KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Regio
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Milieuzonering
4.9 Water
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak En Overleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Stec Behoefteraming Bedrijventerreinen Groningen
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Scheemder Hoogte
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Rapportage Bodemonderzoek
Bijlage 5 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 6 Aerius-berekening
Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid A7, N964
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Uitgangspuntennotitie Watertoets
Bijlage 11 Overlegreactie Veiligheidsregio Groningen

Bedrijventerrein Scheemder Hoogte Scheemda

Bestemmingsplan - gemeente Oldambt

Vastgesteld op 28-05-2025 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein Scheemder Hoogte Scheemda met identificatienummer NL.IMRO.1895.03BP0010-0401 van de gemeente Oldambt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek naar archeologische waarden (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.7 archeologisch waardevol gebied

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoof is;

1.8 archeologische verwachtingswaarde

een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is;

1.9 archeologische waarden

waarde die aan een gebied is toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bedrijf

een organisatie van mensen en middelen met als doel het leveren van producten of het verlenen van diensten aan andere organisaties of particulieren

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf;

1.15 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.16 bestaand

  1. a. ten aanzien van bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, gelegen achter de voorgevellijn met dezelfde bestemming, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Een bouwwerk geen gebouw zijnde is een bouwwerk of gedeelte daarvan voor zover dat niet in een gebouw ligt;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, logopedie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.29 erf

een al dan niet bebouwd bouwperceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidgevoelige object

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.32 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.33 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.35 kwetsbaar object

een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.36 maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.37 mast

verticale paal ter bevestiging of geleiding van voorwerpen op een niveau dat boven grond gelegen is;

1.38 normaal onderhoud

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.39 objecten voor minder zelfredzame personen

objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor minder zelfredzame personen (bijvoorbeeld sociale werkvoorziening), cellencomplexen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;

1.40 overkapping

een constructie al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaand uit een ruimte van lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt en die geen eigen wanden heeft en die met ten hoogste twee wanden gebruik maakt van een ander gebouw;

1.41 reclamemast

een mast ten behoeve van een reclame-uiting;

1.42 risicogevoelig bouwwerk cq. risicogevoelig object

bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.43 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.44 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige lijn waarop doorgaans de voorgevel van het hoofdgebouw is geplaatst;

1.45 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.46 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.47 zonnepark

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 1,50 m bedraagt. Ook dakkapel(len) worden buiten beschouwing gelaten, mits de breedte hiervan totaal niet meer dan 49% van de breedte van het dakvlak bedraagt en de zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak liggen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de milieucategorieën 1 tot en met 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
    2. 2. dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen; en
    3. 3. bedrijfsverzamelgebouwen, tevens geschikt voor kantoorfuncties, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouwen'.
  2. b. productiegebonden detailhandel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. d. wegen, straten en paden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;
  6. h. water;

met de daarbijbehorende:

  1. i. energievoorzieningen;
  2. j. tuinen, erven en terreinen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan plaats, ontwerp, inrichting en afmetingen van de bebouwing, het terrein en de opslag van goederen, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. externe veiligheid;
  4. d. de milieusituatie; en
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub e in die zin dat de gevelhoogte van een bedrijfsgebouw wordt verlaagd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelhoogte';
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub f in die zin dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd tot ten hoogste 70%.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtichtige inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 3.2;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor productiegebonden detailhandel met een oppervlakte van meer dan 80 m2;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (bedrijfs)wonen;
  6. f. het gebruik van de gronden voor buitenopslag voor de voorgevel of in het verlengde daarvan en binnen een zone van ten minste 10,00 m tot de openbare weg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afstand bedrijfsgebouw tot perceelgrens'.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat risicovolle inrichtingen worden toegestaan, mits:
    1. 1. de grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    2. 2. de richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; en
    3. 3. het groepsrisico wordt afgewogen;
  2. b. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 3.2 , mits;
    1. 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.2 maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben; en
    2. 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen; en
  5. e. het gebruik van de gronden voor het aanleggen van zonneparken groter dan 200 m².

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 geluidzone - weg

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' gelden de volgende regels:

6.2 milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' gelden de volgende regels:

6.3 veiligheidszone - bevi

Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' gelden, met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, de volgende regels:

6.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden, met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, de volgende regels:

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogte 10% van die maten, afmetingen en percentages met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen reclamemasten zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de verhoging ten hoogste 10% van de oppervlakte van het betreffende bouwwerk betreffen zal bedragen; en
    2. 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  5. e. het bepaalde ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen voor eigen gebruik in die zin dat het plaatsen van zonnepanelen op een grondopstelling is toegestaan, mits:
    1. 1. de omgevingsvergunning wordt verleend voor maximaal 30 jaar;
    2. 2. de locatie binnen het stedelijk gebied ligt of de locatie aansluit aan het stedelijk gebied;
    3. 3. de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente Oldambt werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    4. 4. de omvang van het zonnepark ten hoogste 10.000 m2 bedraagt;
    5. 5. er een landschappelijk inpassingsplan of tuinplan wordt aangeleverd waaruit blijkt dat de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen; en
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie.
    6. 6. de beoogde locatie voor het zonnepark geen deel uitmaakt van het 'NNN-beheergebieden', 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'; en
    7. 7. de bouwhoogte van de zonnepanelen ten hoogste 1,50 m bedraagt;
  6. f. voor het plaatsen van zonnepanelen voor niet alleen eigen gebruik geldt aanvullend op sublid e:
      • dat voor opstellingen vanaf 200 m2 de in sublid e onder 3 genoemde maatwerkmethode wordt toegepast;
      • er inzicht wordt geboden in de mogelijkheden voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van het zonnepark.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeergelegenheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; en
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Scheemder Hoogte Scheemda van de gemeente Oldambt.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om voor een strook ten zuiden van de A7, ten zuidoosten van Scheemda, een bedrijventerrein te realiseren. Het gaat om een bedrijventerrein met bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2. In het verleden is aan de ontwikkeling van dit deel goedkeuring onthouden vanwege het ontbreken van een beeldkwaliteitsplan en een bedrijventerreinvisie.

De grond heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014' (vastgesteld op 1 juni 2015) een agrarische bestemming. Verder gelden onder andere een archeologische waarde en een geurzone van de rioolwaterzuiveringsinstallatie die ten oosten van het gebied ligt.

Het ontwikkelen van het bedrijventerrein past niet in het geldende bestemmingsplan. Om het voornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de A7 tussen Scheemda en Winschoten, nabij de afrit Heiligerlee. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging van het plangebied (bron: pdok.nl)

1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader

Voor het grootste deel van het plangebied geldt als juridisch-planologische regeling, het bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt' (vastgesteld op 20 maart 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening 2014' (vastgesteld op 1 juni 2015). De laatstgenoemde, de partiële herziening, herziet op onderdelen het 'oorspronkelijke' bestemmingsplan. Om de plannen leesbaar te houden, zijn de plannen geconsolideerd, waarbij het oorspronkelijke bestemmingsplan en de partiële herziening zijn geïntegreerd. Op 21 januari 2016 is daarom het 'Consolidatieplan Buitengebied' beschikbaar gekomen.

In het geldende bestemmingsplan is er in het plangebied sprake van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Tevens geldt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ook geldt er in het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone RWZI'. Met het oog op de bescherming tegen geuremissie in verband met de aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie, zijn er geen geurgevoelige objecten toegestaan.

In het meest westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg'. Het westelijke deel van het plangebied kent in dit bestemmingsplan een enkelbestemming 'Bos'. Ook in dit deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Verder gelden er de gebiedsaanduidingen 'geluidszone - weg', 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' en 'milieuzone - geurzone'.

Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de geldende verbeelding van het bestemmingsplan. Het plangebied is gelegen binnen het rode kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Vigerende bestemmingsplannen in het plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting kent 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daarop volgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte gaat Hoofdstuk 7 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische functie. Ten zuiden grenst het gebied het bedrijventerrein Scheemder Hoogte. Dit bedrijventerrein is in 2019 als zodanig bestemd, maar op dit moment zijn er geen bedrijven gevestigd, het gebied heeft (nog) een agrarische functie. Ten noorden van het plangebied ligt de A7. Ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg N964. Aan de oostkant van het plangebied grenst het plangebied direct aan een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0003.png"

Figuur 2.1: De huidige situatie in het plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

Om nieuwe bedrijvigheid in het plangebied in de toekomst mogelijk te maken, zal er in het plangebied een herbestemming plaats vinden van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Bos' naar de bestemming 'bedrijventerrein', waarin bedrijvigheid tot milieucategorie 3.2 mogelijk zal zijn. In het voorliggende bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt. De exacte invulling van dit te realiseren bedrijventerrein is nog niet bekend. In de onderstaande figuur is een globale weergave van de ontsluiting van het gebied in de toekomstige situatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0004.png"

Figuur 2.2: De toekomstige situatie in het plangebied (Bron: gemeente Oldambt)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.

De Ladder is van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen maakt nieuwe bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk in het plangebied. Er zal met het voornemen een herbestemming plaats vinden van 'Agrarisch met waarden' en 'Bos' naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Er is hiermee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is nu onderdeel van de bestemmingsplannen 'Consolidatieplan Buitengebied' en 'Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg' . Hierin heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Bos'. Deze bestemmingen worden niet gezien als stedelijke functie, het huidige bestemmingsplan maakt dus geen stedelijke bebouwing mogelijk. Met het planvoornemen zal het plangebied worden herbestemd tot een bedrijventerrein. Er is met het planvoornemen dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3.

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Door Stec groep is onderzoek gedaan naar de behoefte naar bedrijventerreinen in Groningen. Het rapport is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen vier typen bedrijventerreinen in Groningen:

  • Kleinschalig lokale bedrijventerreinen: kleinere bedrijventerreinen met vooral kleinschalige kavels (tot 0,5 hectare). Bedrijven op deze terreinen zijn sterk lokaal gebonden, het verzorgingsgebied van deze terreinen is dus lokaal. Door het lokale verzorgingsgebied is vooral de spreiding van deze hectares over een regio van belang. Immers, aanbod 15 of 20 kilometer verderop is voor een lokaal MKB bedrijf vaak geen alternatief.
  • Regulier gemengde bedrijventerreinen: brede categorie bedrijventerreinen met vooral kleinschalige tot middelgrote kavels (bandbreedte grofweg 0,5 tot 3 hectare). Verzorgingsgebied is lokaal tot regionaal. In de praktijk zien we dat er overlap is tussen deze groep bedrijventerreinen en de grootschalige regulier gemengde bedrijventerreinen, bijvoorbeeld ook op een terrein zelf. Een enkel lokaal bedrijventerrein valt onder deze categorie.
  • Grootschalige regulier gemengde bedrijventerreinen: bedrijventerreinen met vooral grootschalige kavels (vanaf 2 hectare). Verzorgingsgebied is (boven)regionaal. In de praktijk zien we dat er overlap is tussen deze groep bedrijventerreinen en de regulier gemengde bedrijventerreinen, bijvoorbeeld ook op een terrein zelf.
  • Specifieke bedrijventerreinen: bedrijventerreinen die door een specifieke doelgroep (bijvoorbeeld watergebonden bedrijven, hoge milieucategorie, campus) niet binnen bovenstaande indeling passen.

Het te realiseren bedrijventerrein in het planvoornemen komt het meest overeen met de types 'kleinschalig lokale bedrijventerreinen' en 'regulier gemengde bedrijventerreinen'. Voor deze types bedrijventerreinen geldt dat het ruimtelijk verzorgingsgebied vooral een lokaal en regionaal schaalniveau betreft.

Ad 4.

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In het onderzoek van Stec groep is een behoefteraming voor bedrijventerreinen in de provincie Groningen uitgevoerd. Hieronder volgen kort de conclusies voor de behoefte naar bedrijventerreinen in Oost-Groningen:

In het onderzoek wordt de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in Oost-Groningen geraamd in drie perioden: voor de komende drie jaar, de komende acht jaar, en een doorkijk naar 2040.

De bandbreedte van de uitbreidingsvraag in de regio Oost-Groningen in de periode 2022 tot 2025 is circa 4 tot 18 hectare. Voor de periode 2022 tot 2030 is de uitbreidingsvraag circa 10 tot 48 hectarebedrijventerrein. Dit betekent een jaarlijkse vraag van circa 1 tot 6 hectare in de periode 2022 tot 2030.

In de periode 2030 tot 2040 is er een uitbreidingsvraag van circa 18 tot 48 hectare in Oost-Groningen. De uitbreidingsvraag in deze periode ligt op een lager niveau (negatief in EZK behoedzaam) vanwege een afvlakkende werkgelegenheidsontwikkeling en naar verwachting minder harde stijging van de terreinquotiënt.

Bestaande voorraad

Het actuele aanbod van bedrijfspanden op bedrijventerreinen in Oost-Groningen bedraagt circa 63.325 m2 bvo (peildatum januari 2022). Hiermee komt het aanbodpercentage op bestaande bedrijventerreinen in de regio op circa 2,5%. Hiermee ligt het aanbod in de regio onder een gezond frictieniveau van circa 5%. Aanbod is een goede graadmeter voor het leegstandspercentage maar is niet hetzelfde als leegstand.

Panden kunnen aangeboden worden én nog in gebruik zijn. Anderzijds kunnen panden leeg staan maar niet aangeboden worden.

Begin 2021 was de leegstand van panden met een industriefunctie in de regio (ongeacht of het pand op een bedrijventerrein zit of niet) circa 3,4%. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het CBS administratieve leegstand monitort. Panden worden als leeg geregistreerd wanneer er geen eindgebruiker op het adres staat ingeschreven. Daarmee kan het voorkomen dat wanneer een bedrijf verderop in de straat een extra opslaghal huurt en op dit extra adres niet staat ingeschreven, dat dit pand als 'leeg' wordt geregistreerd.

De inschatting van Stec op basis van deze twee bronnen is dat de leegstand op bestaande bedrijventerreinen in Oost-Groningen onder de frictieleegstand zit. Er is dus sprake van krapte op de bedrijfsruimtemarkt in Oost-Groningen. Tussen gemeenten kunnen uiteraard verschillen bestaan.

Uit het behoefte onderzoek van Stec (Bijlage 1) kan dus worden geconcludeerd dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling.

Ad 5.

In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de omgevingsverordening, waar het plangebied tot het buitengebied wordt gerekend. De ontwikkeling van een bedrijventerrein op het gebied sluit desondanks toch goed aan bij de omgeving en het omliggende terrein van het plangebied. Het plangebied is direct aansluitend gelegen op bestaand stedelijk gebied wat ten zuiden en ten oosten van het plangebied gelegen is. Het zuidelijk gelegen stedelijk gebied heeft tevens al de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het plangebied sluit daarmee goed aan op de omringende percelen.

Ook ligt de realisatie van een nieuw bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied niet voor de hand, omdat daarvoor geen ruimte beschikbaar is.

Conclusie

Hoewel het plangebied niet gelegen is in bestaand stedelijk gebied, sluit het planvoornemen wel goed aan bij de omliggende activiteiten in het gebied. Daarnaast is er geconcludeerd dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Tevens blijkt dat het niet mogelijk is om het planvoornemen te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. Er kan dus worden geconcludeerd dat er in het planvoornemen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en het voornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen

Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

1. Ruimte:

  • Ruimtelijke kwaliteit;
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • Ruimte voor duurzame energie;
  • Vitale landbouw.

2. Natuur en landschap:

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • Vergroten biodiversiteit.

3. Water:

  • Waterveiligheid;
  • Schoon en voldoende water.

4. Mobiliteit:

  • Bereikbaarheid.

5. Milieu:

  • Tegengaan milieuhinder;
  • Gebruik van de ondergrond;

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied. Thema's die geen invloed hebben op het planvoornemen, worden niet aangehaald.

Artikel 2.13.1 Nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies

Het bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk in het buitengebied. In artikel 2.13.1 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In lid 2 onder a is opgenomen dat dit niet van toepassing is op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Hierbij geldt de voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijke gebied geen ruimte beschikbaar is of kan worden verkregen. In paragraaf 3.1.2 is de Ladderonderbouwing opgenomen van dit plan waaruit blijkt dat er in bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is voor de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan dit artikel uit de Omgevingsverordening.

Artikel 2.17.1 Bedrijventerrein
In dit artikel is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in een nieuw bedrijventerrein en in uitbreiding van een bedrijventerrein voor zover de nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met een regionale bedrijventerreinenvisie. Dit aspect is nader beschreven in paragraaf 3.3.1.

Artikel 2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen

Voor vrijwel het gehele plangebied is kaart 3 'Veiligheid en milieu' van toepassing, voor wat betreft veiligheidszone 2, invloedsgebied provinciale wegen. Deze veiligheidszone gaat over transportroutes van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen. Artikel 2.23.3 geeft aan dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Onder voorwaarden kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording. Wanneer geen nadere verantwoording van het groepsrisico in de toelichting op het bestemmingsplan wordt opgenomen, wordt in de toelichting op het bestemmingsplan de reden daarvan aangegeven.

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het thema externe veiligheid en wordt ook specifiek aan dit artikel uit de provinciale Omgevingsverordening getoetst. Vooruitlopend hierop concluderen we op deze plaats dat voldaan wordt aan het artikel en dat dit punt geen belemmering vormt voor het voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0005.png"

Figuur 3.1: veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening juni 2022)

Artikel 2.23.4 Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen

Veiligheidszone 3 is een veiligheidszone van 30 meter rondom alle rijks-, provinciale en spoorwegen (met uitzondering van spoorlijn Groningen - Leeuwarden). Deze zone is echter niet binnen het plangebied gelegen en is derhalve niet opgenomen op de verbeelding.

3.3 Regio

3.3.1 Ruimtelijk en economisch perspectief voor de A7/N33-regio

Het ruimtelijk en economisch perspectief voor de A7/N33-regio richt zich op het gebied vanaf de stad Groningen in oostelijke richting, met daarin plaatsen als Hoogezand, Veendam, Zuidbroek en Winschoten. Deze visie ligt nu (2022) voor bij de gedeputeerde staten van de Provincie Groningen om vast te stellen. Met dit perspectief geven de betrokken gemeenten samen met de provincie richting aan hoe de A7/N33-regio zich tot 2040 verder kan ontwikkelen. De gemeenten Midden-Groningen, Oldambt, Veendam en de provincie Groningen willen een sterke en aantrekkelijke gemeente en provincie zijn voor inwoners, ondernemers, agrariërs, organisaties, instellingen, toeristen en recreanten. Om hier invulling aan te geven zetten de betrokken gemeenten en de provincie onder andere in op het creëren van werkgelegenheid. Voor grootschalige, duurzame en hoogwaardige industrie is de beschikbare ruimte om te vestigen beperkt Op provinciale schaal zijn daarom verschillende gebiedsverkenningen gestart om te inventariseren wat geschikte locaties zijn om dit soort bedrijven te kunnen vestigen.

Ook het gebied Scheemder Hoogte wordt genoemd in het perspectief. De ontwikkeling van een bedrijventerrein bij Scheemder Hoogte speelt in op de toekomstige lokale/regionale en bovenregionale vraag. Het voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het Ruimtelijk en economisch perspectief voor de A7/N33-regio.

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie 2017

De Omgevingsvisie (vastgesteld d.d. 30 oktober 2017) biedt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, een integraal beleidskader voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Oldambt. Het uitgangspunt van de Omgevingsvisie is een 'Ja, mits'-beleid in plaats van het ‘Nee, tenzij’ principe gehanteerd. Er zijn drie hoofdambities in de Omgevingsvisie geformuleerd, 'eigentijdse graanrepubliek', 'water- en natuurgemeente' en 'ruimte voor pionieren'.

Het meest relevant voor het plangebied is de kernvisie 'ruimte voor pionieren'. De gemeente heeft een goede ligging aan de A7, hierdoor is een uitstekende verbinding aanwezig die zorgt voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Dit vestigingsklimaat wil de gemeente versterken. Er liggen met name kansen op het gebied van energie, technologie en gezondheid. De gemeente Oldambt heeft een focus op vestiging van het midden- en kleinbedrijf. Enerzijds vanuit het oogpunt van werkgelegenheid waarin met name het midden- en kleinbedrijf een belangrijke rol speelt, anderzijds vanuit het oogpunt dat met name voor dit type bedrijven onze bedrijventerreinen geschikt zijn.

De omgevingsvisie wordt uitgewerkt in een omgevingsplan en één of meerdere programma’s. De omgevingsvisie is dus richtinggevend bij de omgevingsplannen en programma’s die voor een gebied worden gemaakt. Inwoners en ondernemers zijn niet direct gebonden aan de inhoud van de omgevingsvisie, maar krijgen er wel indirect mee te maken via een omgevingsplan.

Met het onderhavig bestemmingsplan voorziet de gemeente in het versterken van het vestigingsklimaat voor bedrijven.

3.4.2 Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Scheemder Hoogte

De gemeente Oldambt heeft in 2013 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Daarin zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage leveren aan het behouden en versterken van beeldkwaliteit.

Voor het onderhavig plangebied is de Welstandsnota niet actueel. Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het te ontwikkelen bedrijventerrein waarvan het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakt. Dit zal worden vastgesteld als onderdeel van/aanvulling op de gemeentelijke Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 opgenomen. In dit beeldkwaliteitsplan zijn criteria opgesteld ten aanzien van plaatsing en hoofdvorm van bebouwing en ten aanzien van aanzicht en opmaak. Nieuw te realiseren bebouwing in het plangebied zal aan het beeldkwaliteitsplan worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing
Op de beleidskaart van de gemeente Oldambt is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen. Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat voor het plangebied voor het grootste gedeelte een hoge archeologische verwachtingswaarde (rood) geldt. Deze hoge archeologische verwachtingswaarde schrijft voor dat onderzoek noodzakelijk is bij werkzaamheden groter dan 200 m2, en dieper dan 0,45 meter onder het maaiveld. Daarnaast geldt dat er centraal in het plangebied een deel op de archeologische verwachtingenkaart is aangewezen als 'Boerderijplaatsen (WR-a1)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0006.png"

Figuur 4.1: Beleidskaart archeologie gemeente Oldambt, het plangebied bevindt zich globaal in het rode kader

Het plangebied beschikt in het geldende bestemmingsplan over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarin onderzoek verplicht wordt gesteld bij werkzaamheden groter dan 200 m2, en dieper dan 0,45 meter onder het maaiveld. In opdracht van de gemeente Oldambt is in het plangebied Scheemder Hoogte een inventariserend veldonderzoek proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Doel van het onderzoek was vaststellen of er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Hieronder volgen kort de conclusies:

In het plangebied zijn twee historische boerderijplaatsen aanwezig, die beide staan weergegeven op historische kaarten vanaf 1725. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bodem ter plekke van de meest westelijke boerderijplaats sterk is verstoord als gevolg van graafwerkzaamheden ten behoeve van een gronddepot dat hier aanwezig is geweest. Ter plekke van de meest oostelijke boerderijplaats zijn erfsloten en een uitbraaksleuf van de zuidelijke wand van de boerderij gevonden. Er zijn geen vondsten gedaan. Vanwege het feit dat maar weinig van de boerderijplaats bewaard is gebleven, kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Er wordt dan ook geadviseerd geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Toetsing

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Tevens komen er binnen het plangebied geen rijksmonumenten en overige karakteristieke objecten voor.

Conclusie
Omdat er geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn, wordt het planvoornemen op basis van huidige regelgeving vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitvoerbaar geacht.

4.3 Bodem

Normstelling en beleid

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Toetsing

Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door Terra bodemonderzoek bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. Doel van dit onderzoek is, in verkennende zin, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vast te stellen.

De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Beoordeling algemene grondkwaliteit

Er zijn lichte verontreinigingen met PAK, PCB's, minerale olie en zware metalen in de grond aangetroffen. Deze hangen vermoedelijk (deels) samen met de voormalige opslag van het slib. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte bovengrond afkomstig van de mengmonsters MM1 t/m MM7 aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie 'altijd toepasbaar'.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte bovengrond afkomstig van de mengmonster MM8 en MM9 aan kwaliteitsklasse industrie en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte ondergrond afkomstig van de mengmonsters MM13 t/m MM15 aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie 'altijd toepasbaar'.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte ondergrond afkomstig van de mengmonster MM16 en MM17 aan kwaliteitsklasse industrie en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) is de onderzochte ondergrond afkomstig van de mengmonsters MM 10 t/m MM 12 niet geschikt voor hergebruik. Er zijn geen parameters boven de interventiewaarde aangetroffen.

Beoordeling grondwaterkwaliteit

In het grondwater zijn (plaatselijk) lichte verontreinigingen aan barium, nikkel en kobalt aangetroffen. De verhoogde waarden aan barium komen echter veelvuldig van nature voor in de noordelijke (klei) gebieden.

In de peilbuizen 2 (nikkel), 5 (barium) en 8 (nikkel) werden verhoogde concentraties ten opzichte van de tussenwaarde aangetroffen. Na herbemonstering werden iets lagere waarden aangetroffen, waardoor deze concentraties geen aanleiding geven tot aanvullend onderzoek.

Ter plaatse van peilbuis 9 zijn sterke verontreinigingen aan kobalt, nikkel en zink aangetroffen. Na herbemonstering werden sterk verhoogde waarden bevestigd. Daarnaast werden in dit grondwater lichte verontreinigingen aan molybdeen en cadmium aangetroffen. Ook werd in het grondwater afkomstig van peilbuis 9 een afwijkend (hoog) EC waarde (ca. 4150 ƒÊS/cm) gemeten. Een reden voor deze sterk verhoogde waarden is vooralsnog niet aan te geven.

Beoordeling waterbodemkwaliteit

Op basis van de toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid):

  • is eventueel vrijkomend slib vrij toepasbaar en is milieu hygiënisch geschikt voor hergebruik op land.
  • is het slib geschikt voor verspreiden in een zoet oppervlaktewaterlichaam.
  • is het slib geschikt voor hergebruik in zoet oppervlaktewater met een gelijke of mindere waterbodemkwaliteit.
  • voldoet het slib aan maximale waarden voor verspreiden en aan msPAF en mag vrijkomende baggerspecie worden verspreid over aangrenzende percelen.

Zintuiglijk is tijdens de bemonstering van het slib geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het waterbodemonderzoek is geldig als milieu hygiënische verklaring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Aanbevelingen

De aangetroffen verhoogde concentraties vormen vooralsnog geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem.

Conclusie

Aanvullend bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Er bestaan uit planologisch oogpunt geen beperkingen ten aanzien van dit bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op de locatie. Wel geldt dat delen van de grond niet of onder voorwaarden geschikt zijn voor hergebruik.

4.4 Ecologie

Normstelling en beleid

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 17 augustus 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Deze inventarisatie is als bijlage 5 opgenomen.

Soortenbescherming

Bij het realiseren van het bedrijventerrein wordt het plangebied ongeschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals buizerd en roek. Er zijn echter geen nesten in de nabije omgeving waargenomen, waardoor het plangebied geen essentieel foerageergebied zal vormen. In de directe omgeving van het plangebied is ook in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied voor de te verwachten soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van (algemene) vogelsoorten is bij wet verboden. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.

Het plangebied zal naar verwachting na de realisatie van het bedrijventerrein niet geheel ongeschikt worden als foerageergebied voor de vleermuissoorten die bekend zijn uit de omgeving. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied van een veel hogere kwaliteit aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door het verlies van foerageergebied treden niet op. Bij de aanleg van het bedrijventerrein dient rekening te worden gehouden met de verstorende werking van lichtuitstraling op de bomenrij ten oosten van het plangebied. Verstoring dient te worden voorkomen door gebruik te maken van naar beneden gerichte armaturen en/of amberkleurige verlichting.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Gezien de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Er kan in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt. Deze AERIUS-berekening is als bijlage 6 opgenomen. Hieruit blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.

Gezien de afstand tot het NNN en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Akkervogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien de grote afstand tot het plangebied. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is geen nader onderzoek nodig naar de aan- of afwezigheid van beschermde soorten. Het is niet nodig om een ontheffing van Wnb aan te vragen.

In verband met de zorgplicht van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.5 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Ook is het advies externe veiligheid van de Omgevingsdienst Groningen, die voor het bestemmingsplan 'Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde' is opgesteld, geraadpleegd (zie Bijlage 7). Ook is er door de Omgevingsdienst een nieuw advies uitgebracht specifiek voor dit planvoornemen. Hierin is een nieuwe groepsrisico berekening uitgevoerd voor de rijksweg A7 en de provinciale weg N964. Het adviesrapport externe veiligheid ten aanzien van de A7 en de N964 is als Bijlage 8 bij deze toelichting toegevoegd. In de omgeving van het plangebied spelen diverse aspecten van externe veiligheid een rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0007.png"

Figuur 4.2: Risicovolle transportleidingen, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied is één Bevi-inrichting gevestigd, namelijk de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Scheemda. Deze RWZI is direct naast het plangebied gelegen. De PR10-6 risicocontour is 50 meter en reikt tot in het plangebied. Hierbinnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De inrichting heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico.

Leidingen

Ook blijkt na het raadplegen van de risicokaart en het advies externe veiligheid van de Omgevingsdienst Groningen dat nabij het plangebied een aantal gasleidingen gelegen zijn. De leidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 zijn vanwege de omvang van het invloedsgebied bepalend voor het groepsrisico. In figuur 4.2 is de ligging van deze leidingen te zien. Uit de risicoberekeningen met het programma CAROLA blijkt dat de aanwezige ondergrondse aardgasleidingen geen PR 10-6 contour hebben buiten de belemmeringstrook. Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de risicovolle transportleidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 geldt een invloedsgebied (1% letaliteit) van 70 en 45 meter.

Groepsrisico

Van de aardgasleidingen is het groepsrisico met het rekenprogramma CAROLA berekend. Het groepsrisico is gedefinieerd als het risico dat met een leidinglengte van 1 kilometer samenhangt. De mate waarin dit groepsrisico de oriëntatiewaarde nadert (of zelfs overschrijdt), wordt uitgedrukt in een overschrijdingsfactor. Als deze factor kleiner is dan 1, dan wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. Is zij groter dan 1, dan duidt dit op een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Het berekende groepsrisico voor de risicovolle transportleidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 is gelegen onder de oriënterende waarde van 10%. Door de Omgevingsdienst Groningen is in het advies externe veiligheid een verantwoording van het groepsrisico opgesteld, dit vanwege de ligging van risicovolle transport routes en buisleidingen (zie Bijlage 7).

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het advies externe veiligheid van de Omgevingsdienst Groningen (Bijlage 7) is ook onderzoek gedaan naar risicovolle transportroutes in de nabijheid van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied zijn namelijk drie risicobronnen op het gebied van vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig:

Spoorlijn Veendam aanslt. - Leer (D)

De spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 - 9 meter. De afstand van het spoortraject tot het plangebied is circa 1,2 kilometer. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de spoorlijn reikt niet tot het plangebied en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. De spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) heeft een invloedsgebied van 4.000 meter vanwege (incidenteel) vervoer van ammoniak en chloor, en deze ligt over het plangebied. Echter ligt het berekende groepsrisico onder de oriënterende waarde (zie Bijlage 7).

Rijksweg A7

De rijksweg A7 kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 meter. De afstand van de A7 tot het plangebied is circa 35 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de rijksweg reikt niet tot het plangebied en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. In de regeling Basisnet is voor de rijksweg A7 opgenomen dat voor het weggedeelte in het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Hierdoor is dit aspect niet relevant. De veiligheidszone 3 transport reikt niet tot in het plangebied. Deze veiligheidszone is dus ook niet opgenomen op de verbeelding. De A7 heeft een invloedsgebied van 355 meter, dit ligt over het plangebied. Echter is het berekende groepsrisico voor de Rijksweg A7 gelegen onder de oriënterende waarde (zie Bijlage 8).

Provinciale weg N964

De provinciale weg N964 kent ter hoogte van het plangebied, volgens de Geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022, geen veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) buiten de weg. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N964 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor de provinciale weg N964 is gelegen over het plangebied. Echter is het berekende groepsrisico voor de N964 gelegen onder de oriënterende waarde (zie Bijlage 8).

Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun taken.

Samenvattend is de bereikbaarheid van het plangebied voldoende. De veiligheidsregio adviseert om in het kader van de realisatie van nieuwe bedrijven en bedrijfswoningen te zorgen voor een goede, tweezijdige bereikbaarheid. Over het algemeen geeft het aspect bluswatervoorzieningen geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. De veiligheidsregio adviseert om bij grootschalige nieuwbouw van bedrijven of bedrijfswoningen na te gaan of de bluswatersituatie nog voldoet. Eventueel moeten in het kader van nieuwbouw brandkranen worden bijgeplaatst.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij kunnen vluchten of schuilen zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten. Om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te beoordelen, is gekeken naar het zelfredzaam vermogen. Daarnaast is een beoordeling gedaan van de mogelijkheden tot vluchten of schuilen en de alarmeringsmogelijkheden.

Binnen het plangebied worden geen functies voor minder zelfredzame personen mogelijk gemaakt. Tevens kan in voldoende mate van de risicobron af worden gevlucht en wordt het plangebied bij een ramp gealarmeerd via NL-Alert, calamiteitenzenders, etc.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluid

Normstelling en beleid
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit onderzoek moet blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:

  • menselijk stemgeluid;
  • wegverkeerslawaai;
  • aanwezigheid natuurgebieden;
  • lawaaisporten;
  • industrielawaai;
  • stiltegebieden.

Onderzoek

Ten behoeve van het wegverkeerslawaai is in dit bestemmingsplan conform de geluidszone in het naastgelegen bestemmingsplan, de gebiedsaanduiding 'geluidzone- weg' opgenomen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

De noodzaak van het opnemen van deze hier boven genoemde gebiedsaanduiding hangt samen met de in dit bestemmingsplan opgenomen regeling voor het bouwen van hoofd- en bijgebouwen. De regeling die in dit plan is opgenomen voorziet uitsluitend in een regeling die de totale oppervlakte van gebouwen regelt. Als er uitgebreid wordt richting een van de geluidsbronnen van het plangebied (wegverkeer) en het bouwen bedoeld is voor een geluidgevoelige functie, dan moet door middel van een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat dit uit oogpunt van geluid verantwoord is. De aldus opgenomen regeling voor het bouwen van hoofd- en bijgebouwen maakt het niet mogelijk om geluidgevoelige functies expliciet uit te sluiten in bijgebouwen. Bovendien kan met de opgenomen regeling ook de oppervlakte van het hoofdgebouw worden uitgebreid. Vandaar dat met de 'geluidszone-weg' toegezien wordt op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op voor het voornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Ten aanzien van het voornemen zijn voor de vaststelling van de luchtkwaliteit industriële bronnen (puntbronnen) en het wegverkeer (lijnbronnen) van belang.

Industriële bronnen

Binnen het bestemmingsplan kunnen bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zich vestigen. Voor het bedrijventerrein is een staat van toelaatbare bedrijfsactiviteiten opgesteld. Uit de lijst volgt dat een verscheidenheid aan bedrijvigheid mogelijk is. Om deze reden zijn de te verwachten emissies van stikstofoxiden en fijnstof gebaseerd op kentallen die representatief zijn voor de maximaal toelaatbare milieucategorie. De kentallen zijn gebaseerd op in het verleden door Arcadis uitgevoerd onderzoek (Presentatie ‘Emissies toekomstige bedrijventerreinen’, Arcadis 5 november 2013) en breed geaccepteerd.

Ten opzichte van de huidige planologische situatie verandert de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de bestemming 'Bos' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' met een maximale milieucategorie 3.2. De emissiekentallen per hectare nemen derhalve met 840 kg NOx per jaar en 210 kg PM10 per jaar toe.

De emissiekentallen per hectare nemen derhalve met 200 kg NOx per jaar en 50 kg PM10 per jaar toe. De kans bestaat dat de emissie van het plangebied toe zal nemen. Echter, aangezien het hier om de toename van een zeer klein oppervlak betreft, kan worden gesteld dat de invloed van fijnstof en NOx emissie gering is. Dit wordt bevestigd naar aanleiding van het onderstaande onderzoek achtergrondniveau.

Wegverkeer

Met de NIBM-tool 2022 kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Het planvoornemen leidt tot het mogelijk maken van bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 in het plangebied.

De verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van het planvoornemen kan worden berekend met de CROW-publicatie nr 381 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden'. Met het planvoornemen wordt een gemengd bedrijventerrein gerealiseerd. Hiervoor geldt een kengetal van 158 verkeersbewegingen per netto ha aan te realiseren bedrijventerrein. Met het planvoornemen wordt (5,5*0,77=) 4,2 ha aan bedrijventerrein gerealiseerd. Dit zorgt voor een verkeersgeneratie van (158*4,2=) 664 verkeersbewegingen er etmaal, waarvan een aandeel van circa 19% bestaat uit vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0008.png"

Figuur 4.3: NIBM-tool

Uit de nibm-tool blijkt dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het bedrijventerrein niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Om de effecten op de luchtkwaliteit te bepalen is onderzocht wat de concentraties luchtverontreinigende stoffen rondom het plangebied bedragen.

Voor de vaststelling van de achtergrondniveaus wordt gebruik gemaakt van de Nsl-monitoringstool. In deze monitoringstool is een groot aantal rekenpunten opgenomen met de heersende en toekomstige waarden van de luchtkwaliteit. Daarom is ervoor gekozen om de niveaus van de rekenpunten langs de A7 en de N964 aan te houden als achtergrondniveau (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0009.jpg"

Figuur 4.4: Rekenpunten Nsl-monitoringstool

Uit de Nsl-monitoringtool blijkt dat op de betreffende rekenpunten de grenswaarden van NO2, PM2.5 en PM10 in 2022 nergens worden overschreden. De waarde van NO2 en PM10 ligt op alle punten ruim onder de 40,0 µg/m3 (NO2 maximaal 9,8 µg/m3, PM10 maximaal 12,9 µg/m3), de waarde van PM2,5 ligt op alle punten ruim onder de 25,0 µg/m3 (maximaal 6,4 µg/m3). Het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof PM10 is met een aantal van maximaal 6 ruim onder de norm van 35 dagen. Hieruit mag worden geconcludeerd dat ter plaatse van het bestemmingsplan in de huidige situatie (2022) de grenswaarden niet worden overschreden.

Ook vanwege de toename van dit plan, gebaseerd op de nibm-tool worden deze grenswaarden niet overschreden. De toename NO2 bedraagt maximaal 1,68 µg/m3 en PM10 maximaal 0,18 µg/m3.

Toekomstige situatie

Daarnaast is het van belang te weten hoe de luchtkwaliteit zich in de toekomst ontwikkelt. De Nsl-monitoringtool geeft hiervoor een prognose voor 2030.

Uit de Nsl-monitoringtool blijkt dat ook in 2030 op de betreffende rekenpunten de grenswaarden van NO2, PM2.5 en PM10 nergens worden overschreden. De waarde van NO2 en PM10 ligt op alle punten ruim onder de 40,0 µg/m3 (NO2 maximaal 7,3 µg/m3, PM10 maximaal 11,8 µg/m3), de waarde van PM2,5 ligt op alle punten ruim onder de 25,0 µg/m3 (maximaal 5,2 µg/m3). Het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof PM10 is met een aantal van maximaal 6 ruim onder de norm van 35 dagen. Hieruit mag worden geconcludeerd dat ter plaatse van de bouwlocatie in de toekomstige autonome situatie (2030) de grenswaarden niet worden overschreden en dat nog een forse verbetering van de luchtkwaliteit wordt verwacht.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.8 Milieuzonering

Normstelling en beleid
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Onderzoek

In het plangebied komt op dit moment geen bedrijvigheid voor. In het nieuwe bestemmingsplan zal echter wel bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk worden gemaakt.


Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving

Omdat het plan niet voorziet in gevoelige functies (zoals woningen), zijn hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving niet van belang. De bedrijven in de omgeving veroorzaken geen milieuhinder die tot onaanvaardbare situaties leidt binnen het plangebied.

Wel bevindt zich aan de oostkant van het plangebied RWZI Scheemda. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks: 100.000 - 300.000' (SBI-code 3700) van milieucategorie 4.2 (op basis van geur) met een aan te houden minimale richtafstand van 300 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Echter is er rondom de RWZI een geurzone van 300 meter aangewezen. Deze geurzone loopt door vrijwel het gehele plangebied. Deze geurzone houdt in dat in verband met de aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie, geen geurgevoelige objecten zijn toegestaan. Omdat het planvoornemen dus niet voorziet in het mogelijk maken van gevoelige functies, geeft de geurzone geen belemmeringen voor het planvoornemen.

Hinder als gevolg van het onderhavige plan

De toegestane bedrijven binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn afgestemd op de omgeving. Dit bestemmingsplan bestaat uit het planvoornemen om in het plangebied bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk te maken. Bij milieucategorie 3.2 geldt een milieuzonering van 100 meter. Er bevinden zich geen milieugevoelige objecten op minder dan de richtafstand van 100 meter van het plangebied. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 250 meter afstand van het plangebied. Aan deze richtafstand wordt dus voldaan.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.9 Water

Normstelling en beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet

De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 3.1.1). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Toetsing

Digitale watertoets

Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Hunze en Aa's. De aanvraag digitale watertoets heeft op 24 mei 2023 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen in bijlage 9. Op 30 juni 2023 heeft Waterschap Hunze en Aa's een uitgangspuntennotitie voor het wateraspect geleverd. Deze is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen de specifieke uitgangspunten voor het plangebied.

Specifieke uitgangspunten

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0010.png"

Figuur 4.5. Waterhuishouding, blauw = hoofdwatergang, rood = schouwsloot, groen = overige sloot, paars = transportleiding (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

In figuur 4.5 is te zien dat het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van NAP-3.20m en een winterpeil van NAP-3.30m, dat afwatert in noordelijk richting en wordt bemalen door gemaal Ennemaborgh. Dit gemaal heeft een maximale afvoercapaciteit van 2,15l/s/ha. Binnen het ingetekende plangebied liggen hoofdwatergangen met een belangrijke afwaterende functie. Daarnaast zijn er in het gebied transportleidingen voor afvalwater aanwezig die samenhangen met de aanwezigheid van de rioolwaterzuivering Scheemda. Voor deze zuivering gelden geluids- en geurcontouren, waar het plangebied binnen valt. Dit vormt mogelijk een belemmering voor mogelijke functies in het plangebied. Door het ontwikkelen van dit gebied mag er geen belemmering ontstaan voor het functioneren van de rioolwaterzuivering van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0011.png"

Figuur 4.6. Geurcontouren RWZI. De binnenste ring geeft de contour weer van 3 geureenheden/m³, de buitenste ring die van 1 geureenheid/m³. (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0012.png"

Figuur 4.7. Geluidscontour RWZI (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

Compenserende waterberging

Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. De gemeente dient hiervoor, in afstemming met de initiatiefnemer, in de waterparagraaf aan te geven op welke wijze de benodigde hoeveelheid compenserende waterberging (opgave) zal worden ingepast en onderdeel zal zijn van het plan. Het waterschap kan in het vooroverleg nader advies geven. Om de effectiviteit van de compenserende maatregel goed te kunnen beoordelen is het van belang om duidelijk aan te geven; welke maatregel waar wordt genomen (infiltreren, vasthouden/bergen, vertraagd afvoeren, ...), de maatvoering van de maatregel (m, m2, m3) en waar het hemelwater uiteindelijk op zal afvoeren.

Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte) kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek nodig over de toepasbaarheid en eventuele effecten naar de omgeving.

Omdat voor dit plan niet is aangegeven hoeveel verhard oppervlak er wordt aangebracht, maar om toch al een beeld te krijgen van de benodigde compensatie, is de aanname gedaan dat 90% van het plangebied verhard zal worden. Dit komt neer op 29.700m² verhard oppervlak. Op basis hiervan en rekening houdend met de maximale gebiedsafvoer van 2,15 l/s/ha, bedraagt de te compenseren waterbergingscapaciteit 2.692m³.

Gemiddeld Hoogste Grondwaterstanden (GHG)

De hoge grondwaterstanden die in het plangebied voorkomen, kunnen te hoog zijn voor de te ontwikkelen functies (zie figuur 4.8). Ook kan dit de toepasbaarheid van infiltratiemaatregelen beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0010-0401_0013.png"

Figuur 4.8. Grondwaterstanden (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

De belangen van het waterschap worden meegenomen in de nadere planuitwerking. De waterberging wordt voor de ontwikkeling van het gehele omliggende gebied integraal opgelost.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect water uitvoerbaar.

4.10 Verkeer En Parkeren

Normstelling en beleid

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.

Verkeersafwikkeling

De realisatie van een bedrijventerrein leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Het plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 55.000 m2. Dit betekent, gebaseerd op de kengetallen van het CROW voor bedrijventerreinen, een netto-oppervlakte van circa 42.000 m2. Het plangebied betreft een 'gemengd terrein'. Op basis van de kengetallen van het CROW gaat het om een maximale toename van de verkeersgeneratie van circa (4,2*158=) 664 verkeersbewegingen per etmaal. De om het plangebied liggende gebiedsontsluitingswegen, zoals de provinciale weg N964 en de A7 hebben voldoende capaciteit om de potentiële verkeerstoename door het planvoornemen aan te kunnen. Daarom hoeven er geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.

Parkeren

Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen ook toe. Echter wordt in het planvoornemen parkeren op het eigen erf opgelost. Daarom vormt het aspect parkeren geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Normstelling en beleid

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning. In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Op het voornemen is categorie 11.3 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De drempelwaarde (een oppervlakte van meer dan 75 hectare) wordt niet overschreden.

Kenmerken van het plan

Het plan voorziet in het mogelijk maken van een bedrijventerrein van 5,5 hectare. Binnen het plangebied kunnen bedrijfsgebouwen worden opgericht van maximaal 12 meter hoogte met een milieucategorie van ten hoogste 3.2. In de huidige situatie worden de gronden gebruikt ten behoeve van agrarische activiteiten.

De gronden worden door het voornemen anders gebruikt. De kans bestaat dat de nieuwe functies het milieu zwaarder belasten. Anders dan de effecten die enkel optreden tijdens de realisatie van het plan, treedt er vooral een verschuiving in de milieuzonering op. Deze effecten zijn in paragraaf 4.8 beschreven.

Plaats van het plan

Het plangebied ligt aan de rand van het stedelijk gebied, aansluitend op een bestaand bedrijventerrein. De gronden worden in de huidige situatie gebruikt als agrarische grond. Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Ook zijn negatieve effecten op cultuurhistorische waarden van het gebied niet aanwezig, zie paragraaf 4.2.

Kenmerken potentiële effecten

In potentie kan de transformatie van agrarisch naar bedrijventerrein leiden tot significante negatieve effecten. Echter is in hoofdstuk 4 onderbouwd dat voor de verschillende thema's geen negatieve effecten optreden.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een MER-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan en wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Dit bestemmingsplan bestaat uit:

  1. 1. een verbeelding van het plangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen en wijzigingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

Voor de verschillende bestemmingen is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg'.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels; en
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De begrippen zijn in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat Artikel 3 Bedrijventerrein. De onderstaande tekst bespreekt de bestemming.

Bedrijventerrein:

Dit is de enige zogenaamde enkelbestemming in het bestemmingsplan. Deze bestemming geeft daarmee de hoofdregels voor het plan. Toegestaan zijn verschillende vormen van bedrijven. Daarnaast kent de bestemming bouwregels die, in combinatie met de verbeelding, regelen welke gebouwen waar, en met welke afmetingen mogen worden gebouwd.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels voor de zones geluidzone - weg, milieuzone - geurzone, veiligheidszone - bevi en veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente is initiatiefnemer van dit project. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Inspraak En Overleg

Dit uitwerkingsplan is ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). Van de Veiligheidsregio Groningen is een overlegreactie binnen gekomen. De overlegreactie is geanonimiseerd en als bijlage 11 opgenomen. De adviezen van de Veiligheidsregio Groningen zijn overgenomen en waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Stec Behoefteraming Bedrijventerreinen Groningen

Bijlage 1 Stec behoefteraming bedrijventerreinen Groningen

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Scheemder Hoogte

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Scheemder Hoogte

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Rapportage Bodemonderzoek

Bijlage 4 Rapportage bodemonderzoek

Bijlage 5 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 5 Beknopte natuurtoets

Bijlage 6 Aerius-berekening

Bijlage 6 AERIUS-berekening

Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 7 Advies externe veiligheid

Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid A7, N964

Bijlage 8 Advies externe veiligheid A7, N964

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Uitgangspuntennotitie Watertoets

Bijlage 10 Uitgangspuntennotitie Watertoets

Bijlage 11 Overlegreactie Veiligheidsregio Groningen

Bijlage 11 Overlegreactie Veiligheidsregio Groningen