Verlegging gasleidingen
Bestemmingsplan - gemeente Oldambt
Vastgesteld op 29-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Verlegging gasleidingen' met identificatienummer NL.IMRO.1895.01BP0007-0401 van de gemeente Oldambt.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 belemmeringenstrook:
zone ter bescherming van gasleidingen of andere nutsvoorzieningen waarbinnen op grond van een zakelijk recht niet gebouwd mag worden;
1.4 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.5 bestemmingsplan 'Blauwe Stad 2012':
het bestemmingsplan 'Blauwe Stad 2012 met identificatienummer NL.IMRO.1895.BPBlauwestad2012-0401 vastgesteld op 26 juni 2013;
1.6 bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt':
het bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt' met identificatienummer NL.IMRO.1895.01BP0001-0402 vastgesteld op 20 maart 2013;
1.7 bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014':
het bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014' met identificatienummer NL.IMRO.1895.01BP0005-0401 vastgesteld op 1 juni 2015;
1.8 bestemmingsplan 'Veegplan Blauwestad':
het bestemmingsplan 'Veegplan Blauwestad' met identificatienummer NL.IMRO.1895.18BP0006-0401 vastgesteld op 19 januari 2015;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.12 gebouw:
elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.13 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.14 voorbereidingsbesluit 'Voorbereidingsbesluit met het ook op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel':
het voorbereidingsbesluit 'Voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel' met identificatienummer NL.IMRO.9920.VBagrarischebouwpc-VA01 vastgesteld op 9 november 2016;
1.15 voorbereidingsbesluit 'Windpark N33':
het voorbereidingsbesluit 'Windpark N33' met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZvb15windN33-3001 vastgesteld op 8 oktober 2015;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend;
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Gas
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
3.2 Bouwregels
Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Overige Regels
5.1 Reikwijdte en toepassing
Het bepaalde in de regels en op de verbeeldingen van het:
- bestemmingsplan 'Blauwe Stad 2012':
- bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt':
- bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014':
- bestemmingsplan 'Veegplan Blauwestad':
- voorbereidingsbesluit 'Voorbereidingsbesluit met het ook op de toepassing van het GroningerVerdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel':
- voorbereidingsbesluit 'Windpark N33':
blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat:
- a. de verbeeldingen worden aangevuld met de verbeelding van dit plan;
- b. artikel 26 van het bestemmingsplan 'Blauwe Stad 2012', artikel 26 het bestemmingsplan 'Veegplan Blauwestad', artikel 30 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt' en artikel 31 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014' komen te vervallen en de bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten worden aangevuld met Artikel 3 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
6.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 6.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10%.
6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
6.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
6.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
6.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Verlegging gasleidingen van de gemeente Oldambt.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gasunie Grid Services B.V. (hierna Gasunie) gaat in Groningen onderhoudswerkzaamheden verrichten aan het gastransportnet. Het betreft voor een groot deel reguliere werkzaamheden die ook elders in het land plaatsvinden. Oudere onderdelen van het gastransportnet worden gerenoveerd of vervangen zodat het gastransportnet in goede staat blijft. Tegelijkertijd wordt specifiek in het aardbevingsgebied in Groningen een klein deel van het gastransportnet versterkt, zowel bovengronds als ondergronds, in verband met mogelijk krachtigere aardbevingen in de toekomst. Het netwerk wordt dus toekomstbestendig gemaakt. Bij het vervangen van onderdelen wordt bekeken of de ligging van het onderdeel voldoet aan de eisen van goede beheerbaarheid, veiligheid en bereikbaarheid. Indien dit niet optimaal is, wordt verplaatsing onderzocht.
In dit kader is Gasunie van plan om delen van de regionale gasleiding N-508-50 Winschoten-Groningen te vernieuwen. Ook zullen bijbehorende afsluiterschema's, vloeistofvangers en aftakleidingen (N-508-48, N-508-05 en N-523-54) worden vernieuwd. De bestaande leiding ligt grotendeels in de waterkering langs het Winschoterdiep. Omdat er aan waterkeringen tegenwoordig strengere veiligheidseisen worden gesteld, kan de leiding niet één-op-één worden vervangen. Daarom zijn nieuw tracés bepaald voor delen van de leiding. De nieuwe tracés liggen in vijf gemeenten: Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Menterwolde en Oldambt.
In de gemeente Oldambt gaat het om twee tracés, te weten de gasleidingen N-508-50 (tracé 3) en N-523-54 (tracé 4), met bijbehorende afsluiterschema's (S-4858 en S-4575) en vloeistofvanger (S-4524).
Het doorvoeren van bovengenoemde aanpassingen aan het gasleidingnetwerk is niet in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
De verlegging en versterking van leidingen in dit gebied heeft prioriteit vanuit het Rijk. De Crisis- en Herstelwet is daarom van toepassing op dit plan (Chw artikel 2, afdeling 2, bijlage 1). Hierbij geldt onder andere een afwijkende beroepsprocedure.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee onderdelen, namelijk: tracé 3 met afsluiterschema S-4575 en vloeistofvanger S-4524 en tracé 4 met afsluiterschema S-4858. In deze paragraaf wordt per tracé de ligging nader toegelicht en verbeeld.
Tracé 3
Tracé 3 ligt binnen twee gemeenten. Circa 700 meter ligt in de gemeente Menterwolde, de overige bijna 3 kilometer buisleiding ligt in de gemeente Oldambt. In figuur 1.1 is de ligging van dit deel van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Met de rode lijn is de te leggen leiding aangegeven en met de paarse cirkel de indicatieve locatie van afsluiterschema S-4575. De nieuwe vloeistofvanger S-4524 ligt aan de westelijke uiteinde van het tracé, nabij de grens met de gemeente Menterwolde.
Figuur 1.1: Ligging tracé 3 (Bron: ArcGIS)
Tracé 4
Tracé 4 begint bij de Oostwolderweg en loopt tot net na de spoorlijnverbinding Groningen – Bad Nieuweschans. Hier is tevens een nieuw afsluiterschema (S-4858) geprojecteerd. In figuur 1.2 is de ligging van dit deel van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Met de rode lijn is de leiding aangegeven en met de paarse cirkel de indicatieve locatie van afsluiterschema S-4858.
Het tracédeel tussen de Oostwolderweg en de Hoofdstraat wordt aangelegd in de vorm van een lange, circa 14 meter diepe horizontaal gestuurde boring.
Figuur 1.2: Ligging van het tracé 4 onder het NNN-gebied Blauwe stad/Reiderwolde (Bron: ArcGIS)
Voor de concrete begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan “Verlegging gasleidingen” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1895.01BP0007-0401) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Vigerend Planologisch Kader
Het plangebied ligt binnen meerdere bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten. Per tracé wordt ingegaan op het vigerend planologisch kader.
Tracé 3
Het plangebied ter plaatse van tracé 3 is gelegen in onderstaande ruimtelijke plannen:
Plan | Vaststellingsdatum |
Bestemmingsplan Buitengebied Oldambt | 20-03-2013 |
Bestemmingsplan Buitengebied, Partiële herziening 2014 | 01-06-2015 |
Voorbereidingsbesluit Windpark N33 | 08-10-2015 |
Voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel | 09-11-2016 |
In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode lijn (leiding) en paarse cirkel (afsluiterschema) is dit deel van het plangebied indicatief aangegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan(nen) ter plaatste van tracé 3 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Tracé 4
Het plangebied ter plaatse van tracé 4 is gelegen in de volgende ruimtelijke plannen:
Plan | Vaststellingsdatum |
Bestemmingsplan Buitengebied Oldambt | 20-03-2013 |
Bestemmingsplan Blauwe stad 2012 | 26-06-2013 |
Veegplan Blauwestad | 19-01-2015 |
Bestemmingsplan Buitengebied, Partiële herziening 2014 | 01-06-2015 |
Voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel | 09-11-2016 |
In figuur 1.4 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode (leiding) en paarse (afsluiterschema's) omlijningen is indicatief het plangebied aangegeven.
Figuur 1.4: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan(nen) ter plaatste van tracé 4 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Beoordeling en strijdigheden
Het tracé loopt door gronden bestemd voor bos, natuur, verkeer en water. Gezien de aard van de ontwikkeling is het niet relevant om uitgebreid stil te staan bij de van toepassing zijnde enkelbestemmingen en om hier individueel strijdigheden te benoemen.
Daarnaast ligt het tracé door de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4'. Binnen deze dubbelbestemmingen geldt respectievelijk dat bij het bouwen van bouwwerken of bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 200 m² (Waarde – Archeologie 3) of 500 m² (Waarde – Archeologie 4) slechts vergunning wordt verleend indien er op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of onevenredig worden geschaad. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om te voldoen aan één of meer van de onderstaande voorwaarden:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Het betreffende onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan wordt in paragraaf 4.7 van deze toelichting aangehaald en toegelicht.
Het leggen van gasleidingen en het (ver)plaatsen van een afsluiterschema's op gronden zonder de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' is niet toegestaan. Vanwege het ontbreken van de dubbelbestemming ter plaatse van het plangebied, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven de huidige en gewenste situatie in het plangebied.
In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Groningen en de gemeente Oldambt beschreven.
In Hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
In de Hoofdstuk 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Inleiding
Zoals reeds verwoord in de aanleiding gaat Gasunie in Groningen onderhouds- en renovatiewerkzaamheden verrichten aan het gastransportnet. Hierbij worden onderdelen vervangen waarvan de technische levensduur bijna is bereikt en daarnaast wordt een klein deel van het gastransportnet versterkt, zowel bovengronds als ondergronds, in verband met mogelijk krachtiger aardbevingen in de toekomst. Bij het vervangen van onderdelen wordt bekeken of de ligging van het onderdeel voldoet aan de eisen van een goede beheerbaarheid, veiligheid en bereikbaarheid. Indien dit niet optimaal is, wordt verplaatsing onderzocht.
Een belangrijk onderdeel van het leidingnetwerk zijn afsluiterschema's. Ter plaatse van een dergelijke schema kunnen gastransporttechnische schakelingen uitgevoerd worden ten behoeve van onder andere:
- Het schakelen van leidingen;
- Het afsluiten van een gedeelte van het gastransportsysteem;
- Het gasvrij maken van een gedeelte van het gastransportsysteem ten behoeve van beheer en onderhoud en bij calamiteiten.
Hierna wordt ingegaan op de huidige en gewenste situatie.
2.2 Huidige En Gewenste Situatie
Zoals reeds beschreven is Gasunie voornemens om aanpassingen te verrichten aan het gasleidingnetwerk N-508-50 Winschoten-Groningen (en aftakkingen van de N-508-48, N-508-05 en N-523-54). Het gaat in totaal om een vijftal verleggingen van leidingen (tracés) en het verplaatsen en verwijderen van afsluiterschema's. Deze aanpassingen vinden plaats in een vijftal gemeenten, namelijk: Groningen, Hoogezand-Sappenmeer, Slochteren, Menterwolde en Oldambt. Een overzicht van de nieuwe tracés en de ligging ervan in de gemeenten is opgenomen in onderstaande tabel en figuur.
Tracé | Gemeente(n) | Leiding | Leidingtype |
1 | Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren | N-508-50, N-508-48, N-508-05 | DN150 |
Uitlussing | Hoogezand-Sappemeer | N-508-50 | DN150 |
2 | Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde | N-508-50 | DN150 |
3 | Menterwolde, Oldambt | N-508-50 | DN150 |
4 | Oldambt | N-523-54 | DN100 |
Figuur 2.1: Totale ontwikkeling gasleiding Groningen-Winschoten (Bron: AnteaGroup)
Het voorliggende plan heeft betrekking op de aanpassingen van het gasleidingnetwerk in de gemeente Oldambt. De bestaande leiding N-508-50 ligt grotendeels in de waterkering langs het Winschoterdiep, in een gebied waar aardbevingen voor kunnen komen. Doordat er aan waterkeringen strengere veiligheidseisen worden gesteld, kan de leiding niet één op één worden vervangen, maar zijn er twee nieuwe tracés bepaald (N-508-50; tracé 3 en N-523-54; tracé 4).
Bij het bepalen van de ligging van de nieuwe leidingen en afsluiterschema's is nadrukkelijk gekeken naar de meest wenselijke situatie vanuit beheer, veiligheid en bereikbaarheid. Geconstateerd is dat het leggen van een nieuwe leidingen en afsluiterschema's op locaties zoals beschreven in paragraaf 1.2 het meest wenselijk is.
De te leggen gasleidingen in het plangebied hebben in totaal een lengte van ongeveer 6 kilometer en zijn beiden ontworpen voor een werkdruk van 40 bar. De leiding van tracé 3 heeft een diameter van ongeveer 17 cm, de leiding van tracé 4 heeft een diameter van ongeveer 12 cm. De dekking van de geprojecteerde leiding zal plaatselijk verschillen. Als gemiddelde wordt rekening gehouden met een dekking van 1,25 tot 1,5 meter.
Ter plaatse waar tracé 4 het NNN-gebied Blauwe stad/Reiderwolde en een spoorlijn passeert wordt gebruik gemaakt van gestuurde boringen (HDD). Hier wordt de leiding circa 14 meter onder het maaiveld doorgestuurd. Op deze manier zijn de effecten van de werkzaamheden op deze gebieden minimaal.
Voor de overige delen van de tracés geldt dat de leidingen worden gelegd door middel van het graven van sleuven. Nadat de leiding is gelegd worden de gronden weer in oorspronkelijke staat hersteld (cultuurtechnische afwerking). De bovengrondse ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn omgeving wijzigt feitelijk niet. Er zal geen permanente bebouwing worden opgericht en behoudens de bestrating boven de afsluiterschema's (ca. 40 m² per schema) zal er geen sprake van een toename van verharding.
In figuur 2.2 en figuur 2.3 zijn luchtfoto's opgenomen waarin met de rode, groene en gele lijnen respectievelijk de nieuw te leggen, de te verwijderen en de te behouden leidingen zijn aangegeven. De locaties van de afsluiterschema's zijn aangegeven met de paarse cirkels.
Figuur 2.2: Luchtfoto t.p.v. tracé 3 (Bron: ArcGIS)
Figuur 2.3: Luchtfoto t.p.v. tracé 4 en afsluiterschema S-4858 (Bron: ArcGIS)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling raakt, gelet op de beperkte omvang en aard (aanpassing regionaal gasleidingnetwerk), geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarnaast is, gelet op de aard van de ontwikkeling, de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft het Omgevingsplan 2016-2020.
3.2.1 Omgevingsplan 2016 -2020
Het Omgevingsplan 2016-2020 bestaat uit een tweetal nota's te weten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Beide nota's zijn op 1 juli 2016 door het college van de Gedeputeerde Staten vastgesteld.
De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
De Omgevingsverordening betreft het juridisch kader om het beleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie, tot uitvoering te brengen. De Omgevingsverordening maakt vooraf duidelijk aan gemeenten en waterschappen wat wel en niet aanvaardbaar is met het oog op provinciale belangen.
3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het provinciaal beleid
In het Omgevingsplan wordt niet expliciet ingegaan op het aanpassen van het regionaal gasnetwerk in verband met aardbevingsrisico's. Wel wordt in het Omgevingsplan de risico's van aardbevingen onderschreven en aangegeven welke maatregelen er (kunnen) worden getroffen. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er een kwalitatieve verbetering van het gasleidingnetwerk plaats. Hierdoor kan de energiezekerheid en –veiligheid beter worden gewaarborgd. In voorliggend geval betreft het dan ook een project waarbij sprake is van een maatschappelijk belang.
Ten aanzien waar het tracé het NNN, Bos- en natuurgebied buiten het NNN en bergingsgebieden kruist wordt in paragraaf 4.6.2 onderbouwd wat hiervan de gevolgen zijn.
De werkzaamheden van tracé 5 vinden deels plaats te hoogte van een glaciale rug (artikel 2.57.1 Omgevingsverordening). Het plan voorziet in de aanleg van een ondergrondse gasleiding, afsluiterschema’s en vloeistofvanger. Hiertoe wordt een dubbelbestemming 'Leiding-Gas' toegevoegd aan de geldende bestemmingen. Geldende bestemmingen blijven dus mede van toepassing. De nieuwe dubbelbestemming maakt geen bodemingrepen mogelijk die zouden kunnen leiden tot aantasting van de glaciale rug, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren of afschuiven. Dergelijke ingrepen zouden immers ook schadelijk kunnen zijn voor de leiding. Na aanleg van de leiding wordt het bestaande bodemprofiel en peilhoogte op cultuurtechnisch verantwoorde wijze hersteld.
Het tracé ligt gedeeltelijk in een gebied dat in de Provinciale Omgevingsverordening is aangewezen als Grootschalig open landschap (artikel 2.51 Omgevingsverordening). Het plan voorziet in de aanleg van een ondergrondse gasleiding, afsluiterschema’s en vloeistofvanger. Hiertoe wordt een dubbelbestemming Leiding-Gas toegevoegd aan de geldende bestemmingen. De dubbelbestemming maakt geen bovengrondse bouwwerken mogelijk, die zouden kunnen leiden tot aantasting van de openheid. Onderliggende bestemmingen blijven van toepassing.
Het gebied gelegen ten noorden van de Zijlkerweg en ten oosten van de spoorlijn is in de Provinciale Omgevingsverordening aangewezen als Noodbergingsgebied. Deze aanwijzing is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Oldambt vertaald in een dubbelbestemming Noodbergingsgebied, die wordt begrensd door de Zijlkerweg. De geplande gasleiding en het afsluiterschema liggen buiten deze dubbelbestemming, in relatief hoger gelegen gronden. Daarbij worden gasleidingen van Gasunie altijd waterbestendig uitgevoerd, in verband met wisselende grondwaterstanden, kruisingen met watergangen etc.
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Oldambt heeft geen specifiek beleid ten aanzien van het leggen van nieuwe aardgasleidingen die onderdeel gaan uitmaken van een regionaal gasnetwerk. Het voornemen is noodzakelijk om het gasleidingnetwerk ter plaatse naar de toekomst toe aardbevingsbestendig te maken en hiermee de energiezekerheid te kunnen waarborgen. Het betreft in voorliggend geval dan ook een project met een maatschappelijk belang. De ontwikkeling vormt geen strijdigheid met de uitgangspunten opgenomen in gemeentelijke beleidsdocumenten. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water, het Besluit milieueffectrapportage en Niet Gesprongen Explosieven (NGE).
4.1 Geluid (Wet Geluidhinder)
4.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
4.1.2 Beoordeling
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Wat betreft de geluidsproductie van de gasleidingen en afsluiterschema's op de omgeving wordt opgemerkt dat bij ondergrondse gasleidingen en afsluiterschema's geen sprake is van geluidsemissie. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval dan ook niet vereist.
4.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
4.2.2 Beoordeling
4.2.3 Conclusie
Met inachtneming van de genoemde aanbevelingen en het uitvoeren van nader onderzoek op de genoemde locaties wordt dit onderdeel van de milieu- en omgevingsaspecten ondervangen. In het kader van detailengineering van de leidingen en aanlegmethode wordt het geadviseerde nadere bodemonderzoek in de loop van dit jaar uitgevoerd. Dit heeft geen consequenties voor de ligging van de geplande leidingtracé.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.2 Beoordeling
Gelet op de aard en omvang van dit project kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten.
4.4.2 Beoordeling
Ondergrondse gasleidingen zijn niet aan te merken als (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, scholen etc.). In voorliggend geval brengt de aanpassing van het bestaande gasleidingtracé wel wijzigingen met zich mee voor wat betreft het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Op grond van artikel 8 van het Bevb is de Gasunie, als exploitant zijnde, verplicht om bij wijzigingen aan gasleidingen een onderzoek uit te voeren naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Een dergelijk onderzoek is tevens noodzakelijk op basis van artikel 11 van het Bevb, aangezien de bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen ten behoeve de aanleg van buisleidingen.
Voor de locatie is per tracé een onderzoek uitgevoerd waarin de wijziging van het plaatsgebonden- en groepsrisico inzichtelijk is gemaakt. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoeken wordt verwezen Bijlage 3 (tracé 3) en Bijlage 4 (tracé 4) bij deze toelichting.
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Dit temeer in het voorliggende bestemmingsplan ter plaatse van de aan te leggen leidingen en afsluiterschema's een belemmeringenstrook is verankerd.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
4.5.2 Beoordeling
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
In voorliggend geval zijn gasleidingen niet aan te merken als milieugevoelige of milieubelastende functies. Voor gasleidingen gelden de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Gasleidingen zijn niet relevant in het kader van milieuzonering.
4.5.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Ecologie
4.6.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In het voorliggende geval is door AnteaGroup een Natuurtoets, een Natuurtoets nader onderzoek en een Natuurtoets nader soortenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapporten die respectievelijk zijn opgenomen in Bijlage 5, 6 en 7 bij deze toelichting.
4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.3 Soortenbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Vleermuizen
In het plangebied van tracé 3 zijn geen aanwijzingen gevonden voor verblijfplaatsen van vleermuizen.
Ter plaatse van tracé 4 is op gronden waar open ontgraving plaatsvindt de aanwezigheid van vleermuizen uitgesloten. Locaties waar vleermuizen zijn waargenomen worden door gestuurde boring (HDD) ontzien.
Naast verblijfplaatsen zijn diverse bosranden, houtopstanden en boomsingels een potentieel belangrijk onderdeel van de vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Essentiële foerageergebieden of vliegroutes zullen door de tijdelijke en beperkte werkzaamheden echter niet worden ontnomen, omdat er overal afdoende alternatieven overblijven. De breedte van de werkstrook is beperkt tot 5 meter, waardoor er ook geen voor vleermuizen niet te overbruggen gaten zullen ontstaan in de geleidingsstructuur. Om verstoring zoveel mogelijk te beperken dient een aantal maatregelen te worden genomen. Deze zijn in paragraaf 5.2.2 van het betreffende rapport (Bijlage 5) benoemd.
Vogels
Tijdens het terreinbezoek zijn vanaf te openbare weg en voor het publiek opengestelde paden in het plangebied geen jaarrond beschermde soorten aangetroffen. Een aantal gebieden kon niet afdoende worden onderzocht. Voor dit bestemmingsplan gaat het om het bos in de oksel van de A7 in het westen van tracé 3. Door middel van een nader onderzoek (Bijlage 6) is nabij deze locatie een nest gevonden. Een nader soortenonderzoek (Bijlage 7) heeft uitgewezen dat het waarschijnlijk gaat om een buizerdnest. Dit buizerdnest ligt op circa 40 meter ten zuiden van de werkstrook, op het grondgebied van de gemeente Menterwolde.
Als er tijdens de broedperiode van de buizerd (februari-augustus) gewerkt moet worden, dienen er voorafgaand aan het broedseizoen maatregelen te worden getroffen om verstoring te voorkomen. Voor overige vogels geldt dat indien de werkzaamheden tijdens de broedperiode moeten worden uitgevoerd de maatregelen genoemd in paragraaf 6.1 van het rapport (Bijlage 5) nageleefd dienen te worden. Dit om te voorkomen dat vogels gaan broeden binnen of in de directe omgeving van het plangebied.
Amfibieën
Het plangebied kent geen locaties waar mogelijk beschermde amfibieën voorkomen. Hierdoor kan op voorhand worden gesteld dat effecten op amfibieën als gevolg van de werkzaamheden is uitgesloten.
Overige soorten
Door afwezigheid van bepaalde biotopen is het voorkomen van vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelden niet aan de orde.
Overige zoogdieren
Het bosgebied rondom tracé 3 is geschikt voor das en steenmarter, maar er zijn geen verblijfsplaatsen om en nabij het plangebied aangetroffen. Er zijn enkele graafsporen aangetroffen die van een das kunnen zijn, maar geen latrines of pijnpen. Bij tracé 4 is van overige beschermde zoogdieren geen sprake.
4.6.4 Conclusie
Met in acht neming van de genoemde aanbevelingen ten aanzien van het buizerdnest, kunnen belemmeringen binnen het aspect ecologie worden uitgesloten.
4.7 Archeologie & Cultuurhistorie
4.7.1 Archeologie
4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden. Wat betreft archeologie zal de gemeente op basis van genoemde onderzoeken en selectieadvies een selectiebesluit nemen.
4.8 Waterparagraaf
4.8.1 Beleid
4.8.2 Waterparagraaf
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
4.9.1 Kader
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
- Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek Niet Gesprongen Explosieven (NGE) uitgevoerd door T&A Survey. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 15 bij deze toelichting.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de meest recente richtlijnen van de WSCS-OCE. Om hieraan te voldoen dienen verplichte bronnen geraadpleegd te worden. T&A heeft naast de verplichte bronnen ook een aantal aanvullende bronnen geraadpleegd. Een overzicht van deze bronnen is te vinden onder paragraaf 1.2 van het betreffende onderzoek opgenomen in Bijlage 15.
Het gehele onderzoek heeft geresulteerd in een kaart waarin (on)verdachte locaties zijn aangewezen. De onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart wat betrekking heeft op het plangebied. In figuur 4.1 en 4.2 zijn uitsneden van die kaart van tracé 3 en 4 te vinden.
Figuur 4.1: Overzichtskaart probleeminventarisatie, uitsnede tracé 3 (Bron: T&A Survey)
Figuur 4.2: Overzichtskaart probleeminventarisatie, uitsnede tracé 4 (Bron: T&A Survey)
Het plangebied is aangewezen als onverdacht gebied. Op dit onderdeel zijn geen belemmeringen voor het plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels);
- Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied voorkomt. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- Nadere eisen: bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om nadere eisen te stellen.
- Specifieke gebruiksregels: opsommingen van afwijkingen die in strijd zijn met de bestemmingsomschrijving.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Overige regels (Artikel 5)
In dit artikel worden alle bestemmingen en artikelen opgenomen in de geldende bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten onverkort van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een aanvulling op de verbeelding en het toevoegen/wijzigen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas (artikel 3).
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In dit bestemmingsplan is het nieuwe tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' vastgelegd. De overige (dubbel-)bestemmingen opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zijn onverkort van toepassing verklaard.
Leiding – Gas (Artikel 3);
Dit bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een dubbelbestemming 'Leiding – Gas' ter plaatse van de nieuwe leidingen en afsluiterschema's.
Verschillen dubbelbestemming
De Gasunie wil de regels voor de bestemming 'Leiding – Gas' eenduidiger in bestemmingsplannen opgenomen hebben, hiervoor heeft de Gasunie een standaardregeling opgesteld. In deze regeling is onder meer een voorrangsbepaling opgenomen. Een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' valt normaliter samen met enkele andere (dubbel-)bestemmingen. Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven (zie AbRvS 19 februari 2014, nr. 201304186/1/R4 , rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6.). In het geldende bestemmingsplan is dit nu niet het geval.
Uitleg bestemming 'Leiding – Gas'
Functies
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
In de regels van deze dubbelbestemming is een voorrangsbepaling opgenomen. In deze bepaling is opgenomen dat de regels van deze dubbelbestemming primair gelden ten opzichte van de regels van iedere andere (dubbel-)bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. De voorrangsbepaling geldt alleen wanneer er een strijdigheid ontstaat. Kortom, alle (dubbel-)bestemmingen die met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' samenvallen blijven van toepassing tenzij de (onderliggende) (dubbel-)bestemming in strijd is met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas'.
Bouwregels en afwijkingsmogelijkheid
In deze dubbelbestemming is in de bouwregels bepaald dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
Van deze bepaling kan middels een afwijkingsbevoegdheid worden afgeweken mits aangetoond wordt dat de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
Specifieke gebruiksregels
In verband met veiligheid en beheerbaarheid moeten de leidingen ten alle tijden bereikbaar zijn. In de specifieke gebruiksregels is dan ook opgenomen dat het volgende gebruik strijdig is met de bestemming:
“het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.”
Omgevingsvergunningstelsel
In het omgevingsvergunningstelsel worden beperkingen gesteld aan de werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd ter plaatse van de dubbelbestemming. Dit is van belang om de veiligheid te kunnen waarborgen. Onder meer is een omgevingsvergunning nodig voor het afgraven van gronden en het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het (ver)leggen van leidingen is geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verrekend door middel van leges en/of door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Gasunie. Daarbij zullen ook afspraken worden gemaakt over eventuele planschade.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg & Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
7.1.1 Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Groningen
Tijdens de voorontwerpfase van het voorliggend bestemmingsplan is de provincie Groningen om een vooroverlegreactie gevraagd. De provincie Groningen had de volgende opmerking:
- 1. In de toelichting van het bestemmingsplan en de quickscan flora en fauna wordt niet ingegaan op de effecten van de open ontgravingen op het betreffende NNN-gebied aan de Zijlkerweg. Verzocht wordt om dit alsnog te onderzoeken en te onderbouwen.
- a. Het bovenstaande is verwerkt de quickscan flora en fauna zoals opgenomen in Bijlage 5.
- b. Daarnaast is in paragraaf 4.6.2 de onderbouwing aangevuld.
- 2. In de toelichting van het bestemmingsplan en de quickscan flora en fauna wordt niet ingegaan op de effecten van de ingreep op de betreffende bos- en natuurgebieden buiten het NNN. Verzocht wordt dit alsnog te onderzoeken en te onderbouwen.
- a. Het bovenstaande is verwerkt de quickscan flora en fauna zoals opgenomen in Bijlage 5.
- b. Daarnaast is in paragraaf 4.6.2 de onderbouwing aangevuld.
- 3. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt niet ingegaan op de effecten van de ingreep op de glaciale rug. Verzocht wordt dit alsnog te onderbouwen en - voor zover nodig - de planregels in overeenstemming te brengen met de verordening.
- a. Het bovenstaande heeft geresulteerd in een aanvullende onderbouwing in paragraaf 3.2.2. De regels zijn onveranderd gebleven aangezien er geen strijdigheden zijn met de regels die gelden voor de glaciale rug. Tevens blijven de huidige geldende bestemmingen van toepassing.
- 4. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt niet ingegaan op de effecten van de ingreep op het grootschalig open landschap. Verzocht wordt dit alsnog te onderbouwen en - voor zover nodig - de planregels in overeenstemming te brengen met de verordening.
- a. Het bovenstaande heeft geresulteerd in een aanvullende onderbouwing in paragraaf 3.2.2. De regels zijn onveranderd gebleven aangezien er geen strijdigheden zijn met de regels die gelden voor het grootschalig open landschap. Tevens blijven de huidige geldende bestemmingen van toepassing.
Voor de volledige vooroverlegreactie wordt verwezen naar Bijlage 16
7.1.3 Waterschap Hunze en Aa's
In het voorliggend geval is waterschap Hunze en Aa's in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling. Voor de keuze van de locatie van de nieuwe leidingen is hiermee rekening gehouden met het effect van de nieuwe leiding voor het watersysteem en de waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast zal het waterschap ook gedurende het planproces worden betrokken en zal te zijner tijd een vergunning worden aangevraagd of melding worden ingediend voor onder meer het uitvoeren van werkzaamheden in de keurzone, het draineren van de werkputten en het lozen op oppervlaktewater. Tevens is het waterschap Hunze en Aa's in de voorontwerpfase van dit bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg om een reactie gevraagd. Het waterschap had geen opmerkingen. De volledige vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage17.
7.1.4 Veiligheidsregio Groningen
Tijdens de voorontwerpfase van het voorliggend bestemmingsplan is de Veiligheidsregio Groningen om een vooroverlegreactie gevraagd. Het voorontwerp heeft de Veiligheidsregio geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen waarvoor aanpassingen aan het plan benodigd waren. In Bijlage 18 bij de toelichting is de reactie van de Veiligheidsregio Groningen opgenomen.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 juli gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode een zienswijze indienen, van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Historisch Milieukundig Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch milieukundig bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 3 Kwalitatieve Risico-analyse Tracé 3
Bijlage 3 Kwalitatieve risico-analyse tracé 3
Bijlage 4 Kwalitatieve Risico-analyse Tracé 4
Bijlage 4 Kwalitatieve risico-analyse tracé 4
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Natuurtoets Nader Onderzoek
Bijlage 6 Natuurtoets nader onderzoek
Bijlage 7 Natuurtoets Nader Soortenonderzoek
Bijlage 7 Natuurtoets nader soortenonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek Tracé 3
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek tracé 3
Bijlage 9 Archeologisch Bureauonderzoek Tracé 4
Bijlage 9 Archeologisch bureauonderzoek tracé 4
Bijlage 10 Ivo Archeologie Tracé 3
Bijlage 10 IVO archeologie tracé 3
Bijlage 11 Karterend Veldonderzoek Tracé 3
Bijlage 11 Karterend veldonderzoek tracé 3
Bijlage 12 Ivo Archeologie Tracé 4
Bijlage 12 IVO archeologie tracé 4
Bijlage 13 Advies Libau Archeologisch Onderzoek Tracé 3
Bijlage 13 Advies Libau archeologisch onderzoek tracé 3
Bijlage 14 Advies Libau Archeologisch Onderzoek Tracé 4
Bijlage 14 Advies Libau archeologisch onderzoek tracé 4
Bijlage 15 Niet Gesprongen Explosieven Onderzoek
Bijlage 15 Niet Gesprongen Explosieven onderzoek
Bijlage 16 Vooroverlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 16 Vooroverlegreactie provincie Groningen
Bijlage 17 Vooroverlegreactie Waterschap Hunze En Aa's
Bijlage 17 Vooroverlegreactie waterschap Hunze en Aa's