Workum - Thomashof Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 29-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Workum - Thomashof Zuid van de gemeente Súdwest-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.1900.2016westBPthomzuid-vast met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;
1.8 aanleggen
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;
1.9 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.10 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;
1.11 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.12 bebouwde kom
De percelen die op de kaart bladnummers k01-4 en k01-5 behorende bij de “Verordening Romte Fryslân” (vastgesteld op 15 juni 2011 door de Provinciale Staten van Fryslân), zijn gelegen in “Bestaand stedelijk gebied”;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 bed & breakfast
Een bed & breakfast is een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning en wordt gerund door de bewoner van de betreffende woning. De woonfunctie van de woning wordt daarbij niet onevenredig aangetast;
1.16 bestaand(e)
-
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
-
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 dakkapel
Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;
1.30 dakopbouw
Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.32 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.33 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.34 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.35 eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.36 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;
1.39 kap
Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;
1.40 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.41 lessenaarsdak
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
1.42 ligplaats innemen
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;
1.43 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.44 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;
1.45 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoelt voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.46 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.47 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;
1.48 pand:
de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.49 peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.50 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf waardoor die ruimte als regulier woning is aan te merken. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, binnen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen gebruikt voor nachtverblijf;
1.51 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.52 recreatiewoning
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.53 recreatieappartement
het geheel van bijeen behorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, in een groter gebouw;
1.54 seksinriching:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 vaartuig
naast het begrip vaartuig in gebruikelijke zin van het woord, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel overblijfselen daarvan;
1.56 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.57 vrijstaand bijbehorend bouwwerk
een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;
1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;
1.59 watersituatie
de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;
1.60 webwinkel
Een winkel op een perceel waarbij de verkoop van op de eindgebruiker gerichte goederen
uitsluitend plaatsvindt via internet, waarbij geen klanten op het perceel langskomen (om
goederen af te halen of uit te proberen of te betalen) en er geen ruimtelijke uitstraling uitgaat van de webwinkel;
1.61 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.62 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
1.63 woonschip:
een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de hoogte van een antenne-installatie
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 uitzondering wijze van meten
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
het behoud en waar mogelijk herstel van het opstrekkende kavelpatroon
-
met daaraan ondergeschikt:
-
voorzieningen van openbaar nut;
-
recreatief medegebruik;
-
infrastructurele voorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 bouwregels
3.3 specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
-
seksinrichtingen;
-
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Tuin
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
-
nutsvoorzieningen.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor verkeer -Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
-
voet- en rijwielpaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
bermen en beplanting;
-
straatmeubilair;
-
nutsvoorzieningen
-
groen;
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
-
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Water
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterberging;
-
bermen en beplanting;
-
steigers, ter plaatse van de aanduiding 'steigers'
-
ligplaatsen.
6.2 bouwregels
6.3 specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden in ieder geval de volgende regels:
-
het gebruik van gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor recreatievaartuigen en/of woonschepen is niet toegestaan.
-
ter plaatse van en/of direct aansluitend op de aanduiding 'steigers' is het innemen van ligplaats met recreatievaartuigen toegestaan.
Artikel 7 Wonen
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, met dien verstande dat voldaan wordt aan de in lid 7.5 gestelde criteria:
met de daarbijbehorende:
-
woonhuizen;
-
mantelzorg in de woning;
-
bed & breakfast in de woning, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen per hoofdgebouw;
-
de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
-
vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bed en breakfast;
-
de oppervlakte van bed en breakfast maximaal 30% mag zijn van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50m²;
-
er geen reclame-uitingen mogen worden aangebracht;
-
er ten behoeve van de uitoefening van de bed en breakfast dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).
-
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen;
-
tuinen, erven en terreinen;
met daaraan ondergeschikt:
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
nutsvoorzieningen;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
andere bouwwerken.
7.2 bouwregels
7.3 nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de goede woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.4 afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsitutaie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
het bepaalde in lid 7.2.2 sub a met dien verstande dat ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd.
7.5 specifieke gebruiksregels
-
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
-
Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming wonen, met dien verstande dat:
-
het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1.
-
het vloeroppervlak van de ruimten ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2.
-
een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
-
vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
-
alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan.
-
er ten behoeve van de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).
-
er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking.
-
de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,5 m2 mag bedragen.
-
er geen buitenopslag van goederen mag plaatsvinden.
-
de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert tevens de bewoner dient te zijn van de desbetreffende woning (er dient functionele en persoonlijke binding te zijn tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis).
-
het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben ten behoeve van het aan huis verbonden beroep of bedrijf.
-
bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., er niet meer dan 1 plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd.
-
detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel welke direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, niet is toegestaan.
-
Detailhandel in producten die niet gerelateerd en verbonden zijn met de aangeboden dienst niet zijn toegestaan”.
-
webwinkels uitsluitend en uitdrukkelijk slechts zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de in artikel 1 genoemde begripsomschrijving van een 'webwinkel', waarbij detailhandel ter plaatse niet is toegestaan.
-
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
-
het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
-
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
-
ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
-
de afmeting, situering en vorm van een bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
-
een bouwvlak ten hoogste 20% wordt vergroot;
-
de afstand van een bouwvlak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
-
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
-
Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik;
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Workum - Thomashof Zuid
Behorend bij het besluit van __
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eind 90-er jaren is voor de uitbreiding van woningbouw bij Workum het bestemmingsplan Thomashof vastgesteld.
In het bestemmingsplan was ook een deel “gereserveerd” om in de toekomst te kunnen voorzien in de dan aan de orde zijnde woningbehoefte. Dit gedeelte kreeg de bestemming “Wonen – Uit te werken”.
In de praktijk blijkt dat als gevolg van een achterblijvende en veranderende vraag minder behoefte is aan de oorspronkelijk voorziene vraag naar woningen. Dit is voor de projectontwikkelaar mede aanleiding geweest om te besluiten de woonwijk niet verder te ontwikkelen.
De totale huidige plancapaciteit in Workum is eind 2015 nog 65 á 75 wooneenheden. Met een kleine aanvulling daarop is er nog voldoende capaciteit om de komende 10 jaar in de woningbehoefte voor Workum te voorzien.
Met de ontwikkelaar van het gebied is daarom een vaststellings-beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat de ontwikkelaar instemt met het wijzigen van de bestemming “Wonen – Uit te werken” naar een agrarische bestemming, met uitzondering van een kleine strook voor de bouw van een beperkt aantal woningen.
De gronden in het gebied hebben de afgelopen jaren steeds een agrarische functie/uitstraling gehouden en kunnen dan ook weer als zodanig worden bestemd.
Met dit bestemmingsplan wordt het vorenstaande geregeld.
Dit wil niet zeggen dat hiermee wordt uitgesloten dat er in de toekomst geen sprake meer zal zijn van woningbouw in dit gebied. Op dit moment is dat echter niet aan de orde.
1.2 Stukken Bij Het Plan
Het bestemmingsplan ‘Workum - Thomashof Zuid’ bestaat uit de volgende stukken:
-
toelichting;
-
regels;
-
verbeelding;
-
bijlagen bij de toelichting;
-
bijlagen bij de regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
1.3 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan het zuidwestelijke rand van Workum en grenst aan de woonwijk Thomashof.
De begrenzing loopt (tegen de klok in) grofweg noordwestelijk langs de provinciale weg (de Súdergoawei), aan de zuidwestzijde van de zuidwestelijk gelegen waterpartij bij Thomashof, zuidoostelijk van de weg en woningen aan de Igleburren en noordoostelijk langs de sloot vanaf het perceel Aldedyk 11 tot de provinciale weg.
Figuur: Ligging plangebied
1.4 Huidig Planologisch Situatie
Op 19 februari 2015 is het bestemmingsplan “Workum – Thomashof” vastgesteld.
Op 22 mei 2015 is voor het plangebied een voorbereidingsbesluit in werking getreden: “Workum-Thomashof (deels)” (NL.IMRO.1900.2015westVBworkthom-vast).
Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit grasland.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Functionele Structuur
Het gebied heeft een agrarische functie (grasland) waarvan een kleine strook langs de reeds bestaande weg in het naastgelegen bestemmingsplan Thomashof wordt bestemd voor woningbouw voor maximaal 6 woningen.
2.2 Stedebouwkundige Opzet
De strook waar in dit gebied nog woningbouw is voorzien ligt langs het bestaande weggedeelte, tussen de Igleburren en de Gebr. Bonnemastrjitte, die tegen het plangebied aan ligt. De strook is als het ware gespiegeld gesitueerd ten opzichte van de woningen die aan de Anne Westerhuisstrjitte liggen. De achterzijde van de woningen is naar het buitengebied gericht.
De rest van het begrensde plangebied houdt zijn agrarische functie.
Als uitgangspunt voor de beeldkwaliteit voor de in dit plan te bouwen woningen wordt aangesloten en uitgegaan bij het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan Thomashof. De te bouwen woningen liggen van west naar oost in 3 daarin opgenomen zone’s;
-
WONEN AAN DE LAAN (beeldzone 1).
-
DE RESTGEBIEDEN
-
WONEN LANGS DE WATERRAND (beeldzone 3).
Hierdoor zullen de woningen qua beeldkwaliteit aansluiten bij de rest van de wijk. Vanwege de beperkte bereikbaarheid van het oostelijk gelegen perceel is er ruimte 6 woningen. Twee vrijstaande op de buitenste percelen en 2 blokken van 2 onder-1-kap daar tussen in.
Op verzoek van de huidige eigenaar wordt in de regels geregeld dat er een waterpartij achter de woningen kan worden aangelegd. Dit blijft in particuliere handen. De inrichting van de waterpartij en daarin aan te leggen steigers moet eveneens zoveel als mogelijk aansluiten bij het vigerende beeldkwaliteitsplan.
2.3 Verkeersstructuur
2.3.1 Wegen
Structuur
De strook voor woningbouw, sluit aan op Igleburen en valt daarmee binnen de woonwijk Thomashof. Deze woonwijk is in z’n geheel aangewezen als een 30 km per uur verblijfsgebied. De wegen binnen de woonwijk hebben een wegprofiel dat daar bij past, dus niet te breed, in klinkerverharding en met plateaus op de kruisingen.
Verkeersgeneratie
Het plan gaat vooralsnog uit van 6 woningen (4 twee-onder-een-kap woningen en 2 vrijstaande woningen). De verkeersgeneratie van de woningen is ingeschat op 45 motorvoertuigen per etmaal. De omliggende wegenstructuur kan deze toename verwerken.
2.3.2 Parkeren
Voor de leefbaarheid in de wijk is het van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Op basis van de meest recente publicatie van de CROW parkeerkencijfers wordt de parkeerbehoefte van het plan bepaald. Op dit moment (tijdens het opstellen van het bestemmingsplan) ziet het er als volgt uit (op basis van matig stedelijk, rest bebouwde kom en maximaal): voor koop vrijstaand 2,6 parkeerplaats per woning en voor koop twee-onder-een-kap 2,5 parkeerplaats. Deze parkeerbehoefte moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden opgelost.
2.3.3 Vaarwegen
De waterpartij aan de oostzijde van het plangebied sluit aan op de Burrefeart en is daardoor bereikbaar via open vaarwater richting vanaf de friese merengebied en het IJsselmeer.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
-
voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
-
kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
-
wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Met het plan kunnen 6 woningen worden gebouwd. De locatie sluit direct aan bij de bebouwing van de bestaande wijk. Uit inmiddels ontstane jurisprudentie over dit beleidsveld blijkt dat de nieuwbouw van 1 tot en met 8 woningen als kleinschalig wordt beschouwd en daardoor niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling zoals hiervoor weergegeven.
De laddersgewijze beoordeling kan in dit geval dan ook achterwege blijven.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en inpassingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
-
rijksvaarwegen;
-
mainportontwikkeling Rotterdam;
-
kustfundament;
-
grote rivieren;
-
Waddenzee en waddengebied;
-
Defensie
-
hoofdwegen en landelijke spoorwegen
-
elektriciteitsvoorziening;
-
buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
-
ecologische hoofdstructuur;
-
primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
-
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
-
erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Met dit bestemmingsplan zijn vorengenoemde nationale belangen niet in het geding.
3.1.4 Water
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te
verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.
In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.
Waterwet
De Waterwet is van kracht gegaan op 22 december 2009 en is een bundeling van een achttal wetten. Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbeterd de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk (artikel 1.1 Waterwet).
Legger Wetterskip Fryslân
Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder. De waterbeheerder binnen het plangebied Makkum Oost is Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft ten behoeve van het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur Wetterskip Fryslân. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
Op basis van artikel 3.1.6 van de Bro, moet er een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is er gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte ‘Watertoets’. In de Watertoets wordt er door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er vroegtijdig contact is met het Wetterskip.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit
plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van
structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Ook maken de (vier)
stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, hetInterprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
-
het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
-
verbetering van de waterkwaliteit.
Het onderdeel Water zoals hiervoor wordt omschreven speelt bij dit bestemmingsplan een ondergeschikte rol. Wel wordt een zogenaamde Watertoets gedaan die wordt afgestemd met Wetterskip Fryslân. Dit komt in Hoofdstuk 4.10 aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.
Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
3.2.2 Verordening Romte 2014
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021
De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:
-
Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
-
Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
-
Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
-
Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
-
Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
-
Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking met andere vaargebieden.
3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. De omschrijving hiervan is in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:
-
Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
-
Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
-
Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
-
Behoud van authenticiteit en eenvoud.
-
Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.
3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016
Het woningbouwprogramma Súdwest-Fryslân is de harmonisatie van de 5 oude programma’s van de voormalige gemeente Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. Voor de lange termijn tot 2035 bieden alle woningbouwplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân ruimte voor circa 4.038 woningen. Deze 4.038 woningen zijn verdeeld over 94 concrete projecten of mogelijke locaties voor de ontwikkeling van woningbouw.
Gesprekken met ontwikkelaars en woningcorporaties hebben geleid tot een forse reductie van in totaal 1912 woningen naar 968 woningen over de periode 2011-2016 Hoe zich dit verhoudt tot woningbouwprogramma.
Momenteel wordt een nieuwe woonvisie en woningbouwprogramma ontwikkeld. Enkele uitgangspunten zijn: (gemeentelijke) behoefte, bestaande afspraken zoals vastgelegd in het Woningbouwprogramma 2011-2016, temporiseren van de plannen. Aangevuld met binnenstedelijke plannen.
3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie
Een goed gemeentedekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.
In het plangebied komen geen detailhandelsfuncties voor.
3.3.5 Duurzaamheidsvisie 2012
Ons toekomstbeeld is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de mienskip en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom combineren we dit in een ambitie voor een biobased economy. Samen met burgers en bedrijven willen we werken aan een duurzame samenleving.
De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen gaan we op stap naar een duurzame toekomstbestendige gemeente en passen hierbij de volgende spelregels toe:
-
Meer in de menselijke basisbehoeften te voorzien.
-
De bodem minder uit te putten dan we nu doen.
-
Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.
-
De natuur minder aantasten dan wij nu doen.
De strategische doelen die daarbij gesteld worden zijn onder meer:
-
It goede foarbyld: We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten.
-
Fan it suverste wetter
We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond. -
Enerzjyneutraal: We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.
-
In hiele lingte: We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.
-
Griene Mienskip: Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving.We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.
Wettelijk moeten bij de te bouwen woningen het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater gescheiden worden afgevoerd. Ook mogen geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast. Verder is men er vrij in om zonnepanelen op de daken toe te passen.
Vooruitlopend op de nieuwe woonvisie van de gemeente Súdwest-Fryslân zelf wordt aanbevolen dat er alleen nog woningen gebouwd worden die energieneutraal zijn. Steeds meer woningen worden energiezuinig gebouwd of energieneutraal gemaakt. Dat heeft als voordeel dat er minder fossiele brandstof wordt verbruikt en minder CO2 in de atmosfeer terecht komt. Hierdoor wordt het vermeende broeikaseffect bestreden. Direct voordeel voor bewoners van een energie neutrale woning is dat zo’n woning het hele jaar een aangenaam klimaat heeft zonder energiekosten en dus onafhankelijk van fluctuerende energieprijzen. Nadeel is wel een hogere investering.
Door het bouwen van energieneutrale woningen wordt een bijdrage geleverd aan de toekomstbestendigheid en aantrekkelijkheid van Súdwest-Fryslân.
3.3.6 Erfgoedvisie 2012
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.
3.3.7 Erfgoednota 2013-2016
Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
3.3.8 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP 2013)
Het hoofddoel van het GVVP is om een verkeersveilige, leefbare en optimaal bereikbare gemeente te creëren. De inrichting van de wegen vormt hier een basis voor. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Thomashof is in z’n geheel een 30 km per uur verblijfsgebied.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
In dit plan komen geen situaties voor waar milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen invloed op elkaar kunnen hebben.
4.2 Bodem
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.
Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:
-
locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;
-
verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NEN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;
-
de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.
-
Locaties gelegen in de bodemkwaliteitszone industrie (zone 1 en 4).
Voor de vaststelling van het bestemmingsplan Workum – Thomashof is er in 2000 een bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de locatie geschikt was voor woningbouw. Uit de conclusie van dit onderzoek blijkt dat er geen (ernstige) verontreinigingen aanwezig zijn binnen het plangebied en dat woningbouw op de locatie mogelijk is. Omdat er binnen het plangebied geen verdachte locaties aanwezig zijn kan de bodemkwaliteitskaart worden toegepast en is het bestemmingsplan op grond van de bodemkwaliteit uitvoerbaar.
4.3 Cultuurhistorie Inclusief Archeologie
4.3.1 Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
4.3.2 Archeologie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb). Voor beide tijdsvakken geldt een archeologische verwachting en is karterend onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 500 m2.
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd (Karterend onderzoek 3)
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen (Karterend onderzoek 1)
Uit archeologisch onderzoek op basis van de adviezen op de FAMKE in 2002 destijds voor het vigerende bestemmingsplan Thomashof (Veenstra, H. W., 2002, Bestemmingsplan Thomashof te Workum Gemeente Nijefurd; Een inventariserend archeologisch onderzoek, RAAP-rapport 780, Amsterdam) is echter al gebleken dat zich in het plangebied Thomashof-Zuid geen behoudenswaardige vindplaatsen (meer) te verwachten zijn. Er geldt dus voor dit plan geen archeologische verwachtingswaarde meer.
4.3.3 Cultuurhistorie
Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart middeleeuwen
Inventarisatie en waardering
“In het plangebied is de historische verkaveling nog deels intact. Het betreft hier oorspronkelijk een opstrekkende verkaveling met grote regelmaat. Nadat het veengebied rondom Workum is ontgonnen is door daling van het maaiveld en het ontstaan van de Zuiderzee, is het plangebied overspoeld geraakt met klei. Doordat de klei steeds hoger opslibte ontstond ter hoogte van het plangebied een kwelderwal. Een deel van de sloten is de loop van de tijd gedempt, maar er zijn nog onderdelen van de hoofdstructuur van de verkaveling aanwezig. Daarom is in de planregels een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het dempen van sloten.
4.3.4 Conclusie
Aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd middels een aanlegvergunningenstelsel. Het bestemmingsplan mag vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Ecologie
4.4.1 Wet- En Regelgeving
Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een drietal type natuurgebieden die door de Natuurbeschermingswet worden beschermd. Dit zijn de Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Natuurbeschermingswet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich beschermde natuurgebieden. Dat zijn het IJsselmeer gebied (Natura 2000-gebied) en het Natuurnetwerk Nederland.
Flora- en Faunawet
De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de Flora- en Faunawet is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.
Met de Algemene Maatregel van Bestuur ex art 75 van de Flora- en Faunawet van 23 februari 2005, is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Er zijn tabellen gemaakt waarin soorten zijn ingedeeld naar beschermingsregime. Hieronder staan de tabellen beschreven:
staan de tabellen beschreven:
Beschermingsregime | Voorwaarden ontheffing | |
Tabel 1 | Licht beschermd | Ontheffing kan worden verkregen op basis van een vrijstellingsregeling. |
Tabel 2 | Middelzwaar beschermd | Als er met een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt kan er een ontheffing worden afgegeven. |
Tabel 3 | Zwaar beschermd | Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Er moet een regel bestaan in een wet of richtlijn voor de betreffende soort. Er kan alleen een ontheffing worden verleend indien er geen redelijk alternatief bestaat. |
Voor vogels geldt een afwijkend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld zoals jaarrond beschermde nesten. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat deze minimaal worden beschermd volgens de regels van tabel 2. Er zijn enkele soorten waarbij de regels van tabel 3 voor vogelsoorten gelden, dit zijn de soorten met jaarrond beschermde nesten. Voor het verstoren van (vogel)soorten uit tabel 3 geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
Onderzoek
In het bestemmingsplan Thomashof - Zuid wordt de bouw van een beperkt aantal woningen mogelijk gemaakt. Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde plant –en diersoorten. In onderstaande paragrafen staan de bevindingen van het bureauonderzoek beschreven.
4.4.2 Gebiedsbescherming
Inventarisatie
Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied bevindt zich het IJsselmeergebied. Dit gebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en is een Natura 2000-gebied. Het IJsselmeergebied ligt ongeveer 1,9 kilometer ten westen van het plangebied. Op 3,2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Dit natuurgebied zal door de grotere afstand geen negatieve effecten ondervinden. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een zo grote afstand van het plangebied (>10 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten. In figuur 1 zijn deze gebieden weergegeven.
Hieronder staat voor het IJsselmeergebied de habitattypen en -soorten beschreven, waarvoor het IJsselmeer is aangewezen als een Natura 2000-gebied:
IJsselmeer
-
Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Ruigten & zomen en overgangs- en trilvenen.
-
Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse Woelmuis en Groenknolorchis.
-
Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Aalscholver, Roerdomp, Lepelaar, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Bontbekplevier, Kemphaan, Visdief, Snor en Rietzanger.
-
Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Fuut, Aalscholver, Lepelaar, Kleine zwaan, Toendrarietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe gans, Brandgans, Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Toppereend, Brilduiker, Nonnetje, Grote Zaagbek, Meerkoet, Kluut, Goudplevier, Kemphaan, Grutto, Wulp, Dwergmeeuw, Reuzenstern en Zwarte stern.
Figuur 1 Natura 2000 afbakening Natuurnetwerk Nederland afbakening
Effecten
Het plangebied is geen direct onderdeel van het Natura 2000-gebied of van het Natuurnetwerk Nederland. Door de bouw van nieuwe woningen zullen er geen negatieve effecten optreden ten opzichte van de beschermde natuurwaarden .
Conclusie:
Lettende op de ligging van het plangebied worden er geen effecten verwacht die een negatieve werking zullen hebben op het Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Bij nieuwe projecten of activiteiten, waarbij er een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten deze plannen worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.
4.4.3 Soortenbescherming
Inventarisatie
Met behulp van de site waarneming.nl, de vogelatlas en de visatlas is er geïnventariseerd welke soorten mogelijk voorkomen binnen het plangebied.
Vogels
Binnen het plangebied zijn er in de periode 2011-2016 zijn geen waarnemingen gedaan van sterk beschermde vogelsoorten. Wel worden er beschermde vogelsoorten verwacht in en rondom het plangebied op basis van de vogelatlas. Het gaat hierbij om de soorten: Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Grote Bonte Specht, en de Huismus. Naast de waargenomen soorten wordt er verwacht dat in het opgaand groen meerdere vogelsoorten kunnen broeden zoals de Merel, Kneu en de Kauw. Andere soorten zoals de Huismus, Gierzwaluwen, Huiszwaluwen en Boerenzwaluwen broeden onder gevels en in openingen onder dakpannendaken. Deze broedlocaties kunnen verloren gaan bij het verwijderen van opgaand groen en het slopen of renoveren van dakpannendaken.
Vissen
In het plangebied bevinden zich poldersloten en aangrenzend aan het plangebied is de watergang Burrefeart gelegen. In deze watergangen kunnen zich beschermde vissoorten bevinden. Op basis van de visatlas, worden de volgende soorten in deze watergang worden verwacht: Bittervoorn, Kleine Modderkruiper en de Rivierdonderpad. Deze soorten zijn in de omgeving meerdere malen aangetroffen op verschillende locaties. Verstoringen van deze vissoorten kunnen ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door de deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.
Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied wordt de vleermuissoort Laatvlieger verwacht. Vleermuizen zijn tabel 3 soorten en vallen onder de striktste bescherming binnen de Flora- en Faunawet. Hierbij mogen exemplaren niet worden verstoord of worden gedood en zijn de verblijfplaatsen beschermd. Vleermuizen vestigen zich in gebouwen onder de gevels of dakpannen en in holtes van bomen. Bij sloop-, verbouw- of renovatiewerken aan gevels en daken kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen en foerageergebieden verloren gaan. Bij het kappen van bomen zal er goed op holtes in de boom moeten worden gelet om verstoring te voorkomen. De watergang de Burrefeart kan van belang zijn voor vleermuizen als een foerageergebied of als vliegroute.
Grondgebonden soorten
Er bestaat de mogelijkheid dat er licht beschermde soorten voorkomen in en rondom het plangebied, zoals de Bruine kikker, Egel, Bunzing, Mol, gewone Bosspitsmuis, gewone Pad, Huisspitsmuis en Veldmuis. Deze soorten zullen waarschijnlijk alleen bij grondwerkzaamheden negatieve effecten ervaren.
Effecten
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een aantal nieuwe woningen mogelijk op een braakliggend terrein. Het terrein is in het verleden bouwrijp gemaakt voor woningbouwontwikkelingen en wordt periodiek gemaaid. Om deze reden bevinden zich geen beschermde natuurwaarden binnen het plangebied. Het is wel mogelijk dat er licht beschermde soorten voorkomen op het terrein, hier geldt de zorgplicht voor. Door de realisatie van de nieuwbouwwoningen zullen er geen negatieve effecten optreden voor beschermde soorten en kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
Conclusie
Het bestemmingsplan kent geen belemmeringen op basis van ecologie, wel moet er rekening worden gehouden met de zorgplicht tijdens de bouw.
4.4.4 Weidevogelkansgebieden
Op 25 juni 2014 is door de Provinciale Staten van Fryslân de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het provinciale Weidevogelbeleid 2014-2020 opgenomen. Het weidevogelbeleid concentreert zich op kansrijke gebieden waar het mogelijk is voor weidevogels om te broeden. Hierbij zijn er drie gradaties in de soort gebieden, namelijk:
-
Weidevogelkansgebieden;
Dit zijn ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 meter) waarin voldoende rust en gevarieerd grasland aanwezig is.
-
Weidevogelkerngebieden;
Kerngebieden liggen binnen de contouren van de kansgebieden en worden door de collectieve beheerders geselecteerd en begrensd. In kerngebieden bevinden zich percelen waar de inrichting en het beheer optimaal zijn afgestemd op de weidevogels. Kerngebieden bestaan uit weidevogelreservaten, agrarische gebieden of een combinatie hiervan.
-
Weidevogel ‘parels’;
Dit zijn gebieden die buiten de Weidevogelkansgebieden liggen maar een hoge weidevogeldichtheid hebben.
Binnen weidevogelkansgebieden en weidevogelparels zijn nieuwe planologische ontwikkelingen met bebouwing, beplanting of verharding die verstorend werken op de openheid en rust in principe niet toegestaan. Na raadpleging van ‘Kaart 7 Weidevogelkansgebieden’ behorend bij de Verordening Romte Fryslân 2014, blijkt dat het plangebied binnen de begrenzing valt van de weidevogelkansgebieden. In de toelichting van de verordening staan bronnen die de vestiging van een broedpaar verstoren en een weidevogelkansgebied ongeschikt maakt. Rondom en in het plangebied zijn al enkele verstoringsbronnen aanwezig die het gebied ongeschikt maakt voor weidevogels. De verstoringsbronnen met de verstoringsafstanden staan in de volgende tabel beschreven, deze tabel is afkomstig uit de toelichting van de Verordening Romte Fryslân 2014.
conclusie
Het plangebied grenst direct aan de bebouwde kom en een gemeentelijke weg en valt binnen deze verstoringscontouren, om deze reden is het plangebied niet geschikt als weidevogelkansgebied. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan zal er geen weidevogelkansgebied verloren gaan en kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
-
het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen);
-
het transport van gevaarlijke stoffen (over wegen, waterwegen en spoorwegen en door buisleidingen);
-
het gebruik van luchthavens, maar dat speelt in de gemeente Súdwest-Fryslân niet.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor mensen die wonen of verblijven in de omgeving waar deze activiteiten plaatsvinden. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in wet- en regelgeving. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst moet worden:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
-
Wet Basisnet;
-
Besluit externe veiligheid transportroutes;
-
Activiteitenbesluit milieubeheer.
De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico kan een verantwoordingsplicht gelden. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans, per jaar, dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. Het PR mag niet groter zijn dan 1 op de 1 miljoen per jaar, of te wel 10-6/jaar. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met een risicocontour: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Met het PR wordt een basisbeschermingsniveau voor mensen gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Bij de berekening van het GR wordt wél beoordeeld hoeveel personen zich feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen in een gebied getoetst kunnen worden. De oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits hier door het bevoegd gezag in de zogenaamde verantwoording van het groepsrisico op wordt in gegaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron (beperkt) kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Het invloedsgebied is het gebied rond een risicobron waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van die risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is voor de zogenaamde categoriale inrichtingen vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
In andere gevallen kan het worden berekend in een zogenaamde kwantitatieve risico analyse (QRA).
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
Externe veiligheid buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externeveiligheid buisleidingen (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheidbuisleidingen (Revi). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Beoordeling plaatsgebonden risico
Buiten het bestemmingsplan is volgens de professionele Risicokaart risicobron aanwezig (hogedruk aardgastransportleiding) waarvan de risicocontour of het invloedsgebied over het plangebied lopen.
Plangebied
Beoordeling groepsrisico niet van toepassing
De ruimtelijke ontwikkeling leidt nauwelijks tot een toename van het aantal aanwezige personen. Van een substantiële wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake.
Het nieuwe bestemmingsplan is namelijk een gedeeltelijke herziening in het bestaande bestemmingsplan Workum - Thomashof (NL.IMRO.1900.2014westBPworkthom-vast dat is vastgesteld op 15 februari 2015) met een relatief klein gebied voor een beperkt aantal woningen en een gebied met agrarische bestemming. Bij de herziening in 2014 van bestemmingsplan Thomashof is het groepsrisico (GR) verantwoord en dit vormde geen belemmering voor het toenmalige plan. Er was geen sprake van een contour van het plaatsgebonden risico (PR) van de nabij gelegen hogedruk aardgastransportleiding en de GR curve lag ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Brandweer Fryslân heeft ook over het plan geadviseerd.
Voor een nieuw bestemmingsplan moet volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen het GR verantwoord worden. Hiervan wordt in dit geval afgeweken. De reden hiervoor is dat door het nieuwe bestemmingsplan het aantal mensen in het invloedsgebied van de gasleiding relatief zeer beperkt zal toenemen. Hierdoor zal de GR-curve ook slechts weinig toenemen en zeker de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Verder ligt het betreffende plangebied niet dichter bij de gasleiding dan de woningen in het bestaande bestemmingsplan. De bestrijdbaarheid bij rampen zal dan ook niet substantieel veranderen.
4.6 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen.
Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Wanneer geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone van een zoneplichtige weg worden geprojecteerd moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van
48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
-
Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-
Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de Aldedyk en de Hearewei. Voor de Aldedyk is een berekening gemaakt met de Standaard rekenmethode I van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012’, zie bijlage 2.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de 48 dB contour op 13 meter uit de weg ligt. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van de Aldedyk. De voorkeursgrenswaarde wordt ter hoogte van het plangebied niet overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Aldedyk.
De afstand tussen de Hearewei en het plangebied bedraagt ongeveer 200 meter. Tussen de Hearewei en het plangebied is een woonwijk gelegen. Het geluid afkomstig van het wegverkeer op de Hearewei wordt afgeschermd door deze woonwijk. De voorkeursgrenswaarde wordt ter hoogte van het plangebied niet overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Hearewei.
Grenzend aan het plangebied ligt de weg Igleburren. Dit is een weg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Op deze weg is een gering aantal verkeersbewegingen. Hierdoor is deze weg akoestisch gezien niet relevant.
4.7 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn ten tijde van de vaststelling het bestemmingsplan geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.
Wet WION
De WION (Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten) heeft als doel gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonleidingen en olie- en gasleidingen) te voorkomen.
Op grond van de WION zijn gravers (grondroerders) verplicht om bij elke “mechanische grondroering” een graafmelding bij het Kadaster te doen.
Kabel- en leidingbeheerders moeten al hun (ondergrondse) kabels en leidingen binnen vastgestelde nauwkeurigheid digitaal beschikbaar stellen en aanbieden als het Kadaster daarom om vraagt. Het Agentschap Telecom, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, ziet toe op de handhaving van deze wet.
4.8 Lichthinder
Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.
Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)
In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is. Binnen de gemeente zijn vooral de stedelijke gebieden Sneek en in minder mate Bolsward grote bronnen van licht.
De ruimtelijke ontwikkeling ligt aan de rand van het stedelijk gebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Hierdoor is er in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.
4.9 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
-
Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
-
Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
-
Een project ’niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend over de luchtkwaliteit.
4.10 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Watertoets
Voor het bestemmingsplan is er op 9 februari 2016 door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Over het wateradvies is overleg geweest met het Wetterskip en het is gecommuniceerd en afgestemd met initiatiefnemer van het plan.
Regionale waterkering en drooglegging
In en bij het plangebied liggen regionale keringen. Een regionale kering of boezemkade beschermd het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de friese boezem. De kerende werking moet altijd gehandhaafd worden.
De waterkerende hoogte moet minimaal 0,30 + NAP zijn.
De wijk Thomashof ligt hier ruim boven. Door het hoge maaiveld zijn de keringen niet zichtbaar als zijnde een kade. De wegen in de wijk liggen gemiddeld op 0,66 – 0,70 + NAP. Het vloerpeil van de reeds in de wijk gebouwde woningen ligt gemiddeld op 1,00- 1,10 + NAP.
Dit gaat ook gelden voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied.
De Boezemwaterstand bedraagt 0,52– NAP.
De drooglegging van de wegen en voortuinen is gemiddeld 1,22 m.
De drooglegging van de woningen bedraagt gemiddeld 1,60 m.
Hiermee is de vereiste drooglegging van 0,70 m ruimschoots behaald.
De deels hierdoor denkbeeldige nieuwe kade kan over de bestaande weg voor de beoogde woningen lopen en vervolgens worden aangesloten op de nieuwe kade achter de te graven waterpartij, achter de te bouwen woningen.
Voor het verleggen van de kering is altijd een watervergunning nodig.
Hemelwater en afvalwater
Uitgangspunt is dat rioolwater en hemelwater zoveel mogelijk gescheiden wordt afgevoerd. Het rioolwater wordt afgevoerd via het bestaande riool in de straat waaraan de woningen liggen. De afvoer van het hemelwater van de nieuwe verharde (dakoppervlakken) wordt via het oppervlaktewater afgevoerd.
Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Mocht dat hier aan de orde zijn dan is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of er met een melding kan worden volstaan of dat er een vergunning nodig is, moet initiatiefnemer contact opgenomen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.
Compensatie toename verharde oppervlak
De geprojecteerde woningen zorgen voor de toename van het verharde oppervlak. Achter de woningen wordt door initiatiefnemer een waterpartij aangelegd. Deze compenseert de toename van het verharde oppervlak ruimschoots.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig om te voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat er wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Conclusie
Met de waterschapsbelangen wordt in het plan en bij de uitvoering rekening gehouden. Wanneer er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden moet er opnieuw een watertoets worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
5.2 Planregels
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
-
Begrippen;
-
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
-
Bestemmingen
-
Voorlopige bestemmingen
-
Uit te werken bestemmingen
-
Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
-
Antidubbeltelregel
-
Algemene bouwregels
-
Algemene gebruiksregels
-
Algemene aanduidingsregels
-
Algemene afwijkingsregels
-
Algemene wijzigingsregels
-
Verwerkelijking in de naaste toekomst
-
Algemene procedureregels
-
Overige regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
-
Overgangsrecht
-
Slotregel
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
5.2.2 Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.
Artikel (nummer) Bestemmingsnaam
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijk om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.
Afwijken van de gebruiksregels
Hier kan worden aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
De gemeente kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, een vergunning eisen voordat hiermee kan worden gestart. Ook kunnen deze werken worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.
5.2.3 Algemene regels
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.
5.2.4 Overgangs- en slotregel
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.
5.3 Procedure
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:
Voorbereiding
-
De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt;
-
Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt;
-
Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.
-
Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.
-
Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.
Ontwerp
-
B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.
-
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.
-
B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.
Beroep
-
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.
-
Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling gebeuren.
-
Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
-
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.
Terinzagelegging
Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.
Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.
De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.
5.4.1 Agrarisch
De open terreinen zijn krijgen een agrarische functie. Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland en akkerbouw- en tuinbouwgrond. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Ook zijn onder deze bestemming regels opgenomen om het oorspronkelijk in dit gebied aanwezige opstrekkend kavelpatroon te behouden en waar mogelijk te herstellen.
5.4.2 Tuin
Bij de woning wordt een deel van de gronden bestemd als "Tuin". Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd.
5.4.3 Water
De bestemming "Water" is gegeven aan het water in het plangebied, alsmede de daarbij behorende oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.4.4 Wonen
De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd langs de verbindingsweg tussen de Iggleburren en de Jouw Keuningstrjitte. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Op de eindpercelen kan een vrijstaande woning worden gebouwd. Daartussen zitten 2 blokken voor 2-onder-1-kapwoningen.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.
5.4.5 Verkeer- en Verblijf
Voor een in het plan opgenomen afzonderlijke ligplaats is een toegangspad opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. De provinsje Fryslân, Gasunie, Liander en Wetterskip Fryslân hebben gereageerd. De reacties zijn als bijlage opgenomen.
De provinsje Fryslân, Gasunie, Alliander en Wetterskip Fryslân hebben gereageerd. De reacties zijn als bijlagen opgenomen.
Provinsje Fryslân
De provinsje Fryslân heeft aangegeven dat de provinciale belangen op een juiste wijze zijn verwerkt en het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Alliander
Alliander heeft aangegeven dat bedrijfsvoering van Liander niet wordt belemmerd door het plan.
Gasunie
De Gasunie heeft aangegeven dat in de nabijheid van het plangebied 2 aardgastransportleidingen liggen waarvan de invloed (letaliteitszones) reiken tot binnen het plangebied. Van deze 2 leidingen ligt de 1% letaliteitszone ook over de woonbestemming. Gasunie adviseert dan ook om hiervoor een groepsrisicoanalyse uit te voeren.
Antwoord
In het laatste deel van paragraaf 4.5 van dit plan wordt ingegaan op- en is rekening gehouden met de reactie van de Gasunie. Uit de in die paragraaf weergegeven analyse blijkt dat de oriëntatiewaarde zeker niet wordt overschreden. Er komen slechts 6 woningen in het plangebied op een grotere afstand liggen dan andere woningen in de bestaande wijk. De bestrijdbaarheid van eventuele rampen veranderd daardoor niet substantieel.
Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân geeft aan dat wanneer haar advies goed in het plan wordt verwerkt, zij een positief wateradvies afgeven.
Antwoord
De reactie van het Wetterskip is verwerkt in paragraaf 4.10 van dit plan. Met de adviezen uit het wateradvies wordt rekening gehouden.
Procedure ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van vrijdag 20 mei 2016 tot en met donderdag 30 juni 2016 ter inzage gelegen. Er is één brief me zienswijzen ontvangen van Plaatselijke Belang Workum.
Een van de door PB Workum ingediende zienswijzen geeft aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
De twee aspecten die door hen zijn ingediend zijn;
-
Wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw
PB Workum vreest dat de woningbouw Workum “op slot” komt te staan en wil graag dat in het gebied een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen om de bestemming weer te wijzigen van agrarisch naar wonen.
Reactie:
Deze zienswijze geeft vanwege navolgende motivering geen aanleiding om het bestemmingsplan in die zin gewijzigd vast te stellen.
Om woningbouw in Thomashof mogelijk te maken is eind 90-er jaren/begin van deze eeuw, vanuit de gedachte dat de bomen tot in de hemel groeiden, met de eigenaar van de grond, Thomashof BV, een bouwclaimovereenkomst gesloten (de grond is namelijk niet in eigendom bij de gemeente).
Op basis van die overeenkomst werd voor de laatste, toekomstige, fase van de wijk een de bestemming “Wonen – Uit te Werken” in het bestemmingsplan opgenomen.
Vanwege de overeenkomst met Thomashof BV (grondeigenaar/ontwikkelaar) was de gemeente genoodzaakt bij de laatste actualisatie van het bestemmingsplan in 2014 die bestemming weer op te nemen, hoewel toen al duidelijk was dat er de komende jaren voldoende mogelijkheden waren om in de woningbehoefte voor Workum te voorzien.
De gemeente had dan ook al meerdere malen in gesprekken met Thomashof BV aangegeven dat de laatste fase van de woonwijk pas aan de orde zou kunnen komen als éérst de bestaande capaciteit aan bouwmogelijkheden in Workum was uitgeput én er een concrete woningbehoefte was aangetoond. Dat is tot op heden nog steeds niet het geval. Er is namelijk nog voldoende capaciteit om in de wijk zelf (35 á 42 wooneenheden) én elders in Workum (40 á 52 wooneenheden) de komende planperiode (10 jaar) in de woningbehoefte te voorzien.
Mede vanwege de achterblijvende woningbehoefte heeft Thomashof BV vorig jaar moeten besluiten haar verliezen te nemen en af te zien van verdere ontwikkeling van de wijk. Dit heeft geleid tot een vaststellings-/beëindigingsovereenkomst. De grond is door Thomashof BV aan een andere partij verkocht. Deze nieuwe situatie heeft geleid tot het nu voorliggende ontwerpbestemmingsplan Thomashof – Zuid.
Het gebied waarvoor het nu aan de orde zijnde ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht kan en moet daarom nu als een geheel nieuwe situatie worden beschouwd; dus zonder dat er een overeenkomst met een andere partij is om in het gebied woningbouw te realiseren.
Volgens de zogenaamde “Ladder van duurzame verstedelijking” moet eerst gekeken worden of de woningbehoefte binnen het al bestaande stedelijk gebied ingevuld kan worden. Er is nog ruim voldoende capaciteit in de wijk zelf én elders in Workum om de komende planperiode (10 jaar) in de woningbehoefte te voorzien. Daarom is er op dit moment absoluut geen aanleiding om een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw op te nemen. Nog los van het feit dat de huidige eigenaren van de agrarische grond de grond voor agrarische doeleinden willen gebruiken en er met die partij geen overeenkomst is voor verdere ontwikkeling van woningbouw in het gebied.
De vrees van PB Workum dat Workum hiermee “op slot” komt te staan is gelet op de nog beschikbare woningbouwcapaciteit ongegrond.
Uiteraard kan er begrip voor worden opgebracht dat PB Workum het gevoelsmatig niet prettig vindt dat de woonbestemming op dit moment vervalt.
In de inleiding van de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat het in de verdere toekomst niet is uitgesloten dat er woningbouw in het gebied kan plaatsvinden.
Er moet dan dus echter wel een aantoonbare woningbehoefte zijn en geen (of nagenoeg geen ) capaciteit en/of concrete plannen meer in Workum zijn.
In dat geval zou met de eigenaar van de grond of op een andere locatie in/bij Workum in overleg kunnen worden gegaan om in een overeenkomst goede afspraken te maken over o.a. 1. de kaders waarbinnen woningbouw dan kan plaatsvinden en bijvoorbeeld 2. de afwenteling van mogelijke planschadeclaims.
De raad zou in dat geval kunnen worden voorgesteld een bestemmingsplan in procedure te brengen en uiteindelijk vast te stellen.
-
Evenementen
De agrarische bestemming laat ook de functie “evenementen” toe. Hierover wordt verduidelijking gevraagd en anders zien zij graag dat dit geschrapt wordt.
Reactie:
Deze zienswijze geeft vanwege navolgende motivering aanleiding om de functie “evenementen” uit de bestemming te halen en het bestemmingsplan in die zin gewijzigd vast te stellen.
De functie “evenementen” is namelijk in eerste instantie in deze bestemming opgenomen om flexibel te kunnen omgaan met aanvragen voor een evenementenvergunning op grond van de APV. Een aanvraag om een evenementenvergunning op grond van de APV wordt getoetst aan openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Maar moet ook aan het bestemmingsplan worden getoetst.
Evenementen in Workum zijn echter eigenlijk altijd op de Stedspôle en zijn daar planologisch geregeld.
Bij nadere beschouwing ligt het dan niet meer voor de hand om hier op voorhand evenementen in te bestemmen.
Op het moment dat iemand toch een evenement op deze locatie zou willen organiseren kan ook nog een ruimtelijke afweging worden gemaakt en worden getoetst aan de criteria van APV.
Communicatie over zienswijzen
Met twee bestuursleden van PB Workum is de brief met zienswijzen besproken en is de bovenvermelde argumentatie aan de orde geweest. Ook is gesproken over de in de brief met zienswijzen vermelde toezegging over de situatie rond Thomashof. Een eerder dit jaar door hem gedane toezegging aan PB Workum om uitleg te geven over de situatie rond Thomashof was er bij hem jammer genoeg “bij in geschoten”.
Verder is uitgelegd wat het vervolgproces is. De bestuursleden gaven aan dat de uitleg hen duidelijk was en konden begrip voor het vorenstaande opbrengen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Algemeen
Tot voor kort had een projectontwikkelaar de grond in het plangebied in eigendom. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar was een exploitatieovereenkomst gesloten. Daarin waren afspraken vastgelegd over aanleg en overdracht aan de gemeente van nieuw openbaar gebied en vergoeding van plankosten en planschade door de ontwikkelaar aan de gemeente. Deze overeenkomst is beëindigd met een vaststellingsovereenkomst. Daarin is vastgelegd dat de ontwikkelaar instemt met het wijzigen van de bestemming “Wonen – Uit te werken” naar een agrarische bestemming, met uitzondering van een kleine strook voor de bouw van een aantal (8 à 10) woningen. In de vaststellingsovereenkomst is planschade voor deze ontwikkelaar als gevolg van de bestemmingswijziging van wonen naar een (grotendeels) agrarische bestemming uitgesloten.
Exploitatieplan of anterieure overeenkomst
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor het publieke belang op een private grondeigenaar. Dit voorzover de private opbrengsten deze kosten kunnen dragen. Hierbij valt te denken aan (begeleidings)kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor een exploitatieplan vaststellen. Dit hoeft niet als deze kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en als het stellen van locatie-eisen en fasering niet nodig zijn.
De gemeente maakt kosten voor het opstellen en de procedure van het bestemmingsplan. Hiervoor heeft de gemeenteraad krediet beschikbaar gesteld. De nog te realiseren woningen liggen aan een bestaande weg waaronder riolering aanwezig is. Als de grondeigenaar de woningen realiseert, verhaalt de gemeente de kosten voor aansluiting op de riolering en op de openbare weg via een inrit middels standaard procedures. Meer kosten maakt de gemeente niet. Hiermee is onderbouwd dat de gemeenteraad geen exploitatieplan in procedure hoeft te brengen. Ook is een anterieure overeenkomst niet nodig.
Planschade
Zodra bleek dat de ontwikkelaar de exploitatieovereenkomst niet meer na zou komen, heeft de gemeente beslag gelegd op de gronden in het plangebied. Dit om te voorkomen dat de gronden verkocht zouden worden aan een andere partij die daarmee wel bouwtitels zou krijgen, maar niet gebonden zou zijn aan de afspraken over kostenverhaal met de gemeente. De gemeenteraad heeft vervolgens tijdig een voorbereidingsbesluit genomen met het aangekondigde voornemen om de woonbestemming grotendeels van de gronden in het plangebied af te halen. Daarna heeft de gemeente het beslag op de gronden opgeheven. De ontwikkelaar heeft de grond daarop verkocht aan een andere private partij. Met deze werkwijze is voor de nieuwe grondeigenaar voorzienbaarheid van de nieuwe bestemmingen gecreëerd. Planschade is hiermee uitgesloten.