 2011 gewijzigd. Dit beleid heeft ook ruimtelijke consequenties.
Aan het beleidskader liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
- huisvesting enkel voor legale werknemers die tijdelijk verblijven;
- werkzaam in de gemeente;
- adequaat beheer: optimaal evenwicht tussen aantallen te huisvesten mensen en het maatschappelijk draagvlak van de locatie;
- geen tenten, stacaravans of toercaravans op het eigen bedrijf;
- tijdelijke huisvestingsmogelijkheden bij agrarische ondernemingen alleen voor bedrijven met seizoensarbeid.
Het beleid noemt een aantal huisvestingsmogelijkheden voor buitenlandse werknemers:
- huisvesting in reguliere woningen: het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten is in beginsel mogelijk in reguliere woningen. Indien sprake is van een groep tijdelijke arbeidskrachten die bestaat uit maximaal 4 personen is dit principe ook inpasbaar onder de bestemming wonen. Een dergelijke groep vraagt namelijk om een onderlinge verbondenheid in het huishouden die gelijk is aan een gezinssituatie.
- kamerverhuur of logies in woningen voor individuen: indien sprake is van meer dan 4 personen en maximaal 10 personen is sprake van kamerverhuur of van logies. Het verschil is dat bij kamerverhuur de verhuurder zelf ook woont in het pand waarin de verhuur plaatsvindt en dat hij bij logies elders zijn hoofdverblijf heeft. In woonkernen is het niet toegestaan om meer dan 10 personen te huisvesting in een woning. De eisen voor kamerverhuur worden gelijk gesteld aan de eisen van wonen. Voor logiesfuncties gelden andere eisen in het bouwbesluit. Indien sprake is van kamerverhuur of logies is naast de aanpassing van het bestemmingsplan een exploitatievergunning noodzakelijk.
- logiesgebouwen in bestaande complexen: Bestaande complexen mogen onder een aantal voorwaarden gebruikt worden om tijdelijke arbeidskrachten in te huisvesten. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het beleid. Het beleid wijst geen specifieke logiesgebouwen aan. Huisvesting van buitenlandse werknemers in logiesgebouwen in bestaande complexen slechts mogelijk door middel van een buitenplanse afwijking, dan wel een partiële herziening van het bestemmingsplan.
- vrijkomende agrarische bebouwing en vrijkomende niet agrarische bebouwing. Vrijkomende agrarische bebouwing en vrijkomende niet agrarische bebouwing mag onder een aantal voorwaarden gebruikt worden voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten.
Conclusie
De huisvesting in reguliere woningen wordt rechtstreeks mogelijk gemaakt in het nieuwe bestemmingsplan. Voor overige vormen van huisvesting van arbeidsmigranten dient een buitenplanse procedure te worden doorlopen.
2.5.4 Toeristisch- Recreatief beleid
Gemeente Peel en Maas heeft voor het toeristisch- recreatief beleid in december 2008 samen met gemeente Leudal voor de regio 'Peel en Maas en Leudal' een beleidnota vastgesteld. Deze nota richt zich op twee speerpunten:
- 1. het positioneren van de regio als een aantrekkelijke groene toeristisch-recreatieve bestemming, het daartoe scheppen en beheren van een aantrekkelijk pakket aan toeristische en recreatieve voorzieningen en het mede zorg dragen voor een goede promotie van dit geheel;
- 2. het creëren van heldere en stimulerende voorwaarden waarbinnen de recreatie, het toeristisch bedrijfsleven en ondernemende burgers de kansen kunnen benutten.
De nota bevat een gezamenlijk gedragen, intergemeentelijke aanpak van recreatie en toerisme voor de komende jaren. Bestuurlijk is de wens uitgesproken daarbij vooral te streven naar concrete en uitvoerbare projecten. Daarnaast wil de gemeente initiatieven tot de ontwikkeling van nieuwe kleinschalige logiesaccommodaties, zoals Bed & Breakfast en pensions positief tegemoet treden.
Conclusie
Het bestemmingsplan bevat binnenplanse bevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden voor diverse vormen van recreatie. Derhalve wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het toeristisch recreatief beleid.
2.5.5 Monumentenbeleid
De gemeente Peel en Maas kent een bescheiden monumentenbeleid, zo blijkt uit het collegebesluit van 7 september 2010, met daarin de volgende actiepunten:
- voor de eigen monumenten als een goed huisvader zorgen;
- faciliterend optreden bij monumenten van derden;
- incidenteel een beroep doen op de reserve, nieuwe investeringen.
Er is dus geen sprake van een actief monumentenbeleid. De gemeente kent evenmin gemeentelijke monumenten. Wel zijn er in dit bestemmingsplan beeldbepalende elementen vastgelegd in de dubbelbestemming cultuurhistorie. De gemeente kent wel enkele rijksmonumenten en een beschermd dorpsgezicht, waarop in de paragraaf betreffende cultuurhistorie verder wordt ingegaan.
2.5.6 Evenementenvisie
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas (vastgesteld door het college d.d. 20 maart 2012) kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
- 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
- 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
- 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.
In de evenementenvisie is aangegeven waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, moeten in nieuwe bestemmingsplannen worden overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning. Op 20 maart 2012 is de Leidraad voor Evenementenbeleid vastgesteld. Deze is meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan in de bestemmingen 'Verkeer', 'Verkeer-Verblijfsgebied', en 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn evenementen onbeperkt toegestaan. In de overige bestemmingen zijn evenementen maximaal drie keer per jaar toegestaan voor een duur van maximaal drie aaneengesloten dagen.
Conclusie
Het bestemmingsplan biedt de 'juridische vertaling' van het gemeentelijke evenementenbeleid voor zover dit ruimtelijke relevant is en op het buitengebied van toepassing.
2.5.7 Woonvisie Plus 2010-2015
De Woonvisie, goedgekeurd door de raad op 25 januari 2011, geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan de ontwikkeling van de woningvoorraad en de diensten op het gebied van welzijn en zorg daaromheen. De gemeente Peel en Maas heeft de ambitie de positie als aantrekkelijke woongemeente voor eenieder te behouden en waar mogelijk te versterken in de komende jaren. Daarbij gaat het zowel om beleid voor de gehele gemeente als om een perspectief op het wonen van de elf dorpen.
Conclusie
Uit de Woonvisie zijn de volgende actiepunten van belang voor het bestemmingsplan:
- aanpassen van woningen voor levensloopbestendigheid (actiepunt 14). Het bestemmingsplan biedt daartoe mogelijkheden door het mogelijk maken om de woning uit te breiden tot maximaal 1000 m3.
- mogelijk maken van tijdelijke mantelzorg: via afwijking regelen in bestemmingsplan (actiepunt 17). Dit is geregeld door middel van een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
2.5.8 Beleidsuitgangspunten wonen in het buitengebied
De raad stelt samen met onderhavig bestemmingsplan de structuurvisie gewijzigd vast en vult deze aan met hoofdstuk 8: beleiduitgangspunten inzake wonen in het buitengebied (plattelandswoningen) .
Algemeen uitgangspunt
Voormalige agrarische bedrijfswoningen mogen enkel bewoond worden door anderen dan agrariërs wanneer de nabijgelegen agrarische bedrijven daarvan geen nadeel ondervinden met betrekking tot hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering.
Met toekomstige bedrijfsvoering van agrarische bedrijven wordt bedoeld de vigerende rechten op basis van het bestaande bouwvlak. Een uitzondering hierop zijn de landbouwontwikkelingsgebieden en de glastuinbouwconcentratiegebieden (zie ook 'gebiedsgericht beleid met betrekking tot toekomstige bedrijfsvoering). Binnen deze gebieden zijn geen plattelandswoningen toegestaan, met uitzondering van de wettelijke plattelandswoning binnen de glastuinbouwconcentratiegebieden.
Twee varianten van de Plattelandswoning
De plattelandswoning is een verzamelterm voor een voormalige agrarische bedrijfswoning. Er zijn twee varianten van de plattelandswoning namelijk de variant waarvan het agrarisch bedrijf, waar de bedrijfswoning bij hoort, nog in werking is en de variant waar geen agrarisch bedrijf meer in werking is. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat er een wettelijke regeling is voor de voormalige bedrijfswoningen waarvan het bedrijf nog in werking is. In het beleid is opgenomen hoe getoetst is of voor wat betreft deze woningen voldaan wordt aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Planologische mogelijkheden voor plattelandswoningen die niet voldoen aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Daar waar geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden aangetoond, wordt, in afwijking van de Structuurvisie Buitengebied waarin de norm van 12 NGE is opgenomen, de bestaande planologische situatie overgenomen, dat wil zeggen bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf/ dan wel een agrarische bedrijfsbestemming. De bestaande planologische situatie is dan het uitgangspunt, in plaats van de bestaande feitelijke situatie.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitspraak Raad Van State
3.1.1 Algemeen
De gemeenteraad van Peel en Maas heeft in de openbare vergadering van 5 februari 2013 het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas gewijzigd vastgesteld. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 5 november 2013 dit plan gedeeltelijk opnieuw vastgesteld. Bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn vervolgens 36 beroepen ingediend tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. Op 24 december 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de 36 ingediende beroepen.
De Raad van State heeft in haar uitspraak:
- enkele ingediende beroepen ongegrond verklaard;
- enkele ingediende beroepen (gedeeltelijk) gegrond verklaard;
- en als gevolg daarvan het besluit van 5 februari 2013 en 5 november 2013 op onderdelen vernietigd;
- in enkele zaken zelf voorzien;
- een voorlopige voorziening getroffen voor een gedeelte van de regels ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde -Archeologie 6’ en ‘Waarde – Archeologie 7’.
Plattelandswoning
De onderdelen die vernietigd zijn hebben met name betrekking op de wijze waarop de "plattelandswoning" in het bestemmingsplan is geregeld. In totaal ging het om ongeveer 340 woningen. Dit zijn woningen die vroeger onderdeel uitmaakten van een agrarisch bedrijf en waar momenteel geen agrarisch activiteiten meer plaatsvinden of woningen waarvan de bewoners geen relatie met het agrarisch bedrijf hebben. De gemeente wil particuliere bewoning toestaan maar dit mag niet ten koste gaan van de ontwikkelruimte van de agrarische bedrijven. De Raad van State is van mening dat dit niet op de juiste wijze geregeld is in het bestemmingsplan. Zo zijn in het plan alle bedrijfswoningen in het buitengebied als plattelandswoning bestemd.
Per geval dient beoordeeld te worden of er een redelijk belang bij een plattelandswoning bestaat. Slechts onder die omstandigheden kan worden voorzien in plattelandswoningen, bijvoorbeeld door ter plaatse van de daarvoor in aanmerking komende plandelen met een agrarische bestemming de aanduiding "plattelandswoning" op te nemen.
Archeologie
Verder was in het bestemmingsplan een regeling opgenomen dat agrariërs in bepaalde gebieden vergunningsvrij de grond mogen bewerken tot een diepte van 60 cm. Het betreft een regeling in het kader van de bescherming van archeologische waarden. Naar aanleiding van een steekproef en in samenspraak met betrokkenen was de gemeente tot de conclusie gekomen dat het ploegen tot 60cm niet ten koste ging van archeologische waarden in bepaalde gebieden. De Raad van State vond dat dit niet voldoende aangetoond was en heeft in haar uitspraak het bestemmingsplan op dit punt aangepast. In de betreffende gebieden kan nu tot 40 cm vergunningvrij geploegd worden. Omdat hier door de Raad van State zelf in de zaak is voorzien maakt deze aanpassing geen integraal onderdeel uit van onderhavig plan. Wel zijn de regels van Waarde - Archeologie zodanig aangepast dat deze voldoen aan hetgeen gesteld is in de uitspraak van de Raad van State.
Gebiedstypologieën
In het bestemmingsplan is het buitengebied aan de hand van de landschappelijke en functionele karakteristieken opgedeeld in gebiedstypologieën. Dit is op gebiedsniveau gebeurd op basis van de gebiedstypologie uit het Structuurplan. Aangezien het Structuurplan op gebiedsniveau is opgesteld en niet op perceelsniveau is voor enkele agrarische bedrijven niet de juiste gebiedstypologie opgenomen. Er dient dan ook een aanpassing van deze gebiedstypologieën voor enkele agrarische bedrijven plaats te vinden.
Permanente bewoning Bungalowpark Stille Wille
Het bestemmingsplan voorziet ten onrechte niet in een passende regeling voor permanente bewoning van een groot aantal woningen op Bungalowpark Stille Wille in Meijel. Voor het bungalowpark wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld, waarin de permanente bewoning van een gepaste regeling wordt voorzien.
Overig
Verder waren er een aantal specifieke locaties waar de Raad van State het plan op onderdelen heeft vernietigd, die aanpassing behoeven in dit plan, dit zijn de volgende locaties:
- Krekelsbergweg 3 te Kessel;
- Rooth 85 te Maasbree;
- Witdonk 20 te Meijel;
- Baarloseweg 45b te Helden;
- Vieruitersten 13 te Meijel;
- percelen kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas sectie F nrs. 293, 294, 301 en 302;
- Marisstraat 28 te Grashoek;
- Marisbaan 24-26 te Grashoek;
- Raayerveldlaan 2-4-6 te Baarlo;
- Lorbaan 41,41a en 43a te Grashoek;
- Heezestraat 1 Maasbree
- Hout 7 te Kessel
- Dekeshorst 16 en 21 te Helden;
- Poorterweg 110a te Koningslust
In paragraaf 3.1.4 wordt verder ingegaan op deze reparaties.
De Raad van State heeft de gemeente de opdracht gegeven om het bestemmingsplan voor 23 december 2015 te repareren voor die onderdelen die zijn vernietigd. Hierna is aangegeven hoe de te repareren onderdelen in dit veeg- en reparatieplan zijn geregeld.
3.1.2 Archeologie
3.1.3 Plattelandswoningen
3.1.4 Overige vernietigde zaken op basis van de uitspraak
In onderstaand schema is schematisch weergegeven hoe de overige vernietigde planonderdelen n.a.v. de uitspraak van de Raad van State zijn gerepareerd.
Plaats | Straatnaam | Nr | Reparatie |
Kessel | Krekelsbergweg | 3 | Het bestemmingsvlak agrarisch intensieve veehouderij wordt conform de uitspraak gewijzigd in bestemming Agrarisch |
Meijel | Witdonk | 20 | Er wordt een bestemmingsvlak A-GT toegekend met een aanduiding dat er uitsluitend containervelden zijn toegelaten, er wordt een bouwvlak met een aanduiding opgenomen dat alleen een hemelwaterbassin is toegelaten |
Perceel dat is aangeduid als bos en natuurgebied gewijzigd in beekdal | |||
Grashoek | Marisstraat | 28 | Een gedeelte van de bestemming 'Agrarisch' wordt toegevoegd aan de bestemming Wonen, conform uitspraak van de Raad van State. |
Grashoek | Marisbaan | 24-26 | regels aangepast: begripsbepaling waterbassin is verwijderd, begripsbepaling hemelwaterbassin is aangepast en de regels zijn aangepast conform de uitspraak van de raad van state, m.u.v. de landschappelijke inpassing en de afwijkingsbevoegdheid voor lage teeltondersteunende voorzieningen op containervelden |
Baarlo | Raayerveldlaan | 2,4,6 | Ter plaatse van het kasteel wordt van de verbeeldin de aanduiding horeca = 4 verwijderd, er wordt een aanduiding 'groen' opgelegd op de gronden rondom de bebouwing, de aanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - 9 wordt verwijderd |
Grashoek | Lorbaan | 41, 43a | Er wordt een bouwvlak Agrarisch - Intensieve veehouderij opgenomen ter plaatse van Lorbaan 41, 41b en 41a en 43a, Over een gedeelte van het bouwvlak wordt de nadere aanduiding 'opslag' opgenomen en over het gehele bouwvlak wordt 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. De in ontwerp ter inzage gelegde omgevingsvergunning wordt overgenomen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van Lorbaan 41a wordt een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitsterfconstructie wonen lorbaan 41a' opgenomen. In paragraaf 3.2.2.6 wordt uitgebreid ingegaan op het voornoemde. |
Kessel | Hout | 7 | Aan Hout 9 wordt de bestemming Agrarisch - Grondgebonden toegekend, aan Hout 10 wordt de de aanduiding maximum aantal woningen 2 toegevoegd |
Helden | Dekeshorst | 16-21 | Dekeshorst 16 krijgt een aanduiding voor de wettelijke plattelandswoning en de aanduiding maximum aantal wooneenheden = 2 wordt toegevoegd |
Grashoek | Lorbaan | 49a | Het bouwvlak wonen wordt over Lorbaan 49a en 49 gelegd en voor lorbaan 51a wordt een apart bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van lorbaan 49a wordt op de woning een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfconstructie lorbaan 49a' opgenomen. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.5. |
Grashoek | Venweg | 8a | Venweg 8a blijft opgenomen als tweede bedrijfswoning bij Agrarisch glastuinbouwbedrijf Venweg 8, tevens wordt de aanduiding specifieke vorm van wonen - plattelandswoning opgenomen en wordt een bouwvlak op maat opgenomen |
Meijel | Vissersweg | tussen 4 en 10 | Bestemming wordt gewijzigd in de bestemming agrarisch |
Maasbree | Heezestraat | 1 | Gebiedstypologie wijzigt van beekdal naar kleinschalig half open ontginningslandschappen |
Koningslust | Poorterweg | 110 | Aanduiding 'overig - wijziging niet toegestaan' opgenomen. Tevens aanduiding 'wetgevingszone - ko2' toegevoegd. |
Meijel | Vieruitersten | 13 | Gebiedstypologieën gewijzigd van bos en natuurgebied en beekdal naar kleinschalig halfopen ontginningslandschappen. Perceel sectie F nr 268 geheel wijzigen in kleinschalig halfopen ontginningslandschappen. |
Helden | Baarloseweg | 45b | De gebiedsaanduiding 'bolle akker' is verwijderd, conform de uitspraak van de raad van state |
Maasbree | Rooth | 85 | Gebiedstypologie gewijzigd van bos en natuurgebied naar oude verdichte bouwlanden |
Grashoek | Lorbaan | 9 en 11 | De bedrijfswoning Lorbaan 11 is aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- plattelandswoning' nadat onderzocht is of voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat opgenomen |
3.2 Planverbeteringen
3.2.1 Algemeen
Na vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is tijdens het gebruik geconstateerd dat sprake is van een aantal verbeterpunten. In een aantal gevallen is sprake van verschrijvingen, in enkele gevallen is ook sprake van een onjuiste, niet met de bestaande situatie overeenkomende weergave op de verbeelding. In deze herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' worden navolgende verbeteringen aangebracht.
3.2.2 Ambtshalve wijzigingen
3.3 Doelstelling En Uitgangspunten
3.3.1 Algemene uitgangspunten
Een bestemmingsplan bevat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond en geeft met het oog op die bestemming regels. Die regels betreffen in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daar bevindende bouwwerken betreffen. Gebruik moet in deze betekenis ruim worden opgevat: het gaat zowel om de mogelijkheden om er te bouwen, werken en werkzaamheden te verrichten als om de mogelijkheid om de grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten (feitelijk) te gebruiken. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Een bestemming geeft dus de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in de Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.
Een bestemmingsplan kan op verschillende manieren worden vormgegeven: regels kunnen globaal zijn waarbij een ruime toepassing en meerdere interpretaties zijn toegelaten of juist meer gedetailleerd zijn. Een bestemmingsplan kan vooral de bestaande situatie vastleggen (conserverend bestemmingsplan) of juist ontwikkelingen willen stimuleren (ontwikkelingsgericht bestemmingsplan). Binnen een bestemmingsplan zijn ook combinaties mogelijk: bij bepaalde bestemmingen kunnen globale regels worden opgenomen waar bij andere bestemmingen juist gedetailleerde regels zijn opgenomen en een bestemmingsplan kan ook gedeeltelijk conserverend en gedeeltelijk ontwikkelingsgericht zijn afhankelijk van de deelgebieden waarop het betrekking heeft. Bij de keuze van de planopzet staat men vaak voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving, maar anderzijds een groot spanningsveld bestaat tussen de ontwikkelingsdrang van bepaalde functies (in het buitengebied met name de landbouw) en het beschermen of tot ontwikkeling brengen van bepaalde waarden (bijvoorbeeld natuur- en landschapswaarden). De meeste regels in dit bestemmingsplan zijn vorm gegeven als gedetailleerde regels om recht te doen aan dit spanningsveld.
Het plan moet echter flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te kunnen spelen en het plan moet een goede basis bieden voor het versterken van de omgevingskwaliteit door ontwikkelingen te koppelen aan die kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen in het buitengebied die met bebouwing gepaard gaan, kunnen leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit. Dit moet worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage, die weer kan worden ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken. De ambitie is dat daarmee per saldo de kwaliteit van het buitengebied toeneemt. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit én om maximaal te kunnen sturen op ontwikkelingen zijn in het plan hierop gerichte bevoegdheden opgenomen. Hiermee worden wel bepaalde ontwikkelingen mogelijk gemaakt, maar zal er altijd een afweging van belangen moeten plaatsvinden, waarbij wordt getoetst of wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en dus ook of de beoogde ontwikkeling daadwerkelijk kan/zal leiden tot kwaliteitsverbetering. Het gaat daarbij om toepassing van de in artikel 3.1.6 Wro opgenomen mogelijkheden om het plan te wijzigen, uit te werken, nadere eisen te stellen of een omgevingsvergunning als bedoel in artikel 2.12 lid 1 onder a Wabo voor te schrijven. Deze bevoegdheden komen op grond van dit bestemmingsplan toe aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de voorwaarden die dit bestemmingsplan aangeeft deze bevoegdheden een zelfstandige invulling geven. Zij zijn overigens niet verplicht om van de bevoegdheden gebruik te maken als daarom gevraagd wordt. Alleen bij uitwerken is sprake van een verplichting voor burgemeester en wethouders. Op deze manier kan door het nemen van aanvullende besluiten door het college toch in de gewenste flexibiliteit worden voorzien om in te kunnen spelen op nieuwe inzichten of ontwikkelen, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de gewenste rechtszekerheid voor burgers en bedrijven.
Voor het buitengebied van Peel en Maas wordt met uitzondering van enkele deelgebieden één bestemmingsplan buitengebied opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter met als doel ruimte voor ontwikkeling met oog voor kwaliteit. In het plan staan de volgende aspecten centraal:
- uniformiteit en helder: voor het hele buitengebied zoveel mogelijk dezelfde leesbare regels en gebruiksmogelijkheden;
- digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
- flexibel: zoveel mogelijk vrijheid voor de inwoners/bedrijven, met zo min mogelijk procedures (vermijden van afwijkingen e.d.);
- ontwikkelingsplanologie: zoveel mogelijk (binnenplanse of buitenplanse) ontwikkelingsmogelijkheden voor burgers en bedrijven met het structuurplan als basis.
Als er in de deelgebieden die niet onder dit bestemmingsplan vallen in de nabije toekomst nieuwe regels gesteld moeten worden of als zich daar ontwikkelingen voordoen, zal het beleid en de regels van dit bestemmingsplan daarbij als uitgangspunt dienen. De bedoeling is namelijk, dat uiteindelijk voor alle inwoners en bedrijven dezelfde regels gaan gelden.
Een bestemmingsplan bestaat niet alleen uit regels, maar ook uit een digitale verbeelding (plankaart). Alle toegelaten functies zijn met een eigen bestemming op de verbeelding opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting hoort wel bij het bestemmingsplan, maar is geen onderdeel daarvan: de toelichting is niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan, de regels en de verbeelding (plankaart) doorslaggevend en bindend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.
3.3.2 Beleiduitgangspunten voor het buitengebied
De volgende beleidsuitgangspunten zijn leidend voor het buitengebied van Peel en Maas.
- 1. Ontwikkelingsplanologie
De hoofdgedachte van de ontwikkelingsplanologie is, dat niet de regels maar de doelen centraal staan. Ontwikkelingsplanologie biedt de ruimte aan ondernemers en burgers om in te spelen op onvoorziene ontwikkelingen. - 2. Ruimte om te ontwikkelen met oog voor kwaliteit
Ontwikkelingen in het buitengebied gaan gepaard met kwaliteitsverbetering voor de omgeving. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. Daarbij wordt uitgegaan van een ruime benadering van ruimtelijke kwaliteit, namelijk gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van een gebied. De tegenprestatie is ook van belang in verband met de gedragenheid van de omgeving voor de ontwikkeling. - 3. Ontwikkelkansen te geven aan de economische dragers, zoals recreatie en toerisme en landbouw, van het buitengebied om leefbaarheid te waarborgen.
Het buitengebied kent een grote dynamiek. Wie zien dat de landbouw een stapje terug doet en dat de plaats wordt ingenomen door andere functies. Deze functies moeten zich naast elkaar kunnen ontwikkelen. De verschillende functies zorgen namelijk voor de leefbaarheid van het buitengebied. - 4. Het buitengebied is van iedereen
De ontwikkeling van de economische functies moet samengaan met het behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners en bezoekers van het buitengebied en de kernen. - 5. Het beleid is dynamisch
Zoals eerder vermeld zijn de ontwikkelingen in het buitengebied dynamisch. Het is een illusie om te veronderstellen dat door het vastleggen van het beleid er een antwoord is op ontwikkelingen die de komende 10 jaar spelen. Het beleid wordt daarom geregeld tegen het licht gehouden. De hierboven geformuleerde uitgangspunten zijn hierbij leidend. Indien nodig wordt het beleid aangepast.
3.3.3 Specifieke uitgangspunten
De specifieke uitgangspunten van het bestemmingsplan buitengebied zijn verwoord in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas en zijn verwerkt in de regels.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden/resultaten Onderzoeken
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Alleen bouwplannen waarvoor een afzonderlijke planologische procedure doorlopen is, zijn in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Gezien de voor deze plannen reeds doorlopen procedure zijn ook de noodzakelijke onderzoeks- en milieuaspecten reeds beschouwd, zodat in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen aanvullende onderzoek noodzakelijk is. Voor de procedures die in dit bestemmingsplan worden meegenomen zijn afzonderlijke onderzoeken uitgevoerd, deze zijn te vinden in de bijlagen. Voor een samenvatting van deze onderzoeken wordt verwezen naar bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen.
4.2 Milieu
4.2.1 Milieueffectrapportage
In de Structuurvisie Buitengebied is de structuurvisie IV en Glas opgegaan. Dat betekent dat de Structuurvisie Buitengebied nu de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw bevat en als beleidskader dient voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van bestemmingspannen.
De intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn voor de gemeente Peel en Maas belangrijke economische functies en van essentieel belang voor ontwikkeling en behoud van werkgelegenheid. Behoefteramingen geven aan dat er een (structurele) behoefte is en blijft aan locaties waar er voor ondernemers ruimte is om te groeien, ondanks de huidige economische crisis welke de behoefte mogelijk wat zal vertragen. Tegelijkertijd zijn er bedrijven gevestigd op locaties waar er vanwege andere belangen of waarden weinig mogelijkheden zijn voor (door)ontwikkeling. Belangrijke vraag voor de gemeente is of en zo ja waar groei, schaalvergroting en verdere intensivering nog mogelijk zijn.
Op rijks- en provinciaal niveau is er beleid vastgesteld rond de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij en de glastuinbouw. De gemeente heeft de ruimte om binnen deze kaders haar eigen keuzen ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven vast te leggen. Dit betreft onder andere een nadere begrenzing van de (zoekgebieden) landbouwontwikkelingsgebieden en concentratiegebieden glastuinbouw en het opstellen van uitgangspunten voor tot de omvang, milieubelasting en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.
Het doel van het beleid voor IV en Glas is om op gemeentelijk niveau invulling te geven aan de volgende doelstellingen:
- 1. Bieden van concrete mogelijkheden voor een economisch gezonde en duurzame ontwikkeling van bedrijven.
- 2. Ontwikkelen van een extra borging tot behoud / ontwikkeling van een goed woon- en leefklimaat in de gemeente Peel en Maas, zowel in het buitengebied als in de kernen.
- 3. Ontwikkelen en versterken van een afwaartse beweging van intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven die zijn gelegen in en rondom de kwetsbare gebieden en functies. Het betreft met name gebieden en functies als natuur, wonen, recreatie en landschap die kwetsbaar zijn voor intensieve veehouderij en glastuinbouw.
Voor de structuurvisie intensieve veehouderij en het bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas is gold de verplichting voor het doorlopen van de procedure milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure). De structuurvisie en het bestemmingsplan vormden samen namelijk een kader voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten, zoals een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een intensieve veehouderij of een gebiedsontwikkeling van meer dan 100 hectare voor de glastuinbouw. Het Milieueffectrapport (MER) is een effectenstudie en bevat informatie over de milieugevolgen die samenhangen met het voorgenomen beleid (de ontwerp structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw) en de planologisch-juridische regeling (het bestemmingsplan buitengebied), zodat deze informatie kan worden gebruikt in de besluitvorming over die plannen.
Naar aanleiding van de behandeling van het MER met de Commissie voor m.e.r. ten tijde van de ter inzage legging van de Structuurvisie Intensieve Glastuinbouw is het MER aangevuld ten behoeve van behandeling van het bestemmingsplan door de Commissie m.e.r.. De commissie m.e.r. heeft in juni 2012 geconcludeerd dat het MER voldoende informatie omvat om en besluit te nemen over het bestemmingsplan buitengebied. Zij is dan ook van mening dat de milieubelangen in voldoende mate zijn onderzocht. De MER wordt gezamenlijk met onderhavig plan ter inzage gelegd.
4.2.2 Geluid
Wet geluidhinder
Inleiding
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd.
Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, kan een hogere waarde aangevraagd worden. In de Wgh wordt beschreven wat de maximaal te verlenen hogere waarden zijn. Met een procedure hogere grenswaarde wordt een afweging gemaakt over de aangevraagde hogere waarde. Voor het maken van deze afweging sluit de gemeente Peel en Maas aan bij de 'Handreiking procedure hogere grenswaarden Wgh door gemeenten' van de provincie Limburg van 1 april 2007. In deze handreiking zijn de algemene voorwaarden voor het verlenen van een hogere grenswaarde uitgewerkt. Bestaande geluidgevoelige bestemmingen worden niet getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. Dit is conform het gestelde in de Wgh.
Industrielawaai en wegverkeerslawaai
Binnen de gemeente Peel en Maas zijn een tweetal gezoneerde industrieterreinen gelegen, te weten 'industrieterrein Beringe' en 'Kuypers' (grindwinbedrijf te Kessel). Deze industrieterreinen vallen buiten het kader van dit bestemmingsplan. Wel moet er in dit bestemmingsplan rekening gehouden worden met de geluidzone van deze industrieterreinen. Deze vallen namelijk deels over het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.
Ook verkeerswegen hebben geluidszones. Volgens de Wgh betreft het wegen waar de maximum snelheid groter is dan 30 km/uur. In het algemeen is de zone voor wegen, bestaande uit een of twee rijstroken, 250 meter. Dit is gemeten vanaf de as van de weg. In geval van de A67, is de zone uitgaande van drie of vier rijstroken, 600 meter. De zonering van industrieterreinen en verkeerswegen is weergegeven op de verbeelding. Binnen de zone wordt getoetst aan de Wgh en kan akoestisch onderzoek nodig zijn. De bestemmingen uit dit bestemmingsplan die binnen de geluidszones liggen, zijn getoetst aan de Wgh.
Geluid van (agrarische) bedrijven
Ruimtelijke plannen en het woon en leefklimaat
In geval van ruimtelijke plannen wordt getoetst aan het gestelde in de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (hierna brochure). Volgens de brochure gelden voor het thema geluid aan te houden afstanden. Deze aan te houden afstanden gelden tussen agrarische- of bedrijfsbestemmingen en gevoelige functies zoals wonen. In geval van agrarische- of bedrijfsbestemmingen betreft deze afstand 30 tot 50 meter. Hoe groter de afstand, hoe kleiner de kans op geluidhinder. De aan te houden afstand betreft een algemene richtafstand. Aan deze richtafstand zijn richtwaarden voor geluid gekoppeld (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, indirecte hinder en maximale geluidniveaus). Indien wordt voldaan aan de aan te houden afstand, stelt de brochure dat in het algemeen sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat en dat dit in gewaarborgd is.
Indien niet voldaan wordt aan voornoemde aan te houden afstanden kan het woon- en leefklimaat op een andere wijze gewaarborgd te worden. Dit bijvoorbeeld door het opnemen van geluidsvoorschriften in een milieuvergunning voor een inrichting binnen de agrarische- of bedrijfsbestemming. Ook gelden er geluidsvoorschriften van rechtswege die het woon- en leefklimaat waarborgen. Dit in geval van een Algemene maatregel van bestuur (Activiteitenbesluit, Besluit landbouw en Besluit glastuinbouw, hierna te noemen: AMvB's). In sommige gevallen kunnen er in dit kader op basis van de AMvB's aanvullend maatwerkvoorschriften of andere nadere eisen worden gesteld. In geval van een milieuvergunning, maatwerkvoorschriften en nadere eisen geldt het gestelde uit de 'Handreiking vergunningverlening en industrielawaai 1998'.
Het kan voorkomen dat, ondanks dat er voldaan wordt aan de aan te houden afstand, er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als binnen de agrarische- of bedrijfsbestemming door het bedrijf niet de best beschikbare technieken worden toegepast. In deze gevallen vind maatwerk plaats, door het opnemen van geluidsvoorschriften in een omgevingsvergunning voor het aspect milieu2 of het stellen van maatwerkvoorschriften of nadere eisen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het gemeentelijk geluidsbeleid.
Per 1 januari 2013 is de wijziging van de Wabo en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen in werking getreden. Daardoor zijn de begripsomschrijving van woning, ander geluidsgevoelig gebouw en geluidsgevoelig terrein gewijzigd. Hierdoor moet voor wat betreft de bestemming worden uitgegaan van het gebruik dat planologisch is toegestaan bijvoorbeeld via een bestemmingsplan en niet van het feitelijk gebruik.
Geluid en milieueffectrapportage intensieve veehouderij en glastuinbouw'
De structuurvisie Buitengebied (onderdeel IV en Glas) geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid van de gemeente ten aanzien van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. Dit ruimtelijk beleid werkt door in dit bestemmingsplan.
De structuurvisie geeft onder andere een selectie en nadere begrenzing van de beoogde glastuinbouwconcentratiegebieden en landbouwontwikkelingsgebieden (hierna te noemen: LOG's) zoals opgenomen in het 'Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg'. Uit de effectenstudie bij de MER blijkt dat het beleid uit de structuurvisie positieve effecten heeft op de geluidhinder. Dit beleid is ondermeer gericht op de ontwikkelingen binnen de glastuinbouw- en intensieve veehouderijsector. Deze ontwikkelingen betreffen onder andere bedrijfsbeëindiging en schaalvergroting met als gevolg minder maar grotere bedrijven op de daartoe meest geschikte locaties. Hierdoor ontstaat in de omgeving van bedrijven voor wat betreft geluid een verbetering van het woon- en leefklimaat.
Bij de nadere begrenzing van de glasconcentratiegebieden en de LOG's is rekening gehouden met de afstand tot woonkernen en andere geluidgevoelige objecten. Door de nadere begrenzing worden de glastuinbouwconcentratiegebieden en de LOG's kleiner en neemt de afstand tussen bedrijven en gevoelige objecten toe, waarmee de directe en indirecte geluidhinder afneemt. Hierdoor ontstaat in de omgeving van bedrijven voor wat betreft geluid een verbetering van het woon- en leefklimaat.
Geluid en overige bestemmingen anders dan intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven
De MER gaat er van uit dat als gevolg van de ontwikkelingen in de markt een herschikking van intensieve veehouderijen zal plaatsvinden. Hierbij is sprake van groeiers (schaalsprong), blijvers en stoppers. Niet alleen de intensieve veehouderijen, ook de andere veehouderijen en agrarische bedrijven (overige bedrijven) zullen op den duur verbreden, een schaalsprong maken of stoppen. Hierdoor ontstaat, net zoals in geval van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven, voor wat betreft geluid een verbetering van het woon- en leefklimaat. Bedrijfsbeëindiging of afsplitsen van de bedrijfswoning van het bedrijf geeft een beperkende sturing op de milieugebruiksruimte van agrarische bedrijven en heeft daarmee indirect een positieve invloed op de geluidhinder. Hierdoor ontstaat voor wat betreft geluid een verbetering van het woon- en leefklimaat.
4.2.3 Luchtkwaliteit
Inleiding
De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Rijk, provincies en gemeenten werken samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De bestuursorganen dienen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht te nemen. De vaststelling van een bestemmingsplan wordt in de jurisprudentie aangemerkt als de uitoefening van een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.
De regels uit de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende regelingen vloeien direct voort uit richtlijnen die de Europese Unie heeft vastgesteld. Deze richtlijnen bestaan uit de in 1996 vastgestelde Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de daarop gebaseerde uitvoeringsrichtlijnen, veelal dochterrichtlijnen genoemd. In deze dochterrichtlijnen is achtereenvolgens vastgelegd welke normen voor specifieke stoffen gelden. Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Dit deel staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit'. Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' streeft de overheid naar een de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen. In geval van het bestemmingsplan buitengebied zijn met name de normen voor stikstofdioxide en fijn stof uit de dochterrichtlijnen relevant. In het wettelijk toetsingskader is opgenomen dat de concentratie van fijn stof en stikstofoxides uitsluitend wordt beoordeeld op woonlocaties en op locaties die voor het publiek toegankelijk zijn. In het bestemmingsplan buitengebied zijn met name de normen voor fijn stof ofwel pm10 relevant. Het betreft een norm voor een maximum van 35 dagen dat het daggemiddelde concentratie hoger is dan 50 ìg/m3 en norm voor de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg/m3.
MER/structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw en intensieve veehouderij
Het aspect fijnstof is beoordeeld als onderdeel van de MER/structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw. Ruimere ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven kunnen immers leiden tot een toename van fijnstof emissie. Het betreft met name pluimveebedrijven die van invloed zijn op de luchtkwaliteit in het buitengebied. Op basis van de MER is geconcludeerd dat met de nieuwe ontwikkelingen uit het bestemmingsplan de normen voor de jaargemiddelde concentratie in gemeente Peel en Maas niet overschreden gaan worden. Dat neemt niet weg dat er vanwege lokale bronnen sprake kan zijn van hogere concentraties en een groter aantal overschrijdingsdagen. Zo zijn er bij de landelijke inzoomactie fijn stof en veehouderij in Peel en Maas een aantal mogelijke knelpunten gesignaleerd. Het betreft bestaande situaties, waar de gemeente en de veehouders werken aan oplossingen. De knelpunten zijn geen gevolg van de nieuwe ontwikkelingen uit het bestemmingsplan. Voor verwarmde glastuinbouw is in dit kader met name de norm voor stikstofoxide relevant. Het aspect stikstofoxide is beoordeeld als onderdeel van de MER. De grenswaarde wordt in de huidige situatie niet bereikt. Deze grenswaarde zal naar verwachting ook in de toekomst niet bereikt worden.
4.2.4 Bodemkwaliteit
Een ander aspect dat een rol speelt is de kwaliteit van de bodem. Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die in het bestemmingsplan wordt opgenomen inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Dit is echter op het schaalniveau van een bestemmingsplan buitengebied ondoenlijk. Toezicht op de bodemkwaliteit zal in dit kader via twee sporen veiliggesteld worden. Ten eerste zal, voordat een omgevingsvergunning afgegeven kan worden, in het geval van een rechtstreekse bouwtitel, een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven moeten worden in het geval dat er een bodemonderzoek geëist wordt. Ten tweede zal voor alle ontwikkelingen die straks in het bestemmingsplan opgenomen worden een bodemonderzoek vereist worden. Dit geldt niet voor het omzetten van het gebruik van een bedrijfswoning naar burgerwoning, zolang het veranderde gebruik binnen de bestaande woning en het bijbehorende erf blijft. Het onderwerp bodemkwaliteit betreft een landelijk geregelde verplichting (Wet Bodembescherming) voor de gemeenten.
Dit geld alleen waanneer er ook een bodemonderzoek is geëist. In de Nota bodemkwaliteit en de bijbehorende bodemkwaliteitskaart, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 maart 2012 is een beleidskader opgesteld wanneer er bij aanvragen WABO of ruimtelijke procedures bodemonderzoek worden geëist. Op de bodemkwaliteitskaart zijn de gemiddelde kwaliteitsgegevens van de bodem binnen Peel en Maas na te gaan.
4.2.5 Milieu-invloed bedrijvigheid
Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB. In het plangebied zijn een aantal bedrijven van een hogere milieucategorie dan categorie 1 en 2 gelegen. Deze bedrijven worden specifiek aangeduid. Bedrijven met milieucategorie 1 en 2 passen binnen de bebouwde omgeving. De richtafstanden die gelden voor de bedrijven die positief zijn bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied zijn opgenomen in de lijst “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Voor zover er in woningen een aan huis gebonden beroep of een ondergeschikte vorm van bedrijvigheid (het wonen blijft de hoofdfunctie) wordt uitgeoefend, behouden deze panden hun woonbestemming. In de regels worden bedrijven en beroepen aan huis onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt.
4.2.6 Externe veiligheid
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico . Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt door middel van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
In het kader van het plan is bekeken of er sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO -bedrijven en transportroutes). Door de provincie Limburg is een kaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosie, opslag van gasflessen, ammoniakkoelinstallaties, LPG-tankstations enz. Aan de hand van deze risicokaart (www.risicokaart.limburg.nl) is nagegaan of er risico's aanwezig zijn in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas. Uit de kaart blijkt dat in de gemeente via buisleidingen transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen, waarvoor een risicoafstand is vereist. Daarnaast zijn in het plangebied meerdere bedrijven gelegen met opslag en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In de provincie Limburg zijn de risicovolle transportassen nog niet aangewezen.
Conclusie
De risicodragers zijn op kaart vastgelegd in het bestemmingsplan. Voor alle ontwikkelingen waarvoor externe veiligheid van belang is, is als onderdeel van de opgenomen wijzigingsbevoegdheden een voorwaarde opgenomen dat zeker gesteld moet worden dat er geen onaanvaardbaar, zoals bepaald in de het BEVI en de REVI, risico ontstaat.
4.2.7 Algemene Maatregel van Bestuur buisleidingen
Per 1 januari 2011 is de AMvB Buisleidingen in werking getreden. Uit onderzoek is gebleken dat de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekortschiet. Ook moeten veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen verbeteren. Het beleidsdossier voor buisleidingen kent 'achterstallig onderhoud'. Naar aanleiding hiervan wordt een nieuwe AMvB opgesteld. Deze AMvB stelt regels voor risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de AMvB Buisleidingen. In het plangebied zijn er meerdere gasleidingen van de Gasunie aanwezig. De gasleidingen variëren van 4 tot 42 inch (diameter) met een druk van 40 of 66,2 bar. De AMvB hanteert afstanden voor het invloedsgebied behorend bij leidingen met een bepaalde diameter en druk. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor goederen en personen in de directe omgeving daarvan, geldt voor de leidingen van 40 bar een belemmeringenstrook geldt 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen en voor de leidingen van 66,2 bar een strook van 5 meter ter weerzijden van de hartlijn van de leidingen. In het plangebied liggen de afstanden tussen de 45 en 490 meter, afhankelijk van de leiding. Als er een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt binnen deze afstanden ligt het in het invloedsgebied en is een onderzoek nodig.
4.2.8 Duurzaamheid en Cradle to Cradle
In het (buiten-) gebied van de gemeente Peel en Maas zijn naast veehouderij en glastuinbouw vele functies aanwezig, zoals burgerwoningen, recreatiebedrijven en overige agrarische bedrijven. Deze functies kunnen mogelijk een goede koppeling vormen met intensieve veehouderij en / of glastuinbouw in het kader van energie uitwisseling / Cradle to Cradle (afval = voedsel) of andere vormen van duur. Daarnaast kunnen deze functies ook leiden tot beperking van de milieuruimte voor de intensieve veehouderij en glastuinbouw. Het betreft dan beperking in de geurcontour, ten aanzien van de lichthinder, verkeerbewegingen en externe veiligheid. In deze paragraaf wordt ingegaan op de kansen en belemmeringen ten aanzien van energie uitwisseling, duurzame inrichting en Cradle to Cradle.
Het bestemmingplan biedt de mogelijk om in geval van agrarische bestemmingen en glastuinbouw, WKK's in te zetten. De installaties zetten aardgas om in zowel warmte als elektriciteit. Hierbij komt ook CO2 vrij. De glastuinder gebruiken de vrijgekomen warmte om de kassen te verwarmen, de elektriciteit om de gewassen te belichten en de CO2 om de gewassen te laten groeien. De elektriciteit die overblijft wordt terug geleverd aan het elektriciteitsnet. Het betreft een eerste stap op het gebied van verduurzaming naar het Cralde to Cradle. Grondstoffen van producten en productiemiddelen worden zo ontworpen dat ze opnieuw gebruikt of afgebroken kunnen worden. Daarnaast spelen thema's water, groenstructuren en mobiliteit een rol bij de verduurzaming.
In het gebied in Noord-Limburg is een warme ondergrond aanwezig. Het betreft wel laag enthalpie vindplaatsen, maar deze zijn voldoende voor de verwarming van kassen met geothermiesystemen (opwekken van elektriciteit is niet mogelijk door de geringe temperatuur). Op 2 kilometer diepte hebben deze lagen een temperatuur van ongeveer 90 graden Celsius. (www.geologievannederland.nl). De gemeente werkt samen met het bedrijfsleven als het gaat om het maken van energienetten.
Het bestemmingsplan biedt alleen ontwikkelingsruimte voor solitaire glastuinbouwbedrijven in geschikte gebieden wat voor een aantal solitaire bedrijven een belemmering is voor het toepassen van WKK installaties. Er zijn goede mogelijkheden voor het collectief ontwikkelen van WKK installaties in de concentratiegebieden Tangbroek, Platveld en De Kievit. Het meeste rendement is dan te behalen wanneer WKK installaties dan ook daadwerkelijk collectief wordt gerealiseerd en niet door individuele bedrijven. In en nabij de concentratiegebieden liggen de beste kansen voor combinaties met functies in de directe omgeving van de concentratiegebieden. Door de vele 'verplichte' ontwikkelingen zijn er optimale kansen voor functiecombinaties en versterkende cradle to cradle maatregelen. In concentratiegebied De Kievit liggen in het bijzonder kansen voor samenwerking tussen glastuinbouw en veehouderij. Ook zijn combinaties mogelijk met het industrieterrein Beringe.
In het algemeen geldt dat er goede mogelijkheden zijn voor warmte kracht koppeling in de glastuinbouw in combinatie met de levering van energie aan woningen en (veehouderij)bedrijven. Zoals al gesteld in de paragraaf bodem zijn er goede mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte. Verder is meer gebruik te maken van zonnepanelen op stallen en andere gebouwen.
Er zijn verder mogelijkheden voor het winnen van biogas uit mest. Het vergisten van mest gebeurt zowel op individueel bedrijfsniveau als op grotere schaal. Het is aannemelijk dat meer concentratie van intensieve veehouderij zelf en in combinatie met glastuinbouw leidt tot betere mogelijkheden voor energiewinning- en gebruik en voor uitwisseling van grondstoffen in combinatie met het verder bewerken van het digestaat. Duurzaamheid is ook uitgewerkt in de plan-MER.
4.3 Geurhinder En Veehouderijen
4.3.1 Wet geurhinder en veehouderijen
Inleiding
Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Wvg). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijborende Regeling geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.
De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (hierna te noemen: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.
De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Woningen en andere gebouwen zijn niet geurgevoelig, als ze deel uitmaken van een veehouderij of een veehouderij die na een bepaalde datum is beëindigd. De norm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is door de Wgv vastgesteld op 3 OUe/m3 (odourunits per m3) en de norm voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is vastgesteld op 14 OUe/m3. Dit betekent dat iedere individuele veehouder 3 OUe/m3 geur mag emitteren op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 OUe/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.
Ten opzichte van een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij geldt niet de maximale geurbelasting, maar een vaste afstand van ten minste 100 meter binnen de bebouwde kom en ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom. Dezelfde afstanden gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten indien dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Dat wil zeggen er dan geen geurbelasting worden bepaald. Voorwaarde is dat het betrekking moet hebben op een situatie na 19 maart 2000.
Een aparte uitzondering is gemaakt voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitgemaakt hebben van een veehouderij. De gemeenteraad is bevoegd om deze objecten een lager beschermingsniveau toe te kennen. Hierdoor wordt voorkomen dat een bedrijfsbeëindiging een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van een in de omgeving gelegen veehouderij met zich brengt. In dit geval is geen gebiedsgerichte aanpak van toepassing.
Voorgrond en achtergrondbelasting
Conform de Rgv kan de geurbelasting van individuele veehouderijen berekend worden met het verspreidingsmodel “V-Stacks vergunning 2010”. Omdat met dit verspreidingsmodel echter geen geurcontouren berekend kunnen worden, wordt hiervoor het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010” gebruikt. Bij deze uitkomsten en geurcontouren gaat het dan om de voorgrondbelasting van een individuele veehouderij en deze kunnen getoetst worden aan de normen uit de Wgv.
Voornoemde methodiek is echter niet voldoende bij ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen moet in principe gemotiveerd worden dat er ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen, is naast de geurbelasting van een individuele veehouderij, ook de geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het ruimtelijke plan bepalend. Het gaat hier dan om de zogenaamde cumulatieve geurbelasting oftewel achtergrondbelasting. Deze kan berekend worden met het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010”. De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden weergegeven via een geurcontour.
Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. In dat kader vormt paragraaf 3.4 van de handreiking bij de Wgv (welke gaat over de beoordeling van ruimtelijke plannen, aanvulling 23 mei 2007) en de bijlagen 6 en 7 bij de handreiking (met informatie over de te verwachten geurhinder, aanvulling 1 mei 2007) een hulpmiddel voor het beoordelen van ruimtelijke plannen.
Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking is er door de overheid een tabel opgesteld, welke hierna wordt weergegeven en welke gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de uitkomsten van de verspreidingsmodel “V-stacks gebied” en de geurcontouren (waarin deze uitkomsten weergegeven worden) bezien worden welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het ruimtelijk plan, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat bij een ruimtelijk plan is.
Voorgrondbelasting (Een–bron situatie) | Achtergrondbelasting (Meer-bron situatie) | ||
Milieukwaliteit | Geur gehinderden | 98 percentiel OUe/m3 | 98 percentiel OUe/m3 |
Zeer goed | < 5% | < 1.5 | < 3.1 |
Goed | 5 -10% | 1.5 – 3.8 | 3.1 -7.4 |
Redelijk goed | 10 – 15% | 3.8-6.6 | 7.4 - 13.1 |
Matig | 15 – 20% | 6.6 - 10 | 13.1 - 20 |
Tamelijk slecht | 20 – 25% | 10 - 14.2 | 20 - 28.3 |
Slecht | 25 – 30% | 14.2 - 19.2 | 28.3 - 38.5 |
Zeer slecht | 30 – 35 % | 19.2 - 25.3 | 38.5 - 50.7 |
Extreem slecht | 35 - 40 % | 25.3 - 32.8 | > 50.7 |
Milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting
Concluderend kunnen we derhalve het volgende stellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht. In geval van voorgrondbelasting geur vindt toetsing plaats aan de wettelijke norm van 3 OUe/m3 voor de bebouwde kom en aan de wettelijke norm van 14 OUe/m3 voor buiten de bebouwde kom. De norm voor de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “goed” (1,5 tot 3,8 OUe/m3), de norm voor buiten de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht” (10,0 tot 14,2 OUe/m3). Op grond hiervan wordt afgeleid, dat binnen de bebouwde kom een milieukwaliteit “goed” aanvaarbaar is en in geval van buiten de bebouwde kom een milieukwaliteit “tamelijk slecht” aanvaardbaar is. Als we deze wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat binnen de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 3,1 tot 7,4 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “goed”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en in geval van buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20 – 28,3 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De contouren die voortkomen uit de berekeningen, behorende bij de Wgv, vormen zowel een toetsingskader bij beoogde uitbreiding van een veehouderij, alsook bij ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid. Daarnaast geeft de Wgv de mogelijkheid om maatwerk te leveren, door de wettelijke normen of afstanden binnen een vastgelegde marge voor een bepaald (deel)gebied van de gemeente te wijzigen. De gemeente kan dit gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument voor (ruimtelijke en functionele) ontwikkelingen in het buitengebied gebruiken.
4.3.2 Notitie beleidsuitgangspunten streefkwaliteiten geur
Inleiding
De gemeente Peel en Maas heeft met de structuurvisie voor het buitengebied de beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten met betrekking tot geur vastgesteld. Deze streefkwaliteiten geur zijn een vertaling van de ambitie van de gemeenteraad, een zogenaamde beleidskoers. Het betreft alleen cumulatieve geurbelasting ofwel achtergrondbelasting. De gemeente monitort de ontwikkeling van geur van veehouderijen halfjaarlijks. Dit monitoren gebeurt vanuit het perspectief van de structuurvisie en de MER. Deze structuurvisie geeft het beleid op hoofdlijnen voor de komende 10 tot 15 jaar.
Streefkwaliteiten als passende lange beleidskoers
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur houden rekening met een lange termijn visie (10 tot 15 jaar). Volgens rapporten van de veehouderijsector vindt een herverdeling van veehouderijen plaats met stoppers en een herverdeling met schaalsprong op locaties. Gezien de huidige economische ontwikkelingen en het Besluit huisvesting zal het aantal bedrijven dat stopt groot zijn. De MER prognosticeert in het algemeen een redelijk te verwachten verbetering van de geurkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Een lange termijn visie betekent vooral een lange adem. Op korte termijn kan de achtergrondbelasting geur toenemen. Hierdoor kunnen de streefkwaliteiten tijdelijk onder druk komen. Dit is acceptabel, mits dit past binnen de milieukwaliteit (zie paragraaf Milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting ), omdat op langere termijn de streefkwaliteit in het algemeen verbetert.
Landelijke ontwikkeling
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen bij de rapportage 'Van mega naar beter' van 22 september 2011 van Hans Alders. Het rapport concludeert dat 'business as usual' geen optie is. Voor het bereiken van een duurzame veehouderij gaat Den Haag geen blauwdruk opleggen. Het moet vanuit de dynamiek en het samenspel tussen de ondernemers en de samenleving zelf komen: zelfsturing. De overheid zal de basiseisen moeten formuleren, daarover is iedereen het eens. De keten zal zich echter van zijn kant moeten realiseren dat als het aan die eisen voldoet, het nog niet automatisch beschikt over een “maatschappelijke licence to operate”. Volgens het college zijn deze basiseisen de wettelijke normen en niet de streefkwaliteiten.
Besluit Huisvesting
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen bij de ontwikkelingen op het gebied van Wet en regelgeving. Een alternatief voor streefkwaliteiten is gelegen in het opstellen van een geurverordening. Deze forceert vooruitlopend op de ontwikkelingen als gevolg van de Besluit huisvesting extra maatregelen.
Vastgesteld beleid
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen in de gedachtegang van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen. Dit is conform de uitgangspunten van structuurvisie. Een geurverordening die stuurt op de streefkwaliteit past hierin niet. De geurverordening beperkt ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven zonder veehouderij. (Een strengere norm betekent namelijk grotere geurcontouren. Binnen een geurcontour mag de gemeente geen geurgevoelige object bestemmen. Een geurgevoelig object is een woning alsook een sorteerloods).
Monitoren
Monitoren betekent dat op hoofdlijnen bekeken wordt hoe de achtergrondbelasting geur zich ontwikkelt. Dit uitgaande van de situatie 2010 en het voorkeursalternatief uit de MER, omdat:
- De MER een beeld geeft van de geurkwaliteit voor de situatie 2010.
- De 'Structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw' (hierna te noemen: structuurvisie) hierop gebaseerd is.
- Om de ontwikkeling in het lange termijn perspectief te plaatsen.
Monitoren is van toepassing in geval van aanvragen in het kader van een omgevingsvergunning (3e graadsomgevingsvergunning ofwel voormalig projectbesluit) en in het kader van een bestemmingsplanprocedure (wijzigingsplan, uitbreidingsplan of bestemmingsplan). Op basis de achtergrondbelasting geur die omgevingsvergunning mogelijk maakt, kan nadere analyse nodig zijn. Dit is aan de orde als de achtergrondbelasting zich niet richting streefkwaliteit ontwikkelt of als sprake is van een toename van emissie in combinatie met een klachtensituatie. De volgende stappen en bijbehorende resultante zijn van toepassing:
- a. Analyse of in het betreffende gebied geurgevoelige objecten liggen. Liggen geen geurgevoelige objecten in het gebied bestaat geen aanleiding voor verder onderzoek of verdere actie.
- b. Consultatie van geurbeleving door de omgeving: onderzoek of een maatschappelijke noodzaak bestaat om in te grijpen. Hierbij is relevant of sprake is van een conflictsituatie. Als de maatschappelijke noodzaak ontbreekt bestaat geen aanleiding voor verder onderzoek of verdere actie.
- c. Raadplegen situatie Besluit huisvesting/Bedrijfsontwikkelingsplan (hierna te noemen: BOP): onderzoek wat de meest actuele situatie concreet is en hoe de situatie zich gaat ontwikkelen uitgaande van de BOP's. Als deze ontwikkeling positief is, bestaat geen aanleiding voor verder onderzoek of verdere actie.
- d. Consultatie van de veehouderij: onderzoek of de ondernemer werkt uitgaande van 'licence to produce' of een extra inspanning verricht voor de omgeving. Als de veehouder geneigd is om een extra inspanning te verrichten, bestaat geen aanleiding voor verder onderzoek of verdere actie. Voorwaarde is, dat er geen strijdigheid is met de geldende regelgeving.
Blijkt uit het doorlopen van deze stappen dat een vervolg nodig is, onderzoekt de gemeente de inzet van het instrument geurverordening. Dit houdt onderzoek in of een geurverordening het juiste instrument is gezien het ruimtelijk beleid voor de betreffende omgeving. Als ruimtelijk functioneel gestreefd wordt naar het mengen van functies of er ruimte moet zijn voor veehouderij, is een geurverordening mogelijk niet het instrument. Strengere normen met een geurverordening kunnen ook agrarische onderwikkelingen beperken, die geurgevoelig zijn. In twee instantie wordt de mogelijkheid onderzocht om indirect met een geurverordening te sturen.
Procedure van monitoren naar geurverordening
Mocht de conclusie uit het monitoren zijn dat extra sturing nodig is, zal het college dit koppelen aan een bestuursopdracht voor een gebiedsvisie op basis van de Wgv en een geurverordening. De gemeenteraad geeft “go” of “no go” voor de uitvoering van deze opdracht. Bij het opstellen van een gebiedsvisie en geurverordening zal de maatschappij worden betrokken. De gebiedsvisie en een geurverordening stelt de gemeenteraad eerst in concept en vervolgens definitief vast.
4.4 Waterhuishouding
4.4.1 Beleidslijn grote rivieren
De overstromingen van de Maas in december 1993 en januari 1995 hebben duidelijk gemaakt dat de Maas niet altijd binnen het winterbed blijft zoals dit in het Koninklijk Besluit uit 1916 (op basis van de Rivierenwet 1908 ) is vastgelegd. Bij (nieuwbouw)plannen in het rivierbed van de Maas dient daarom rekening gehouden te worden met hoge waterstanden. Op 19 september 1997 werd de circulaire “Bouwen langs de Maas” vastgesteld door Provinciale Staten als provinciaal ruimtelijk beleid.
Hierin werd vastgelegd hoe de ministeriële beleidslijn “Ruimte voor de rivier” (Staatscourant 12 mei 1997) in Limburg zijn doorwerking diende te krijgen, waarbij de bescherming van een deugdelijke stroomvoering en waterberging voorop stonden. Door middel van deze circulaire werd tevens invulling gegeven aan de afspraken die naar aanleiding van de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” tussen Rijk, provincie en gemeente waren gemaakt.
Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt, mede als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied en de wens om verwarring met de PKB “Ruimte voor de Rivier” te voorkomen, de naam “Beleidslijn grote rivieren”. Met de herziening van de beleidslijn wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Zo ontstaan meer mogelijkheden voor ontwikkelingen die de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied kunnen verbeteren. Doelstelling van de “Beleidslijn grote rivieren” is om de beschikbare bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. Om de doelstellingen te bereiken, wordt via een tweetal sporen gewerkt: de (nieuwe) Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
Wro
De buitengebieden van Kessel en Baarlo zijn volgens de kaart “Beleidslijn grote rivieren” (vastgesteld bij besluit van 4 juli 2006 en in werking getreden d.d. 14 juli 2006, gewijzigd op 17 december 2009) gedeeltelijk gelegen binnen het bergend en stroomvoerend regime van de Maas.
Ruimte voor waterberging
Een deel van het gebied tussen de kern Baarlo en de Maas is in het kader van het hoogwaterbeleid aangewezen als potentieel waterbergingsgebied. Deze beoogde ontwikkeling is uitgewerkt in het project 'Schering en Inslag'. In het gebied worden ontwikkelingsmogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie gecombineerd. Met de aanleg van de nevengeul wordt extra ruimte voor waterberging gecreëerd. Daarnaast leidt aanleg van de geul echter ook tot verruwing van het oppervlak en daardoor stijging van de waterstand. Aanwezige elementen in het gebied, waaronder bomen en ander natuurlijk materiaal, hebben een opstuwende werking.
4.4.2 Waterbeleid, vernatting en verdroging
De wateraspecten en waterhuishoudkundige maatregelen en regelingen worden gedurende het bestemmingsplantraject, mede in het kader van de watertoets, afgestemd met het waterschap Peel en Maasvallei. Bij de analyse van het gebied is al ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten die door het waterschap van belang worden gevonden, dan wel een duidelijk hydrologisch effect hebben. Hierbij bestaat een onderscheid in twee verschillende thema's:
- De aspecten verdroging, vernatting en hydrologisch gevoelige natuurgebieden met bijbehorende beschermingszones.
- Opgaven ten behoeve van wateropvang en waterberging, en de daarvoor noodzakelijke gronden met bijbehorende regeling in het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van het gevoerde overleg met het waterschap is bepaald welke maatregelen gewenst zijn, en welke hiervan vastgelegd kunnen worden in de bestemmingsplanregeling. Daarbij zal het gaan om beschermingsvlakken, bijvoorbeeld langs SEF-beken en dubbelbestemmingen, bijvoorbeeld voor waterbergingsgebieden.
4.4.3 Grondwaterkwaliteit
De provincie streeft naar een goede waterkwaliteit in 2015 conform het gestelde in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij dienen de beken in 2015 een goede ecologische kwaliteit te hebben. Deze omvat enerzijds een goede morfologische (oever)kwaliteit en anderzijds een goede chemische (water)kwaliteit. De waterkwaliteit is de afgelopen jaren sterk verbeterd door de sanering van puntbronnen via vergunningverlening en de aanleg van riolering. De vervuiling vanuit allerlei diffuse bronnen is nog steeds een punt van zorg. Het terugdringen van diffuse verontreinigingen in de bodem zorgt voor een betere grondwaterkwaliteit. Dit werkt vervolgens door richting een betere oppervlaktewaterkwaliteit. Ook in de regio Peel en Maas komen problemen voor met de waterkwaliteit als gevolg van verstedelijking, industrialisatie en intensivering binnen de landbouw.
De zorg voor een betere grondwaterkwaliteit is sterk afhankelijk van regulier beleid. Denk hierbij aan het beleid m.b.t. bouwstoffen (duurzaam bouwen, duurzame stedenbouw), meststoffen (stikstof en fosfaat) en gewasbeschermingsmiddelen (bestrijdingsmiddelen). Het rijk is hier leidend als het gaat om het zorgen voor adequate wet- en regelgeving. Toch is er ook specifiek beleid van belang. Waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden worden via de provinciale milieuverordening beschermd tegen ongewenste ingrepen en maatregelen. Hier is de provincie leidend. Het waterschap heeft een belangrijke rol en taak als het gaat om het transport van afvalwater, de zuivering van afvalwater en de afgifte van (water)vergunningen voor (zware) afvalwaterlozingen in het kader van het, nog vast te stellen, Besluit lozen buiten Inrichtingen of de handhaving van de regels hieromtrent (na vaststelling). De gemeente vervult een belangrijke rol en taak bij het aansluiten van panden op de riolering en het saneren van ongewenste riooloverstorten. Met de inwerkingtreding van de Waterwet (op 22 december 2009) is de gemeentelijke taak vergroot. Zo zullen gemeenten enkele taken van de waterschappen overnemen. Op deze wijze kunnen lokale overheden ook een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud en de verbetering van de (grond)waterkwaliteit. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat voorliggend bestemmingsplan zich nauwelijks richt op de (grond)waterkwaliteit, omdat dit instrument hier nauwelijks geschikt voor is. Andere instrumenten zijn hier veel beter op gefocust.
4.4.4 Waterparagraaf
Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Deze paragraaf is/wordt in overleg met het waterschap opgesteld. Hieronder wordt aangegeven hoe er in dit plan rekening is gehouden met watersysteem en de waterketen, waterbeleid en waterbeheer, water in het bestemmingsplan en de watertoets en het wateradvies. Dit ruimtelijke plan regelt alleen ruimtelijk relevante zaken voor zover ze niet al door het sectoraal waterbeleid zijn geregeld. De beschikbare informatie van de provincie en het waterschap (watergangen, dijken, verdroging, waterberging) is, voor zover aanwezig, actief betrokken bij dit plan.
Watersysteem en waterketen
Het grondwatersysteem omvat doorgaans infiltratiegebieden, intermediaire gebieden en kwelgebieden. Hierbij is het met name relevant te kijken naar het areaal verdroogde gebieden. Bijzonder voor dit plangebied is de ligging t.o.v. twee (deel)gebieden binnen de Peelvenen. Het betreft hier de Groote Peel en Het Zinkske. Op de TOP lijst van de provincie Limburg prijken verder binnen het plangebied: Dubbroek (Maasbree), Koelbroek (Maasbree), Grote Molenbeekdal (Maasbree/Horst) en de Groote Peel (Meijel). Vermeldenswaard is verder dat het gebied Kwakvors/Scherliet op de lijst staat voor na 2015. Dit gebied ligt nabij Het Zinkske. Het oppervlaktewatersysteem omvat grote of kleine rivieren, beken, hoofdwaterlopen, waterlopen en haarvaten. Verder kent het plangebied open wateren in de vorm van plassen en vennen/poelen. Voor de waterketen zijn de volgende onderdelen ruimtelijk relevant: hoofdleidingen voor het transport van afvalwater, rioolgemalen en de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De rivier de Maas vormt de oostgrens van het plangebied. Dit gebied wordt verder doorsneden door enkele beken, zoals de Haaglossing/Eeuwelsche Loop, Groote Molenbeek, Tasbeek, Elsbeek en Everloosebeek. Bij Meijel is een RWZI aanwezig. Het effluent van deze RWZI komt uit op de Eeuwelsche Loop.
Waterbeleid en waterbeheer
Het waterbeleid is vastgelegd in het rijksbeleid, het provinciaal waterhuishoudingplan, het waterbeheerplan van het waterschap en het reconstructieplan. In het waterhuishoudingplan staat het provinciaal waterbeleid uitgewerkt. In het waterbeheerplan van het Waterschap staat het waterbeleid van deze waterbeheerder binnen het betrokken stroomgebied. Genoemd beleid is actief betrokken bij dit plan. Voor het rivierdal van de Maas geldt de Beleidslijn grote rivieren. Dit is de opvolger van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Hierbij is beleid geformuleerd voor een adequate bescherming van het stroomvoerend en waterbergend vermogen. Voor verschillende beken geldt het beleid voor beken met een specifiek ecologische functie (zogenaamde Speciale Ecologische Functie (SEF) beken). Wat betreft de uitwerking van het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) is vermeldenswaardig dat het waterschap, dat ook verantwoordelijk is voor het (ondiepe) grondwaterbeheer, uitgaat van het zogenaamde Nieuw Limburgs Peil. Hierbij gaat men uit van waterconservering in combinatie met peilgestuurde drainage, waarbij er via algemene regels binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet enige ruimte zou moeten komen op het vlak van beregening rondom verdroogde gebieden. Via een habitattoets dient zekerheid te worden geboden dat met de beoogde GGOR-maatregelen de instandhouding-doelstellingen van de Natura 2000-gebieden (Groote Peel en Deurnese Peel nabij het plangebied) niet worden aangetast en dat de maatregelen voor de komende zes jaar in voldoende mate bijdragen aan het bereiken van die doelen.
Water in het bestemmingsplan
Het waterbeleid en het watersysteem vormen uitgangspunt voor voorliggend plan, onder andere via de doorvertaling van de aanwezige (water)functies. Bij de situering van bestemmingen wordt rekening gehouden met het aspect water. Dit plan heeft in principe geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Het Rivierdal van de Maas is apart aangeduid op de verbeelding. In het plan is aangegeven dat de gemeenten de Beleidslijn grote rivieren overnemen in hun bestemmingsplan. Alle belangrijke beken (inclusief de SEF beken) zijn binnen hun ruimtelijke/landschappelijke eenheid (beekdal) als een aparte gebiedstypologie Beekdalen/Rivierdal aangeduid. Binnen de gebiedstypologie Beekdalen/Rivierdal wordt rekening gehouden met waterberging. Dit geldt ook voor het grootschalig open veenontginningslandschap (nabij de Groote Peel). (Check regels). Verder is van belang te melden dat bestaande regelgeving van provincie en waterschap, zoals vigerende water- en milieuverordeningen, de Keur(en) en de legger een separaat toetsingskader vormen. De Keur van het waterschap bevat bijvoorbeeld onder andere bepalingen ten behoeve van de bescherming en het beheer en onderhoud van watergangen, oppervlaktewater en waterkeringen met bijzondere beschermingszones. Het gaat hier om activiteiten binnen 4-5 meter van de insteek van watergangen. De keur van het waterschap kijkt ook al naar het grondwaterbeheer. In het bestemmingsplan worden geen bepalingen opgenomen die dubbelop zijn, dan wel indruisen tegen deze regelgeving. Normale waterstaatskundige werkzaamheden worden waar mogelijk uitgesloten van een aanlegvergunningplicht.
Watertoets en wateradvies
De waterbeheerder is geïnformeerd over de herziening van het bestemmingsplan. Er is hierbij gevraagd informatie aan te leveren met betrekking tot het watersysteem in relatie tot ruimtelijk relevante zaken. Rijkswaterstaat en het waterschap zijn (ambtelijk) vertegenwoordigd in de klankbordgroep. Hun beider reacties op de tussenproducten richtten zich op de volgende onderdelen:
- adequate bescherming van het stroomvoerend en het waterbergend vermogen van het rivierbed van de Maas, mede in relatie tot de beoogde saldering;
- positieve aanduiding van de Noordervaart vanwege de grote waarde van deze vaart als watertransportader voor wateraanvoer voor landbouw en natuur;
- adequate bescherming van de natte natuurgebieden (met name de Natura 2000-gebieden en de overige TOP gebieden), inclusief de bijbehorende hydrologische bufferzones, mede in relatie tot het op te stellen beheerplan Peelvenen;
- adequate bescherming van plekken in het plangebied waar het vasthouden en bergen van water in het kader van de lokale / regionale wateropgave geregeld kan worden;
- adequate bescherming van de beekdalen in het algemeen en de beekdalen van de SEF beken in het bijzonder, mede in relatie tot het beoogde beekherstel.
De (tussentijdse) reacties van Rijkswaterstaat en het waterschap Peel en Maasvallei zijn grotendeels verwerkt. De Beleidslijn grote rivieren is als uitgangspunt overgenomen. De uitwerking van de beken is geschiedt in goed overleg met het waterschap. De subregionale keuzes ten aanzien van wateraspecten zijn als volgt:
- Gekozen wordt voor duurzaam omgaan met water bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen zijn tenminste hydrologisch neutraal. Het uitgangspunt is de drietrapsstrategie “eerst vasthouden, dan bergen en in laatste instantie pas afvoeren”. Op de oude bouwlanden wordt ingezet op het behouden van de infiltratiefunctie.
- Bij glastuinbouwgebieden geldt de trits 'bufferen – infiltreren – bergen', waarbij minstens een hoeveelheid water, gelijk aan het natuurlijke neerslagoverschot, dient te worden geïnfiltreerd.
- Inzetten op het opschonen van de waterkwaliteit.
- Bewaken van waterkwaliteit door te sturen op de locatie en bedrijfsvoering van nieuwe functies.
- In de beekdalen zal ruimte worden gecreëerd voor beekherstel en natuurontwikkeling. Daarnaast zal de gemeente sturen op extensivering van het grondgebruik in de beekdalen, onder andere door het stimuleren van de melkveehouderij.
- Het waterpeil in de beekdalen mag niet dalen. Ingezet wordt op vernatting van deze gebieden om het waterbergend vermogen van het gebied te vergroten (vasthouden van water).
- In de open ontginningsgebieden wordt gezocht naar mogelijkheden voor vernatting.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Cultuurhistorie
In het buitengebied is een aantal rijksmonumenten, archeologische monumenten en diverse andere waardevolle terreinen en gebouwen aanwezig. Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Beschermd dorpsgezicht
Een beperkt deel van het plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht ex artikel 35 Monumentenwet 1988. Het betreft een gebied in Baarlo, grenzend aan de Maas, rondom het voormalig veerhuis (huidig restaurant Mouthuys). Deze gronden behoren samen met de gronden aan de overzijde van de Maas tot het beschermd dorpsgezicht Steyl. De aanwijzing van het gebied als beschermd dorpsgezicht is voornamelijk het gevolg van de grote concentratie historische godsdienstige bebouwing op de oostoever van de Maas. De gronden ten westen van de Maas behoren eveneens tot het beschermd dorpsgezicht, omdat zij medebepalend zijn voor de ruimtelijke karakteristiek ter plaatse. Deze wordt bepaald door twee kruisende structuren. Het betreft een oostwest-structuur die van Tegelen via de veerpont richting Baarlo is gevormd. Onderdeel hiervan is de burgernederzetting Steyl. De kruisende noordzuid-structuur bestaat uit de Maas met daaraan evenwijdig een gordel van kloostercomplexen. De veerplaats aan Maasbreese zijde is van belang geweest voor de historische ontwikkeling van het gebied. Daarnaast vormt het huidig functioneren als veerovergang een belangrijke karakteristiek van het beschermd gezicht. Ook bij de inrichting en aanleg van de nevengeul bij Baarlo blijven de huidige karakteristieken en zichtlijnen behouden en worden het veerhuis en de veerovergang gespaard. Het door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) genomen besluit, met bijbehorende begrenzing, wordt overgenomen in het op te stellen bestemmingsplan. Eén en ander zal resulteren in een nadere aanduiding van het deel van het plangebied dat behoort tot het beschermd dorpsgezicht.
Aangezien deze gronden, blijkens de Beleidslijn grote rivieren (zie ook paragraaf 4.3.1), tevens zijn gelegen binnen het stroomvoerend rivierbed van de Maas, zijn ontwikkelingen in het gebied vrij beperkt. Indien in dit gebied ontwikkelingen gewenst worden, dient een zware planologische toets doorlopen te worden, met randvoorwaarden vanuit het beleid voor het beschermd dorpsgezicht en vanuit het hoogwaterbeleid. Gezien de vele belemmeringen in het gebied zal omzichtig omgegaan worden met eventuele ontwikkelingen.
Conclusie
Er heeft overleg plaatsgevonden met het Huis voor de Kunsten Limburg en de provincie waarin is besproken op welke cultuurhistorie in het bestemmingsplan kan worden verwerkt. In het Bestemmingsplan Buitengebied is daaraan aandacht geschonken door de volgende onderdelen op de verbeelding op te nemen en er regels voor op te nemen: bestaande Rijksmonumenten, de molenbiotoop in Kessel en het beschermd dorspgezicht in Baarlo.
4.5.2 Archeologie
Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht).
In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma “Verbinden en Versterken” is onder andere als actiepunt: “Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed” opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie.
De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het “Beleidsplan archeologie Peel en Maas” vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.
De discussie en afweging om te komen tot een maatschappelijk verantwoord en uitgebalanceerd archeologiebeleid is niet eenvoudig gebleken. Enerzijds is de gemeente Peel en Maas een unieke, bij uitstek agrarische gemeente, met een enorme diversiteit aan soorten landbouwgewassen en met name een unieke rol voor de aspergeteelt. Peel en Maas is een landelijk - en zelfs Europees- vooraanstaande aspergegemeente. Tegelijkertijd willen we de belangrijke archeologische resten zo goed mogelijk in de bodem bewaren en als dit niet mogelijk is door middel van opgraving veilig stellen. Vandaar is gekozen voor een pragmatisch en maatschappelijk verantwoord archeologiebeleid, waarbij aandacht is voor zowel het economische belang als het cultuurhistorische belang.
De gemeente is bij de vaststelling van bestemmingsplannen, zo ook dit bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas, verplicht om de aanwezige of te verwachten archeologische waarden conform de verwachtingen- en beleidskaart mee te nemen. In planregels wordt voor gebieden met een archeologische (verwachtings)waarde vastgelegd of en wanneer archeologisch onderzoek wordt verplicht gesteld. Concreet zal de verstoorder verplicht worden om voorafgaande aan de verstoring van de bodem onderzoek te doen naar de aanwezigheid van archeologische resten. Binnen de planregels met betrekking tot archeologie wordt onderscheid gemaakt in oppervlakteondergrens en diepteondergrens, beide waarden kunnen per bestemming verschillen. De gemeente kent generiek een diepte van 40 cm bij terreinen met een archeologische (verwachtings)waarde toe. Onderzoeksplicht geldt alleen bij terreinen met een archeologische (verwachtings)waarde als beide ondergrenzen (oppervlakte én diepte) bij bodemingrepen worden overschreden. Voor terreinen waarvan vaststaat dat deze door moderne agrarische bewerking dieper zijn bewerkt geldt een diepteondergrens van 60 cm. Deze terreinen zijn vastgelegd in de verstoringenkaart gemeente Peel en Maas.
Daarnaast heeft het college van de gemeente Peel en Maas in 2012 de opdracht gegeven aan Bureau Econsultancy B.V. om in de periode maart- april een archeologisch veldonderzoek uit te voeren naar de verstoringsdiepte als gevolg van agrarische grondbewerking bij asperge-boom- en schorsenerenteelt. Het college heeft dit rapport d.d. 20 november 2012 vastgesteld. De potentiële agrarische verstoorder worden door de gemeente gefaciliteerd door het opstellen van een bewerkingsdieptekaart (verstoringenkaart) en het beredeneerd aanpassen van de ondergrens verstoringsdiepte naar een gemiddelde bewerkingsdiepte van 60 cm. Deze specifieke bewerkingsdiepte voor deze percelen isopgenomen in de aanvullende beleidskaart inclusief verstoorde percelen. Alle percelen waarvan de bodem in de laatste decennia door agrarische bodembewerking, specifiek t.b.v. asperge- en schorsenerenteelt en boomteelt tot grotere diepte (> 40 cm) zijn verstoord zijn in kaart gebracht. Daarnaast is de beredeneerde bewerkingsdiepte vastgesteld door uitgebreid veldonderzoek op 10% van de door agrariërs, pachters en eigenaren aangedragen percelen. Als gevolg van de bewerkte diepte wordt ervan uitgegaan dat er geen behoudenswaardige archeologie meer aanwezig is. Dit is echter vernietigd door de Raad van State. Er wordt dan ook aangesloten bij de uitspraak van de Raad van State.
4.6 Verkeer En Parkeren
Voor de komende jaren ligt er voor de gemeente geen opgave op het gebied van infrastructuur. Het accent ligt op het verbeteren van de bestaande infrastructuur, bijvoorbeeld op het vlak van profielen, verbeteren van aansluitingen en bewegwijzering. In het landelijk gebied en de directe omgeving van de kernen ligt wel een opgave voor wat betreft het langzaam verkeer, er is behoefte aan betere uitloopmogelijkheden vanuit de kernen. Onderhavig plan betreft een conserverend plan, derhalve zijn er geen ontwikkelingen voorzien die gevolgen hebben voor parkeren of verkeer. Daar waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is apart onderbouwd of dit gevolgen heeft voor wat betreft het onderdeel verkeer en parkeren.
Een opgave kan wel ontstaan in het geval van het begrenzen van LOG's en concentratiegebieden. Voordat deze gebieden intensiever gebruikt gaan worden, zal ook de infrastructuur onder de loep genomen moeten worden. Het gebruik van de infrastructuur zal aan moeten sluiten op het gebruik zodat er geen knelpunten in de verkeersveiligheid en/ of afwikkeling optreden. Echter de uitwerking van het LOG' en de concentratiegebieden vindt plaats in aparte bestemmingsplannen. Derhalve heeft het op dit moment geen gevolgen voor verkeer en parkeren.
4.7 Natuur, Landschap En Ecologie
4.7.1 Bestaande natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarden zijn vastgelegd in gebiedsgericht beleid. Hiertoe zijn Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden aangewezen. Een klein deel van het habitat- en vogelrichtlijngebied Groote Peel ligt binnen de gemeente en het habitat- en vogelrichtlijngebied Het Zinkske grenst aan de westzijde van de voormalige gemeente Helden. Met de bepalingen uit deze wet- en regelgeving moet rekening worden gehouden met de interne en externe bescherming van deze gebieden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming in het kader van de Flora- en Faunawet. Uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) blijkt dat in het plangebied een aantal waardevolle groene elementen en structuren voorkomt. Het betreft hierbij een groot aantal elementen, behorende tot de Provinciaal Ontwikkelingszone Groen (POG). Ook zijn delen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen binnen het plangebied. De belangrijkste bestaande groene waarden worden gevormd door bos- en natuurgebieden en onderdelen van de POG, nader aangeduid als ecologische verbindingszones. Tevens komen er onder meer enkele beken met verschillende ecologische functies voor in het plangebied. De bepaling van de groene waarden is uitgewerkt in de Provinciale Natuurbeheerplannen. Het provinciaal beleid richt zich op verbetering van de aanwezige groene waarden en versterking van de groenstructuren. Tevens zijn belangrijke natuurwaarden vastgelegd in de Bouwsteen Reconstructie, die destijds door de gebiedscommissie Helden is opgesteld voor, onder meer het buitengebied van de huidige gemeente Peel en Maas. Op de Integrale Zoneringskaart van de Bouwsteen Reconstructie zijn onder meer de bestaande en de nieuwe bos- en natuurgebieden weergegeven. Het beleid is gericht op het veiligstellen van bestaande natuurwaarden. Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige natuurwaarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Hieronder wordt aangegeven hoe er in dit plan rekening is gehouden met:
- bos- en natuurgebieden;
- ecologische structuren;
- bijzondere natuurgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR) / Natura 2000);
- evt. belangrijke (doel)soorten.
Dit ruimtelijke plan regelt alleen ruimtelijk relevante zaken voor zover ze niet al door het sectoraal natuurbeleid zijn geregeld. De beschikbare informatie van de provincie (provinciaal natuuronderzoek) is actief betrokken bij dit plan.
Bescherming bos- en natuurgebieden / ecologische structuren (EHS / POG)
Het natuurbeleid van rijk en provincie is actief benut voor dit plan. Actuele natuur- en landschapswaarden worden als zodanig beschermd. De provinciale zonering van het buitengebied vormt hiervoor de leidraad. Bescherming van deze waarden geschiedt door het koppelen van voorwaarden aan de wijzigingsbevoegdheden voor diverse ontwikkelingen, afhankelijk van de gebiedstypologie en ontwikkelingszones waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt. De provincie streeft naar een robuuste ecologische structuur (EHS). Deze omvat enerzijds de EHS incl. de bestaande (grote) bos- en natuurgebieden en de VHR/Natura 2000-gebieden en anderzijds de POG incl. de Ecologische Verbindingszone (EVZ) en de beekdalen met een specifiek ecologische functie. De EHS is uitgewerkt in de provinciale natuurbeheerplannen door middel van natuurdoeltypen. De bestaande (grote) bos- en natuurgebieden zijn op de kaart gebiedstypologie en ontwikkelingszones van de structuurvisie opgenomen als een aparte gebiedstypologie. De EHS en de POG zijn integraal overgenomen als ontwikkelingszones.
Bescherming bijzondere gebieden (Natura 2000, NB Wet)
De gebiedenbescherming is primair geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. De reeds beschermde natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden worden via deze wet beschermd. De Natura 2000-gebieden genieten een bijzondere bescherming. Voor nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden zal tevens getoetst moeten worden op (mogelijke) negatieve effecten op de natuurwaarden. Indien kans is op negatieve effecten dan is er sprake van vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het rijk en de provincie zijn momenteel bezig met de opstelling van beheerplannen. Het beheerplan van de verschillende Peelvenen is hierbij als eerste opgepakt in de vorm van een pilot. Het plangebied heeft direct van doen met twee Natura 2000-gebieden: het gebied de Groote Peel (nabij Meijel) en het gebied Deurnesche Peel en Mariapeel (incl. Grauwveen en Het Zinkske) nabij Grashoek. In beide gevallen gaat het om een Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied en Beschermd Natuurmonument volgens de Natuurbeschermingswet. Vanuit de optiek van behoud en herstel van hoogveen kan er voor de aspecten water en ammoniak een externe werking zijn. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn door het ministerie van Landbouw en Visserij zogenaamde instandhoudingsdoelen geformuleerd. Alle ontwikkeling die beoogd worden moeten hieraan getoetst worden. Voor de gebieden 'De groote Peel', 'Deurnesche Peel' en 'Mariapeel' gelden de volgende instandhoudingsdoelen:
- Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie.
- Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
- Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten.
- Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
- Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
Tegen de Groote Peel is de gebiedstypologie grootschalig open veen ontginningslandschap aangeduid. Verder is de EHS en POG integraal overgenomen als ontwikkelingszone evenals een zone extensiveringsgebied. Tegen Het Zinkske is een kleinschalig half open ontginningslandschap aangeduid. Verder is ook hier de EHS en POG integraal overgenomen als ontwikkelingszone evenals een zone extensiveringsgebied tegen de grens met Noord-Brabant. Wat betreft de uitbreiding van intensieve veehouderij kan een vergunning nodig zijn als er wat betreft ammoniak significante effecten optreden voor het Natura 2000-gebied.
Bescherming soorten (Flora- en Faunawet)
De soortenbescherming is primair geregeld via de Flora- en Faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van in het wild voorkomende inheemse plant- en diersoorten. Deze wet kent een algemene zorgplicht met verbodsbepalingen, vrijstellingen, gedragscodes en ontheffingen. Voor beschermde soorten is behoud van hun leefgebied van levensbelang.
De bescherming van specifieke soorten vindt primair plaats via genoemde sectorale wet- en regelgeving. De bescherming van evt. belangrijke (doel)soorten met een directe relatie met landschapswaarden vindt, waar nodig, plaats via de verbeelding(en) van het bestemmingsplan in de vorm van aanduidingen bij de verschillende gebiedsbestemmingen. Verder wordt bij afwijkingen en wijzigingen als nadere eis/voorwaarde opgenomen dat er geen negatieve effecten mogen zijn op beschermde Natuurbeschermingswet gebieden dan wel op beschermde planten en dieren.
Passende beoordeling
Binnen het plangebied van het bestemmingspan voor het buitengebied en in de nabije omgeving ervan zijn een aantal gebieden gelegen die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) en die in europees verband aangewezen zijn als zogenaamde Natura 2000-gebieden. De Nbw is de Nederlandse implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Bij dergelijke gebieden is er sprake van natuurwaarden. Realisatie van een ruimtelijk plan kan gevolgen hebben voor de natuurwaarden in dergelijke gebieden. Voordat er medewerking kan worden verleend aan een ruimtelijk plan, dienen de mogelijk optredende effecten van de ruimtelijke ingreep op de natuurwaarden dan ook geïnventariseerd en beoordeeld te worden. Het gaat hier dan om een zogenaamde “passende beoordeling”. Een passende beoordeling is noodzakelijk om de mogelijk optredende effecten van een ruimtelijke ingreep te beoordelen en te bepalen of de activiteit leidt tot een negatief effect op de natuurwaarden. Middels de passende beoordeling worden de mogelijk optredende effecten van een ruimtelijke ingreep geïnventariseerd en kan beoordeeld worden of deze effecten, gelet op de instandhoudingsdoelstel-lingen van de Natura 2000-gebieden de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De centrale vraag bij deze beoordeling is of de plannen leiden tot significante effecten op de natuurwaarden in deze gebieden. Medewerking aan een ruimtelijk plan wordt alleen verleend indien zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast en de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken en wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt. Dit is de zogenaamde ADC-toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen. Indien de activiteiten wel negatieve gevolgen hebben, maar niet significant blijken te zijn, is een vergunningaanvraag nodig via de Verslechteringstoets. Bij deze toets wordt nagegaan of activiteiten een kans met zich meebrengen op verslechtering van de habitattypen en/of -soorten. Bij de aanvraag brengt de initiatiefnemer gedetailleerd in kaart wat de effecten kunnen zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen hij van plan is te nemen. Met betrekking tot het buitengebied van de gemeente Peel en Maas heeft er reeds een passende beoordeling plaatsgevonden en wel in het kader van de Structuurvisie buitengebied (onderdeel “Structuurvisie Intensieve veehouderij en Glastuinbouw”). Deze passende beoordeling heeft echter betrekking op de beleidskeuzes die in dit kader zijn gemaakt en niet op individuele ruimtelijke projecten. Bij een nieuw ruimtelijk plan zal, indien het betrekking heeft op een gebied wat gelegen is in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, In ieder geval een passende beoordeling gemaakt dienen te worden om de effecten van een ruimtelijk plan op de Natura 2000-gebieden in kaart te brengen.
4.7.2 Natuurontwikkeling/ ecologische verbindingszones
Voor bepaalde delen van het plangebied wordt gestreefd naar omzetting in natuur op termijn. Binnen het buitengebied zijn in het kader van de EHS nieuwe natuurgebieden aangewezen.Ook in de Provinciale Natuurbeheerplannen worden gebieden aangeduid als 'Nieuwe natuur'. Voor deze gebieden zijn natuurdoelen opgesteld, die de totstandkoming van natuur in het gebied tot doel hebben. Ook het provinciaal beleid richt zich op versterking van de groenstructuren, zowel bij bestaande elementen als voor nieuwe gebieden.
Het beleid is gericht op het veiligstellen en waar mogelijk verder ontwikkelen van bestaande en potentiële natuurwaarden. Dit kan uitsluitend plaatsvinden indien de betrokken grondeigenaar hier vrijwillig aan meewerkt. De nieuwe natuurgebieden, onderdeel uitmakend van de EHS of POG, maar feitelijk nog niet als dusdanig ontwikkeld, worden opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Deze gebieden behouden in het bestemmingsplan hun huidige bestemming (overwegend agrarisch met natuurlijke en/ of landschappelijke waarden). Daarbij wordt voor deze gronden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee (op vrijwillige basis) omzetting in een natuurbestemming mogelijk is. De vraag wat tot recreatief medegebruik gerekend dient te worden is belangrijk voor de gebruiksmogelijkheden van de natuur. De invulling van het begrip 'recreatief medegebruik' wordt vastgelegd in de begripsbepalingen. Recreatief medegebruik wordt over het algemeen ingevuld als routegebonden recreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden. De voorzieningen bestaan primair uit paden en rustpunten, informatiepunten e.d. Het gebruik van gemotoriseerde voertuigen wordt in principe uitgesloten.
4.7.3 Leefgebied dassen (bron: dassenwerkgroepbrabant.nl)
Foerageergebied
De das behoort tot de familie der Marterachtigen. Hij eet zowel dierlijk als plantaardig voedsel, waarbij zijn hoofdvoedsel (90%) uit regenwormen bestaat. Deze komen met name voor in intensief begraasde weilanden, welke een uitstekend foerageergebied vormen voor de das, omdat deze de regenwormen dan goed kan onderscheiden. Extensief begraasde graslanden zijn dan ook minder geschikt voor de das. Dassen komen in veelzijdige landschappen voor. Burchten zijn aangetroffen in loofbossen, naaldbossen, gemengde bossen, in houtwallen, heggen, akkers, weilanden, langs rivieren en spoorwegen, in dijken, onder wegen en zelfs in vuilnisbelten.
Territorium
Het territorium van de das varieert in grootte van 50 tot 150 hectare, dit is met name afhankelijk van het voedselaanbod. In kleinschalige landschappen met houtwallen, hagen, kleine bosjes en dergelijke zijn de territoria doorgaans kleiner, aangezien er meer voedsel voorhanden is dan in bijvoorbeeld productiebossen. Regelmatig lopen dassen langs de grenzen van hun territorium, waardoor er kleine belopen paadjes ontstaan, de zogenaamde dassenwissels. Dassenfamilies hebben ieder hun eigen karakteristieke geur, waaraan ze elkaar onderling kunnen herkennen. Deze ontstaat door een menging van de individuele dassengeuren. Dit stelt dassen in staat om indringers in hun territorium te herkennen aan de geur. Het aantal dassen dat in een territorium voorkomt is afhankelijk van het voedselaanbod, ofwel voldoende aanwezigheid van zijn hoofdvoedsel: regenwormen. Wanneer er een tekort aan voedsel is in het territorium worden er minder dassen geboren, waardoor de populatiegrootte gereguleerd wordt, afhankelijk van het voedselaanbod.
Effecten populatiegrootte
Wordt een leefgebied kleinschaliger gemaakt, dan zal het voedselaanbod toenemen en verschijnen er vaak nieuwe dassenburchten tussen de bestaande. Wordt een kleinschalig gebied daarentegen grootschaliger gemaakt, bijvoorbeeld door het vellen van bosopstanden en het kappen van boomgaarden dan zal het voedselaanbod afnemen en daarmee eveneens de dassenpopulatie die in het gebied voorkomt. Natuurontwikkeling kan in bepaalde gevallen eveneens een negatief effect hebben. Wanneer een stuk weiland extensief begraasd wordt, zullen er ruigtekruiden gaan groeien en het korte gras verdwijnen. Het voedselaanbod voor de das neemt af, waardoor de populatiegrootte op termijn eveneens afneemt.
De das is daarmee een indicatorsoort voor de mate van variatie en hoeveelheid van het voedselaanbod in een gebied.
Burchten
Afhankelijk van de territoriumgrootte komen er één of meerdere dassenburchten voor. Waarbij er altijd een hoofdburcht is, met meerdere bijburchten. Een bijburcht bestaat uit enkele holen, die sporadisch worden bewoond, bijvoorbeeld een bepaalde tijd van het jaar wanneer er meer voedselaanbod is. In een klein territorium waar altijd voldoende voedselaanbod is, wordt de hoofdburcht doorgaans het gehele jaar bewoond. In een groot territorium zijn meerdere burchten aanwezig, welke, afhankelijk van het in de omgeving van de burcht aanwezige voedselaanbod, worden bewoond.
Verspreiding plangebied
De das komt met name ten zuiden en ten zuidwesten van de Heldense bossen voor. Daarnaast bevindt zich nog een verspreidingsgebied in het noordwesten, ten noorden van de A67 en ten zuiden van Beringe. Het landschap in deze gebieden is kleinschalig en bestaat uit houtwallen, akkers en weilanden: een ideaal leefgebied voor de das. De overzichtskaart is opgebouwd op basis van een interpretatie van het Stimuleringsplan Noord- en Midden Limburg. De gebieden betreffen in de meeste gevallen meer kleinschalige agrarische gebieden, waar volgens het Stimuleringsplan dassen voorkomen.
4.7.4 Leefgebied kwetsbare soorten
Kwetsbare soorten
De definitie die hier wordt gehanteerd voor kwetsbare soorten betreft soorten die afhankelijk zijn van een gradiëntrijk en daarmee vaak kwetsbaar leefmilieu. Deze soorten verkeren vaak in een ongunstige staat van instandhouding.
Staat van instandhouding
De gunstige staat van instandhouding wordt bepaald door de volgende criteria:
- De populatie van de kwetsbare soort vormt/blijft een levensvatbaar onderdeel van het leefgebied;
- Het natuurlijke verspreidingsgebied van de kwetsbare soort wordt niet noemenswaardig verkleind;
- Er blijft voldoende groot leefgebied bestaan waar de populaties van de soort zich op de lange termijn in stand kunnen houden.
Leefgebied
Leefgebieden van kwetsbare soorten zijn gebieden met gradiënten in het landschap. Gradiënten kunnen ontstaan door kwel, landschapsopbouw, hoogteverschillen, verschil in licht en donker (zon of schaduw), verschillen in de waterhuishouding en grondwaterstromen, reliëf, verschil in bodemopbouw, waterkwaliteit of -kwantiteit, kalkrijk of kalkarm, zuurtegraad (pH) van het water en dergelijke. Op plaatsen met gradiënten ontwikkelt zich een kenmerkende vegetatie en vegetatiestructuur en een bij die gradiënt behorende biotoop. Hier komen voor dat biotoop kenmerkende flora- en faunasoorten voor. Een goed voorbeeld is de gentiaan. Deze plant komt alleen voor in natte heidegebieden en hoogveen. Er is een vlindersoort, het gentiaanblauwtje, die voor zijn eiafzet volledig is aangewezen op deze plantensoort. Zonder gentiaan geen gentiaanblauwtjes. Een ander voorbeeld is de zoomvegetatie rondom kleine bosjes, die bestaat uit struikvegetatie en ruigtekruiden. Deze groeien op de overgang van weiland naar bos. Langs dergelijke bosranden komen vele vlindersoorten voor, aangezien er zowel schaduw als zon aanwezig is, met voldoende nectarplanten als voedselbron en genoeg waardplanten die als voedsel dienen voor de rupsen en waar vlinders hun eitjes op afzetten. Om in een gebied dergelijke soorten aan te trekken, kunnen gradiënten worden gecreëerd. Een eentonig grasland kan soortenrijker worden gemaakt door extensieve begrazing. Sommige delen worden hierdoor intensiever begraasd dan andere. Daarnaast zorgen uitwerpselen voor lokale bemesting, waardoor er verschillen ontstaan in voedselrijke en voedselarmere vegetatie en in vegetatiestructuur.
Verspreiding plangebied
Kwetsbare soorten komen voor in gebieden met gradiëntsituaties. De verspreiding in het plangebied betreft vooral gebieden met kleine landschapselementen als bosjes en houtwallen. Voorbeelden van kwetsbare soorten zijn verscheidene vlindersoorten als gentiaanblauwtje, kleine ijsvogelvlinder (bosranden), amfibieën- en reptielensoorten zoals boomkikkers (braamstruweel) en adders (heidegebieden op hogere zandgronden), vaatplanten zoals parnassia (kalkrijke natte duinvalleien) en orchideeënsoorten van kalkrijke graslanden op hellingen in Zuid-Limburg. In de overzichtskaart worden de gebieden weergegeven waar dergelijke soorten zijn aangetroffen.
4.7.5 Leefgebied weidevogels
Weidevogels
Weidevogels zijn vogels die broeden in uitgestrekte graslanden. Ideale leefgebieden zijn weilanden die begraasd worden door koeien en gekenmerkt worden door een hoge waterstand, de bloemrijke hooi- en weilanden. Weidevogels foerageren in het weiland of langs de sloten. Weidevogels hebben een verschillende voorkeur voor wat betreft het beheer: sommige soorten komen vooral voor op intensief beheerde graslanden en andere soorten juist op meer extensief beheerde graslanden.
Beheer
Weidevogelgebieden vragen een specifiek op weidevogels afgestemd beheer. Er moet niet te vroeg in het seizoen gemaaid worden, want de vogels hebben het lange gras nodig om te kunnen schuilen voor predatoren, zoals roofvogels, en om voldoende voedselaanbod te waarborgen.
Negatieve effecten
Door de intensivering van de landbouw en daarmee verbonden maatregelen zijn de broedvogelaantallen in Nederland fors gedaald. Te denken valt hierbij aan de ruilverkavelingen, het dempen van sloten, het ontwateren van percelen en verlagen van het waterpeil en het gebruik van kunstmest. De hoeveelheid stikstof is enorm toegenomen, daarnaast is het aandeel permanent grasland en de diversiteit in gewassen op de bouwlanden afgenomen. Deze maatregelen zijn eveneens voor weidevogels van negatieve invloed. Voorts is mede door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen het aantal insecten afgenomen Deze insecten dienen als voedsel voor opgroeiende jonge broedvogels, waaronder weidevogels. Door voorgaande negatieve effecten is geschikt broedhabitat aan het verdwijnen en het voedselaanbod voor jonge opgroeiende weidevogels aan het afnemen. Mogelijke oorzaken voor de afname van weidevogels zijn:
- Afname van de openheid in het landschap
- Afname in variatie van de gewassen
- Omschakeling van grasland naar maïsteelt
- Intensivering graslandgebruik
- Gebruik bestrijdingsmiddelen (insecticiden en herbiciden)
Verspreiding plangebied
Weidevogels komen in het plangebied met name voor in open agrarische gebieden ten oosten van Helden-Panningen, ten westen van Meijel en ten noorden van Beringe. Enkele voorbeelden van weidevogels zijn: grutto, kievit, scholekster, tureluur, veldleeuwerik, gele kwikstaart en graspieper.
Blijkens natuurgegevens van de provincie Limburg en waarnemingen van de site waarneming.nl, komen in de leefgebieden in het plangebied vooral graspiepers voor. In de overzichtskaart is weergegeven waar de “weidevogelgebieden” zijn gelegen.
4.7.6 Leefgebied struweelvogels
Struweelvogels
Van nature zijn struweelvogels gebonden aan de overgang tussen open gebied en opgaande begroeiing. In de ecologie wordt onder struweel bomen en struiken verstaan van 1 tot 5 meter hoogte, waarbij het struweel ook een tijdelijk stadium kan zijn van jonge, nog onvolgroeide bomen. Struweelvogels zijn voor hun foerageergebied en nestgelegenheid afhankelijk van struiken, maar met name ook van een afwisselende vegetatie bestaande uit struiken en landbouwgronden.
Kleine landschapselementen
Om een gebied aantrekkelijk te maken voor struweelvogels dienen er verschillende vegetatiestructuren aanwezig te zijn (figuur 1), variërend van open grasland (A), ruigtes (B), struweel (C), hoog struweel (D) tot opgaand bos (E). Struweelvogels hebben één of meerdere van deze structuren nodig, naast of boven elkaar. Korte vegetaties, ook indien er aansluitend struweel of ruigte aanwezig is, dienen minimaal 10-15 meter breed te zijn (Halder et. al. 1996, in Schotman et. al., 2006). Veel struweelvogelsoorten (bijvoorbeeld: heggemus en tuinfluiter) hebben zich aan de kleine landschapselementen in het agrarisch gebied aangepast. Door intensivering en schaalvergroting van de landbouw zijn veel van deze kleine landschapselementen, als houtwallen, hagen en kleine bosjes, verdwenen. Hierdoor zijn enkele struweelvogels sterk in aantal achteruitgegaan.
De kleine landschapselementen kunnen door middel van subsidies voor landschapbeheer traditioneel beheerd en in stand worden gehouden, waardoor verdere achteruitgang van struweel en daarmee struweelvogels wordt voorkomen.
Toename struweelvogels in moerasgebieden
Door verdroging, het ontbreken van getijdenwerking en door het voedselrijker worden van het oppervlaktewater zijn moerasgebieden aan het verruigen en is het aantal struweelvogels in moerasgebieden sterk toegenomen. (Bron SOVON, Broedvogels in Nederland in 2007, Dijk, A.J. van et al.)
Verspreiding plangebied
De struweelvogels komen met name voor rondom Koningslust en ten noorden en zuiden van de Heldense bossen. Dit zijn met name gebieden met kleine landschapselementen. Voorbeelden van struweelvogels zijn: braamsluiper, tuinfluiter, groenling, huismus, ringmus, nachtegaal, roodborsttapuit, bosrietzanger, sprinkhaanrietzanger, boompieper, heggemus en nachtzwaluw. Zo zijn in een bosje ten zuidwesten van Koningslust huismussen en ringmussen waargenomen (waarneming.nl).
4.7.7 Stikstofdepositie
In het kader van de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden de meest bijzondere natuurgebieden, de zogenaamde Natura 2000-gebieden, extra beschermd. Rondom de gemeente Peel en Maas zijn een aantal Natura 2000 gebieden gelegen. De onderstaande afbeelding geeft de naam en de ligging ten opzichte van de gemeente Peel en Maas weer.
De huidige hoge stikstofbelasting bedreigt de natuurwaarden van de Natura 2000 gebieden. Hierdoor staat de instandhouding van deze natuurwaarden onder druk. Deze hoge stikstofbelasting ofwel stikstofdepositie is het gevolg van onder andere ammoniakemissie van veehouderijen en emissie van stikstofoxide van glastuinbouwbedrijven. Toename van depositie is niet toegestaan en moet worden gesaldeerd, bijvoorbeeld door een afname van de depositie van andere bedrijven.
PAS
Op nationaal en provinciaal niveau wordt er gewerkt aan een zogenaamde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS moet leiden tot een daling van de stikstofbelasting van Natura2000 gebieden, waardoor ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe economische initiatieven ontstaan. De hoofdlijnen van de aanpak zijn: reductie van emissies in alle sectoren (landbouw, verkeer, industrie e.d.), verminderen van de kwetsbaarheid van natuurgebieden met hydrologische maatregelen en beheermaatregelen en het benutten van een langere periode (tot 2028).
Verordening Stikstof en Natura 2000
Op provinciaal niveau en specifiek voor de veehouderijen bereidt de provincie Limburg de verordening 'Stikstof en Natura 2000' voor. Deze verordening heeft als doelstelling het substantieel verminderen van de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden en het vlottrekken van de vergunningverlening voor veehouderijbedrijven rond Natura2000-gebieden. De verordening heeft voorlopig alleen betrekking op de stalemissie van ammoniak uit veehouderijbedrijven in relatie tot de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. In juli 2010 heeft de provincie Limburg een aankondiging van de verordening gepubliceerd, waarin is aangegeven dat veehouderijen met uitbreidingsplannen, vooruitlopend op de vaststelling van de verordening, moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot de maximale emissiewaarden. Deze eisen zijn strikter dan de nu gangbare eisen (Besluit huisvesting). De verordening moet ook het onderling verevenen van emissies van ammoniak tussen veehouderijen makkelijker maken. Hiervoor werkt de provincie aan een ammoniakvereveningsbank. Voor plannen, projecten en handelingen die schade kunnen veroorzaken aan een Natura2000-gebied of een beschermd natuurmonument is een vergunning vereist in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Bij het verlenen van deze vergunning gaat de provincie uit van de provinciale beheersplannen en van de referentiedatum 7 december 2004. Als voornoemde vergunning niet noodzakelijk is, dient de provincie een verklaring voor geen bezwaar af te geven. Dit in geval van uitbreidingsplannen, wijzigingsplannen en bestemmingsplannen.
In de regels zijn in hoofdstuk 3 (algemene regels) algemene afwijkingsregels en wijzigingsregels opgenomen. Volgens deze regels mogen ontwikkelingen, waarmee bouwen of wijziging van gebruik gepaard gaat, geen significant nadelige effecten hebben op Natura 2000 gebieden. Dit gelet op natuurwaarden en de beheersplannen van de provincie. Hiermee is het natura 2000 aspect gewaarborgd en sluit het bestemmingsplan aan op de aanbevelingen van de MER-commissie voor de Structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw. De bouwvlakken in het bestemmingsplan maken bouwen onder ruimtelijke voorwaarde mogelijk. Het kader van dit bestemmingsplan leent zich niet voor het opnemen van voorwaarden om significant nadelige effecten op Natura 2000 gebieden te voorkomen. Binnen de gemeente Peel en Maas zijn geen Natura 2000 gebieden gelegen. Dit neemt niet weg dat voor ontwikkelingen binnen de bouwvlakken een vergunning in het kader van de natuurbeschermingswet nodig is.
4.8 Wonen In Het Buitengebied
In zijn algemeenheid is onderzocht of het gebruik van de percelen in het plangebied nog in overeenstemming is met de bestemming die ervoor gold in de voormalige bestemmingsplannen. Uit dit onderzoek is onder andere gebleken dat een aantal woningen binnen een agrarische bedrijfsbestemming feitelijk niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt, hetzij omdat het bedrijf ter plaatse is beëindigd of omdat de woning is afgesplitst van het agrarisch bedrijf. Het gaat hierbij om een aantal bestaande situaties.
In feite is hier sprake van een al ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan illegale planologische situatie. Daarvoor is een afweging op zijn plaats of het wonen in dit bestemmingsplan gelegaliseerd moet worden met een woonbestemming, dan wel als agrarische bedrijfswoning (indien het agrarisch bedrijf nog aanwezig is) of als plattelandswoning (indien het agrarisch bedrijf niet meer aanwezig is). Als dat niet het geval dient de woning onder het overgangsrecht te worden gebracht. Dat betekent, dat er vanuit wordt gegaan dat ter plaatse binnen de planperiode (10 jaar) een situatie zal ontstaan conform de bestemming.
Er is bij de meeste woningen gekozen voor het handhaven van de agrarische bestemming met de aanduiding agrarische bedrijfswoning omdat hier weliswaar door een derde wordt gewoond, maar ter plaatse nog een agrarisch bedrijf aanwezig is.
Bij een aantal woningen is niet meer sprake van een agrarisch bedrijf.
- Waar de kans aanwezig wordt geacht dat agrarische bedrijfsvoering in de toekomst zal worden hervat, is een agrarische bestemming gekozen en heeft de woning de aanduiding 'agrarische bedrijfswoning' behouden.
- Waar niet gewenst of denkbaar is dat de agrarische bedrijfsvoering in de toekomst zal worden hervat is voor het perceel een woonbestemming opgenomen, heeft de woning op de verbeelding de aanduiding “specifieke vorm van wonen - plattelandswoning” gekregen.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Herziene Onderdelen
Zoals uit voorgaande hoofdstukken moge blijken, bestaan geen overwegende bezwaren tegen de genoemde wijzigingen en aanpassingen. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' wordt dan ook conform de genoemde, te herziene onderdelen aangepast.
Qua regels worden de aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vastgelegd. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' worden integraal van toepassing verklaard, met dien verstande dat daarop een aantal aanpassingen van toepassing zijn.
Met betrekking tot de verbeelding is ervoor gekozen slechts die onderdelen, die aanpassing behoeven opnieuw op kaart vast te leggen. Op de schaal van het buitengebied van de gemeente Peel en Maas betreffen de aanpassingen slechts ondergeschikte onderdelen. Aldus wordt direct duidelijk op welke percelen/perceelsgedeelten het reparatie en veegbestemmingsplan Buitengebied betrekking heeft. In een later stadium kan alsnog een geconsolideerde versie van de verbeelding worden gemaakt.
5.2 Planstukken
Een bestemmingsplan geeft bestemmingen met de bijbehorende regels. Het bestaat niet alleen uit een tekstdocument, maar ook uit een verbeelding (plankaart). Alle toegelaten functies zijn met een eigen bestemming op de verbeelding opgenomen. Samen met de regels vormt de (digitale en analoge) verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting hoort wel bij het bestemmingsplan, maar is geen onderdeel daarvan: de toelichting is niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan, de regels en de verbeelding (plankaart) doorslaggevend en bindend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2008 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is digitaal vastgesteld en beschikbaar. Van het elektronische document is een papieren versie gemaakt. Bij een onbedoeld verschil tussen de papieren versie en de elektronische versie gaat de laatste voor.
5.3 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals de maximale goot- en bouwhoogte en het toegestane aantal wooneenheden. De analoge verbeelding van dit plan bestaat uit 11 plankaarten en een legenda.
5.4 Toelichting Op De Regels
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.
De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) en het handboek van de nieuwe gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
5.4.1 Inleidende regels
5.4.2 Bestemmingsregels
5.4.3 Algemene regels
5.4.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoering En Handhaving
6.1 Algemeen
De overheid heeft op basis van artikel 125 van de Gemeentewet alsook andere wetten (bijvoorbeeld artikel 18.2 Wet milieubeheer) een zorgplicht om toezicht te houden en te handhaven. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriele regeling omgevingrecht (Mor) zijn kwaliteitseisen voor toezicht en handhaving opgenomen waaraan gemeenten in Nederland moet voldoen. Het Bor en Mor maken onderdeel uit van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Een wettelijke verplichting om toezicht te houden en te handhaven is er in het huidige recht niet. Los van het feit dat dit zonder grote praktische consequenties (menskracht) niet realiseerbaar is, heeft de wetgever hiermee de mogelijkheid geschapen voor een bevoegd gezag om toezichts- en/of handhavingsbeleid te voeren, prioriteiten te stellen en een concrete afweging in het betrokken geval te maken. In jurisprudentie is de zorgplicht voor handhaving 'aangescherpt' en is getracht te komen tot een omschrijving van een zogenaamde beginselverplichting tot handhaving voor het bevoegde gezag. Deze beginselplicht houdt in dat indien een illegale situatie niet kan worden gelegaliseerd, omwonenden er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat wordt opgetreden. Indien een overheidsorgaan besluit dit na een belangenafweging niet te doen, moet, ter voorkoming van ongewenste precedentwerking, worden aangegeven door welke bijzondere omstandigheden dat wordt gerechtvaardigd. Met andere woorden: een bevoegd gezag is niet slechts bevoegd, maar in beginsel ook gehouden om, behoudens in bijzondere omstandigheden (zoals legalisatie), te handhaven. In een tijd waarin vanuit de samenleving de aandacht voor en de vraag naar toezicht en handhaving toeneemt is het voorgaande een begrijpelijke ontwikkeling. Dit betekent dat het voor een bevoegd gezag moeilijker wordt om te motiveren waarom niet handhavend wordt opgetreden. Niettemin blijft er ruimte voor een afweging, die ertoe kan leiden dat niet wordt gehandhaafd. Het behoort tot de kern van de taken van de overheid om de veiligheid van de burgers en hun samenleving zo goed mogelijk te waarborgen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid haar verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving (serieus) neemt. De geformuleerde gemeentebrede uitgangspunten en de uitwerking daarvan leiden er toe dat de gemeente Peel en Maas op basis van (bestuurlijk) vastgestelde prioriteiten, planmatig, programmatisch, meetbaar en volgens vaste uitgangspunten en juridische randvoorwaarden haar toezichts- en handhavingstaak uitvoert.
6.2 Integraal Toezicht En Handhaving Van De Fysieke Leefomgeving
Integraal toezicht en handhaving is te definiëren als het houden van toezicht op de naleving van voorschriften en waar nodig het afdwingen hiervan, waarbij zoveel mogelijk aspecten in één controle worden meegenomen. De gemeente Peel en Maas is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van een veelheid aan wet- en regelgeving. Uitgangspunt van de gemeente Peel en Maas is de integrale benadering waarbij zoveel mogelijk gemeentelijke toezichts- en handhavingstaken worden geïntegreerd, zowel beleidsmatig als in de uitvoering. De beleidsvelden die zien op de fysieke leefomgeving dienen betrokken te worden bij het op te stellen toezichts- en handhavingsbeleid. Dit zijn de terreinen: brandveiligheid, milieu, ruimtelijke ordening, bouwen, APV en bijzondere wetten.
Het toezichts- en handhavingsbeleid dient immers te zien op die terreinen, die inhoudelijk raakvlakken met elkaar hebben. In de uitvoering zijn daar gemakkelijk aanknopingspunten te vinden om toezichts- en handhavingsactiviteiten van de gemeente in elkaar te schuiven. Andere beleidsvelden waarmee geen inhoudelijke raakvlakken bestaan (bijvoorbeeld leerplicht, Wmo en subsidies) zijn niet in het integraal toezichts- en handhavingsbeleid van de gemeente Peel en Maas betrokken.
6.3 Handhaafbaarheid En Deregulering
De handhaafbaarheid van regelgeving wordt alom gezien als een kritische succesfactor voor een succesvolle controle c.q. handhaving. De toetsing van handhaafbaarheid is als zodanig geen 'daad' van handhaving, maar draagt wel bij c.q. is een randvoorwaarde om te komen tot effectief toezicht en handhaving. Regels dienen dusdanig te zijn geformuleerd dat deze uitvoerbaar, controleerbaar en ook handhaafbaar zijn. Een regel die niet controleerbaar en/of handhaafbaar is, moet niet worden gesteld, worden gewijzigd of ingetrokken (deregulering). Voor de handhaafbaarheid van wetgeving zijn landelijk, in de vorm van onder meer handhaafbaarheidtoetsen, bij nieuwe wetgeving de nodige initiatieven ontwikkeld. Steeds komt daarin naar voren dat er betrokkenheid dient te zijn tussen de vergunningverlener en de toezichthouder/handhaver. Binnen de gemeente Peel en Maas moeten de handhaafbaarheidstoetsen programmatisch en organisatorisch worden verankerd in het toezichts- en handhavingsbeleid. Deze verankering zal plaatsvinden in de nog op te stellen protocollen voor vergunningverlening en/of toezicht/handhaving..
6.4 Scheiding Tussen Vergunningverlener En Handhaving
In het rapport 'Handhaven op niveau' zijn de vormen waarin deze scheiding op ambtelijk niveau mogelijk is beschreven. Nadelen van scheiding kunnen zijn: specialistische kennis kan verloren gaan, dan wel gespreid worden en communicatiestoornis en afstemmingsproblemen tussen de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving. Voordelen zijn: er ontstaan geen loyaliteitsconflicten, toezicht en handhaving wordt geloofwaardiger, specialistischer en in de richting van de justitiële organisatie ontstaat een duidelijke relatie. Het rapport Handhaven op niveau komt tot de slotsom dat een scheiding wenselijk is. Ook de commissie Oosting signaleert dat de vermenging van rollen (adviseur, toezichthouder en handhaver) niet bevorderlijk is voor de afstandelijkheid die toezicht en handhaving nu eenmaal vereisen en formuleert aanbevelingen om het toezicht en de handhaving elders in de organisatie te leggen. De gemeente Peel en Maas hanteert daarvoor het 4-ogen principe (bijvoorbeeld: diegene die de vergunning opstelt is niet dezelfde persoon die de vergunning controleert en handhaaft). Om het preventieve spoor extra te benadrukken is er in de gemeente Peel en Maas voor gekozen om ook nog eens een scheiding aan te brengen tussen toezicht en handhaving (diegene die controleert en adviseert is niet dezelfde persoon die vervolgens daadwerkelijk gaat handhaven). Dit principe wordt bij alle gemeentelijke handhavingstaken toegepast, behalve wanneer het schaalniveau dat praktisch onuitvoerbaar maakt. Op bestuurlijk niveau zijn de portefeuilles met vergunningverlening en toezicht/handhaving gescheiden (behalve waar het een eigenstandige bevoegdheid van de burgemeester betreft). Het eventuele probleem van afstemming tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving moet worden opgelost in een goede coördinatie en communicatie binnen en tussen de organisatieonderdelen.
6.5 Programmatisch Handhaven, Probleemanalyse En Monitoring
In de uitvoering van toezicht en handhaving worden inspanningen veelal gebaseerd op het zogenaamde 'piepsysteem', waarbij op basis van een klacht, melding of verzoek het toezichts- en/of handhavingsproces in gang wordt gezet. Dit systeem betekent dat er reactief wordt gehandhaafd. Dit hoeft geen verkeerde aanpak te zijn. Voor burgers is zo duidelijk dat op basis van een signaal actie wordt ondernomen. Echter, een piepsysteem alleen is onvoldoende om van een adequaat toezichts- en handhavingsniveau te kunnen spreken: niet over elke situatie wordt 'gepiept' en er kunnen geen prioriteiten worden aangegeven, hetgeen tot een zekere mate van willekeur kan leiden. De oplossing hiervoor is programmatisch handhaven. Wanneer de doelstelling is om te komen tot een programmatische aanpak van de handhaving, betekent dit dat jaarlijks in een vastgesteld handhavingsprogramma op basis van de beschikbare capaciteit beleidsmatige keuzes en prioriteiten worden gesteld over wat er in het daaropvolgende jaar aan handhaving wordt gedaan. Het maken van keuzes en prioriteiten omvat het hele terrein van gemeentelijke regelingen, maar ook regelingen die van andere (veelal hogere) overheden afkomstig zijn, die zelf de bandbreedte aangeven waarbinnen al dan niet keuzes gemaakt moeten worden. De gemeente Peel en Maas zal deze keuzes ook moeten maken. Deze keuzes worden gemaakt op basis van een integrale risicoanalyse (probleemanalyse) waarbij bestuurlijke prioriteiten worden vastgesteld om te komen tot een gedegen en verantwoord toezichts- en handhavingsprogramma. Niet alleen in de uitvoering van toezicht en handhaving geldt 'meten is weten' (ofwel 'controleren is constateren'), dit geldt ook ten aanzien van de effecten van toezicht en handhaving. In het kabinetsstandpunt op het rapport 'Handhaven op niveau' is het belang van dit zogenaamde monitoren aangegeven. Het is immers begrijpelijk dat indien om intensivering van toezicht en handhaving wordt gevraagd, er in toenemende mate belangstelling is voor de effecten daarvan. Rapportage vindt plaats in management en bestuursrapportages en in het gemeentelijke jaarverslag. Op deze wijze vindt inbedding plaats in de reguliere begrotingscyclus. Daarnaast zal de toezichts- en handhavingscyclus jaarlijks worden geëvalueerd, hetgeen kan leiden tot bijstellingen in het toezichts- en handhavingsbeleid.
6.6 Gemeentelijk Stappenplan
Toezicht en handhaving is een proces waarin handelingen worden verricht leidend tot naleving van de gestelde rechtsregel. Deze handelingen van gemeentewege zullen voor derden in beginsel in alle gevallen gelijkheid en uniformiteit moeten vertonen. Een in jurisprudentie gesanctioneerd middel hiertoe is een vastgesteld stappenplan. In toenemende mate wordt er voor gepleit de 'ruimte' voor de handhaver door de organisatie waarbinnen hij werkzaam is te laten vaststellen. Door middel van een stappenplan bij overtredingen als beleidsregel wordt aan beide uitgangspunten invulling gegeven. De gemeente Peel en Maas conformeert zich hiermee aan de afspraak binnen de provincie Limburg dat wordt gewerkt via een uniform stappenplan. Daarmee conformeert de gemeente zich aan het uitgangspunt dat het van belang is dat ingezette toezichts- en handhavingsprocedures worden doorgezet, totdat de overtreding is beëindigd. Consequent optreden is geboden.
Door het uitgangspunt dat een stappenplan in beginsel drie stappen zal bevatten, wordt het gelijkheidsbeginsel ingevuld ten aanzien van de aanpak van overtredingen. De drie stappen bestaan uit:
- 1. controle en eerste aanschrijving (waarschuwing);
- 2. voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke beschikking met de gelegenheid tot het inbrengen van een zienswijze;
- 3. de oplegging en uitvoering bestuursrechtelijke beschikking.
De keuze voor drie stappen is ingegeven door het inzicht dat enerzijds een overtreder de ruimte dient te krijgen zijn gedrag aan te passen en maatregelen moet kunnen nemen en anderzijds dat een toezichts- en handhavingstraject niet onevenredig lang mag worden en er in voldoende mate zicht is op het beëindigen van de met de regels strijdige situatie. Met andere woorden: een drie stappenplan biedt mogelijkheden om 'er kort op te zitten'. Zodra een overtreding als een gekwalificeerde kernbepaling wordt aangemerkt, wordt afgeweken van het 3-stappenplan. Een overtreding wordt aangemerkt als een gekwalificeerde kernbepaling als voldaan wordt aan één of meerdere van onderstaande criteria:
- grote en/of onomkeerbare (milieu)schade;
- grove nalatigheid;
- opzettelijk;
- risico's met betrekking tot de volksgezondheid;
- herhaling van overtreding (bestuursrechtelijk 1 jaar, strafrechtelijk 5 jaar);
- bestuursrechtelijk optreden niet mogelijk of niet efficiënt.
Als een overtreding als een gekwalificeerde kernbepaling wordt aangemerkt, wordt altijd proces verbaal opgemaakt en zal het bestuursrechtelijke handhavingstraject opgestart worden bij stap 2 (opstellen voornemen) of bij spoedeisendheid meteen bij stap 3 (opstellen definitieve handhavingsbeschikking).
6.7 Toezichts- En Handhavingsprotocollen
Ten behoeve van de uitvoering van de handhavingstaak worden veel operationele taken beschreven in zogenaamde toezichts- en handhavingsprotocollen. Deze protocollen maken het toezichts- en handhavingsproces ('Wie mag wat en hoe op welk moment?') ten aanzien van specifieke wettelijke regels inzichtelijk. Deels bevatten ze ook elementen uit een stappenplan. Met het opstellen van protocollen wordt invulling gegeven aan de behoefte tot standaardisering en uniformering (bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoering van controles of het opleggen van een dwangsom), zoals aangegeven in het rapport 'Handhaven op niveau'.
6.8 Gedogen En Hardheidsclausule
Toezicht en handhaving dient een maatschappelijk belang. Daar komt bij dat de gemeente Peel en Maas de rechtsgelijkheid hoog in het vaandel heeft staan. Voor de rechtsgelijkheid is het van belang dat we een ieder op dezelfde wijze behandelen. Het kan echter voorkomen dat het niet redelijk is om in alle gevallen vast te houden aan het rechtsgelijkheidsbeginsel. In bepaalde gevallen is het gerechtvaardigd om gemotiveerd van het beleid af te wijken door een beroep te doen op een hardheidsclausule. De gemeente Peel en Maas vindt het van belang in haar beleid een dergelijke hardheidsclausule op te nemen. Dat betekent dat in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken van het gemeentelijke handhavingsbeleid. Dat geldt met name voor gevallen waarin het gemeentelijke toezichts- en handhavingsbeleid niet heeft voorzien. In bepaalde gevallen kan de gemeente besluiten om niet handhavend op te treden. De gemeente gedoogt dan de overtreding. Bestuurlijk gedogen staat vanaf het begin van de jaren negentig zowel in juridische alsook in beleidsmatige zin sterk in de belangstelling. Onderscheiden wordt het binnenwettelijk gedogen (termijnstelling in aanschrijving of sanctiebeschikking) en het buitenwettelijk gedogen.
Buitenwettelijk gedogen is dan ook de tegenpool van handhaven. Het begrip gedogen wordt omschreven als: 'het niet optreden tegen de overtreding van rechtsregels door een orgaan dat tot zodanig optreden wel bevoegd en feitelijk in staat is'. Gedogen bestaat in verschillende verschijningsvormen (actief/passief, stilzwijgend/expliciet), die echter gemeenschappelijk hebben dat het bevoegd gezag bij een overtreding, waarvan het op de hoogte is of kon zijn, om welke reden dan ook niet optreedt. Het gedogen (en dus het niet-handhaven) is in landelijke beleidsnota's en jurisprudentie sterk ingekaderd. In de kabinetsnota 'Grenzen aan gedogen' (1996) is aangegeven dat gedogen moet worden teruggedrongen: gedogen is onaanvaardbaar, tenzij toegepast onder strikte voorwaarden.
In relatie daartoe betekent handhaven op basis van een bestuurlijk vastgesteld programma, dan ook niet dat hetgeen niet wordt uitgevoerd, passief wordt gedoogd. Concreet betekent dit dat, de zaken die in het programma zijn opgenomen en waaraan vooralsnog niet direct aandacht aan wordt besteed, niet bij voorbaat passief wordt gedoogd. Voor passief gedogen is geen plaats meer: het verschijnsel gedogen beperkt zich enkel tot actief gedogen in die gevallen waarin wordt gecontroleerd op basis van het toezichts- en handhavingsprogramma. In bepaalde situaties kan er dus worden gedoogd. Dit gedogen kan enkel onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden, hetgeen beleidsmatig is verankerd.
6.9 Strafrecht
De handhaving van het recht geschiedt, naast de bestuurlijke weg, ook op strafrechtelijke wijze. Voor zuiver civielrechtelijke handhaving is er op basis van vaste jurisprudentie weinig ruimte. De rol van het strafrecht in de handhaving van de bestuursrechtelijke wetgeving is de laatste jaren sterk gegroeid. Strafrecht wordt momenteel als gelijkwaardig en complementair beschouwd. Daar waar bestuursrechtelijk niet meer kan of hoeft te worden opgetreden (overtreding is ongedaan gemaakt, onomkeerbaar of er is geen zicht op herhaling) kan op basis van het strafrecht altijd ten aanzien van het begaan van de overtreding worden opgetreden, met als doel de overtreder te straffen. Ten aanzien van overtredingen wordt dan ook vaak een 2-sporenaanpak gevolgd (bestuursrechtelijk en strafrechtelijk). Om als gemeente optimaal gebruik te kunnen maken van het strafrechtelijk instrumentarium zijn een aantal gemeentelijke toezichthouders ook buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA).
6.10 Communicatie Als Preventief Toezichts- En Handhavings-instrument Naast Repressieve Handhavingsinstrumenten
Naast repressieve handhavingsinstrumenten wil de gemeente Peel en Maas ook nadrukkelijk het preventieve toezichts- en handhavingsspoor benoemen. Het bekendste voorbeeld van preventief toezicht en handhaving is communicatie. Een goede communicatie werkt niet alleen preventief, maar ook kan een overtreder zich niet verschuilen achter het argument dat hij van niets wist. De preventieve werking die hier vanuit gaat voorkomt dat er teveel zaken in een vervelend en tijdrovend bestuurlijk handhavingstraject terecht komen. In alle situaties zal daarom ingezet worden op een goede communicatie en voorlichting. Indien de overtreder hier geen gehoor aan geeft zal het repressieve traject volgen. Om communicatie te verankeren in het toezichts- en handhavingsbeleid van de gemeente Peel en Maas is een communicatieplan opgenomen in het handhavingsbeleid. Dit communicatieplan richt zich in eerste aanzet om gewenst gedrag te vertonen en wel in stappen van kennis via houding naar gedrag.
6.11 Publiciteit En Openbaarheid
Publiciteit en handhaving zijn een tweetal aspecten die adequaat toezicht en handhaving kwalitatief kunnen ondersteunen. Zo kunnen beleidsvoornemens, (bijvoorbeeld stappenplan, gedoogbeleid) als ook handhavingsresultaten worden gepubliceerd. Beiden hebben een voorlichtende maar zeker ook preventieve werking. Handhavingsbesluiten van het college worden via de besluitenlijst openbaar gemaakt, tenzij de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) zich daartegen verzet. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een strafrechtelijk onderzoek loopt. In ieder geval zullen die zaken waar de veiligheid of de volksgezondheid in het geding is actief worden gepubliceerd. Naast de voorlichtende en preventieve werking heeft publiciteit ook tot doel om transparant te werken en verantwoording af te leggen. Het is niet de bedoeling om overtreders aan de 'schandpaal te nagelen'.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen er van. Wanneer aan de volgende criteria is voldaan, kan de gemeente besluiten om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan:
- het kostenverhaal is op een andere wijze verzekerd;
- er is geen noodzaak voor het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw;
- er is geen noodzaak voor het bepalen van een tijdvak of fasering;
- voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6.2.1a Bro.
Daar waar het plan nog kleine uitbreidingsmogelijkheden biedt en mogelijk sprake kan zijn van een bouwplan is er gezien het huidige beleid sprake van een uitzonderingsgrond als opgesomd in artikel 6.2.1a Bro onder b. In dit artikel is opgenomen dat van de plicht tot het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in de kostensoortenlijst van artikel 6.2.4 onder b tot en met f Bro. In het verleden is steeds gecommuniceerd aan burgers dat kleine uitbreidingsmogelijkheden rechtstreeks konden worden meegenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Dit is ook verankerd in de structuurvisie Buitengebied (en daarvoor in het Structuurplan Buitengebied, in paragraaf 6.1.3).
Daar waar na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van wijzigingsbevoegdheden, zal afzonderlijk moeten worden gekeken naar kostenverhaal, al dan niet via een exploitatieplan of anterieure overeenkomst.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In totaal zijn er 98 zienswijzen ingediend. De uitkomsten van de zienswijzen zijn separaat opgenomen in de bijgevoegde 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan 1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas'.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, wordt het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden. Onderhavig plan voorziet niet in ontwikkelingsmogelijkheden waarvoor vooroverleg dient te worden aangevraagd.
Het plan is voor zes weken ter inzage gelegd. Eenieder was in de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. In de Nota zienswijzen is uitgebreid ingegaan op de ingediende zienswijzen
Hoofdstuk 9 Procedure
De bestemmingsplanprocedure is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening en ziet er als volgt uit:
- a. Voorbereiding / voorontwerp
- 1. Publicatie planvoorbereiding;
- 2. Vooroverleg met betrokken overheidsinstanties;
- 3. Inspraak op grond van gemeentelijke inspraakverordening
- b. Ontwerp
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
- 2. Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken overheidsinstanties;
- 3. Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht bij de gemeenteraad;
- c. Vaststelling
- 1. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
- 2. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan de betrokken overheidsinstanties: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling, dan wel, indien een reactieve aanwijzing tegen het plan is ingediend, binnen 7 weken na vaststelling;
- 3. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
- d. Inwerkingtreding
- 1. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
- e. Beroep
- 1. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Bijlage 1 Tabel Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Tabel bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis
Bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan Roomweg 85 Te Grashoek
Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan Roomweg 85 te Grashoek
Bijlage 4 Landschappelijk Inrichtingsplan Witdonk 20
Bijlage 4 Landschappelijk inrichtingsplan Witdonk 20
Bijlage 5 Landschappelijk Inrichtingsplan Ontginningsweg 30 Te Grashoek
Bijlage 5 Landschappelijk inrichtingsplan Ontginningsweg 30 te Grashoek
Bijlage 6 Landschappelijk Inrichtingsplan Heikampweg 2
Bijlage 6 Landschappelijk inrichtingsplan Heikampweg 2
Bijlage 7 Landschappelijk Inrichtingsplan Keizersbaan 13 Kessel
Bijlage 7 Landschappelijk inrichtingsplan Keizersbaan 13 Kessel
Bijlage 8 Landschappelijk Inrichtingsplan Nobisstraat 6 Te Panningen
Bijlage 8 Landschappelijk inrichtingsplan Nobisstraat 6 te Panningen
Bijlage 9 Landschappelijk Inrichtingsplan Dekeshorst 18
Bijlage 9 Landschappelijk inrichtingsplan Dekeshorst 18
Bijlage 10 Landschappelijk Inrichtingsplan Molenheg 19 Te Egchel
Bijlage 10 Landschappelijk inrichtingsplan Molenheg 19 te Egchel
Bijlage 11 Landschappelijk Inrichtingsplan Heibloemseweg 30 Te Panningen
Bijlage 11 Landschappelijk inrichtingsplan Heibloemseweg 30 te Panningen
Bijlage 12 Landschappelijk Inrichtingsplan Marisstraat 13a
Bijlage 12 Landschappelijk inrichtingsplan Marisstraat 13a
Bijlage 13 Landschappelijk Inrichtingsplan Lanterdweg 23 Te Kessel
Bijlage 13 Landschappelijk inrichtingsplan Lanterdweg 23 te Kessel
Bijlage 14 Landschappelijk Inrichtingsplan Baarloseweg 42
Bijlage 14 Landschappelijk inrichtingsplan Baarloseweg 42
Bijlage 15 Landschappelijk Inrichtingsplan Kievit 36a
Bijlage 15 Landschappelijk inrichtingsplan Kievit 36a
Bijlage 16 Landschappelijk Inrichtingsplan Molenheg 8 Te Egchel
Bijlage 16 Landschappelijk inrichtingsplan Molenheg 8 te Egchel
Bijlage 17 Landschappelijk Inrichtingsplan Keurven 6 Grashoek
Bijlage 17 Landschappelijk inrichtingsplan Keurven 6 Grashoek
Bijlage 18 Landschappelijk Inrichtingsplan Tasselaar 9 Baarlo
Bijlage 18 Landschappelijk inrichtingsplan Tasselaar 9 Baarlo
Bijlage 19 Landschappelijk Inrichtingsplan Midden Peelweg Ong Te Maasbree
Bijlage 19 Landschappelijk inrichtingsplan Midden Peelweg ong te Maasbree
Bijlage 20 Landschappelijk Inrichtingsplan Koelenweg 3 Te Beringe
Bijlage 20 Landschappelijk inrichtingsplan Koelenweg 3 te Beringe
Bijlage 21 Landschappelijk Inrichtingsplan Berg 4 Te Meijel
Bijlage 21 Landschappelijk inrichtingsplan Berg 4 te Meijel
Bijlage 22 Landschappelijk Inrichtingsplan Dekeshorst 18 Te Helden
Bijlage 22 Landschappelijk inrichtingsplan Dekeshorst 18 te Helden
Bijlage 23 Landschappelijk Inrichtingsplan Scheutenbergweg 4 Te Kessel
Bijlage 23 Landschappelijk inrichtingsplan Scheutenbergweg 4 te Kessel
Bijlage 24 Landschappelijk Inrichtingsplan Ingweg 7 Te Baarlo
Bijlage 24 Landschappelijk inrichtingsplan Ingweg 7 te Baarlo
Bijlage 25 Landschappelijk Inrichtingsplan Loo 18 Te Panningen
Bijlage 25 Landschappelijk inrichtingsplan Loo 18 te Panningen
Bijlage 26 Landschappelijk Inrichtingsplan Sterrenbosch 5 Baarlo
Bijlage 26 Landschappelijk inrichtingsplan Sterrenbosch 5 Baarlo
Bijlage 27 Landschappelijk Inrichtingsplan Zandberg 21
Bijlage 27 Landschappelijk inrichtingsplan Zandberg 21
Bijlage 28 Landschappelijk Inrichtingsplan Zandberg 15 Te Helden
Bijlage 28 Landschappelijk inrichtingsplan Zandberg 15 te Helden
Bijlage 29 Landschappelijk Inrichtingsplan Witdonk 20 Te Meijel
Bijlage 29 Landschappelijk inrichtingsplan Witdonk 20 te Meijel
Bijlage 30 Landschappelijk Inrichtingsplan Kapelkeshof Te Grashoek
Bijlage 30 Landschappelijk inrichtingsplan Kapelkeshof te Grashoek
Bijlage 31 Landschappelijk Inrichtingsplan Rooth 75
Bijlage 31 Landschappelijk inrichtingsplan Rooth 75
Bijlage 32 Landschappelijk Inrichtingsplan Lorbaan 43a Te Grashoek
Bijlage 32 Landschappelijk inrichtingsplan Lorbaan 43a te Grashoek
Bijlage 33 Landschappelijk Inrichtingsplan Peelweg 44 En Platveld 19
Bijlage 33 Landschappelijk inrichtingsplan Peelweg 44 en Platveld 19
Bijlage 34 Landschappelijk Inrichtingsplan Leeuwerik 10a
Bijlage 34 Landschappelijk inrichtingsplan Leeuwerik 10a
Bijlage 1 Onderbouwingen Wettelijke Plattelandswoning
Bijlage 1 Onderbouwingen wettelijke plattelandswoning
Bijlage 2 Onderbouwingen Peel En Maas Plattelandswoning: Omzetting Naar Woonbestemming
Bijlage 2 Onderbouwingen Peel en Maas plattelandswoning: omzetting naar woonbestemming
Bijlage 3 Milieueffectrapportage Buitengebied
Bijlage 3 Milieueffectrapportage Buitengebied
Bijlage 4 Aanvulling Milieueffectrapportage Buitengebied
Bijlage 4 Aanvulling milieueffectrapportage Buitengebied
Bijlage 5 Advies Commissie Milieueffectrapportage
Bijlage 5 Advies commissie milieueffectrapportage
Bijlage 6 Onderzoek Woon- En Leefklimaat Geur/fijnstof Arcadis
Bijlage 6 Onderzoek woon- en leefklimaat geur/fijnstof Arcadis
Bijlage 7 Onderbouwing Wijzigingsbevoegdheid Poorterweg 110 Te Koningslust
Bijlage 7 Onderbouwing wijzigingsbevoegdheid Poorterweg 110 te Koningslust
Bijlage 8 Onderbouwing Lorbaan 43a Te Grashoek
Bijlage 8 Onderbouwing Lorbaan 43a te Grashoek
Bijlage 9 Onderbouwing Locaties Die Niet Omgezet Kunnen Worden In Wonen
Bijlage 9 Onderbouwing locaties die niet omgezet kunnen worden in wonen