Heeg - Gouten Boaijum 8
Bestemmingsplan - Gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 19-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Heeg - Gouden Boaijum 8 met identificatienummer NL.IMRO.1900.2014BPmiddgb8heeg-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aangebouwd bijgebouw:
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.10 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en qua afmetingen ondergeschikt aan dat (hoofd)gebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke direct of indirect met de grond verbonden is, danwel direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven geheel of gedeeltelijk afgesloten c.q. afgedekte, en van ten hoogste twee aaneengebouwde wanden voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een voertuig;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische/pornografische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2;
1.26 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.28 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.29 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd op opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.30 milieusituatie:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2;
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.32 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand;
1.33 peil:
- a. de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer:
- b. indien deze bovenzijde meer dan 60 cm boven het straatpeil ligt of komt te liggen, is 60 cm + het straatpeil het peil;
- c. indien deze bovenzijde meer dan 20 m van de straat of weg ligt of komt te liggen én dan meer dan 10 cm boven het aansluitende terrein ligt of komt te liggen, is 10 cm + het aansluitende terrein het peil;
1.34 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.35 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 sociale veiligheid:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2;
1.38 straat- en bebouwingsbeeld:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2;
1.39 verkeersveiligheid:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2;
1.40 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.41 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.42 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.43 woonsituatie:
het begrip zoals omschreven in bijlage 2.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Recreatiebedrijven
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiebedrijven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van:
- 1. botenverkoop, -service en -verhuurbedrijven en andere aan de watersport verwante bedrijven die zijn genoemd onder categorieën 1, 2 en 3.1 in bijlage 1 al dan niet in combinatie met productiegebonden detailhandel;
- 2. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- b. bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
- c. ligplaatsen voor boten, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- g. water;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de milieusituatie;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de brandveiligheid;
- e. de verkeersveiligheid; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandelsdoeleinden met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- f. het gebruik van gronden als ligplaats voor woonboten.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, op voorwaarde dat het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.1, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan Heeg - Gouden Boaijum 8
van de gemeente Súdwest-Fryslân.
Behorend bij het besluit van 19 februari 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het zuidoosten van Heeg ligt een terrein met bedrijven en woningen. De functies in het gebied zijn in sterke mate gericht op de watersport. In de noordwestelijke hoek van het terrein staat een voormalige stelpboerderij (hierna: stelp) die momenteel een functie als recreatiewoning heeft. Deze boerderij is onlangs nieuw gebouwd ter vervanging van oude boerderij.
De eigenaar van het betreffende perceel is voornemens om ter plaatse een recereatiebedrijf gericht op de verhuur- en verkoop van fluistersloepen te exploiteren. De stelp krijgt daarbij een functie als bedrijfswoning.
De gewenste situatie is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). De gemeente heeft ingestemd met een bestemmingsplanprocedure voor de gewenste ontwikkeling. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor het recreatiebedrijf.
1.2 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel Gouden Boaijum 8 te Heeg. Dit perceel ligt in de binnenbocht van de watergang Heegervar. De ligging van het plangebied is weergegeven in navolgende figuur.
De ligging van het plangebied
1.3 Geldende Regeling
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Toen te Heeg, dat is vastgesteld op 20 oktober 2010. Het heeft hierin de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in vijf recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen. Het gebruik van de gronden ten behoeve van een recreatiebedrijf is niet toegestaan. Ook is het permanent bewonen van de stelp niet mogelijk.
De recreatiebedrijven rondom het plangebied zijn geregeld in het bestemmingsplan Oer de Graft, dat is vastgesteld op 15 november 2012. De regeling voor het plangebied wordt afgestemd op de bestemming voor recreatiebedrijven uit dat bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de voorgestelde ontwikkelingen en de uitgangspunten voor het plan. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 het juridische systeem toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beschrijving Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op een schiereiland dat tussen de Heegervar en de Jeltesloot ligt. Dit gebied bestaat functioneel uit twee delen. Het noordelijk en westelijk deel is bestemd voor recreatiebedrijven en het zuidelijk deel is een woongebied. Alle functies op het schiereiland hebben een binding met het water. De bedrijven in de omgeving zijn botenverkoop, -service en -verhuurbedrijven en andere aan de watersport verwante bedrijven.
De Gouden Boaijum is de ontsluitingsweg voor het gebied. Deze weg sluit via een noordelijk gelegen bedrijventerrein aan op de ontsluitingsweg van Heeg, het Lytshuzen. Een luchtfoto van het gebied is weergegeven in de navolgende figuur.
Luchtfoto plangebied en directe omgeving
Het plangebied betreft de noordwestelijke hoek van het schiereiland. Het perceel is onlangs heringericht, waarbij beplanting is verwijderd en de oude boerderij is vervangen door een nieuwe stelp. Aan de west- en noordzijde zijn havens aangelegd.
2.2 Beschrijving Initiatief
Het initiatief is het exploiteren van een recreatiebedrijf op het perceel. Het plan bestaat uit van de verhuur en verkoop van elektrisch aangedreven sloepen met een uniek concept. Uniek is de techniek in de sloepen, die aan de voorzijde positief en aan de achterzijde negatief geladen zijn. Dit wordt als accu gebruikt voor de elektromotor die de boot aandrijft. Het bedrijf is kleinschalig en gericht op een exclusief aanbod. Het zal om maximaal acht schepen gaan, waarvan de grootste 9,5 meter is.
De huidige inrichting van het perceel voldoet grotendeels voor de bedrijfsactiviteiten. Op het zuidoostelijk deel van het perceel is de bouw van een bedrijfsruimte gewenst. Het gaat om een relatief kleinschalig bouwerk met een footprint van circa 15 bij 15 meter en een goot- en nokhoogte van 3 en 5 meter. De plannen hiervoor zijn nog niet uitgewerkt.
De boerderij wordt in gebruik genomen als bedrijfswoning en als kantoorruimte. Een impressie van de gewenste situatie in het plangebied is weergegeven in de navolgende figuur.
Gewenste situatie plangebied
2.3 Ruimtelijke Inpassing
Stedenbouwkundige inpasbaarheid
Het plangebied is onlangs heringericht, waarbij de boerderij is vervangen en havens zijn aangelegd. Aanvullend hierop bestaat de wens om in de zuidoostelijke hoek van het perceel nog een bedrijfsgebouw op te richten. Dit bestemmingsplan biedt hiervoor mogelijkheden. De ruimtelijke impact hiervan op de omgeving is zeer beperkt. Het voorterrein van het perceel (langs het water) blijft onbebouwd, waardoor de uiterlijke verschijningsvorm van het perceel vrijwel ongewijzigd blijft.
Functionele inpasbaarheid
Het plan stelt een functiewijziging van het perceel van een recreatiewoning naar een recreatiebedrijf met bedrijfswoning voor. Daarmee krijgt het perceel een bestemming die aansluit op die van de omliggende percelen. De gewenste functie is dus goed passend op de locatie. Wel wordt de boerderij door de functiewijziging milieugevoelig, in tegenstelling tot een recreatiewoning. Voor de milieutechnische inpasbaarheid van de functiewijziging wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
Verkeer en parkeren
Er worden geen wijzigingen aan de ontsluiting van het perceel voorgesteld. Het recreatiebedrijf heeft, ten opzichte van de nu mogelijke recreatiewoningen, geen sterke verkeersaantrekkende werking. De bestaande wegenstructuur is ingericht op de aanwezigheid van recreatiebedrijven. De functiewijziging heeft dus geen onaanvaardbare verkeersituatie tot gevolg.
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat dit geheel op eigen terrein plaatsvindt. Op het terrein liggen maximaal 8 schepen, die verhuurd kunnen worden. Doorgaans kan gerekend worden met één auto per schip, in voorkomende gevallen twee auto's per schip. Er wordt daarom uitgegaan van 1,5 benodigde parkeerplaatsen per schip, dus 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de verhuur.
Op het perceel zijn maximaal 2 personeelsleden aanwezig, in principe inclusief de bewoners van de boerderij. Voor de bewoning geldt dat er bij een woning uit het hoge segment in een niet stedelijk gebied minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. In een worst-case benadering zouden er daarom 4 parkeerplaatsen voor personeel aanwezig moeten zijn.
Tenslotte is voor de verkoop nog enige parkeerruimte nodig. Hier is veelal sprake van dubbelgebruik met de verhuur, aangezien de verhuur vooral is gericht op mensen die een boot willen kopen en deze willen ervaren. Gelet op het exclusieve segment zal de parkeerbehoefte beperkt zijn tot maximaal 2 plaatsen.
In totaal zijn er dus 18 parkeerplaatsen nodig. Uitgaande van parkeerplaatsen van 2,5 bij 5 meter moet daarvoor minimaal 225 m2 verharding worden aangelegd. In de nieuwe situatie is een oppervlakte van 1.300 m2 aan verharding en inritten aanwezig. Er is dus voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waarde ze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Fryslân 2007
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.
Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Heeg is een kleine kern en een recreatiekern. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. Vanwege de aanwijzing als recreatiekern is het ontwikkelen van een op watersport gericht bedrijf goed in te passen. Bovendien wordt dit bedrijf ontwikkeld in een daarvoor aangewezen gebied. Ook de kleinschalige omvang van het bedrijf is passend bij de schaal van Heeg.
Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. Zoals beschreven wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing, eventueel aangevuld met een bedrijfsgebouw. Nieuwe bebouwing wordt zodanig gesitueerd dat de beeldkwaliteit niet in het geding komt.
Verordening Romte Fryslân 2014
Gedeputeerde staten hebben op 25 juni 2014 de Verordening Romte 2014 vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied, ligt het plangebied in het stedelijk gebied. Een plan mag hier mogelijkheden bieden voor stedelijke functies, zoals het recreatiebedrijf. Een bestemmingsplan voor een overige kern (waaronder Heeg) mag geen bedrijven uit milieucategorie 3.1 of hoger en/of met een kavelomvang groter dan 2.500 m2 toestaan. Voor een incidenteel bedrijf kan hiervan worden afgeweken, mits is onderbouwd dat de aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de kern. Deze bepalingen gelden zowel in de huidige verordening als in de PVR2014.
Dit bestemmingsplan maakt, in aansluiting op de omliggende bedrijven, een bedrijf tot en met milieucategorie 3.1 mogelijk. De oppervlakte van de kavel is bijna 10.000 m2. Zoals beschreven onder het streekplan is het bedrijf passend bij de aard en schaal van de recreatiekern. De provincie heeft hier voor wat betreft het bestemmingsplan Oer de Graft ook mee ingestemd.
De voorgestelde ontwikkeling past dus binnen de kaders van de huidige verordening en ook binnen die van de ontwerp-verordening Romte 2014.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan Oer de Graft
Het bestemmingsplan voor het gebied waarin het plangebied is gelegen vormt een uitvoeringskader voor het ruimtelijk beleid. De gemeentelijke beleidskeuzes zijn hierin vertaald naar een juridische regeling. Deze regeling geldt als basis voor de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Er wordt daarmee aangesloten bij de uitgangspunten en ambities voor het gebied Oer de Graft.
Masterplan Heeg
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Wymbritseradiel heeft op 18 november 2008 het Masterplan Heeg vastgesteld. Hierin is op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor Heeg tot 2018 opgenomen. De gemeente geeft hierin aan dat geïnvesteerd moet worden in de kwaliteit van de openbare ruimte en in faciliteiten, wil Heeg de belangrijkste toeristische trekpleister van de gemeente blijven. Dit geldt ook voor het aanbod van werkgelegenheid. Heeg moet blijven meebewegen met de eisen die vanuit de markt worden gesteld.
Het plangebied is op de kaart bij het masterplan aangeduid voor bedrijven en voor recreatie en toerisme. Het ontwikkelen van een recreatiebedrijf past naadloos bij de ambities voor dit gebied.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.
4.1 Milieuzonering
Een goede afstemming van milieugevoelige functies en belastende functies in een gebied is van belang om een acceptabel woonklimaat te waarborgen en om te voorkomen dat bedrijvigheid door ruimtelijke ontwikkelingen wordt belemmerd.
Belemmering bestaande bedrijvigheid
Het plangebied ligt op een bedrijventerrein met relatief lichte water-gerelateerde industrie tot en met milieucategorie 3.1. Het wijzigen van de functie van de boerderij van een recreatiewoning naar een bedrijfswoning introduceert een nieuwe milieugevoelige functie op het terrein. Op de bedrijfswoning geldt overeenkomstig het Activiteitenbesluit namelijk een maximale continu geluidsbelasting van 50 dB(A).
Het perceel grenst aan twee percelen, namelijk een zeilmakerij aan de oostzijde en een botenverhuurbedrijf aan de zuidzijde. Voor beide bedrijven geldt dat deze op grond van het geldende bestemmingsplan een milieubelasting tot milieucategorie 3.1 kunnen hebben.
De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zijn gelijk aan de normen voor een 'goede ruimtelijke ordening' in een gemengd gebied (een gebied waarin sprake is van een functiemenging van bedrijven en woningen) uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', namelijk 50 dB(A) voor de langtijdgemiddelde beoordeling en 70 dB(A) maximaal niveau. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geldt als uitgangspunt dat op 30 meter vanaf categorie 3.1 bedrijven aan deze geluidnorm wordt voldaan, namelijk de richtafstand waarbij onaanvaardbare hinder in principe kan worden uitgesloten.
De boerderij staat op 40 meter vanaf de erfgrenzen. Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Op basis daarvan wordt beoordeeld dat ook wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Door de functiewijziging van de boerderij worden de omliggende bedrijven dus niet in de bedrijfsvoering belemmerd.
Beoordeling woonklimaat binnen plangebied
De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. De norm ligt in een rustige woonwijk anders dan op een bedrijventerrein. In de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening zijn voor verschillende typen gebieden richtwaarden bepaald die gelden als normering voor een acceptabel woonklimaat. Op bedrijventerreinen wordt onderscheid gemaakt tussen burgerwoningen en bedrijfswoningen. Voor bedrijfswoningen op een bedrijventerrein geldt dat gestreefd wordt naar 55 dB(A), maar dat een maximum van 65 dB(A) geldt.
Zoals beschreven kan in dit geval worden voldaan aan een geluidsbelasting van 50 dB(A). Bovendien gaat de inrichting van het terrein uit van tuinaanleg (dus het woon-deel) aan de noord- en westzijde van de boerderij, van de aanwezige bedrijven af. Daarnaast wordt opgemerkt dat de aangrenzende bedrijvigheid geen zware industriële activiteiten uitvoeren. De belasting is in de praktijk beperkt. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goed woonklimaat op een bedrijventerrein.
Beoordeling woonklimaat bedrijfswoningen derden
Andersom wordt op het perceel ook een bedrijf uit milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt. Bedrijfswoningen van derden staan op 10 meter vanaf de perceelgrens. Voor deze woningen geldt dat het Activiteitenbesluit waarborgt dat er aan de normen van 50 dB(A) wordt voldaan en daarmee dus ook aan de normen voor een aanvaardbaar woonklimaat zoals genoemd in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
In dit geval kan ook worden voldaan aan de normen. Het bedrijf dat zich gaat vestigen betreft een kleinschalig bedrijf dat fluistersloepen gaat verkopen en verhuren. Deze sloepen worden niet ter plaatse gebouwd. De milieubelasting van dit bedrijf is dus zeer beperkt, vergelijkbaar met een bedrijf uit milieucategorie 2. Bij een dergelijk bedrijf geldt vanuit de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Onder dezelfde redenering als genoemd in 'belemmering bestaande bedrijvigheid' wordt beoordeeld dat onaanvaardbare hinder ter plaatse van bedrijfswoningen van derden in principe is uitgesloten.
Indien zich in de toekomst een ander bedrijf uit milieucategorie 3.1 binnen het plangebied vestigt zullen de inrichting en activiteiten van het bedrijf zodanig moeten plaatsvinden dat wordt voldaan aan de normen. Op het perceel is hiervoor voldoende ruimte.
Resumé
Resumerend kan worden gesteld dat ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning wordt voldaan aan de daarvoor geldende normen en dat bedrijven rondom het plangebied niet worden belemmerd door de nieuwe milieugevoelige functie. Vanwege de beperkte milieubelasting van het te vestigen bedrijf is er ook geen sprake van onevenredige hinder ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen.
Tot slot wordt gesteld dat het onderhavige bestemmingsplan de bestemming van het perceel wijzigt naar een bestemming die aansluit op de omliggende percelen. De nieuwe bedrijfsactiviteit met bedrijfswoning is een passende functie op dit bedrijventerrein.
4.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.
Op de Gouden Boaijum geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Enkelbaanswegen binnen stedelijk gebied hebben op grond van de Wgh een geluidszone van 200 meter. De bedrijfswoning ligt op minimaal 110 meter vanaf deze weg. Er moet dus worden beoordeeld of ter plaatse van de bedrijfswoning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
De Gouden Boaijum is de ontsluitingsweg voor het schiereiland waarop het plangebied ligt. Het betreft een doodlopende weg, die dus niet wordt gebruikt voor doorgaand verkeer. Daardoor is sprake van een relatief lage verkeersintensiteit. Uit akoestische onderzoeken voor andere wegen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op ten hoogste 100 meter uit het hart van de weg ligt bij circa 2.000 verkeersbewegingen. Op de Gouden Boaijum is geen sprake van een dergelijk hoge verkeersintensiteit. Op basis hiervan kan er vanuit worden gegaan dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
4.3 Water
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden.
Belangrijke aspecten die invloed hebben op de waterhuishouding zijn ingrepen aan watergangen, de toename van het verhard oppervlak en de afvoer van hemel- en afvalwater vanaf het perceel. Dit plan stelt uitsluitend een functiewijziging van het perceel voor. Er vinden geen (grote) bouwactiviteiten plaats. Daarom kan voor het plan de korte procedure voor de watertoets worden gevolg. Dit betekent dat wordt volstaan met het opnemen van een standaard waterparagraaf. Deze is opgenomen in bijlage 1. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de plannen. De watertoetsprocedure is hiermee afgerond.
4.4 Bodem
Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is, dat deze voldoende kwaliteit moet hebben. De kwaliteit moet zodanig zijn dat risico's voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied uitgesloten zijn. In het kader van de ruimtelijke procedure moeten verdachte locaties worden gesignaleerd.
In het kader van een eerdere ruimtelijke procedure is voor het perceel een verkennend bodemonderzoek1) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er sprake is van lichte verontreinigingen in de bodem en in het grondwater. Deze zijn zodanig dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
Het uitgevoerde onderzoek is gedateerd. Sinds de uitvoering hebben geen verdachte activiteiten plaatsgevonden. Het plangebied is en blijft in gebruik als verblijfsgebied voor mensen. Er bestaan dus geen milieuhygiënische belemmeringen voor het plan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van bijvoorbeeld het bedrijfsgebouw is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hierbij wordt de actuele bodemkwaliteit in beeld gebracht. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan.
1) Verkennend bodemonderzoek Gouden Boaijum 1 te Heeg,
Oranjewoud, projectnummer 19251-177698, augustus 2001.
4.5 Cultuurhistorie
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze wet gewijzigd. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van het document 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan."
Archeologie
Ter ondersteuning geeft de Provinsje Fryslân in de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) als onderdeel van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) behalve informatie over de aanwezige archeologische waarden tevens adviezen hoe om te gaan met het bodemarchief in geval er plannen worden gemaakt, waarin het bodemarchief bedreigd wordt. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode steentijd - vroege bronstijd, en één voor de periode midden bronstijd - middeleeuwen. De verwachtingswaarden aangaande vindplaatsen uit de steentijd zijn voor een willekeurig gebied in Friesland vaak anders dan die aangaande jongere vindplaatsen. Een fragment van de FAMKE voor beide perioden is weergegeven in navolgende figuur.
Fragment FAMKE (links: steentijd - bronstijd, rechts: ijzertijd - middeleeuwen)
Uit de FAMKE blijkt dat voor beide perioden archeologisch onderzoek wordt aanbevolen voor ingrepen vanaf 5.000 m2 (karterend onderzoek 3). De wijziging van het bestemmingsplan maakt nu en in de toekomst geen ingrepen van een dergelijke grootte mogelijk. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Cultuurhistorische waarden
Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. De boerderij is niet aangewezen als waardevol object. Ook zijn in de directe omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet nodig om aanvullende eisen te stellen voor de bescherming van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het bestemmingsplan mag wat betreft cultuurhistorie inclusief archeologie uitvoerbaar worden geacht. In alle gevallen blijft voor het plangebied evenwel de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet). Dit ongeacht de grootte van de ingreep. Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden toch vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Súdwest-Fryslân.
4.6 Ecologie
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid over de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied betreft een binnenstedelijk gelegen perceel. Dit maakt geen deel uit van wettelijk of beleidsmatig beschermde gebieden. Wel ligt ten zuiden van Heeg het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Dit gebied en het Heegermeer dat hiernaast ligt maakt ook deel uit van de EHS. De natuurgebieden liggen op minimaal 300 meter vanaf het plangebied.
Het plan stelt een kleinschalig bedrijf voor dat maximaal 8 fluisterboten verhuurt en daarnaast kleinschalige verkoop van boten. Momenteel is het plangebied is bestemd voor vijf recreatiewoningen. De wijziging ten behoeve van een kleinschalige verhuur van fluistersloepen leidt niet tot een merkbare toename van de recreatiedruk op de natuurgebieden in de omgeving.
De ontwikkeling vindt plaats in een omgeving waarin diverse vormen van soortgelijke recreatieve bedrijvigheid voorkomen. Aan de overzijde van de Heegervar ligt een grootschalige jachthaven met enkele honderden boten. Ten zuiden van het plangebied ligt een haven met circa 100 boten. In de omgeving van het natuurgebied is sprake van een totale verhuur, verkoop en gebruik van duizenden boten.
Gelet op de aard en schaal van de ontwikkeling en de omgeving waarin deze plaatsvindt wordt gesteld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving, alsmede op de EHS. Vanuit de gebiedsbescherming bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het plangebied is sinds het najaar van 2013 ingrijpend heringericht, waarbij twee havens zijn aangelegd en de vrijkomende grond is opgebracht op het overige terrein. De boerderij is onlangs herbouwd. Het is daarom niet aannemelijk dat het plangebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Het voorkomen van vaste verblijfsplaatsen kan worden uitgesloten.
Voor de uitvoering van dit plan zijn slechts zeer beperkte fysieke ingrepen noodzakelijk. Conflicten met de Flora- en faunawet zijn niet aan de orde. Wel moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. Broedende vogels mogen in geen geval worden verstoord. Verder geldt de algemene zorgplicht. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moeten dieren in de gelegenheid worden gesteld om zich te verplaatsen naar een ander leefgebied.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
4.8 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied, waar in algemeenheid sprake is van een hoge luchtkwaliteit. Het is niet te verwachten dat dit project een overschrijding van een grenswaarde tot gevolg heeft.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “niet in betekenende mate” (Nibm) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per etmaal wordt hier niet aan voldaan.
Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.9 Kabels, Leidingen En Zoneringen
In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemming
Het gehele perceel krijgt de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven'. De regeling van deze bestemming is afgestemd op het bestemmingsplan Oer de Graft.
Binnen de bestemming zijn botenverkoop, -service en -verhuurbedrijven en andere aan de watersport verwante bedrijven tot en met milieucategorie 3.1, met bedrijfswoning, toegestaan. Om de waarborgen dat alleen de bestaande boerderij als bedrijfswoning wordt gebruik en daarmee dat bedrijven niet worden belemmerd door de nieuwe milieugevoelige functie, is deze vastgelegd binnen de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Ligplaatsen voor boten zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'jachthaven', die op de beide havens van toepassing is.
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. Dit mag tot 70% worden bebouwd. Het bouwvlak is afgestemd op de bestaande boerderij en de gewenste locatie voor een bedrijfsgebouw. Hiermee wordt gewaarborgd dat de zone lang het water onbebouwd blijft.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de provincie Fryslân en Brandweer Fryslân zijn schriftelijke reacties ontvangen. De overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 2. De provincie geeft aan dat de provinciale belangen op een juiste manier in het pan zijn verwerkt. Ook de brandweer heeft geen bezwaren ten aanzien van het plan.
Vervolg procedure
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan van 17 oktober tot en met 27 november 2014 ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op 19 februari 2015 stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vast. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor uitvoering van het plan worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor het verhuur- en verkoopbedrijf van fluistersloepen dat zich binnen het plangebied wil vestigen is een bedrijfsplan opgesteld, waaruit aannemelijk wordt dat er sprake is van een volwaardige bedrijfsvoering. Hiermee is de financiële haalbaarheid voldoende aangetoond.
6.3 Grondexploitatie
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt (namelijk het nieuwe bedrijfsgebouw). In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Nadere Precisering En Concretisering Van De Algemene Toetsingscriteria
Bijlage 2 Nadere precisering en concretisering van de algemene toetsingscriteria
Bijlage 1 Standaard Waterparagraaf
Bijlage 1 Standaard waterparagraaf