Wolvenjacht Zwartsluis
Bestemmingsplan - Gemeente Zwartewaterland
Vastgesteld op 10-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wolvenjacht Zwartsluis met identificatienummer NL.IMRO.1896.BP0067-VS01 van de gemeente Zwartewaterland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woningen:
twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;
1.8 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bedrijf aan huis:
een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijke bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.11 beroep aan huis:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medische, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.12 bestaand:
bij bouwwerken of afstanden: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door of op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.25 erf:
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.28 huishouden:
een huisgezin;
1.29 jachthaven
afmeergelegenheid en ligplaats ten behoeve van pleziervaartuigen, daaronder tevens begrepen recreatief nachtverblijf;
1.30 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.31 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.32 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;
1.33 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:
- 1. het Nieuw Amsterdams Peil;
1.34 praktijkruimte:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan huis gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.39 wonen:
de huisvesting van één huishouden in een woning;
1.40 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken:
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de breedte van een gebouw: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
- b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- c. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.2 Ondergeschikte bouwdelen:
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (o).
2.4 Meten:
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Jachthaven
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van bedrijven gericht op het verhuren, stallen en onderhouden van boten ten behoeve van de pleziervaart;
- b. maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijfswoning';
- c. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. infrastructurele voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. water;
- k. aanlegplaatsen
met de daarbij behorende:
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de erfstructuur;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
- e. de sociale veiligheid;
- f. een goede milieusituatie;
- g. de bescherming van de groenstructuur;
- h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere doeleinden dan omschreven in artikel 3.1;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
4.2 Bouwregels
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, en paden, met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. straatmeubilair, waaronder kunstwerken;
- d. speelvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. scheepvaart;
- e. een ligplaats voor boten ter plaatse van de functieaanduiding 'ligplaats';
- f. behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden;
met daaraan ondergeschikt:
- g. oeververbindingen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. infrastructurele voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. bebouwing.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de erfstructuur;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. een goede milieusituatie;
- e. de bescherming van de groenstructuur;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden als dam zonder duiker;
- a. het gebruik voor woonschepenligplaatsen;
- b. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van grond;
- c. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Wonen - Vrijstaand
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van vrijstaande woningen;
- b. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. de uitoefening van een beroep aan huis.
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van een beroep aan huis gelden de volgende specifiek gebruiksregels:
- a. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 1/3 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijgebouwen beslaan met een maximum van 100 m2;
- b. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- c. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- d. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
- e. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
- f. de activiteiten mogen niet vergunningsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- g. reclame- en naamborden worden getoetst in het kader van de welstand.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het ondergrondse transport van elektrische energie door hoogspanningskabels;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoogspanningskabels en de risico's die ermee verbonden zijn;
- b. de permanente opslag van goederen.
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkeringen;
- b. de aanleg en verbetering van waterkeringen;
- c. het beheer en onderhouden van waterkeringen;
met daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wegen en paden.
9.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering';
- a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van waterstaatsdoeleinden;
- b. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1,00 meter;
- c. een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde, mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 9.2 in die zin dat bouwwerken mogen worden gebouwd, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen;
- b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend wordt de beheerder van de waterkering gehoord.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te wijzigen of verwijderen, indien de waterkerende functie is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.
9.6 Specifieke procedureregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de waterhuishouding;
- b. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. dijken en kaden;
- d. uiterwaarden;
- e. bergingsvijvers;
- f. wegen en paden;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 10.1 wordt gedaan.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Bestaande afwijkingen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. Het bepaalde in artikel 12.1 onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
12.2 Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
12.3 Ondergronds bouwen
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
13.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, behoudens gronden met de bestemming detailhandel. Niettemin is de verkoop toegestaan van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter overschrijdend.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'(of de op dat moment meest recente CROW publicatie) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan
Wolvenjacht Zwartsluis
van de gemeente Zwartewaterland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op een locatie gelegen aan de zuidwestzijde van Zwartsluis, is de initiatiefnemer voornemens om de realisatie van één woning en het verplaatsen van een bedrijfswoning mogelijk te maken. Hiertoe wordt één bestaande woning gesloopt en een bestaande bedrijfshal verbouwd. De huidige planologische regeling voorziet niet in deze ontwikkeling, dit bestemmingsplan vormt de juridische basis om de ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van Zwartsluis. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Rondweg N331 en aan de zuidzijde door het Zwarte Water. Het Zwarte Water is een 19 kilometer lange rivier waarvan de oorsprong in Zwolle ligt, de rivier mondt uit in het Zwarte Meer. Het plangebied ligt buitendijks, binnen de invloedssfeer van Het Zwarte Water; bij hoogwater bestaat de mogelijkheid dat het plangebied deels onder water komt te staan. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied op de topografische kaart weergegeven.
Figuur 1. Ligging plangebied
Het plangebied ligt nabij de (zuid)westelijke entree van Zwartsluis. Ten westen van het plangebied ligt een rotonde waar de ontsluitingsroute voor het westelijk deel van Zwartsluis, het Westeinde, aansluit op de hoofdroute, Oppen Swolle/Rondweg (N331).
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is planologisch geregeld in de Beheersverordening Bedrijventerreinen Zwartewaterland, bekend onder de codering NL.IMRO.1896.BV0002-VS01. In de beheersverordening is het gehele terrein 'bestemd' als bedrijventerrein. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding.
Figuur 2. Uitsnede Beheersverordening Bedrijventerreinen Zwartewaterland
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid verwoord. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante sectorale wet- en regelgeving. Hoofdstuk 5 licht de juridische aspecten van het bestemmingsplan toe en in hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de procedure en de financiële aspecten, die de uitvoerbaarheid van het plan aantonen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plan
2.1 Beschrijving Plangebied
De huidige invulling van het plangebied bestaat uit een jachthaven met aan de westzijde een bedrijfswoning en aan de oostzijde een bedrijfshal. Ten westen van de woning is een grasland aanwezig. De jachthaven is onderdeel van het bedrijf dat gevestigd is in de bedrijfshal aan de oostzijde van de haven. Het bedrijf is gericht op het verhuren van jachten en gebruikt de haven als stallingsruimte voor de boten. De haven is niet bestemd voor passanten. De haven staat in directe verbinding met het Zwarte Water. Ten oosten van dit bedrijf ligt een aannemingsbedrijf (milieucategorie 3.2), hier wijzigt het gebruik niet en valt buiten het plangebied.
Op de volgende afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 3. Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Ten noorden van het plangebied is aan de overzijde van de N331 onlangs een woningbouwplan gerealiseerd, Westpunt. Ten oosten daarvan ligt een kleine bedrijfslocatie met lichte vormen van bedrijvigheid (tot milieucategorie 2) en een verenigingsgebouw. Het plangebied vormt de zuidwestelijke punt van Zwartsluis.
2.2 Voorziene Ontwikkeling
Op onderstaande afbeelding is de voorziene ontwikkeling weergegeven.
Figuur 4. Voorziene ontwikkeling plangebied (bron: CycloMedia)
De bestaande bedrijfswoning aan de westzijde van de haven wordt gesloopt. De bestaande bedrijfshal wordt deels verbouwd zodat overeenkomstig met het nieuwe beleid voor bedrijfswoning, de bedrijfswoning kan worden geïntrigeerd in het bedrijfsgebouw. De bedrijfswoning zal aan de zuidkant, georiënteerd op het water, worden gerealiseerd. Door het samenvoegen van de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning, wordt de bestaande bedrijfsbestemming in het gebied compacter, wat ten goede komt aan de planologische ruimtelijke kwaliteit, binnen het plangebied.
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is de jachthaven onderdeel van het bedrijf. De jachthaven is dan ook voorzien van een bedrijfsbestemming. Met de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande bedrijfsbestemming, voor een recreatie bestemming. De haven blijft onderdeel van het bestaande bedrijf, maar de nieuwe recreatieve functie komt ten goede aan de bestaande waterrecreatie langs het Zwarte water.
Ter plaatsten van de huidige bedrijfswoning, wordt een nieuwe reguliere vrijstaande woning gerealiseerd. Door de unieke ligging van het gebied en de nieuwe woning aan het Zwarte water, is een goede ruimtelijke inpassing van belang. Het ontwerp van de beoogde woning is afgestemd en getoetst door welstandscommissie en akkoord bevonden. Paragraaf 3.3.3 gaat verder in op het ontwerp van de woning en de afstemming met de welstandscommissie.
In figuur 5 is de beoogde ontwikkeling schematisch weergegeven. In figuur 6 is een weergave van de beoogde vrijstaande woning.
Voor de ontwikkeling is in het kader van de Waterwet goedkeuring nodig van Rijkswaterstaat. Op 2 december 2019 is bij Rijkswaterstaat een vergunningaanvraag ingediend. Op 20 februari 2020 is deze vergunning onder voorwaarde verleend. Deze beschikking is als bijlage 6 opgenomen bij de toelichting. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen. Met de voorschriften uit bijlage 6 worden met de beoogde ontwikkeling rekening gehouden.
Figuur 5. Voorziene ontwikkeling plangebied (bron: Atelier Schraa)
Figuur 6. DO Impressie nieuwe woning gezien van het Zwarte Water (bron: Atelier Schraa)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale deze overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:
- Rijksvaarwegen.
- Mainportontwikkeling Rotterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en waddengebied.
- Defensie.
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
- Elektriciteitsvoorziening.
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
- Ecologische hoofdstructuur.
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Nota Ruimte is een aantal gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. De natuurlijke waarden in deze gebieden moeten waar mogelijk worden bewaard en beheerd.
Nationaal park
Zwartsluis ligt ingeklemd tussen het Nationaal Park Weerribben - Wieden in het noorden en Nationaal Landschap IJsseldelta in het zuiden. Het plangebied ligt in het laatste gebied. De landschappelijke kernkwaliteiten van de IJsseldelta zijn volgens de Nota Ruimte:
- de grote mate van openheid;
- de oudste rationele, geometrische verkaveling;
- reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.
Het beleid voor het Nationaal Landschap is gericht op behouden en versterken. Dit betekent in de eerste plaats dat de aanwezige waarden worden gekoesterd en beheerd. Daarnaast zal de beleving van de delta op specifieke plaatsen worden versterkt, onder andere door het uitgraven van kreken en hanken.
De ligging in het Nationaal Landschap heeft geen directe invloed op de ontwikkelingen binnen de bebouwde kom van Zwartsluis, maar biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling van recreatie en toerisme in Zwartsluis. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 wordt met de beoogde ontwikkeling aan de jachthaven een recreatieve functie toegekend. Dit samen met de nieuwe burgerwoning wordt de haven kwalitatief verbeterd. Dit komt ten goede aan de ruimtelijke kwaliteit van de haven en het entreegebied van Zwartsluis. Gesteld kan worden dat het project niet in strijd is met de beleidsuitgangspunten voor het Nationaal Landschap.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee hoofdvragen:
- Bestaat behoefte aan een voorgenomen stedelijke ontwikkeling?
- Zo ja, kan die dan binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd?
De ladder moet worden doorlopen indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Per saldo wordt een bedrijfswoning verplaatst en één nieuwe woning gerealiseerd. Een plan om één nieuwe woning te realiseren, vanwege de relatieve kleinschaligheid (minder dan 11 woningen), wordt door de Raad van State niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Volgens de provinciale Omgevingsverordening valt het plangebied onder bestaand stedelijk gebied van Zwartsluis. Voor deze kleinschalige ontwikkeling is dan ook geen aanleiding om de ladder te doorlopen om deze ontwikkeling verder te onderbouwen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Op 1 mei 2017 is de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' in werking getreden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Hieronder worden deze thema's beschreven.
Duurzaamheid
Binnen de provincie wordt de volgende definitie van duurzaamheid gehanteerd: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.' Inzet op een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving is hard nodig. De manier waarop de provincie op dit moment voorziet in economische en maatschappelijke behoeften leidt op termijn tot schaarste aan grondstoffen en tot grote milieuproblemen. Mede door de klimaatverandering brengt dit ook risico’s met zich mee voor de veiligheid en gezondheid. Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten - voor nu én in de toekomst - is duurzaamheid voor de provincie Overijssel dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
Met onderhavige ontwikkeling wordt een verouderde bedrijfswoning, vervangen voor een nieuwe duurzamere woning, die niet op het gas wordt aangesloten. De bedrijfswoning, wordt geïntegreerd in de bestaande bedrijfswoning, hiermee wordt er duurzaam met ruimte gebruik omgegaan. De voorziene ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan op de ambitie van de provincie.
Ruimtelijke kwaliteit
Naast duurzaamheid is ruimtelijke kwaliteit een rode draad in de Omgevingsvisie. Ruimtelijke kwaliteit definieert de provincie als: 'datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.' Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Overigens is deze benadering van ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van:
- gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt;
- belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners;
- toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheersbaarheid).
Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaaleconomische positie van Overijssel.
Sociale Kwaliteit
De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie wordt het aspect 'sociale kwaliteit' beperkt tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Hierbij worden vier categorieën onderscheiden, van menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van onze leefomgeving:
- 1. De behoefte aan geborgenheid, privacy, beschutting en veiligheid. Deze behoefte hangt onder meer samen met maat en schaal van de omgeving.
- 2. De behoefte aan contact, communicatie. Deze behoefte hangt samen met de wijze waarop de omgeving wordt ingericht, met de ontsluiting van de omgeving, de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en medemensen.
- 3. De behoefte aan (nieuwe) informatie, zintuiglijke prikkels, variatie en verrassing. Deze behoefte hangt onder meer samen met de diversiteit of complexiteit van de omgeving.
- 4. De behoefte aan duidelijkheid, ordening, inzicht en herkenning. Deze behoefte hangt onder meer samen met de structuur, eigenheid en identiteit van de omgeving.
Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.
Centrale Beleidsambities
De onderstaande beleidsambities staan centraal in de Omgevingsvisie.
- 1. Woonomgeving: Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst.
- 2. Economie en vestigingsklimaat: Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie met flexibele vestigingsmogelijkheden; naast kennisintensieve maakindustrie, MKB en logistiek ook voor topsectoren, ondernemingen, start-ups en zzp'ers.
- 3. Natuur: Een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten; een natuur die beleeft en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).
- 4. (Binnen-)steden en landschap: Versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijk, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel.
- 5. Mobiliteit: Een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel.
- 6. Regionaal waterbeheer: Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig, veilig en beleefbaar zijn.
- 7. Veiligheid en gezondheid: Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen.
- 8. Energie: Een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen.
- 9. Ondergrond: Balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.
Uitvoeringsmodel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Eerst wordt gekeken of het past in de generieke beleidskeuzes, waar de ontwikkeling kan plaatsvinden, en hoe. Zie het volgende schema.
Figuur 7: schema uitvoeringsmodel provincie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de provinciale visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Hoe - gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel worden in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken vanuit provinciaal belang van belang worden geacht en welke behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
Toetsing
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Plangebied
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt het volgende opgemerkt. Onder 'bestaand bebouwd gebied' wordt verstaan: 'de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.'
Zoals in paragraaf 3.1 reeds is beschreven valt het plangebied onder het bestaand stedelijk gebied van Zwartsluis. Onderhavige ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het begrip 'bestaand bebouwd gebied' als bedoeld artikel 2.1.1. onder f. van de Omgevingsverordening. De realisatie van de bebouwing wordt niet beperkt door generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving
Met de Stedelijke Omgeving worden de stedelijke netwerken, steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. De Stedelijke Omgeving en de Groene Omgeving versterken elkaar: door de verscheidenheid in aanbod dragen stad en land samen bij aan het creëren van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven. Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke omgeving. Dit is met de rode aanduiding op de volgende afbeelding weergegeven.
Figuur 8. Stedelijk gebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Voor de Stedelijke Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:
- brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus; elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
- het contrast tussen luwe en dynamische gebieden versterken;
- zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
- sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
- continu en beleefbaar watersysteem.
Plangebied
De ontwikkeling van de woningbouw en jachtverhuurbedrijf passen binnen het ontwikkelingsperspectief. Er wordt voorzien in de lokale behoefte voor wonen en er wordt bijgedragen aan de instandhouding van een kleinschalig mixlandschap. De ontwikkeling is dusdanig georganiseerd dat er van west naar oost sprake is van een opbouw in milieugevoeligheid. Van west naar oost: wonen, jachthaven en aannemersbedrijf. De functies liggen elkaar niet in de weg, waardoor ze naast elkaar kunnen bestaan.
Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:
- de natuurlijke laag;
- de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
- de stedelijke laag;
- de laag van de beleving.
Hieronder worden de laag die van toepassing is op het plangebied beschreven.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap - Rivierlandschap, oeverwallen en komgronden
Ontwikkelingen
Winterbed
- Hogere rivierafvoer en klimaatverandering vereisen aanpassingen.
- Risico: techniek (capaciteitsvergroting, tijdelijke berging) is ‘leading’.
- Continuïteit van het rivierlandschap wordt bedreigd door een opdeling in kleinere eenheden.
- Hier en daar verdwijnt de rivier uit het zicht door (ooi)bosontwikkeling.
- De gelaagdheid van het cultuurhistorisch landschap verdwijnt soms door het aanleggen van nieuwe natuur.
Oeverwallen
• Het kleinschalig mozaïek van de oeverwallen (boomgaarden, erven, akkers, singels) staat onder druk van toenemende bebouwing en perceelsvergroting ten behoeve van landbouwkundig gebruik.
Komgronden
- Krijgen vanwege hun relatieve ruimte steeds meer functies toegeschoven waarvoor elders geen plek meer is (hoogspanningsleidingen, verkeerswegen et cetera)
Ambitie
De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Houd de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw.
Sturing
Norm
- Het winterbed krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op doorstroming van de rivier en instandhouding en versterking van natuur- en agrarische cultuurwaarden. In het winterbed zijn geen, dan wel plaatselijk zeer beperkte, aangepaste bebouwingsmogelijkheden. Handhaven dijk en wielen als scherpe grens tussen het domein van de rivier en de omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element.
Richting
- Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan een dynamisch landschap van hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid.
- Als ontwikkelingen plaatsvinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.
- Als ontwikkelingen plaatsvinden in de kommen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het open karakter.
Plangebied
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning en het verplaatsen van een bedrijfswoning, behorende bij een jachthaven. De ontwikkeling vindt plaats nabij het Zwarte Water. De ontwikkeling sluit aan op de bestaande landschappelijke structuren. Daarbij wordt rekening gehouden met de veranderende hydrologische omstandigheden en waterveiligheid. De ontwikkeling sluiten daarmee aan op de ambities en beleidsregels die worden gesteld in de Provinciale Omgevingsvisie.
Conclusie
Het plan wordt niet beperkt door het provinciaal beleid. In deze situatie gaat het om inbreiding in de kern Zwartsluis. Dit sluit aan bij het gebruik van de SER-ladder. Bij het plan is nadrukkelijk gekeken naar de gebiedskenmerken. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bestaande bedrijfswoning verplaatst en een nieuwe woning gerealiseerd. De nieuwe vrijstaande woning is een aanvulling op het bestaande aanbod en voorziet in een andere doelgroep dan de reguliere woningbouw. Dit komt ten goede aan de veelzijdigheid van het leefmilieu. Daarnaast is sprake van nieuwbouw en daarbij is rekening gehouden met de toekomstige behoefte en duurzaamheid, waterveiligheid en landschappelijke structuren. De ontwikkeling is passend in het beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie tevens woonvisie 2013
De meest recente structuurvisie is de op 25 april 2013 door de raad vastgestelde 'Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013'. In de 'Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013' wordt voor Zwartsluis uitgegaan van een woningbehoefte van 10 woningen per jaar. Dit betekent niet dat per jaar maar 10 woningen mogen worden gebouwd. De voorkeur gaat uit om stedenbouwkundig afgeronde eenheden te realiseren. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, waarbij één bedrijfswoning wordt verplaatst en één woning wordt toegevoegd. De gemeentelijke structuurvisie staat dan ook deze ontwikkeling niet in de weg.
3.3.2 Woonvisie Zwartewaterland 2017
De gemeente Zwartewaterland bestaat uit de kernen Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis, met elk een eigen identiteit. Deze verschillen zijn als volgt omschreven:
Hasselt | Genemuiden | Zwartsluis |
1. Relatief veel nieuwbouw 2. Vrij veel instroom van buitenaf, met name Zwolle 3. Concurrentie vanuit Stadshagen 4. Sociale huursector hoge vraagdruk | 1. Woningmarkt voor eigen behoefte 2. Weinig instroom van buitenaf 3. Aandeel sociale woningbouw laag | 1. Kenmerkend: wonen aan het water 2. Instroom van buitenaf (vooral familie) 3. Weinig vraagdruk in sociale huursector |
De kernen hebben één ding gemeen: er is sprake van een sterke sociale cohesie. De inwoners zijn betrokken bij de samenleving in hun eigen kern en voelen zich verantwoordelijk naar elkaar. Het beleid is gericht op behouden en waar nodig versterken van de verschillen tussen de kernen en de sterke cohesie in de kernen. Kenmerkend voor Zwartsluis is het wonen aan het water. De ontwikkelingen, een nieuwe vrijstaande woning aan het water, past bij het kenmerk 'wonen aan het water' van Zwartsluis.
In de Woonvisie Zwartewaterland 2017 is een koers uitgezet, gestoeld op zes pijlers:
Pijler 1. Sterke positionering in de regio.
Pijler 2. Voldoende betaalbare huurwoningen beschikbaar.
Pijler 3. Duurzame woningvoorraad en leefomgeving.
Pijler 4. Wonen, services en zorg.
Pijler 5. Bouwen voor vitale kernen.
Pijler 6. Voldoende woningen voor jongeren en stimuleren eigen woningbezit starters.
Door de kleinschaligheid van de ontwikkeling, kan lastig worden bepaald of de ontwikkeling bijdraagt aan de zes pijlers. Wel kan worden geconcludeerd dat door de beoogde ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterkt. Met de nieuwe woning en de (nieuwe) bedrijfswoning wordt de woningvoorraad in het plangebied duurzamer. De ontwikkelingen in het plangebied sluiten daarmee aan op de woonvisie van Zwartsluis.
3.3.3 Welstandsnota 'slim bekeken' 2013
De welstandsnota 'Slim bekeken' is een vervolg op de welstandsnota 'Opnieuw bekeken'. De uitgangspunten zijn hierbij grotendeels overgenomen. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Oude kern Zwartsluis'. Zwartsluis is een kruispunt van waterwegen. Het beeld wordt bepaald door het oude, oorspronkelijke stadsgezicht met het vele water en drukke vaarverkeer. Kenmerkend zijn de vier schutsluizen met bijbehorende kolken. De welstandsnota beschrijft op basis van algemene uitgangspunten de gewenste beeldkwaliteit. De nieuwe ontwikkeling is niet passend binnen de bestaande welstandscriteria.
Daarom is het initiatief voorbesproken met de gemeente, daarna is door het college positief besloten op het voorstel. Daarbij is als randvoorwaarde meegegeven dat er sprake moet zijn van een bepaalde mate van ruimtelijke kwaliteit. Om dit te borgen en te realiseren is het ontwerp in een afzonderlijk traject, in overleg met de welstandscommissie tot stand gekomen en is akkoord bevonden.
Met de beoogde ontwikkeling, wordt de bestaande bedrijfswoning vervangen, deze woning is in de huidige situatie door meerdere grote bomen landschappelijk ingepast. Voor een nieuwe vrijstaande woning worden geen bestaande bomen gekapt. In onderstaande figuren is dit ook weergegeven. Met de nieuwe vrijstaande woning, wordt de verouderde bedrijfswoning vervangen, hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit en het aanzicht richting de haven verbeterd. Onderstaand en in bijlage 1 enkele aanzichten en impressies van de nieuwe woning.
Figuur 9. DO Gevels nieuwe woning (bron: bijlage 1 Atelier Schraa)
Figuur 10. DO Impressie nieuwe woning gezien van het Zwarte Water (bron: Atelier Schraa)
Figuur 11. DO Impressie nieuwe woning gezien van het Zwarte Water (bron: Atelier Schraa)
Figuur 12. DO Impressie nieuwe woning gezien van de noordzijde (entree woning) (bron: Atelier Schraa)
Figuur 13. DO Impressie nieuwe woning gezien met op de voorgrond de haven (bron: Atelier Schraa)
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woning en de bedrijfswoning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woning in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging nabij bedrijvigheid en een doorgaande provinciale weg kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Binnen het plangebied bevindt zich een jachthaven. Conform de VNG-publicatie kan een jachthaven geschaald worden onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 meter voor geluid in een 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' (SBI 932). Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied waardoor de richtafstand een trede lager kan worden bijgesteld. De richtafstand voor geluid bedraagt voor gemengd gebied 30 meter. De te realiseren bedrijfswoning maakt onderdeel uit van de jachthaven en is daardoor vrijgesteld van toetsing. Ten westen van de jachthaven wordt één nieuwe reguliere woning gerealiseerd. Deze wordt gerealiseerd op een afstand van circa 30 meter van de jachthaven. Het bouwvlak ligt 30 meter van de grens met de bestemming Recreatie- Jachthaven. Tevens wordt de mogelijkheden om te bouwen beperkt doordat de bestemming 'Tuin' is opgenomen aan de oostzijde van de woning. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Ten oosten van de jachthaven, buiten het plangebied, ligt een waterbouwbedrijf. De bedrijfsactiviteiten worden in hoofdzaak op locaties elders uitgevoerd (categorie 3.2, bouwbedrijven algemeen b.o. <= 3.500 m2). De bijbehorende richtafstand bedraagt 50 meter voor geluid in een gemengd gebied. De te realiseren bedrijfswoning ligt binnen de invloedssfeer van dit waterbouwbedrijf.
Op dit waterbouwbedrijf is vanuit milieuoogpunt het Activiteitenbesluit van toepassing met een grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. De afstand van de nieuwe bedrijfswoning tot de grens van het werkterrein bedraagt circa 40 m. Omdat het overgrote deel van dit werkterrein wordt afgeschermd door de bedrijfsloods van het waterbouwbedrijf kan worden gesteld dat, ondanks dat niet aan de richtafstand wordt voldaan, mag worden verwacht dat er wel aan de grenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan en er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
De dichtstbij het plangebied gelegen veehouderij is de rundveehouderij aan de Oppen Swolle 27 op een afstand van circa 800 meter. Op een afstand van circa 1 kilometer zijn nog drie rundveehouderijen aanwezig (Oppen Swolle en Cellemuiden). In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn regels opgenomen ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder bij geurgevoelige objecten. De nieuwe woningen in het plangebied gelden als geurgevoelig in de definitie van de Wgv. Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgelegd, zoals melkrundvee, gelden minimum aan te houden afstanden ter voorkoming van geurhinder. Voor geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom geldt een minimaal aan te houden afstand van 100 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.
Er wordt in een plangebied een aanvaardbaar geurhinderniveau verwacht als gevolg van emissies van veehouderijen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende (nieuwe) woningen in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Geluid
Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Wettelijke geluidzone wegen
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functies aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde ontwikkeling bedraagt de voorkeursgrenswaarde Lden = 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt Lden = 63 dB (reguliere nieuwbouw) en Lden = 68 dB als wordt uitgegaan van vervangende nieuwbouw. Voor de nieuwe vrijstaande woning op het westelijk deel van het plangebied is sprake van vervangende nieuwbouw omdat op deze locatie al een woning aanwezig was.
De locatie ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Rondweg N331 en de Wolvenjacht (60 km-weg). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is eveneens onderzoek gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Westeinde (30 km-weg). Gebleken is dat deze akoestisch niet relevant zijn.
Akoestisch onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 5 Akoestisch onderzoek) blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de rondweg N331 kan voldoen aan de maximale ontheffingswaarden.
Vrijstaande woning
De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 60 dB. De aftrek art. 110g Wgh bedraagt dan 2 dB, zodat de maximale ontheffingswaarde van Lden = 58 dB in het kader van vervangende nieuwbouw niet wordt
overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering. Een hogere waarde procedure is wel noodzakelijk.
Nieuwe bedrijfswoning binnen bestaand bedrijfspand
De hoogste berekende waarden op de geluidbelaste gevels van het bestaande bedrijfspand bedragen Lden = 51- 62 dB. De aftrek art. 110g Wgh bedraagt dan 3 dB bij Lden = 56 dB, 4 dB bij Lden = 57 dB en 2 dB bij de overige waarden van Lden.
De maximale ontheffingswaarde voor een nieuwe woning bedraagt Lden = 63 dB. Inclusief aftrek o.b.v. art. 110g Wgh bedraagt de geluidbelasting ten hoogste Lden = 60 dB, zodat aan de randvoorwaarden van de Wgh kan worden voldaan.
Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering. Een hogere waarde procedure is wel noodzakelijk (Lden = 60 dB).
Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering. Een hogere waarde procedure is wel noodzakelijk. Waar nodig dient een dove gevel te worden toegepast.
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta en het beheergebied van Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Op 23 juli 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt aan het waterschap (20190723-59-21056). Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure wordt doorlopen. Het waterschap stelt een uitgangspuntennotitie op, dat wordt verwerkt is deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW).
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
- Waterwet.
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan.
- Provinciale Structuurvisie.
- Verordening Ruimte..
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoogwater, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.
Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Zwartsluis in het buitendijks gebied. Op de locatie is een jachthaven met bijbehorende loods en een woning met tuin aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit bebouwd gebied. Ten zuiden van het plangebied op de locatie waar geen ophoging plaats heeft gevonden bestaat de bodem uit lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap II dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand < 0,40 m-mv bedraagt. De hoogste grondwaterstand is gelegen tussen 0,50 en 0,80 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt gemiddeld 0,90 m NAP.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in het peilgebied Zwarte Water (zie figuur 14) wat onderdeel uitmaakt van het hoofdstroomgebied IJsseldelta. Het zomerpeil ligt op -0,20 m NAP en het winterpeil ligt op -0,40 m NAP. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen dat beschermd wordt door de Keur van het waterschap. Ten zuidwesten is een klein deel van het plangebied gelegen in een beschermingszone van een A-watergang. Uit de Legger van Rijkswaterstaat (figuur 15) blijkt dat het Zwarte Water onder het beheer valt van Rijkswaterstaat. De in het plangebied aanwezig haven maakt onderdeel uit van het Zwarte Water. De oeverlijn is tevens de grens voor de Rijksvaarweg. Het oostelijk deel van het plangebied ter plaatse van de bebouwing van de jachthaven is vrijgesteld van vergunningplicht bij Rijkswaterstaat. Op deze locatie geldt de keur van waterschap Drents Overijsselse Delta. Over het algemeen is de regel dat het waterdeel binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat onder de regeling van Rijkswaterstaat valt en het landdeel wordt beschermd door de Keur van het waterschap.
Figuur 14. Legger oppervlaktewater
Figuur 15. Legger Rijkswaterstaat en AHN2
Vaarwegen
De oeverlijn van het Zwarte Water is tevens ook de grens van de Rijksvaarweg. Rijkswaterstaat heeft in Richtlijnen Vaarwegen 2017 een kader gesteld voor verkeerskundig vaarwegontwerp. Hierin is opgenomen dat ontwikkelingen in en nabij een Rijksvaarweg geen nadelige gevolgen mogen hebben voor het functioneren van de vaarweg. Nieuwe bouwwerken binnen deze zone kunnen worden toegestaan wanneer is aangetoond dat deze de zichtlijnen en de functie van de vaarweg niet belemmert. Dit geldt niet alleen voor bebouwing maar ook voor de realisatie van windmolens en opgaande begroeiing.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het ten zuiden gelegen oppervlaktewater 'Zwarte water' maakt onderdeel uit van een KRW waterlichaam type R7 sterk veranderd. De huidige chemische kwaliteit voldoet niet aan de gestelde normen. De ecologische kwaliteit is matig. Er worden diverse maatregelen uitgevoerd door zowel Rijkswaterstaat als het waterschap om de kwaliteit van het water te verbeteren. Waaronder de aanpassing van RWZI en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt op een locatie waar sprake is van een verhoogd risico op overstroming en ligt bovendien in de beschermingszone van een primaire kering. Ten westen van het plangebied is een overige kering gelegen. Deze kering wordt eveneens beschermd met een beschermingszone. Voor ontwikkelingen in deze zone is een vergunning op grond van de Keur van het waterschap noodzakelijk.
Figuur 16 Legger primaire en regionale waterkering 2015 Waterschap Reest en Wieden
Afvalwaterketen en riolering
Ten westen van het plangebied ter plaatse van de overige kering, is een rioolpersleiding van het waterschap gelegen (zie figuur 16). Hierop is een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van toepassing. Het plangebied is aangesloten op een gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de huidige bebouwing van de jachthaven. Ten westen van de jachthaven wordt de bestaande woning gesloopt waarna één nieuwe woning wordt gerealiseerd. Het huidig verhard oppervlak bedraagt circa 930 m2. De nieuwe situatie zal van vergelijkbare orde zijn. De woning wordt verder van de waterlijn geplaatst dan in de huidige situatie het geval is. Er hoeven om die reden geen compensatie maatregelen te worden getroffen.
Vaarweg
De geplande woning wordt verder vanaf de waterlijn gerealiseerd dan in de huidige situatie het geval is. Ook de bouwhoogte komt niet boven de huidige situatie uit. Hierdoor en vanwege de ligging in een buitenbocht worden geen nadelige effecten verwacht op de scheepvaart en de benodigde zichtlijnen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
De nieuwe woning wordt voorzien van een gescheiden rioolsysteem dat wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater stroomt via een bodempassage af richting Zwarte Water.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de buitenbeschermingszone van een primaire kering. Hiervoor is een ontheffing op de Keur noodzakelijk. Deze ontheffing kan alleen worden verkregen wanneer wordt aangetoond dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid niet wordt aangetast. Met de realisatie van de woning vindt geen ontgronding plaats die de stabiliteit van de kering aantast. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden zal de ontwikkeling geen nadelig effect hebben op de waterkering. Het plangebied is gelegen in buitendijksgebied en wordt niet beschermd tegen hoge waterstanden. Ten behoeve van de waterveiligheid is een separate overstromingsrisicoparagraaf opgesteld zie paragraaf 4.4.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Advies Rijkswaterstaat
Aangezien een gedeelte van het projectgebied is gelegen in het vrijstellingsgebied voor de Waterwet, is Advies in gewonnen bij Rijkswaterstaat (figuur 17, groene gebied). Op de haven en het gedeelte linksonder van de haven is de Waterwet van kracht en voor dat gebied dient een vergunning op grond van de Waterwet te worden aangevraagd. De Beleidsregels grote rivieren staan toe dat in dat gebied éénmalig een uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan van 10% in m2 en in m3. Hierbij wordt gekeken naar wat op het maaiveld staat.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2, is voor de beoogde ontwikkeling in het kader van de Waterwet, door Rijkswaterstaat voor de beoogde ontwikkeling de vergunning verleend. Deze beschikking is als bijlage 6 toegevoegd. De voorschriften uit de beschikking zijn met betrekking op dit bestemmingsplan zijn hieronder beschreven. Alle voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 6worden opgevolgd.
Figuur 17 Uitsnede vrijstellingsgebied Waterwet (groen)
Het oppervlakte en de inhoud van bestaande woning en de bijgebouwen mogen maximaal met 10% worden uitgebreid. In de huidige situatie is/was de volgende aanwezig:
- Woonhuis 181,70 m2.
- Bijgebouw was eerst Paardenstal plus hooischuur is 71,61 m2.
- Tuinhuis 17,40 m2.
- Hout hok is 17,28 m2.
In totaal bedraagt het huidige oppervlak 287,99 m². Dat betekent dat de nieuwe woning maximaal (287,77 + 10% ) 316,70 m² en de inhoud maximaal 1.220 m3 mag bedragen
Daarnaast geldt het volgende:
- op het tussen de kmr. 16,805 en 16,950 liggende gedeelte mag een ophogen worden gemaakt tot maximaal 1,50 meter +N.A.P. De ophogen mag gemaakt worden tot aan de op tekening aangegeven (zoals opgenomen in bijlage 6) lijn. Rivierwaarts van deze lijn mogen geen ophogingen worden gemaakt;
- ter plaatse van de woning mag een ophoging van 2,00 meer +N.A.P worden gemaakt;
- het Zwarte Water ter plaatse van de ingang van de toegangsgeul naar de werkhaven moet op een diepte van N.A.P -2.50 meter worden gehouden. De belopen aan de rivierzijde van de beschoeiing mogen geen steilere helling hebben dan 1:3.
Conclusie
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.4 Overstromingsrisico
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
Beleidskader
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen ten zuiden van de kern Zwartsluis in het buitendijks gebied. Uit de kaart Watergebiedsreserveringen blijkt dat de locatie is gelegen in een overstroombaar gebied. In figuur 18 is de kaart weergeven met een rode cirkel is de ligging van het plangebied opgenomen.
Figuur 18. Uitsnede Watergebiedsreserveringen, Provinciale verordening Overijssel.
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
- de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart);
- de kans op een overstroming;
- de beschikbare tijd voor evacuatie/noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?).
Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming
Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel of de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van 0,5 - 0,8 m gevonden. Bij overstromingen met een middelgrote kans (1/00 jaar) wordt dezelfde kaartweergave getoond. Hieruit blijkt dat de maximale waterdiepte voor een middelgrote kans ook 0,5 - 0,8 m bedraagt.
Figuur 19 Maximale waterdiepte, bron Risicokaart
Risico-analyse
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) en de Veiligheidsregio IJsselland zijn geconsulteerd over de voorgenomen plannen. Het waterschap heeft nader geadviseerd over de impact van de overstromingen en hoe deze voor de locatie geïnterpreteerd moeten worden.
Verantwoording risico
Het planvoornemen betreft de sloop van een woning, de realisatie van een woning en de verplaatsing van een bedrijfswoning, inpandig ter plaatse van de loods van de jachthaven. Het voornemen kan worden geschaald als een kleine ontwikkeling. De impact van een overstroming kan ook voor kleinschalige ontwikkelingen groot zijn.
Bereikbaarheid
Het plangebied heeft een directe aansluiting op de weg Wolvenjacht. Deze weg is aangesloten op de rotonde N331. De N331 is gelegen op de primaire waterkering waardoor de aanwezige personen snel naar hogere gelegen droge gebieden kan vluchten. Eventuele aanwezige dieren kunnen tijdelijk order begeleiding vluchten naar de groenstrook tussen de Wolventocht en de N331 tot dat zij geëvacueerd kunnen worden. Voor de aanrijroute van hulpdiensten kan gebruik worden gemaakt van de Westeinde vanuit de kern Zwartsluis, de provinciale rondweg N331 en de Oppen Swolle N331. Daarmee is het plangebied goed te bereiken.
Zelfredzaamheid
De ontwikkeling maakt het mogelijk om wonen toe te staan. Hierbij wordt uitgegaan dat de aanwezige personen zelfredzaam zijn. Eventuele aanwezige kinderen, ouderen of zorgbehoevenden zullen door de zelfredzame personen in veiligheid worden gebracht. Bij een overstroming kan het water langere tijd (tot wel enkele maanden) op en rond het perceel aanwezig zijn. Indien niet voor evacuatie wordt gekozen zal beoordeeld moeten worden of de aanwezige personen zelfvoorzienend kunnen zijn.
Maatregelen
Ondanks de kleine kans van voorkomen, wordt er toch voor gekozen om met een overstroming rekening te houden. Dit vanwege de kwetsbaarheid van de bewoners. Voor het onderhavige plan worden de navolgende voorzieningen/maatregelen toegepast:
- Voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels zodat bij geringe wateroverlast het gebouw droog blijft.
- Aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde hoofdontsluitingsweg zodat bereikbaarheid zo lang mogelijk gewaarborgd is.
- Waterrobuust bouwen. Het gebouw wordt zodanig ingericht dat bij eventuele overstromingen de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. De vloer en de muren op de begane grond worden van waterrobuust materiaal gemaakt. De zuidgevel is vrij van te openen geveldelen.
- Het verhoogd of op de eerste verdieping situeren van belangrijke apparatuur (zoals de noodstroomvoorziening). Kwetsbare onderdelen van de elektriciteitsvoorziening (stopcontacten-, meterkast- en computerinstallaties) worden op hoogte aangelegd.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oppen Swolle, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 14,3 µg/m³ voor NO2, 15,3 µg/m³ voor PM10 en 8,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.6 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
AvA Milieuonderzoek heeft op 25 juli 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met als doel de kwaliteit van de bodem vast te stellen en of deze geschikt is voor het beoogd gebruik. Het Verkennendbodemonderzoek is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie varieert. De bodem bestaat uit verschillende zand- en kleilagen vanaf maaiveld tot het diepste boorpunt 3,5 m onder maaiveld. Uit de boringen blijkt dat in de zandige bovengrond geen verhoogde waarden zijn aangetroffen. In de kleilagen zijn licht verhoogde waarden aangetroffen van metalen, deze blijven ruim onder de normering. Tevens is het grondwater onderzocht, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte barium zijn geen verhoogde concentraties ten opzichte van de streefwaarden aangetoond. Voor wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden er geen beperkingen gesteld aan het gebruik van het perceel. Een vervolgonderzoek is niet noodzakelijk, de ontwikkeling wordt niet beperkt door het aspect bodem.
4.7 Archeologie
Via de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Wanneer hier geen mogelijkheden voor zijn, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Onderzoek en conclusie
Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart blijkt dat het plangebied een archeologische verwachtingswaarde heeft van 10%. Dit betekent dat archeologisch proefonderzoek wordt aanbevolen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de regionale kering en bestaat daarom uit opgespoten grond. Hierdoor kan worden uitgesloten dat archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Het omgevingsaspect archeologie levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.8 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Zoals reeds in de vorige paragraaf is beschreven, bestaat het gebied uit opgespoten grond, daarmee is sprake van een relatief nieuwe situatie zonder de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het aspect cultuurhistorie.
4.9 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden.
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Overijssel
In de provincie Overijssel wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van een aantal soorten genoemd in bijlage 7.4.I bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Ten aanzien van bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker geldt dat tevens vrijstelling wordt verleend in het belang van de bescherming van wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het plangebied grenst aan het natura 2000 gebied en NNN-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht'.
Het plangebied zelf ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht' is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat tijdens de aanlegfase en de exploitatiefase geen negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Wet natuurbescherming niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
Voor de bebouwing die wordt gesloopt is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat er tijdens de inspectie geen bijzonderheden of beschermde soorten zijn aangetroffen. Wel dient de woning in de wintermaanden (voor februari) te worden gesloopt. Voor dit project hoeft op dit punt dan ook geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Bijlage 4 is een moment opnamen, daarom moet bij het indienen van de sloopvergunning een actueel onderzoek worden aangeleverd.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Voor een inzicht in de externe risico’s in de omgeving van het plangebied is de risicokaart Overijssel geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet binnen het inventarisatiegebied voor buisleidingen. Verder is de Rondweg niet aangewezen als bijzondere vervoersroute voor gevaarlijke stoffen. Wel wordt er bij ontheffing van burgemeester en wethouders propaan vervoerd via de N331 ter bevoorrading van een tweetal agrarische bedrijven. Het risico dat daarvan uitgaat is klein.
De woning is op circa 20 meter vanaf het Zwartewater gerealiseerd. In het Basisnet Water is deze watergang aangewezen als binnenvaartcorridor zonder toetsafstand. Er is voor dergelijke routes geen sprake van plaatsgebonden risico’s en omdat van deze routes bekend is dat ruimtelijke ontwikkelingen nauwelijks merkbare effecten hebben op het groepsrisico.
Conclusie
De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Onderzoek conclusie
Ten zuiden van het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding 110kv. Hierop is een beschermingszone van toepassing. Een deel van deze beschermingszone ligt over het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen binnen deze zone. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.12 Duurzaamheid En Energie
Toetsingskader
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Onderzoek en conclusie
Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen.De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Bestemmingsomschrijving
Het plangebied is voorzien van vijf bestemmingen. Hieronder is per bestemming aangegeven wat aan de orde is.
Enkelbestemmingen
Recreatie - Jachthaven
Deze bestemming is bedoeld voor het bedrijfsmatige deel van de jachthaven in het plangebied. De verharding en bebouwing ten behoeve van het verhuren, stallen en onderhouden van de jachten vallen binnen deze bestemming. De bestemming laat onder voorwaarden bebouwing toe buiten het bouwvlak. Binnen deze bestemming is één bedrijfswoning toegestaan.
De bedrijfswoning dient integraal deel uit te maken van het hoofdgebouw waarin de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, zodanig dat de bedrijfswoning en het bedrijfspand als één hoofdgebouw worden beschouwd; de inhoud van een inpandige bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 750 m3;
Tuin
De bestemming Recreatie - Jachthaven heeft een hindercontour van 30 m. Deze contour loopt deels over het (nieuwe) woonperceel. Ter plaatse van de contour is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hiervoor is gekozen om te kunnen waarborgen dat er geen gebouwen en overkappingen gebouwd worden. Alleen parkeervoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van 1 meter.
Verkeer- Verblijfsgebied
Het deel van het plangebied wat in de huidige en toekomstige situatie in gebruik is als verkeersgebied, wordt als zodanig bestemd. Dit betreft het deel van de weg Wolvenjacht dat binnen de bestemmingsplangrens valt.
Water
Deze bestemming is gebruikt voor de jachthaven aansluitend op het Zwarte Water. Het stallen van boten is binnen de aanduiding 'ligplaats' mogelijk. Naast 'Water' zijn binnen de bestemming ook bermen, groenstroken, bermsloten en andere voorzieningen van waterhuishoudkundige aard toegestaan.
Wonen
Voor de te realiseren woning is de woonbestemming opgenomen. Voor de woning geldt dat het zij- en achtererf ook binnen deze bestemming valt. Binnen de bestemming wonen zijn tevens de functies groen-, speel-, nuts- en parkeervoorzieningen toegestaan. Op deze manier ontstaat er flexibiliteit in de exacte uitvoering van het plan. Er mag maximaal één woning worden gebouwd, binnen het bouwvlak. De beoogde woning is voorzien van een plat dak, daarom heeft de maximale bouwhoogte een gelijke hoogte heeft van 5,5 meter. Dit is op de verbeelding door middel van een aanduiding weergegeven.
Dubbelbestemmingen
Naast de enkelbestemmingen zijn er drie dubbelbestemmingen van toepassing.
Ten zuiden van het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding 110kv. Hierop is een beschermingszone van toepassing. Een deel van deze beschermingszone ligt over het plangebied. Daartoe is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen binnen deze zone.
Tot slot is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Deze gronden zijn bestemd voor de aanleg, het beheer en onderhoud van waterkeringen. Voor beide dubbelbestemmingen geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd. De tweede dubbelbestemming is iets minder streng dan de eerste. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voor erf- en terreinafscheidingen is iets ruimer.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is eenieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.
Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Inspraak en overleg
Over het voorontwerp van het bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Vanuit het Waterschap wordt vermeld dat er een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig is. Deze vergunning is reeds verleend en is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting.
Ontwerpbestemmingsplan
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro) Eenieder is tijdens deze periode in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. In deze peridode zijn geen zienswijen ingediend.
Vaststelling bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 10 december 2020. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar en voor risico van de initiatiefnemer. De kosten worden gedekt door de leges die op grond van de legesverordening van de gemeente Zwartewaterland in rekening worden gebracht. Er wordt geen anterieure overeenkomst afgesloten, de gemeente draagt zorg voor het proces.
Bijlage 1 Ontwerp Vrijstaande Woning
Bijlage 1 Ontwerp vrijstaande woning
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek