Bestemmingsplan ‘Galerie Waarkunst’
Bestemmingsplan - Gemeente Oldambt
Vastgesteld op 30-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
Lid 1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Galerie Waarkunst’ van de gemeente Oldambt;
Lid 1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1895.13BP0003-0401 met de bijbehorende regels;
Lid 1.3 Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
Lid 1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
Lid 1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
Lid 1.6 aan huis verbonden beroep of bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt behouden;
Lid 1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;
Lid 1.8 atelier:
een werkruimte voor een kunstenaar;
Lid 1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
Lid 1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
Lid 1.11 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
Lid 1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
Lid 1.13 Beeldentuin
Een tuin bij een woning of ander gebouw, waar tentoonstellingen van beeldende kunst worden georganiseerd met de bedoeling deze te laten bezichtigen en eventueel te verkopen.
Lid 1.14 bestaand:
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Lid 1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
Lid 1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Lid 1.17 Bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
Lid 1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
Lid 1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Lid 1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
Lid 1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Lid 1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
Lid 1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Lid 1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Lid 1.25 carport:
overkapping, bedoeld voor het stallen van een auto;;
Lid 1.26 Dak:
elke bovenbeëindiging van een gebouw;
Lid 1.27 Erf:
een al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht is ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
Lid 1.28 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen 2 of meer erven of terreinen, zoals muren, schuttingen, hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang.
Lid 1.29 galerie
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient ten behoeve van tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst.
Lid 1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Lid 1.31 Geluidgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;;
Lid 1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwvlak of bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
Lid 1.33 horeca:
bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of bedrijfsmatig verstrekken van logies;
Lid 1.34 Kap:
een geheel of gedeeltelijk niet-horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuinhellende dakschilden;
Lid 1.35 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één van de beeldende kunsten.
Lid 1.36 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is, waaronder tenminste begrepen een theeschenkerij;
Lid 1.37 Peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld
Lid 1.38 Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
Lid 1.39 Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Lid 1.40 seizoensgebonden
bebouwing die uitsluitend in het zomerseizoen (15 maart tot en met 15 oktober) mag staan en als zodanig gebruikt mag worden;
Lid 1.41 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
Lid 1.42 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Lid 2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Lid 2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil;
Lid 2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Lid 2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Lid 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Lid 2.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
Lid 2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Cultuur En Ontspanning
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een galerie en ateliers ter plaatse van de aanduiding 'Galerie';
- een beeldentuin, ter plaatse van de aanduiding ‘Beeldentuin’;
- een bedrijfswoning;
- ondersteunende horeca;
- Workshops, cursussen en vergaderingen;
- trouwlocatie;
- gebouwen;
- Seizoensgebonden bouwwerken ten behoeve van de beeldentuin en/of de galerie, waaronder in ieder geval wordt bestaan: tijdelijk overkappingen en/of partytenten;
- de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- de instandhouding van de karakteristieke slingertuin ter plaatse van de aanduiding 'Slingertuin'.
- tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Lid 3.2 Bouwregels
Algemeen
- Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd.
Bebouwing ten dienste van cultuur en ontspanning
2. De oppervlakte van de gebouwen, niet zijnde seizoensgebonden bouwwerken, mag maximaal 1440 m2 bedragen.
3. De goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer bedragen, dan op de verbeelding aangegeven, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;
5. De bouwhoogte van kunstwerken en beelden mag ter plaatse van de aanduiding ‘beeldentuin’ ten hoogste 4 meter bedragen, met dien verstande dat voor maximaal 3 kunstwerken en/of beelden een maximale bouwhoogte van 12 meter is toegestaan;
Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
6. Er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
7. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
- de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
- de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
- de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen,bijgebouwen en carports ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 50 m²;
- de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
- de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
8. Carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
9. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
-
- voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
- de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
- Het aantal vlaggenmasten mag niet meer dat 3 bedragen.
-
Voor seizoensgebonden bouwwerken, gelden de volgende regels:
10. In afwijking van het bepaalde in lid 3.2. onder 1, mogen seizoensgebonden bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
11. De oppervlakte van de seizoensgebonden bouwwerken mag niet meer dan 40 m² bedragen;
12. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
Lid 3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
Lid 3.4 Specifieke gebruiksregels
Lid 3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Ter plaatse van de aanduiding ‘Slingertuin’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, afgraven, diepploegen, afschuiven of egaliseren van gronden en het aanleggen van drainage;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het rooien en/of kappen van beplantingen, tenzij de Boswet van toepassing is;
- het (ver)graven en dempen van sloten en andere watergangen en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen.
-
- Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
- De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
- werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
- werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
-
- De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
Lid 3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Ter bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van karakteristieke gebouwen, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verboden deze gebouwen geheel of gedeeltelijk zonder omgevingsvergunning te slopen;
- Burgemeester en wethouders kunnen vergunning verlenen voor het slopen mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen;
- de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
- de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
- het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
-
Artikel 4 Waarde – Archeologie 1
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Lid 4.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
- Voor bouwwerken groter dan 50 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
- Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
Lid 4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm, met uitzondering van herdrainage;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
- Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
-
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
- Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
-
-
Lid 4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 1 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 3
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Lid 5.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
- Voor bouwwerken groter dan 200 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
Lid 5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 45 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
- Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
-
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
- Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
-
Lid 5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 3 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waarde – Archeologie 4
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Lid 6.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
- Voor bouwwerken groter dan 500 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
Lid 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
- Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
-
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
- Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
-
Lid 6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 4 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Lid 8.1 algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
- het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Lid 8.2 gebouwen van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van de regels tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast.
Lid 8.3 aan huis verbonden bedrijf en beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van de regels voor een aan huis verbonden bedrijf en beroep voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat:
- de woonfunctie in overwegende mate moet worden gehandhaafd, hetgeen betekent dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
- maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
- degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
- het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen betekent dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in bijlage 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
Lid 8.4 voorwaarden
Het verlenen van in dit artikel bedoelde omgevingsvergunningen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Overige Regels
Lid 9.1 Afstemming waterschap
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
Lid 9.2 Afstemming welstandsnota
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
- de plaatsing op het bouwvlak;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden tot het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 10% afwijken van de in dit plan toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Lid 9.3 Afstemming artikel 19 Natuurbeschermingswet 1998 (habitattoets)
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient een habitattoets te worden uitgevoerd.
Lid 9.4 Afstemming op de Wet natuurbescherming
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient een onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming te worden uitgevoerd.
Lid 9.5 Afstemming op de Wet geluidhinder
Voor zover de in het bestemmingsplan opgenomen regels ruimte bieden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing, wordt een besluit tot wijziging of omgevingsvergunningverlening niet eerder genomen, dan nadat is gebleken dat kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Lid 10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
- Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Lid 10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Galerie Waarkunst.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hoofdweg 1 in ’t Waar bevinden zich ondermeer een kunstgalerie, beeldentuin en theeschenkerij. Het schuurgedeelte van de karakteristieke boerderij is voor dit gebruik geschikt gemaakt en gerestaureerd. Het gaat dus om de legalisering van reeds bestaand gebruik, en om het mogelijk maken van nieuwe gewenste functies.
In het huidige bestemmingsplan kent de planlocatie een agrarische bestemming. Het hierboven omschreven gebruik past niet binnen deze bestemming. Het is daarom noodzakelijk om dit perceel te voorzien van een adequate planologische basis en een omgevingsvergunning aan te vragen. Bij brief van 9 april 2015 heeft de gemeente kenbaar gemaakt bereid te zijn medewerking te verlenen aan het gewijzigd gebruik van zowel de schuur als het omringende gebied als galerie en beeldentuin.
1.2 Ligging En Begrenzing Planlocatie
De planlocatie is gelegen in het noordoosten van Groningen, ten oosten van de stad Groningen. In de omgeving liggen Delfzijl, de Blauwe Stad, de Dollard en Winschoten. De planlocatie ligt net buiten de bebouwde kom, tussen ’t Waar en Nieuw Scheemda. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Scheemda, sectie M, perceel 987
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding1.png)
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding2.png)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan is: “Nieuw Scheemda, ’t Waar en Nieuwolda”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 17 februari 2010. De planlocatie is bestemd tot Agrarisch. De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De activiteiten zoals in de huidige situatie worden uitgeoefend zijn in strijd met de regels van deze bestemming.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding3.png)
1.4 Doel Van Het Voornemen
De huidige situatie en de eventuele uitbreiding zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om een en ander te kunnen legaliseren moet een planologische procedure worden doorlopen. Om de gewenste functies mogelijk te maken, zal een bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden.
In de voorliggende toelichting wordt aangegeven wat de invloed is van het onderhavige plan op haar omgeving. Daarnaast wordt ook ingegaan op de relevante milieuaspecten, de uitvoerbaarheid en de juridisch- planologische consequenties. Op deze wijze wordt voldaan aan het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening en wordt de haalbaarheid van onderhavige planontwikkeling aangetoond.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan 'Galerie Waarkunst Hoofdweg 1 ‘t Waar’’ bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleiding;
- Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
- Hoofdstuk 3 Beleidskader;
- Hoofdstuk 4 Beschrijving van de uitvoeringsaspecten;
- Hoofdstuk 5 Waterparagraaf;
- Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
- Hoofdstuk 7 Eindconclusie.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied
't Waar is een lintdorp dat aan de rand ligt van de ingedijkte Dollard. In de toelichting van het geldende bestemmingsplan is het volgende aangegeven. “Karakteristiek voor 't Waar is de ligging aan het water. Ten zuiden van de slingerende Hoofdweg loopt het Buiten Nieuwediep dat ter hoogte van de Pastorieweg uitkomt in het Termuntenzijldiep. Hierna kruist het Termuntenzijldiep de Hoofdweg. De bebouwing staat aan weerszijden van de Hoofdweg verspreid en bestaat uit burger- en arbeiderswoningen met daartussen een enkele boerderij. Ten westen van de kruising met het Termuntenzijldiep bevindt zich de grootste concentratie.”
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding4.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding5.png)
De projectlocatie ligt in een karakteristieke halfronde bocht. Op het terrein bevinden zich diverse houtopstanden en een vijver. De voortuin en de zich daarin bevindende bomen zijn karakteristiek. Aan de achterzijde ligt het Buiten Nieuwediep. Grenzend aan de planlocatie staan er langs het Buiten Nieuwediep aan het Oude Diepje diverse woningen. Het gebouw is een karakteristieke Groninger boerderij. De boerderij is karakteristiek (geen monument) en verkeert in goede staat. De projectlocatie heeft een oppervlakte van 4 ha. De schuur (voormalige agrarische bedrijfsgebouw) heeft een oppervlak van 1.150 m2 (zie afbeelding in §2.2.1.)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding6.png)
2.2 Voorgeschiedenis En Gewenste Nieuwe Situatie
2.2.1 Voorgeschiedenis
Initiatiefnemer is beeldend kunstenaar en is in 1998 op deze plek komen wonen. De boerderij was in een slechte staat van onderhoud en vanaf 1998 heeft aan het pand in fasen groot onderhoud plaatsgevonden. De voegen van verschillende muren zijn uitgeslepen en hersteld, 120 m dakgoten zijn vernieuwd, kozijnen zijn vervangen.Zowel het pand als de locatie vormen een geschikte locatie voor de vestiging van een beeldend kunstenaar.
In de schuur zijn reeds een atelier en een expositieruimte gecreëerd. De reeds bestaande ruimtes in de schuur zijn hiervoor geschikt gemaakt. De voormalige hooizolder is veranderd in atelier en de varkensschuur/materialenberging is veranderd in galerie. In 2012 is de galerie uitgebreid ter plaatse van de voormalige paarden- en koeienstal. Ook is een gedeelte van de schuur in gebruik genomen als ruimte waar de bezoekers koffie en thee kunnen nuttigen.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding7.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding8.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding9.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding10.png)
2.2.2 Huidige en gewenste activiteiten
Het project voorziet in de eerste plaats in het behoud en het herstel van de karakteristieke bebouwing, tuinstructuur en beplanting op deze plek door het toekennen van een passende functie. Initiatiefnemer wil de activiteiten op het culturele gebied voortzetten en uitbreiden, zoals in onderstaande tabel is aangegeven. Daarnaast zou initiatiefnemer graag een nieuwe functie geven aan een aantal bijgebouwen, dan wel deze willen behouden. Dit is weergegeven in par. 2.2.3.
Functie | Omschrijving | Periode | |
1. | Galerie beeldentuin | Exposities van kunst en design Art- en designshop Beeldentuin. De specifieke inrichting van de tuin is reeds gerealiseerd. Er zullen soms beelden worden geplaatst die hoger dan 3 m. kunnen zijn. | Zaterdag: 14 tot 17 Zondag: 11 tot 17 en op afspraak |
2. | Kleinschalige horeca |
| ||||||||||||||
3. | Voorstellingen |
| ||||||||||||||
4. | Workshops en cursussen |
| ||||||||||||||
5. | Vergaderlocatie/ trouwlocatie |
| ||||||||||||||
6. | Werklocatie voor culturele ondernemers |
|
2.2.3 Huidige en gewenste bijbehorende bouwwerken
Initiatiefnemer (die zelf beeldend kunstnaar is) heeft een plan gemaakt voor in de inrichting van het erf in het algemeen en van de plaatsing, c.q. legalisering, van de bijbehorende bouwwerken. In overleg met de gemeentelijke landschapsdeskundige is dit verder uitgewerkt in een erfinrichtingsplan. De bedoeling is dat de waarde van het erf hierdoor wordt behouden en versterkt. Bovendien zijn sommige bouwwerken nodig voor de stalling van machines voor het onderhoud. In de berging worden tevens diesel en andere brandbare vloeistoffen opgeslagen ten dienste van de beeldentuin en de ateliers. Het is niet wenselijk deze goederen in het hoofdgebouw op te slaan in verband met het brandgevaar.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding11.png)
Op het perceel staan in de huidige situatie 12 bouwwerken. In navolgende tabel is een overzicht van de bouwwerken en hun afmeting weergegeven. In totaal is, naast de bedrijfswoning (287 m2) en de oorspronkelijke boerderij (1150 m2), op het terrein in de huidige situatie ruim 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig.
Op basis van het erfinrichtingsplan is met de gemeente overeengekomen om een deel van de aanwezige opstallen te legaliseren. De kas kan, als voormalig agrarisch bouwwerk, eveneens behouden blijven. De overige bouwwerken zullen worden gesaneerd. In de uiteindelijke situatie zal naast de bedrijfswoning en de kas circa 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken op het terrein aanwezig zijn.
Afmetingen (lxbxh) | Opp. bestaand | Opp. uiteindelijk | |||
1. | Tuinhuis | 7 x 3 x 3,8m | 21 m2 | 21 m2 | Wordt theeschenkerij |
2. | Carport | 6 x 5 x 2,8m | 30 m2 | 30 m2 | Ten behoeve van de stalling van auto bij de bedrijfswoning. |
3. | Opslag/berging/ carport | 8 x 9 x 3,2m | 72 m2 | 72 m2 | Stalling tractor en opslag brandbare goederen. |
4. | Bijgebouw | 5 x 5 x 3,3m | 25 m2 | Artists in residence. | |
5 | Bijgebouw | 3 x 3 x 3m | 9 m2 | kippenschuur | |
6. | Bijgebouw | 6 x 5 x 4m | 30 m2 | 30 m2 | Garage |
7. | Bijgebouw, | 2 x 1,5 x 2m | 3 m2 | Kippenschuur | |
8 | Bijgebouw | 5 x 4 x 2,5m | 20 m2 | 20 m2 | Bijgebouw bij zwembad t.b.v. bedrijfswoning (niet op overzichtskaart) |
9. | Theekoepeltje in voortuin | 4 x 3 x 3-- | 9 m2 | Afronding van de uitvoering van het landschapsplan, = bijgebouw bij bedrijfswoning | |
10 | Containerschuur | 7 x 2,4 x 2,4 | 17 m2 | Tot schuur omgebouwde container (niet op overzichtskaart) | |
TOTAAL | 247 m2 | 182 m2 | (waarvan 49 m2 bijgebouw bij bedrijfswoning) |
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding12.png)
Er is de wens om in de zomer een partytent te plaatsen van maximaal 10 x 10 x 3 meter(stalen constructie met zeildoek). Dit voor mobiele exposities of theater voorstellingen. Aangezien het hier gaat om een tijdelijk, seizoensgebonden bouwwerk, kan hiervoor een omgevingsvergunning voor seizoensgebonden activiteiten worden verleend (voor maximaal 4 maanden).
In de beeldentuin staat ook een informatiebord met de naam Waarkunst (4 m breed en 2,5 meter) hoog.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding13.png)
Groninger Slingertuin
In 2012 is op het terrein met landschapssubsidie een zogeheten “slingertuin” aangelegd. In het kader van het afronden van deze slingertuin zou initiafnemer graag een theekoepeltje willen plaatsen. Het landschapsplan (zie afbeelding volgende pagina), dat dus is uitgevoerd en waarvoor ook subsidie is verleend, voorziet in de aanleg van een theekoepeltje. Onderstaande artist impression geeft aan wat zijn bedoeling is.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding14.png)
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding15.png)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Eén van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan dient bij een stedelijke ontwikkeling een toetsing plaats te vinden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In onderhavige situatie is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets kan derhalve achterwege blijven.
3.1.2 Mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen
Indien een bebouwingsgebied groter is dan 300 m2, mag de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 150 m2 bedragen. Bijbehorende bouwwerken die vergunningsvrij worden gebouwd, mogen alleen in een achtererfgebied vergunningsvrij worden gebouwd. De voormalige agrarische schuur waarin de galerie en de ateliers gehuisvest zijn, wordt in dit kader gezien als het hoofdgebouw op het perceel. Nu de woning al een oppervlak van ruim 200 m2 kent, zijn er geen mogelijkheden om vergunningsvrij nog bijbehorende bouwwerken te realiseren.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie 2016-2020
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. Deze visie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In het bewerkstelligen van het beeld in 2040 gaat de provincie uit van een duurzame ontwikkeling. Eén van de hoofddoelen is dan ook een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap. In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
Ruimte
- Ruimtelijke kwaliteit
- Aantrekkelijk vestigingsklimaat
- Ruimte voor duurzame energie
- Vitale landbouw
Natuur en landschap
- Beschermen landschap en cultureel erfgoed
- Beschermen biodiversiteit
Water
- Waterveiligheid
- Schoon en voldoende water
Mobiliteit
- Bereikbaarheid
Milieu
- Tegengaan milieuhinder
- Gebruik van de ondergrond
Voor voorliggende ontwikkeling zijn de belangen ‘ruimtelijke kwaliteit’ en ‘Beschermen landschap en cultureel erfgoed’ van belang.
Ruimtelijke kwaliteit
Hoofdstuk 11 van de omgevingsvisie gaat in op het versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie.
De provincie ziet mogelijkheden voor hergebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. De provincie stimuleert het behoud en gebruik van het cultureel erfgoed en monumenten. Hierbij is het van belang dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied.
Beschermen landschap en cultureel erfgoed
De provincie Groningen kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. De provincie hecht grote waarde aan de bijzondere kwaliteiten van het landschap, zoals de weidsheid, de diversiteit en de herkenbaarheid. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor het ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorisch erfgoed zijn van belang voor een gevoel van verbondenheid met en eigenheid van de streek, een plezierige leefomgeving en voor toerisme en recreatie.
Over de bescherming van het landschap en het cultureel erfgoed is het volgende opgemerkt. Kenmerkend voor het Oldambt is een groot contrast tussen de groene bebouwingslinten op de hoger gelegen glaciale ruggen en de grootschalige open Dollardpolders met een structuur van opeenvolgende (voormalige) slaperdijken en boerderijreeksen.
In het Oldambt dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
- de groene bebouwingslinten: deze vormen harde overgangen van de open polders naar de meer besloten hogere zandruggen;
- de grootschalige openheid tussen parallelle dijken;
- de verspreid liggende bebouwing langs ontsluitingswegen in de polders;
- de eenzijdige bebouwing langs de dijken;
- de langgerekte tweezijdige bebouwingslinten overgaand in dichte bebouwingslinten;
- de Oldambster boerderijen, slingertuinen, dijkcoupures, schotbalkenhuisjes en kolken.
Het voornemen sluit met name aan bij het laatste punt. Het betreft een karakteristieke boerderij waarbij de Slingertuin in ere is hersteld.
3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016
De Omgevingsverordening is – tezamen met de Omgevingsvisie op 1juni 2016 vastgesteld. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de begrenzing van het buitengebied. Voor de gewenste nieuwe ontwikkeling zijn de regels uit afdeling 2.1, 2.3, 2.51 en 2.59.2 relevant.
Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een karakteristieke boerderij in het buitengebied van de gemeente Oldambt. Het pand heeft geen monumentale status. Naar aanleiding van het gestelde in artikel 2.9.1. is er voor gekozen om een vergunningstelsel op te voor de gehele of gedeeltelijke sloop van de boerderij. Hiermee wordt voldaan aan de regels van de omgevingsverordening van de provincie.
Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De planlocatie betreft een voormalig agrarisch perceel. Het plan voldoet aan de bepalingen uit artikel 2.13.2. De voormalige agrarische bedrijfswoning is in gebruik als bedrijfswoning bij de galerie. Er worden geen nieuwe woningen op het perceel gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan het gestelde onder a.
Met de galerie en beeldentuin is sprake van bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn. Er is geen sprake van bedrijfsmatige opslag van goederen, anders dan ten behoeve van de galerij en beeldentuin. Verder is er sprake van ondergeschikte detailhandel, in de vorm van de ter plaatse geproduceerde en/of ter plaatse ten toongestelde kunstvoorwerpen. Het bestemmingsplan voorziet in een specifieke maatwerkbestemming ‘Cultuur en ontspanning’.
In artikel 2.13.3 van de verordening worden nadere bouw- en verbouwmogelijkheden gegeven voor vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Het voornemen om de functie in het plangebied te wijzigen en de vrijliggende opstallen (deels) te legaliseren past in de aangehaalde regels uit de verordening. De planlocatie is door initiatiefnemers aangekocht in 1998 en is sinds die tijd langzamerhand uitgegroeid tot de galerie en beeldentuin die het nu is. Al die tijd heeft het een agrarische bestemming behouden. Er wordt dan ook voldaan aan de bepaling onder 1.
De te legaliseren hebben een gezamenlijk oppervlak van 182 m2. De oorspronkelijke boerderij met aangebouwde bedrijfswoning hebben een gezamenlijk oppervlak van 1437m2. Met de legalisatie wordt het bebouwd oppervlakte met 12,6% (=128/1437x100) vergroot. In overleg met de gemeente is besloten om bij recht niet meer dan de bestaande oppervlakte aan bebouwing toe te staan. In de regels is de daarom een maximum oppervlakte van 1440m2 opgenomen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de regels van lid 2 onder a en c.
Met het gezamenlijk opgestelde erfinrichtingsplan wordt tevens de ruimtelijke inpassing van de bebouwing versterkt en ontstaat een bebouwingsensemble dat een samenhangend geheel vormt. Hiermee wordt voorkomen dat afbreuk gedaan wordt aan de ruimtelijke kenmerken van het perceel.
Bescherming landschap en kernkarakteristieken
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding16.png)
Het plangebied ligt binnen de aanduiding “grootschalig open landschap”. Hiervoor geldt de volgende bepaling. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het als 'grootschalig open landschap' aangeduide gebied, bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is dit verbod onder het strijdig gebruik geregeld.
De Hoofdweg is daarnaast voorzien van de aanduiding “Groene linten”. Artikel 2.59.3 van de verordening schrijft voor dat in de gebieden met deze aanduiding de bestaande wegbeplanting en de inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen beschermd moeten worden en dat onnodige kap moet wordt voorkomen. Bij kap geldt een verplichting tot herplant.
In het plangebied is een Slingertuin aanwezig. In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de slingerttuin,
3.2.3 Conclusie
Het project voorziet in de vestiging van een kunstcentrum in een karakteristieke boerderij. Hierdoor kunnen de bijzondere cultuurhistorische elementen worden behouden. Hierdoor wordt uitvoering gegeven aan het beleid van de provincie. De omgevingsverordening biedt mogelijkheden voor de vestiging van een dergelijke functie. Tevens kan voldaan worden aan de regels uit de verordening die zien op de mogelijkheden voor beperkte uitbreiding van de bebouwing bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Gelet daarop kan gesteld worden dat het plan bijdraagt aan een verwezenlijking van het beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie Oldambt 2015 – 2020
De woonvisie van de gemeente Oldambt geeft een blik op de korte en lange termijn. Door een aantrekkelijk stedelijk centrum met een groot voorzieningenniveau en leefbare dorpen en wijken wonen bewoners graag in Oldambt. Gemeente Oldambt biedt een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor alle typen huishoudens en wil daar met de Woonvisie 2015 – 2020 een verdere bijdrage leveren.
De prognoses voorspellen een verdere vergrijzing en bevolkingsdaling binnen de gemeente. De nadruk in de woonvisie voor de periode tot 2020 ligt daarom, net zoals het vorige woonplan Oldambt, niet op bouwen. De nadruk ligt op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving voor bewoners en nieuwe inwoners. Nieuwbouw kan in principe alleen als er ook evenveel woningen worden onttrokken.
In de woonvisie wordt gekozen voor de volgende thema’s:
Bestaande woningvoorraad:
- De bestaande woningvoorraad is aantrekkelijk voor huidige en nieuwe bewoners met de nadruk op energiezuinig, waar nodig mogelijk opgeknapt.
- Meer transformeren en investeren in bestaand bezit wordt gestimuleerd zowel door corporaties als particulieren.
- Aanpak slechte woningen is noodzakelijk voor behoud van leefbaarheid.
- Doorstroming in de woningmarkt stimuleren door bijvoorbeeld het verstrekken van startersleningen.
- In dorpen/wijken met een afnemende vraag, terughoudend zijn met verkoop van huurwoningen.
Nieuwbouw:
- Evenveel woningen onttrekken als toevoegen, waarbij onderscheid in dorpen en wijken kan worden gemaakt. Daar waar sprake is van (lichte) groei kan sprake zijn van nieuwbouw welke wordt gecompenseerd in een sterker krimpend dorp/wijk.
- Afmaken van prioritaire projecten, waarbij de aandacht uit gaat naar kwaliteit in plaats van kwantiteit.
- Programma Blauwestad (> € 325.000, -) is aanvullend waarbij het bestaand beleid wordt gecontinueerd.
- Toekomstgericht bouwen: levensloopbestendig met oog voor de vraag van toekomstige bewoners.
- Ruimte houden voor kleinschalige particuliere initiatieven.
Duurzaam en betaalbaar:
- Er zijn voldoende goedkope en betaalbare woningen (kernvoorraad) voor mensen met een smalle(re) beurs.
- Energiebesparende maatregelen worden gestimuleerd en waar mogelijk gefaciliteerd.
Centrum Winschoten:
- Transformatie van commercieel (leegstand) vastgoed in aanloopstraten.
- Stimuleren van particuliere initiatieven zoals het realiseren van wonen boven winkels.
Zorg:
- Er zijn voldoende geschikte woningen voor mensen met een zorgvraag/beperking.
- Er is goede afstemming van wonen, zorg en welzijn.
- Er zijn voldoende ontmoetingsplaatsen, waar de afstanden te groot zijn moet bereikbaarheid worden georganiseerd eventueel door particulier initiatief. De gemeente is hierin faciliterend.
- Gemeente Oldambt en corporaties geven invulling aan de (actueel) verhoogde taakstelling voor het opvangen van asielzoekers.
Burgerparticipatie:
- Aardbevingsproblematiek vraagt om nauwe samenwerking en afstemming met de bewoners en instellingen in het gebied.
- Onderhouden van korte lijnen met bewonersorganisaties/dorpsbelangenverenigingen blijft essentieel.
- Vroegtijdig betrekken en informeren van bewoners en organisaties en belangenverenigingen bij ontwikkelingen.
- Particulier initiatief stimuleren en faciliteren.
Met de woonvisie daagt de gemeente haar partners uit om samen de schouders onder de uitvoering van de woonvisie te zetten zodat er met trots uitgekeken kan worden naar de gemeente Oldambt als een prima woon- en leefgemeente voor iedereen.
3.3.2 Regionaal woon- en leefbaarheidsbasisplan Oost-Groningen
Oost-Groningen, grofweg bestaande uit de landstreken Oldambt, Groninger Veenkoloniën en Westerwolde, is een prachtig stuk Nederland. Maar het is ook een regio waar in de toekomst de bevolkingssamenstelling flink zal veranderen: minder bewoners, meer ouderen en minder jongeren. Oost-Groningen vitaal en leefbaar te houden Als de bevolking in aantal terugloopt en in samenstelling verandert wordt dat als eerste zichtbaar op de woningmarkt. Huizen staan langer te huur en te koop of komen zelfs leeg te staan. Als er meer (oude) ouderen komen, zal ook de behoefte aan specifieke ouderenwoningen toenemen, net als de behoefte aan zorg. Minder inwoners heeft ook gevolgen op allerlei andere terreinen: winkels, scholen, culturele - en sportaccommodaties, verenigingen... al deze voorzieningen krijgen te maken met minder mensen en dus met minder draagvlak, als eerste de voorzieningen voor jongeren. De veranderingen in de bevolking plaatsen gemeenten en andere betrokken instanties voor nieuwe opgaven; op de woningmarkt en op alle gebieden van leefbaarheid. In de kern gaat het om de vraag hoe we op de veranderingen in de bevolking moeten inspelen om ervoor te zorgen dat Oost-Groningen voor de huidige en toekomstige bewoners een plezierig en vitaal leefgebied blijft.
Welzijn, cultuur en sport
Op cultureel vlak is al veel gedaan: zoals versterking van toeristische voorzieningen, en verbetering van cultureel erfgoed. Het belang voor de regio is groot en er kan nog veel meer gedaan worden. Minder mensen, minder draagvlak Met minder jongeren en met minder actieve mensen zal het moeilijker worden om de voorzieningen voor welzijn, cultuur en sport op hetzelfde niveau in stand te houden. Maar tegelijk neemt het belang van veel van deze voorzieningen juist toe! En door de bevolkingsverandering ontstaan ook nieuwe kansen.
Cultuur en sport Regionale opgaven: organiseren van samenwerking tussen de bestaande regionale culturele en sportvoorzieningen op het vlak van programmering, marketing en organisatie. Dit heeft meerdere functies: enerzijds een cultureel erfgoed als toeristische trekpleister en imagoverstrekker voor de regio, met een direct economische belang. Juist dit vraagt om een regionale aanpak. Anderzijds heeft een goed cultuur- en sportaanbod een direct effect op de leefbaarheid en het welzijnsniveau in de regio. Dit kan lokaal aangepakt worden, maar de opgaven spelen in de hele regio.
3.3.3 Beleidsnota Cultuur 2012-2016 gemeente Oldambt
De gemeente Oldambt stimuleert cultureel ondernemerschap door hen mee te nemen in het beleid. Welke bedrijven zijn actief, wat moet verbeteren om het economisch klimaat voor hen te verbeteren, wat kunnen ondernemers zelf en op welke manier kan de gemeente Oldambt een bijdrage leveren? Delen van kennis en ervaring komt deelnemers, bezoekers, bedrijven en instellingen - en daarmee de gemeente - ten goede. Ook het cultuurhistorisch erfgoed dient te worden behouden.
3.3.4 Nota archeologie gemeente Oldambt (2009)
In de Nota Archeologie staat verwoord hoe de gemeente Oldambt omgaat met archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden binnen haar grondgebied. De Beleidskaart Archeologie geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding17.png)
3.3.5 Erfgoedstrategie gemeente Oldambt
Op 25 januari 2016 heeft de gemeenteraad van Oldambt de ‘Erfgoedstrategie Oldambt’ vastgesteld. De strategie is bedoelt om naast de uitvoering van de wettelijke erfgoedtaken een eigen gemeentelijk erfgoedbeleid te hebben, dat verder strekt dan de borging van rijksmonumentale en archeologische waarden. De nieuwe strategie stelt de gemeente in staat erfgoed echt beleefbaar te maken en proactief in te zetten bij het versterken van doelen op economisch, ruimtelijk en sociaal-cultureel gebied. De nadruk komt niet alleen op behoud te liggen maar vooral op gebruik en benutting van erfgoed als toegevoegde waarde. De erfgoedbenadering verbreedt zich van sectoraal naar integraal waarbij erfgoed wordt toegepast binnen meerdere beleidsterreinen.
Het verhaal van de gemeente Oldambt heeft zich gedurende vele jaren ontwikkeld en zal zich blijven ontwikkelen. De erfgoedstrategie is opgehangen aan verhaallijnen. De verhaallijnen moeten niet gezien worden als een dogmatische en statische beschrijving van het aanwezige erfgoed. Het verhaal kan allerlei aspecten bevatten, zoals archeologische vondsten, historische landschappen, gebouwde monumenten, volksverhalen, gebruiken en dialecten. Uitgangspunt vormt de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de elementen en verhalen die daarin thuis horen. Met de inzet van verhaallijnen streeft de gemeente ernaar het erfgoed beter toepasbaar en toegankelijk te maken.
Met toepassing van de verhaallijnen kunnen de kwaliteiten van de gemeente nog beter worden gewaarborgd en benut als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Er is voor gekozen de nadruk te leggen op de landschappelijke en culturele diversiteit van de gemeente. Het verschil tussen stad en land wordt benadrukt. Hieruit vloeien in de erfgoedstrategie twee verhaallijnen voort: Graanrepubliek en Dollardland.
Voorliggend initiatief sluit aan bij de verhaallijn van de graanrepubliek. Deze verhaallijn benadrukt de landbouwhistorie van de gemeente. Oldambt kent een van de meest markante agrarisch landschappen van Nederland. De verhalen en elementen die hiertoe behoren, zijn natuurlijk de prachtige herenboerderijen met hun slingertuinen, schuren en akkers, maar ook het landarbeidersconflict, de opstand van 1929, strokartonfabrieken, de nationale landbouwpolitiek en de champagnejaren.
Het verhaal van Oldambt begint in de prehistorie toen de mensen op de dekzandruggen gingen wonen. Na een lange periode was het veen onbewoonbaar. In de 9de eeuw werd begonnen met het ontginnen van het Wold-Oldambt. Op de grote in cultuur gebrachte veengebieden werd voornamelijk rogge geteeld. Door de Dollardinbraken kwam een groot deel van Oldambt tijdens de Late Middeleeuwen onder water te staan. Nadat de Dollard weer was terug gedreven, bleven vruchtbare kleibodems achter. Hiermee had Oldambt de troeven in handen om tot de graanschuur van Nederland uit te groeien. De specialisatie in de akkerbouw heeft ook gevolgen gehad voor de traditionele boerderijbouw. De Oldambtster boerderij verschilt nogal van de overige traditionele boerderijen in Groningen. Er worden verschillende boerderijen met een dwarshuis gebouwd met zogenaamde opstrekkende heerden. Deze boerderijen ontwikkelen verder tot losstaande, villa-achtige woonhuizen. Net als bij buitenplaatsen zijn ook hier fraaie tuinen aangelegd, die de welstand van de eigenaren duidelijk tot uitdrukking moeten brengen.
In haar toekomstvisie ‘Grenzeloos Goud’ heeft gemeente Oldambt gemeentelijke beleidsdoelen geformuleerd. Deze beleidsdoelen sluiten rechtstreeks aan bij de uitgangspunten van de erfgoedstrategie. Een belangrijk uitgangspunt is dat bij ruimtelijke ontwikkeling (landbouw en natuur versterken, overgangen stad en land koesteren, woonkwaliteit verbeteren) het erfgoed doorklinkt. Uitgangspunt is dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling wordt aangegeven hoe deze het verhaal kan versterken en laten zien. Op die manier geeft het erfgoed richting aan ruimtelijke ontwikkelingen én wordt ingezet als communicatie-instrument dat inspireert. De verschillende erfgoedwaarden in een gebied vormen gezamenlijk een verhaal. Erfgoed zal gebiedsgericht benaderd moeten worden.
Voorliggend initiatief betreft een bestaande karakteristieke boerderij waarin een nieuwe functie is ondergebracht. Op het terrein is enkele jaren geleden een zogeheten slingertuin aangelegd waarmee de cultuurhistorische waarde van het erf is versterkt. De nieuwe functie levert naast een duurzame nieuwe invulling van deze karakteristieke boerderij en erf, ook de mogelijkheid om het erfgoed te beleven. Door zijn historie biedt de boerderij en zijn omgeving inspiratie aan zowel kunstenaars als kunstliefhebbers en voorbijgangers met interesse in de rijke historie van Oldambt. De huidige invulling sluit hiermee aan bij de uitgangspunten uit de erfgoedstrategie van de gemeente.
3.3.6 Conclusie
De huidige functie van de boerderij, het erf en de beeldentuin zijn niet in strijd met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid. De functies sluiten juist aan bij de erfgoedstrategie van de gemeente waarin de beleefbaarheid en de herkenbaarheid van het erfgoed centraal staat.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en de milieuaspecten aan bod.
4.1 Flora- En Fauna
Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten. De planlocatie ligt niet in een Natura2000-gebied. Bovendien is het niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan van invloed zou kunnen zijn op het dichtstbijgelegen Natura2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
De planlocatie is niet gelegen binnen de NNN. Wel ligt er ten zuiden van het plangebied een gebied binnen de NNN, dat is aangeduid als “overig bos- en natuurgebied”. Het gebied ten noorden van het plangebied (het grijze gebied), is aangeduid als “leefgebied open akker”. Gelet op de aard van het project (kunstcentrum met beeldentuin) en de relatieve afstand tussen het plangebied en het NNN-gebied (er ligt een rij woningen tussen) is het niet te verwachten dat er effecten vanuit het plangebied zullen zijn op het NNN. Het leefgebied open akker wordt niet aangetast omdat er niet is voorzien in veranderingen. Dit bestemmingsplan bevat regels teneinde het leefgebied te beschermen tegen ingrepen, zoals aangegeven in de provinciale ontwerpverordening.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding18.png)
Flora- en faunawet
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde planten- en diersoorten behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Voorts bepaalt de Flora- en faunawet dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Het plan voorziet in de vestiging van een kunstcentrum met beeldentuin. Het gaat om de legalisering van een reeds bestaande situatie. Er wordt niet bijgebouwd en er wordt ook geen beplanting verwijderd in het kader van het plan. Het is aannemelijk dat door de uitvoering van het plan er geen verstoring of verontrusting van beschermde planten- en diersoorten zal plaatsvinden. Een ecologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Wel ligt het plangebied in de omgeving van de NNN, maar het is niet aannemelijk dat er sprake zal zijn van invloed vanuit het plangebied. Evenmin is het aannemelijk dat de bepalingen van de Flora- en faunawet zullen worden overtreden. Het plan is dus qua flora en fauna uitvoerbaar.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de Nota archeologie, en op de archeologische beleidskaart. Geconstateerd kan worden dat in het plangebied geen ingrepen zijn voorzien die de archeologische belangen schaden. Wel zullen op de verbeelding de toepasselijke archeologiebestemmingen worden opgenomen, zoals is voorgesteld in de nota Archeologie.
Conclusie
De conclusie is dat een archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk is. Wel worden op de verbeelding drie dubbelbestemmingen archeologie opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond.
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Parkeren
Het plan bestaat uit de realisatie van de volgende functies. In de derde kolom is een inschatting gemaakt van de verkeersaantrekkende werking, in de vierde kolom van de parkeerbehoefte. De CROW-publicatie “Parkeren en verkeersgeneratie” is niet gehanteerd omdat de functies die genoemd worden niet genoemd zijn in deze publicatie. Opgemerkt wordt dat het niet reëel is dat alle functies tegelijkertijd in gebruik zullen zijn.
Piekmoment | Mvt /etmaal | Parkeer-behoefte | ||
1. | Galerie beeldentuin | Weekenddagen | 20 | 8 |
2. | Kleinschalige horeca | alle dagen | Nihil (ondersteunde aan andere functies) | - |
3. | Voorstellingen | Weekenddagen | 30 | 10 |
4. | Workshops en cursussen | Weekenddagen | 30 | 10 |
5. | Vergaderlocatie/trouwlocatie | 1x/mnd werkdagen | 30 | 10 |
6. |
|
Uit voorgaande tabel blijkt dat niet alle functies gelijktijdig plaatsvinden. Een deel van de functies trekt vooral in de weekenden publiek en andere functies vooral tijdens werkdagen. Daarnaast is het zo dat het gebruik van de ruimte voor workshops tevens wordt gebruikt voor het houden van vergaderingen of bruiloften. Deze twee activiteiten zullen dan ook nooit gelijktijdig gehouden kunnen worden. De parkeerbehoefte van de in de tabel genoemde activiteiten hoeven dan ook niet volledig bij elkaar opgeteld te worden. Dubbelgebruik van parkeerplaatsen ligt voor de hand.
In het weekend zal de parkeerbehoefte het grootst zijn. In het geval alle functies gelijktijdig maximaal benut zijn, zal de parkeerbehoefte 28 parkeerplaatsen bedragen. Tijdens werkdagen zal de behoefte maximaal 24 bedragen.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding19.png)
Het erf biedt ruim voldoende ruimte voor parkeergelegenheid. Op het terrein rondom de galerie zijn tenminste 29 parkeerplaatsen beschikbaar (zie bovenstaande verbeelding). Doordat het erf rondom de galerie bestaat uit halfverharding met grint zijn er naast deze daarnaast nog enkele losse plekken beschikbaar waar geparkeerd kan worden. geconcludeerd kan worden dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
4.3.2 Verkeer
Het plangebied is goed bereikbaar met de auto via de hoofdweg. De verkeersaantrekkende werking is met 80 mvt/etmaal in het weekend beperkt. Gezien de situatie van de ontsluiting en de dimensionering van de Hoofdweg zijn er geen verkeerstechnische problemen te verwachten.
4.3.3 Conclusie
Er kan voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid. De locatie is goed ontsloten.
4.3.4 Luchtkwaliteit
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
Niet in betekenende mate
Met de rekentool welke door de overheid wordt verstrekt is bepaald of er sprake is of het plan invloed heeft op de luchtkwaliteit. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven.
De conclusie is dat het plan voldoet aan de bepalingen inzake de Wet luchtkwaliteit.
4.4 Bodemkwaliteit
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging kan het zijn dat er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de projectlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Een bodemonderzoek kan achterwege blijven omdat de bezoekers in het algemeen niet meer dan 2 uur op de plaats zullen verblijven.
Conclusie
Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk
4.5 Geluidhinder
Wegverkeerslawaai behoeft niet onderzocht te worden omdat het plan niet voorziet in de realisering van nieuwe kwetsbare functies. Aan de situering of het gebruik van de woning verandert niets. De galerie zelf is geen gevoelige functie in de zin van de Wet geluidshinder. Ook is niet te verwachten dat er sprake zal zijn van relevante geluidshinder vanuit het plangebied. Voor de motivering wordt verwezen naar par. 4.6.
De verkeersaantrekkende werking van de locatie is circa 80 mvt per etmaal. Dit leidt niet tot een dusdanige verhoging van de verkeersintensiteiten dat het geluidsniveau op de gevels van omliggende geluidsgevoelige functies significant toeneemt. Het voornemen heeft dan ook geen negatief effect op het verkeerslawaai op omliggende gevoelige functie.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Vanuit de galerie/beeldentuin is geen geluid te verwachten. Voor kleinschalige horeca, theater- en vergaderlocaties, een locatie voor het geven van workshops en een atelier (werkruimte voor kunstenaars) kan gesteld wat betreft geluid teruggevallen worden op de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Deze activiteiten vallen maximaal in categorie 2 van de VNG. Hiervoor geldt – uitgaande van een rustige woonwijk – een afstand van ten minste 30 m tot een rustige woonwijk.
De dichtstbijzijnde gevoelige functie is naast gelegen bedrijfswoning Hoofdweg 3 deze is gelegen op circa 45 meter van het gebouw waarin het atelier is gehuisvest. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand zoals door de VNG gehanteerd wordt.
Conclusie
In het kader van bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor het voornemen.
4.7 Geurhinder
Geurhinder is vanuit het plangebied niet te verwachten.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Besluit Externe Veiligheid inrichtingen
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de ontwikkeling dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies te projecteren binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn er binnen het plangebied, en in de nabijheid daarvan, geen risicovolle bedrijven of leidingen aanwezig.
![[image]](https://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1895.13BP0003-0401/i_NL.IMRO.1895.13BP0003-0401_afbeelding20.png)
De afstand tot het meest nabijgelegen object bedraagt meer dan 500 m, de afstand tot de dichtstbijzijnde buisleiding bedraagt meer dan 1.000 m. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet aan de orde.
Daarnaast is de nieuwe functie geen inrichting zoals bedoel in het Bevi. De opslag van diesel vindt slechts op beperkte schaal plaats. En betreft hoofdzakelijk de opslag van diesel ten behoeve van de tractor en andere machine bedoeld voor het onderhouden van de beelden tuinen en overige terreinen in het plangebied. Deze opslag valt onder het activiteitenbesluit. Mogelijk kan de gemeente vanuit de melding vereisten stellen aan de wijze waarop deze opslag plaatsvindt. De veiligheid is hiermee geborgd via andere wet en regelgeving en vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid bestaan geen belemmeringen ten aanzien van voorliggende bestemmingsplan.
4.9 Kabels En Leidingen
Uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld.
Met het Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.
5.3 Beleid Waterschap
De projectlocatie is gelegen binnen het gebied van het waterschap Hunze en Aa. Omdat het plan niet voorziet in ingrepen in de waterhuishouding en niet voorziet in uitbreiding van het bestaande bebouwde oppervlak, is het waterstaatsbelang niet aan de orde. Een nadere toets kan achterwege blijven.
5.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen onderhavig initiatief.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan “Galerie Waarkunst” bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het planologisch mogelijk maken van een galerie met beeldentuin. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de regels uit het bestemmingsplan “Buitengebied, partiële herziening 2014” van de gemeente Oldambt.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de woonbestemming mag ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
6.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Cultuur en ontspanning
De bestemming Cultuur en ontspanning is toegekend aan het ‘het gehele perceel van Galerie Waarkunst. De bestaande bebouwing, inclusief de te legaliseren bijgebouwen, zijn binnen het bouwvlak gelegd. De totaal toegestane oppervlakte aan bebouwing is vastgelegd op de bestaande oppervlakte.
Voor seizoensgebonden bouwwerken, zoals een tijdelijke overkapping of een partytent ten behoeve van de beeldentuin of de galerie, is een uitzondering gemaakt. Deze mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gerealiseerd worden. De maximale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 40 m2.
Ter plaatse van de beeldentuin is een specifieke aanduiding opgenomen waarmee het in dit gebied mogelijk is gemaakt om beelden en kunstwerken tot 4 meter ter kunnen realiseren. De beeldentuin bevat een wisselende collectie van beelden en kunstwerken. Het kan hierdoor voor dat in sommige gevallen de kunstwerken hoger dan 4 meter zijn, bijvoorbeeld omdat ze op een talud of sokkel worden geplaatst. Om enige flexibiliteit in de bouwmogelijkheden ten aanzien van de kunstwerken en beelden te behouden is in de regels een uitzondering gemaakt voor incidenteel hogere kunstwerken of beelden. Opgenomen is dat maximaal 3 kunstwerken gelijktijdig een grotere bouwhoogte mogen hebben. De bouwhoogte voor deze uitzondering is vastgelegd op maximaal 12 meter.
Waarde archeologie 1, 2 en 4
Op de beleidskaart archeologie zijn verschillende categorieën (terreinen, kernen en verwachtingen) met kleurvlakken, lijnen of gearceerd weergegeven. Deze zijn vertaalt in de regels van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn de volgende archeologische (dubbel)bestemmingen opgenomen:
- Waarde archeologie 1: AMK terreinen en cultuurhistorische waardevolle terreinen: de gemeente streeft naar behoud van deze terreinen. Rond deze waarnemingen/vindplaatsen wordt een onderzoeksbuffer met een straal van 25 m opgenomen. Voor deze straal geldt tevens de bestemming Waarde archeologie 1. In alle gevallen geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 15 m2 een archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk is.
- Waarde archeologie 2: historische kernen, bebouwing en cultuurlandschappelijk waardevolle relicten: bureauonderzoek moet worden uitgevoerd bij ingrepen groter dan 100 m2.
- Waarde archeologie 4: gebieden met een lage verwachtingswaarde ten aanzien van resten aan maaiveld, maar vanwege een afdekkend kleipakket een hoge verwachting op steentijd op het zand en een hoge verwachting op middeleeuwen op het veen en het zand: bureauonderzoek is nodig bij ingrepen die dieper gaan dan het afdekkende kleipakket en groter zijn dan 500 m2.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn binnen de archeologische bestemmingen omgevingsvergunningen opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De aanvraag voor het opheffen van de strijdigheid met het bestemmingsplan komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ruimtelijke procedure om de bestemmingswijziging toe te staan geschiedt conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het voornemen tot legalisatie is niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.3 Overleg Met Overheidsinstanties
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners, c.q. instanties:
- Provincie Groningen;
- Waterschap Hunze en AA’s;
- Veiligheidsregio Groningen
Van deze instanties is een reactie ontvangen. De opmerkingen van de instanties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in het inspraakverslag dat als bijlage bij de toelichting is bijgevoegd. De reactie van Provincie Groningen heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
7.4 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 februari 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Oldambt en is tevens gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl . Tijdens de ter inzage legging zijn geen inspraakreacties ten aanzien van het plan binnen gekomen.
7.5 Ter Visie Legging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 juli 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Oldambt en is tevens gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl . Tijdens de ter inzage legging zijn geen zienswijzen ten aanzien van het plan binnen gekomen.
Gelijktijdig is het ontwerpbestemmingsplan ter informatie toegezonden aan Provincie Groningen, Waterschap Hunze en AA’s en Veiligheidregio Groningen. Deze instanties hebben aangeven geen aanleiding te zien om op het ontwerpbestemmingsplan een aanvullende reactie op het vooroverleg te sturen.