KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Initiatief
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen
4.11 Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Conceptadvies Nije Pleats
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Zonder Bijlagen)
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Arum - Baarderbuorren 3

Bestemmingsplan - Gemeente Súdwest Fryslân

Vastgesteld op 17-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Arum - Baarderbuorren 3 met identificatienummer NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast van de gemeente Súdwest Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.8 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.9 bedrijfseigen producten:

producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.11 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010) of een omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.27 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf

met ten hoogste twee wanden is omsloten;

1.28 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.29 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.31 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.32 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.34 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.35 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.36 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en

overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de

bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen;
  3. c. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - machinehandel' tevens voor een machinehandel, waaronder inbegrepen onderhoud- en constructiewerkplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. water;
  2. f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

In de bestemming is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf en van ondergeschikte betekenis is.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een

onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de watersituatie;
  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • het landschappelijk beeld,
  1. a. de plaats van gebouwen;
  2. b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de gronden zijn aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - machinehandel', in welk geval een machinehandel met onderhoud- en constructiewerkplaatsen is toegelaten;
  3. c. het gebruik van de gronden voor buitenopslag van goederen en producten, voor zover dit zichtbaar is vanaf de openbare weg, met dien verstande dat uitstalling ten behoeve van de bedrijfsvoering niet tot buitenopslag wordt gerekend;
  4. d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraakmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  5. e. het gebruik van de bedrijfsgebouwen, niet zijnde bestaande bedrijfsgebouwen, zonder de aanleg en/of instandhouding van opgaande, afschermde beplanting binnen de bestemming 'Groen'.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, met dien verstande dat de functie als landschapselement moet worden gehandhaafd;
  2. b. bos en bebossing
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. paden;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het aangrenzend bedrijf.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de watersituatie;
  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • het landschappelijk beeld.

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. d. water;
  4. e. groenvoorzieningen;


In de bestemming zijn de volgende nevenactiviteiten begrepen:

  1. f. aan-huis-verbonden beroep;
  2. g. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamer beperkt blijft tot 2 per woning, met een maximum van 4 slaapplaatsen;
  3. h. het hobbymatig houden van vee;
  4. i. stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;
  5. j. theeschenkerij.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de watersituatie;
  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • het landschappelijk beeld,


nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  3. c. het gebruik van een woonhuis voor recreatieve bewoning;
  4. d. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bij de woning, voor aan-huis-verbonden beroepen, indien de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logiesverstrekking voor recreatieve bewoning in de woning op de wijze van bed and breakfast ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste vier logiesgasten.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 bestemmingsomschrijving

De gebieden met een archeologisch verwachtingsgebied , bestemd voor ‘Waarde - Archeologie 2’ ,zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door de dubbelbestemming van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 2) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van een nutsvoorziening zal ten hoogste 3,00 m bedragen, tenzij de hoogte in de bestaande situatie meer bedraagt, in welk geval dit de maximaal toegestane bouwhoogte betreft;
  2. b. de inhoud van een nutsvoorziening zal ten hoogste 30,00 m³ bedragen.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden en buitenopslag die krachtens de bestemming is toegelaten;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen zoals opgenomen in publicatie 317, dan wel aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanArum - Baarderbuorren 3

Behorend bij het besluit van 17 mei 2018.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het landelijk gebied ten oosten van Arum is Machinehandel Anema & Zn BV gevestigd. Dit bedrijf verhandelt en verhuurt voornamelijk hydraulische machines en shovels. Deze wordt ter plaatse ook onderhouden en aangepast aan de wensen van de klant. Het bedrijf maakt een gestage groei door, waarbij op enkele onderdelen strijdigheid is ontstaan met het geldende bestemmingsplan.

Voor een goede en veilige bedrijfsvoering wil het bedrijf in noordwestelijke richting uitbreiden met een nieuwe loods. Deze loods is binnen de huidige inrichting van het bedrijf geprojecteerd, maar kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd (zie paragraaf 1.3).

Gemeente Súdwest-Fryslân wil in principe en onder voorwaarden medewerking verlenen aan de uitbreiding. Hierover heeft ook overleg plaatsgebonden met provincie Fryslân. Onder de voorwaarden dat het bedrijf wordt begrensd op de nu ontstane en voorgestelde situatie en dat de landschappelijke afbakening van het terrein wordt gewaarborgd, kan de provincie instemmen met de uitbreiding.

Dit bestemmingsplan maakt de gewenste bedrijfssituatie van Anema mogelijk met inachtneming van de voorgenoemde voorwaarden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de percelen Baarderbuorren 1B, 3 en 5 te Arum. Respectievelijk betreffen dit het perceel behorende bij een bedrijfswoning van het perceel, het feitelijke bedrijfsperceel en een woonperceel dat eveneens bij het bedrijf hoort. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0001.png"

Figuur 1.1 De globale ligging van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is op dit moment geregeld in de beheersverordening Buitengebied Wunseradiel, die op 6 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân. In deze beheersverordening zijn het daarvoor geldende bestemmingsplannen (in dit geval Bûtengebiet Wûnseradiel Noard (2005) en de herzieningen daarvan) van toepassing verklaard. Het bedrijf (delen van Baarderbuorren 1B en 3) is hierin bestemd als 'agrarische Hulpbedrijven c.a.'. Het perceel Baarderuorren 5 is bestemd als 'woningen'. Het terrein achter de huidige bebouwing en ten westen en noorden van de bedrijfswoning op nummer 1B is bestemd als 'agrarische kultuurgronden'.

Een fragment van de plankaart van het bestemmingsplan Bûtengebiet Wûnseradiel Noard is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment plankaart geldende regeling

Anema heeft op basis van de beheersverordening (en het voormalige bestemmingsplan) geen ontwikkelingsmogelijkheden en het gebruik van het terrein buiten de bedrijfsbestemming voor bedrijfsdoeleinden is feitelijk in strijd met de beheersverordening. Het gaat dan om het terrein achter de bestaande gebouwen en het parkeerterrein dat achter de woning op nummer 5 is aangelegd. Daarom is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan nodig.

De gemeente bereid momenteel een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied voor. In het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft, afgezien van het parkeerterrein, het gehele bedrijfsperceel een bedrijfsbestemming gekregen. Een fragment van het voorontwerpbestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.3. Dit bestemmingsplan is afgestemd op de begrenzing en regeling van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Sûdwest-Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0003.png"

Figuur 1.3 Fragment voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Sûdwest-Fryslân

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In Hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Machinehandel Anema & Zn BV is een groeiende machinehandel die op korte afstand van het bedrijventerrein bij het dorp Arum is gevestigd. Functioneel heeft het bedrijf geen (of slechts voor een klein deel) een relatie met het buitengebied waarin het ligt. Er worden hydraulische graafmachines en shovels verhuurd en omgebouwd die gebruikt worden voor de agrarische functies, de bouw en weg- en waterbouw.

Het bedrijf ligt aan de rand van een open agrarisch gebied met een onregelmatige blokverkaveling. Het bedrijf heeft zich binnen dit landschappelijk raamwerk ontwikkeld. Aanvankelijk stond op het perceel een agrarisch loods met daarnaast een bedrijfswoning. Later is aan de overzijde van de watergang, die langs de westzijde van het bedrijfsperceel ligt, een tweede bedrijfswoning gebouwd. Het bedrijfsgebouw is verlengd en opgewaardeerd en aan de oostzijde is een tweede bedrijfsgebouw gerealiseerd. Het bedrijfsperceel en het perceel bij de nieuwe bedrijfswoning zijn sinds de eeuwwisseling gestaag uitgebreid tot de huidige omvang. Het bedrijfsperceel wordt met name voor het stallen van machines en onderdelen daarvan gebruikt en het perceel bij de bedrijfswoning voor het hobbymatig houden van dieren. Ten behoeve van dit laatste is een relatief grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd.

Ten noordoosten van het bedrijfsperceel staat een woning die eveneens in eigendom is van Anema. De bewoner van deze woning is aan het bedrijf gelieerd. Een deel van de achtertuin is onlangs in gebruik genomen als parkeerterrein voor personeel van Anema.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

2.2 Voorgenomen Initiatief

Nieuwbouw bedrijfsloods

Door de toename in de productieomvang van het bedrijf en een onlangs verworven dealerschap is er een knelpunt ontstaan in de werkplaatsen. Om dit knelpunt op te lossen en een veilige bedrijfsvoering te waarborgen is het plan opgevat om achterop het perceel een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren met daarin een werkplaats en opslagruimte van handelsmateriaal.

De loods heeft een footprint van 25 bij 40 meter en wordt in de noordwestelijke hoek van het bedrijfsperceel gesitueerd. De nokhoogte wordt ongeveer 11,5 meter. Voor het in- en uitrijden van het groot materieel is een goothoogte van 7,5 meter noodzakelijk. Aan de achterzijde, die grenst aan het agrarisch gebied, wordt deze 6,5 meter. Langs de loods en op de noordoostelijke hoek van het bedrijfsperceel wordt afschermde beplanting aangebracht, die de afronding van het erf markeren.

De containers die tegen het achterste deel van de bedrijfsloods zijn geplaatst, worden verwijderd om ruimte te maken voor een wasplaats, die nu tussen de twee bedrijfsloodsen is gesitueerd.

De gewenste inrichting van het bedrijfsperceel is weergegeven in figuur 2.2. Een impressie van de nieuwe bedrijfsloods is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0005.png"

Figuur 2.2 Gewenste inrichting bedrijfsperceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0006.png"

Figuur 2.3 Perspectief nieuwe bedrijfsloods

Functionele wijziging bedrijfswoningen

Bij het bedrijf zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Daarnaast wordt ook de woning aan de Baarderbuorren 5 bewoond door één van de partners binnen het bedrijf. Een gedeelte van de tuin is inmiddels ook in gebruik genomen door het bedrijf en de woning is opgenomen binnen de inrichting. Vanuit milieutechnisch oogpunt is het daarom beter om deze woning als bedrijfswoning aan te merken en te bestemmen. De inrit naar het achterterrein van het bedrijfsperceel, waarover groot materieel rijdt, ligt vlak langs deze woning, waardoor een relatief hoge geluidsbelasting wordt verwacht. De huidige bedrijfswoning op huisnummer 1B ligt los van het bedrijfsperceel, aan de overzijde van een brede watergang. Aan deze zijde van het bedrijfsperceel vinden ook geen intensieve bedrijfsactiviteiten plaats, maar uitsluitend uitstalling.

Gelet op het voorgaande is besloten de bedrijfswoning op huisnummer 1B en de woning op huisnummer 5 functioneel-planologisch om te wisselen. Het losliggende woonperceel krijgt hiermee een woonbestemming en komt los van de inrichting. Het woonperceel aan de oostzijde van het bedrijf (nummer 5) wordt binnen de bedrijfsbestemming getrokken. Hiermee is ook de situatie van het parkeerterrein achter deze woning planologisch geregeld.

2.3 Ruimtelijke Kwaliteit

Algemeen

Het plangebied ligt in een bebouwingscluster aan de rand van het open landelijk gebied. In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân aangegeven dat zij hecht aan een goede verankering van ontwikkelingen in het landschap. Grutsk beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen. Het is van belang dat een ontwikkeling zich niet alleen voegt, maar waar mogelijk ook bijdraagt aan deze kernkwaliteiten. De provinciale belangen zijn vastgelegd in de Verordening Romte. Hierin is bepaald dat de kernkwaliteiten uit Grutsk alleen een voorwaardelijk toetsingskader zijn voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. De uitgangspunten ten aanzien van de kwaliteiten van het landschap zijn op gemeentelijk niveau verder uitgewerkt in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit Súdwest-Fryslân. Hierop wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het Kleigebied Westergo. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten beschreven. Het gaat vooral om de landschappelijke elementen die de invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee herkenbaar maken. Dit is in eerste plaats het stelsel van kwelderwallen met daarop terpen en terpdorpen met daartussen kweldervlaktes. Arum ligt op de rand van een kwelder/oeverwal die de voormalige Marneslenk begrenst. Het 'buurtschap' Baarderbuorren, en daarmee het plangebied, ligt op de buitenrand hiervan. De kernkwaliteiten van de meer besloten kwelderwal en de overgang naar de open kweldervlakte zijn ter plaatse van het plangebied duidelijk herkenbaar. Het uitgangspunt is dat deze herkenbaarheid wordt behouden.

Proces Nije Pleats

Om de ruimtelijk-landschappelijke haalbaarheid van de bedrijfsuitbreiding op deze plek aan te tonen, is een advies opgesteld dat via het spoor van de Nije Pleats tot stand is gekomen. Dit betekent dat er een proces gevolgd is waarbij alle partijen, die uiteindelijk het bouwplan moeten toetsen, betrokken zijn geweest. Middels een werksessie van de Nije Pleats op het erf van de initiatiefnemer is met alle betrokkenen/deskundigen gekomen tot een ontwikkelingsconcept voor het bedrijf voor de komende jaren.

Het advies is opgenomen in Bijlage 1. In het advies is op basis van een uitgebreide landschappelijke analyse richting gegeven aan de erfopzet, de bebouwing en de beplanting. Het advies is als uitgangspunt gebruikt voor de uitwerking van de erfinrichting.

Uitwerking

Anema heeft door de tijd een gestage bedrijfsontwikkeling en daarbij behorende uitbreiding doorgemaakt. Daarbij zijn de landschappelijke structuren steeds gevolgd, waardoor het bedrijfsperceel zich nu op een 'natuurlijke' wijze voegt in zijn omgeving. Doordat de uitbreiding van het bedrijf binnen de bestaande ruimtelijke begrenzing van het bedrijfsperceel blijft, doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de landschappelijke structuur van de omgeving. De herkenbaarheid hiervan wordt benadrukt door een landschappelijke afronding van het perceel met een strook beplanting in aansluiting op het bestaande bosperceel en een markering van de noordelijke hoek van het bedrijf met een kleine bomengroep.

Verder wordt de bebouwing afgestemd op de ligging aan de rand van het agrarisch gebied. De noodzakelijke goothoogte van 7,5 meter wordt alleen toegepast aan de zuidzijde, gericht op het bedrijfsperceel. Aan de noordzijde, aan de kant van het agrarisch gebied, wordt deze een meter lager uitgevoerd, waarmee deze, tezamen met de voorgestelde landschappelijke afronding, past binnen de uitgangspunten voor het agrarisch gebied.

De beschreven uitgangspunten met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit zijn in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. Een verantwoorde landschappelijke inpassing en afronding van het bedrijf in de omgeving is hiermee in voldoende mate aangetoond en gewaarborgd.

2.4 Verkeer En Parkeren

Verkeersafwikkeling

Het bedrijfsperceel is via de Baarderbuorren ontsloten. Dit is een smalle landweg die uitsluitend een functie heeft voor de aangelegen woningen en bedrijven. Recht tegenover het plangebied ligt een zijtak van de Baarderbuorren, die aansluit op de Bayumleane. Deze weg leidt langs het bedrijventerrein naar de regionale ontsluitingsweg Van Camminghaweg die verschillende dorpen aansluit op de N31 en de A7. De lokale ontsluitingsstructuur is weergegeven in figuur 2.4. De verkeersafwikkeling is op deze manier goed geregeld. Het verkeer kan namelijk, zonder andere functies te passeren, van de smalle Baarderbuorren af komen en dan snel op de hoofdwegen terecht komen. Hier zijn los liggende langzaamverkeersroutes aanwezig en is overlast door verkeer van het bedrijf verwaarloosbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0007.png"

Figuur 2.4 Lokale ontsluitingsstructuur

Parkeren

Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Tot voor kort waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Zowel gemeentelijk parkeerbeleid als de CROW-normen kunnen van toepassing worden verklaard op basis van het bestemmingsplan. Indien van een toepassing zijnde norm wordt afgeweken, dient dit goed gemotiveerd te worden.

De gemeente Súdwest-Fryslân wil binnenkort een Parkeernormennota op gaan stellen, waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' wordt uitgewerkt. Totdat het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld, wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (de op dat moment geldende versie noemen) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

Volgens de CROW richtlijnen heeft een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf een parkeerbehoefte van 2,1 tot 2,6 parkeerplaatsen 100 m2 brutovloeroppervlak (b.v.o.). In de nieuwe situatie is er circa 3.300 m2 aan bedrijfsbebouwing op het terrein aanwezig. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van ongeveer 70 parkeerplaatsen. Op het terrein zijn ongeveer 35 parkeerplaatsen aangelegd. Dit is in de praktijk voldoende. Op het terrein is ruimschoots voldoende verharding aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte. Wanneer in de toekomst blijkt dat parkeerbehoefte groter is, dan kan het aantal parkeerplaatsen worden vergroot. Op deze manier wordt parkeerhinder in de omgeving voorkomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Duurzame verstedelijking

Een algemeen belang in de SVIR is het proces van duurzame verstedelijking. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De behoefte blijkt uit de concrete vraag en probleemstelling van het bedrijf. Het bedrijf ontwikkelt zich verder, waardoor een knelpunt ontstaat. Dit wordt opgelost door de realisatie van de nieuwe werkplaats. Het bedrijfsperceel van Anema ligt beleidstechnisch in het buitengebied. Daarom moet de afweging gemaakt worden of de hiervoor beschreven behoefte opgevangen kan worden in het bestaand stedelijk gebied. Dit zou een verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein betekenen.

Gelet op de gedane investeringen op het terrein en de ruimte die nog beschikbaar is op het bedrijfsperceel, is dit onwenselijk. Op het bedrijventerrein bij Arum zijn bovendien geen bedrijfspercelen beschikbaar die geschikt zijn voor een bedrijf met de omvang van Anema. Verplaatsen naar regionale of stedelijke centra wordt door de gemeente en het bedrijf onwenselijk geacht, gelet op de feitelijke en sociale binding van het bedrijf aan Arum. Bovendien ligt het plangebied op zeer korte afstand van het bedrijventerrein. Gelet hierop en op het feit dat de ontwikkeling geen nieuw ruimtebeslag op het landelijk gebied ligt, maakt dat medewerking wordt verleend aan de bedrijfsontwikkeling op deze plek.

Tot slot (trede 3 van de ladder) is de huidige locatie van het bedrijf passend ontsloten. Zie ook paragraaf 2.4. Daarmee wordt voldaan aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Er worden geen rijksbelangen geraakt.

3.2 Provinciaal Beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.

Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. Het buitengebied is geen voorkeurslocatie voor het ontwikkelen van bedrijven die geen binding hebben met het landelijk gebied. Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang.

De inrichting van het terrein is ontworpen met respect voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. Op deze aspecten wordt in paragraaf 2.3 ingegaan. In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in Kleigebied Westergo. Voor dit gebied zijn een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen beschreven. In paragraaf 2.3 is hieraan getoetst.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Het bedrijfsperceel van Anema ligt buiten het bestaand stedelijk gebied.

Voor niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied zijn er op basis van de Verordening slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Op grond van artikel 4.3.1 mogen deze bedrijven uitbreiden tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak. Hiervoor moet worden onderbouwd dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

De nu aanwezige bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van ruim 2.400 m2. De toevoeging van een bedrijfsloods van 1.000 m2 past binnen mogelijkheden van de Verordening. De uitbreiding is hiermee circa 42%. Het feitelijke bedrijfsperceel breidt niet uit. Echter is de in het geldende bestemmingsplan opgenomen bedrijfsbestemming c.q. de vergunde situatie kleiner, namelijk circa 8.450 m2. Hier wordt in planologisch opzicht 5.500 m2 aan toegevoegd aan de achterzijde. Het parkeerterrein van circa 530 m2 achter de woning wordt ook toegevoegd. Hier is sprake van een functiewijziging van een al stedelijke functie (wonen). Met deze uitbreiding wordt de grens van 50% van het bestaande bestemmingsvlak overschreden.

De uitbreiding is in dit geval toch aanvaardbaar, omdat er sprake is van uitbreiding in een bebouwingscluster en niet van een solitair in het buitengebied gelegen perceel. Naar aanleiding van het ambtelijk overleg met de provincie is onderzocht of een verkleining van het terrein mogelijk is. Zoals ook al zichtbaar is in de luchtfoto die is opgenomen in figuur 2.1 is gebleken dat het bedrijfsperceel geheel intensief wordt gebruikt. Verkleinen van het perceel zou leiden tot onaanvaardbare knelpunten. Wel is met de initiatiefnemer afgesproken dat de grens met deze uitbreiding is bereikt. Verder wordt het perceel landschappelijk goed ingepast volgens de methode van de Nije Pleats, waardoor er sprake is van een kwaliteitsverbetering. Deze inpassing wordt in dit bestemmingsplan gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting.

Overigens is bedrijfsperceel van Anema landschappelijk en verkeerstechnisch inpasbaar in de omgeving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieutechnische inpasbaarheid van het bedrijf.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  1. a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  2. b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3.

Werkfuncties en voorzieningen per type kern

Een bestemmingsplan voor een overige kern, zoals Arum, mag niet voorzien in bedrijven uit milieucategorie 3.1 of hoger en/of met een kavelomvang groter dan 2.500 m2. Voor een incidenteel bedrijf kan hiervan worden afgeweken, mits is onderbouwd dat de aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de kern. Anema is relatief grootschalig en valt in hogere milieucategorie.

In het provinciaal beleid wordt ten aanzien van de bedoelde regeling een maatwerkbenadering gehanteerd. Gemeenten kunnen gemotiveerd afwijken van de beperkingen, mits zij aantonen dat de aard en schaal van de functie in het concrete geval aansluiten bij de overige kern. Hierbij wordt weer specifiek benoemd dat bij 'overige kernen' die momenteel al een aanzienlijke concentratie van bedrijfsvestigingen kennen, 'aard en schaal' mogen meebewegen met de omvang van de bestaande kern. Hiervan is sprake. Arum kent een bedrijventerrein dat op korte afstand vanaf het plangebied ligt. Hier mogen zich bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 vestigen. Bovendien betreft Anema een bestaand bedrijf, waarbij geen feitelijke uitbreiding van het bedrijfsperceel plaatsvindt. Op basis van het voorgaande is beoordeeld dat het bedrijf past bij de aard en schaal van de kern.

Natuur buiten de Ecologische Hoofdstructuur

Het bosperceel ten westen van het plangebied is aangewezen als 'Natuur buiten de EHS'. Een ontwikkeling die betrekking heeft op natuurgebieden buiten de EHS mag geen afbreuk doen aan het behoud, herstel of ontwikkeling van de natuurwaarden hier. Met de uitvoering van het plan blijft dit bos onaangetast. Er wordt dus geen afbreuk gedaan aan de natuurwaarden hier.

Conclusie

Er wordt niet geheel voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014. De afwijking (de planologische uitbreiding van het bedrijfsperceel met meer dan 50%) is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. De doelen van het beleid worden niet onevenredig geschaad, daarom is in overleg met de provincie besloten medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de bedrijfsontwikkeling. Voor het overige wordt voldaan aan de regels van de Verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân

Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes peilers:

  1. 1. Verscheidenheid in kernen
  2. 2. Weidsheid van het landschap
  3. 3. Economische verscheidenheid
  4. 4. Grote sociale verbondenheid
  5. 5. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed
  6. 6. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen

Voor dit plan zijn de peilers 'weidsheid van het landschap' en 'Economische verscheidenheid' relevant.

Ten aanzien van het landschap stelt de gemeente hoge eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing. Het uitgangspunt is het zoveel mogelijk realiseren van nieuwe ontwikkelingen binnen de bestaande bebouwing via herstructurering of inbreiding. Dat heeft de voorkeur boven uitbreiding in het landelijk gebied. De gemeente wil verder dat nieuwe ontwikkelingen zich onderscheiden door een hoge ruimtelijke kwaliteit en goede landschappelijke inpassing. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 wordt hieraan voldaan.

Ook op het gebied van de ruimtelijk economische ontwikkeling maakt de gemeente keuzes over waar zij welke ontwikkeling stimuleren en waar niet. Een gebiedsgerichte aanpak via de indeling in clusters vormt de leidraad. Voor Arum en het bedrijf Anema c.q. de sector worden geen specifieke uitspraken gedaan.

Visie ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' (2013)

De gemeenteraad heeft in juni 2013 de gemeentelijke visie Ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' vastgesteld. De visie gaat vooral over de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn.

Het plangebied ligt volgens de visie in het kleigebied. De openheid en de verkavelingstypen vormen hierin belangrijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen moeten plaatsvinden op plekken waar ze de openheid niet aantasten en onderliggende patronen versterken.

De nieuwbouw vindt aansluitend op bestaande bedrijfsbebouwing en op een bestaande verdichting in de vorm van een bosperceel plaats. De inrichting past ook binnen de bestaande landschappelijke structuren van het landschap. De nieuwbouw wordt ingepast met een beplantingsstrook die, tezamen met een markering op de noordelijke hoek van het perceel, het terrein afbakenen en de landschapsstructuur benadrukken. Het terrein is en wordt met respect voor het landschap ingericht. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van het stuwwallenlandschap. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de visie ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspuntennotitie Buitengebied Súdwest-Fryslân

Op 21 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Uitgangspuntennotitie Buitengebied Súdwest-Fryslân vastgesteld (bijgesteld op 2 maart 2017). Deze vormt de basis voor de herzieningen van de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente.

De uitgangspuntennotitie geeft richting aan de mogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. In principe gaat het om een selectie van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. De bedrijfsbebouwing mag met 15% worden uitgebreid. Dit kan volgens de kaders van de Verordening Romte onder voorwaarden worden opgerekt tot 50% van de bestaande bebouwing, mits onderbouwd kan worden dat het bedrijf landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving. Overkoepelende randvoorwaarde voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het agrarisch gebied is het behoud van de kenmerkende en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de (bedrijfsmatige) activiteiten binnen het oorspronkelijke bestemmingsvlak worden gerealiseerd.

Verder wordt voor agrarische bedrijfsbebouwing een maximale bouwhoogte van 14 meter gehanteerd en een maximale goothoogte van 4,5 meter. De goothoogte kan voor opslagloodsen en machinebergingen worden verhoogd tot 6,5 meter. Dit in verband met toegankelijkheid. Voor bedrijfswoningen wordt uitgegaan van een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van 10 meter. In dat geval conformeert de woning zich aan het huidige beeld.

Op basis van de uitgangspuntennotitie is het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân opgesteld. De regeling van dit bestemmingsplan is afgestemd op de regeling zoals opgenomen in dat plan, waarmee de regeling aansluit op de uitgangspuntennotitie. Het bestemmingsvlak, zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan voor uit buitengebied is één op één overgenomen in dit plan. Dit is wel een uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsvlak. Hierover is onder voorwaarde overeenstemming bereikt tussen gemeente, provincie en het bedrijf. Eén van de voorwaarden is dat de nu voorgestelde situatie als 'eindsituatie' wordt bestemd. Verdere uitbreiding is niet mogelijk.

Voor de bedrijfsgebouwen wordt uitgegaan van een goothoogte van maximaal 6,5 meter. Dit past binnen de uitgangspunten, omdat deze hoogte nodig is voor de toegankelijkheid met machines. Voor het nieuwe gebouw wordt alleen voor de niet aan het landelijke gebied grenzende zijde een goothoogte van 7,5 meter toegestaan. Dit is verantwoord in paragraaf 2.3.

Welstandsnota gemeente Súdwest-Fryslân

De gemeentelijke welstandsnota is een samenvoeging van de welstandsnota's en reclamenota's van de vijf voormalige fusiegemeenten. Voor het plangebied geldt de Welstandsnota voor de voormalige gemeente Wûnseradiel. Het plangebied ligt volgens de gebiedsindeling van de welstandsnota in het buitengebied. Dit is een bijzonder welstandsgebied met een veelheid aan verspreid liggende bebouwing. Het beleid is grotendeels gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Vernieuwingen dienen goed en zorgvuldig te worden ingepast. Het accent ligt op het handhaven en respecteren van de bestaande kwaliteiten.

Het bouwplan voor de nieuwe bedrijfsloods wordt getoetst aan de welstandscriteria. Het uitgangspunt is dat dit voldoet aan de welstandscriteria en een positief welstandsadvies krijgt.

Duurzaamheidsvisie 'Op-stap nei duorsumens'

De duurzaamheidsvisie geeft richting aan de missie van de gemeente om een duurzame toekomstbestendige gemeente te worden. De gemeente wil duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. De gemeente wil samen met burgers en bedrijven werken aan een duurzame samenleving. Hiertoe gelden een aantal spelregels, namelijk dat ten opzichte van nu meer in de menselijke basisbehoeften moet worden voorzien, de bodem minder moet worden uitgeput, minder schadelijke chemische stoffen worden gebruikt en de natuur minder wordt aantast.

In de visie stelt de gemeente zichzelf een aantal strategische doelen. Uit deze doelen volgen geen concrete uitgangspunten voor de gewenste bedrijfsvoering en terreininrichting van Anema. In algemene zin kan gesteld worden dat intensivering van een reeds ingericht bedrijfsperceel een duurzame ontwikkeling is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het plangebied ligt in cluster waar verschillende functies voorkomen. Naast Anema liggen drie woonpercelen. Daarnaast is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het gebied heeft een duidelijk gemengd karakter. De bedrijfsactiviteiten van Anema vallen in milieucategorie 3.2, waarbij een richtafstand van 50 meter geldt tot woningen in een gemengd gebied. De bepalende factor hiervoor is geluidhinder. Omdat niet aan de richtafstand wordt voldaan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 2.

In het onderzoek zijn de geluidseffecten vanwege de bedrijfsactiviteiten inzichtelijk te maken. Deze geluidseffecten beïnvloeden het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Voor de beoordeling van de rekenresultaten is de systematiek van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering gebruikt. Het bedrijf moet ook voldoen aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Naast de toetsing aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is daarom ook een toetsing uitgevoerd aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Uit het onderzoek volgt dat de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit worden gedurende de representatieve situatie en de incidentele situatie niet overschreden. Ook wordt ten aanzien van indirecte hinder door verkeer voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling mogelijk is binnen de normen voor een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Het plangebied ligt niet in de geluidszone van wegen die een belangrijke functie voor doorgaand verkeer hebben. De geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai is daardoor naar verwachting laag. Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In de regels is vastgelegd dat de bestaande (bedrijfs)woningen niet richting de weg mogen verplaatsen. Hierdoor verslechtert de geluidssituatie niet. Het is daarom niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de geluidszones van de nabijgelegen wegen.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170623-2-15527). Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied langs een hoofdwatergang. Het betreft de watergang langs de westzijde van het bedrijfsperceel. Het waterschap stelt hiervoor een wateradvies is. Dit wordt verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan, dat vervolgens aan het waterschap wordt voorgelegd voor akkoord.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied grenst niet aan aan regionale waterkering. Ook ligt het niet vrij voor de boezem. Ook is er geen sprake van een gebied met een verhoogd overstromingsrisico.

Voldoende

Hoofdwatergang: De hoofdwatergang die langs de noordzijde van het plangebied loopt heeft een belangrijke functie voor de afvoer van water uit het gebied. Voor deze watergang geldt dat het onderhoud hiervan gewaarborgd moet zijn. Er geldt een zone van 5 meter aan weerszijden van de watergang die gevrijwaard moet worden van obstakels, zodat deze bereikbaar blijft. Voor ingrepen in deze zone moet een watervergunning worden aangevraagd. De beoogde bedrijfsloods ligt op 5 meter vanaf de watergang. Wel wordt direct langs de sloot een beplantingsstrook aangelegd. Dit is geen belemmeringen voor het onderhoud aan de watergang, omdat aan de andere zijde een strook wordt gevrijwaard. De watergang kan, net als in de huidige situatie het geval is, vanaf die zijde worden onderhouden. Vanuit dit aspect bestaand geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Peilbeheer: Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing.

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 in het buitengebied. Als gevolg van het plan neemt het verhard oppervlakte toe met circa 700 m2. Het is dus niet noodzakelijk om compenserende maatregelen te realiseren.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd op de hoofdwatergang.

Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is (zonder bijlagen) opgenomen in Bijlage 3. Aan de hand van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de nieuwbouw van de bedrijfsloods.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Súdwest-Fryslân wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie. Een fragment van deze kaarten is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0008.png"

Figuur 4.1 Fragment kaarten FAMKE

Uit de kaarten blijkt dat er in het plangebied een kans is op de aanwezigheid archeologische resten uit de ijzertijd tot de middeleeuwen. Onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 500 m2. Omdat de ingrepen binnen het plangebied groter zijn, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3. De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om archeologisch maatregelen (planaanpassing, vervolgonderzoek, etc.) aan te bevelen. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Súdwest Fryslân).

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

Omdat het nieuwe bestemmingsplan buiten de onderzochte locatie van de bedrijfsloods niet in bouwmogelijkheden voorziet, is het uitvoeren van verder onderzoek of het opnemen van een beschermende regeling niet nodig.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. In de wijde omgeving van het plangebied zijn twee beschermde natuurgebieden aanwezig, namelijk de Waddenzee en het IJsselmeer. De Waddenzee ligt op 5 kilometer afstand en het IJsselmeer op 11 kilometer. Gelet op de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden en op de aard en omvang van de ontwikkeling kunnen directe effecten, zoals verstoring, versnippering of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. De Waddenzee bevat ook geen stikstofgevoelige habitattypen, waardoor indirecte effecten door toename van stikstof (bijvoorbeeld door extra verkeer) niet relevant zijn. Enige toename van verkeer is bovendien verwaarloosbaar in verhouding tot de route A7/N31 die langs de natuurgebieden ligt. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Soortenbescherming

Het bedrijfsperceel van Anema wordt intensief gebruikt en is zodoende aan te merken als een verstoord gebied. Het is vrijwel geheel verhard. Het omliggende agrarisch gebied is niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Hier vindt relatief intensief agrarisch gebruik plaats. De watergang en het bosperceel ten westen van het plangebied kunnen enige waarde hebben voor beschermde soorten. Hierin worden geen ingrepen voorgesteld die mogelijkerwijs leiden tot een verlies aan verblijfplaatsen of leefgebied.

Voor de uitvoering van het plan worden wel eenvoudige aanbouw gesloopt. Dit gebouw is van een dusdanige constructie dat deze niet geschikt is voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten zoals vleermuizen. Verblijfplaatsen van deze soorten komen ook voor onder dakpannen en gesloten dakgootconstructies. Het plangebied en de gebouwen die daarin staan voldoen niet aan deze voorwaarden.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming. In het kader van de sloopmelding kan nog worden gevraagd om een ecologische verkenning.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied één risicobron aanwezig is. Het betreft een hogedruk aardgastransportleiding. Deze ligt op 18 meter afstand langs de westzijde van het plangebied en ligt op 93 meter vanaf het bedrijfsperceel waar de feitelijke ontwikkelingen plaatsvinden. De leiding heeft een diameter van ruim 8 inch en een werkdruk van 40 bar en hiermee een inventarisatieafstand van 95 meter aan weerzijden van de leiding. Het plangebied ligt dus binnen de inventarisatieafstand. Een fragment van de risicokaart is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2017BPBaarderb3-vast_0009.png"

Figuur 4.1 Fragment risicokaart

Omdat het plangebied binnen de inventarisatieafstand van de leiding ligt, moet het groepsrisico worden verantwoord. Omdat het plangebied in het buitengebied ligt, waar sprake is van een zeer lage bevolkingsdichtheid kan op voorhand worden gesteld dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde ligt. Binnen het inventarisatie gebied staan binnen het plangebied geen gebouwen die verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het gaat om een dierenweide bij de woning. Het plan heeft zodoende geen enkel effect op de hoogte van het groepsrisico, omdat dit wordt bepaald door het aantal personen in het invloedsgebied van de leiding. Het is niet nodig om in het kader van dit plan de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Met de vaststelling van het bestemmingsplan acht dat gemeenteraad het groepsrisico verantwoord.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Friesland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Arum en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarvan de verkeersgeneratie (circa 40 mvt/etmaal) niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (o.b.v. Nibm-rekentool). Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. De in paragraaf 4.8 genoemde hogedruk aardgastransportleiding ligt op 18 meter vanaf het plangebied. Het is niet nodig om hiervoor een belemmeringenstrook op te nemen binnen het plangebied. Verder is geen sprake van zones of stroken die in dit bestemmingsplan geregeld moeten worden.

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd als mer-beoordelingsplichtige activiteit. Voor bedrijven is een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 als drempelwaarde opgenomen.

De nieuwe bedrijfsloods heeft een oppervlakte van 1.000 m2. De ontwikkeling vindt niet plaats in een gevoelig gebied. Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planMER op te stellen. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op de regeling van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Sûdwest-Fryslân.

Bedrijf

Gebruiksmogelijkheden

Het bedrijf is geregeld in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in lichte bedrijvigheid, tot en met milieucategorie 2 alsmede een machinehandel. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - machinehandel' opgenomen. Naast de bedrijvigheid zijn bedrijfswoningen mogelijk. Alleen de twee bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Bouwmogelijkheden

Het uitgangspunt voor het plan is dat de nu voorgestelde inrichting de 'afronding' van het bedrijf vormt. Het is niet de bedoeling dat de bebouwing verder wordt uitgebreid. Daarom zijn op de bestaande en nieuwe gebouwen bouwvlakken gelegd. Buiten deze bouwvlakken is het niet toegestaan om bedrijfsgebouwen te realiseren.

Voor de bedrijfsgebouwen is een maximale goot- en bouwhoogte van 6,5 en 12 meter opgenomen. Voor de nieuwe loods is hierop een uitzondering gemaakt. Alleen op de zuidzijde van dit bouwvlak geldt een maximale goothoogte van 7,5 meter. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 en 10 meter en een maximale oppervlakte van 150 m2.

Waarborging landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing in de vorm van afschermend groen langs de west- en noordzijde van de nieuwe loods en het accent op de noordelijke hoek van het bedrijfsperceel is geregeld in de groenbestemming. In de specifieke gebruiksregels binnen de bedrijfsbestemming is opgenomen dat het niet is toegestaan om de nieuwe bedrijfsloods in gebruik te nemen, zonder de aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing.

Groen

De voorgestelde groenelementen aan de noordzijde het bedrijfsperceel zijn onder de bestemming 'Groen' gebracht. Binnen deze bestemming staat het behoud van de afschermde beplanting voorop. Voor het verwijderen van opgaande beplanting is een vergunning nodig, waarvoor geldt dat dit geen afbreuk mag doen aan de landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel.

Wonen

De woning ten westen van het bedrijfsperceel is bestemd als 'Wonen'. Op basis van deze bestemming zijn woningen met daaraan ondergeschikt verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, water en groenvoorzieningen toegestaan. In de bestemming zijn de volgende nevenactiviteiten begrepen: aan-huis-verbonden beroep, bêd & brochje, het hobbymatig houden van vee, stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen en een theeschenkerij.

Per bestemmingsvlak mag één woning worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 150 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter. Naast een woning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan. Deze moeten ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor de bouwhoogte en de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt naast het voorgenoemde ontwerpbestemmingsplan (100 m2) aangesloten bij de bestaande situatie. Tot slot zijn andere bouwwerken toegestaan. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag ten hoogste één meter bedragen. Voor overige terrein- en erfafscheidingen is dat twee meter. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5,5 meter.

Waarde - Archeologie 2

De bescherming van de archeologische verwachtingswaarde is opgenomen in de bestemming 'Waarde- Archeologie 2'. Deze bestemming is van toepassing op het gehele plangebied, met uitzondering van het onderzoeksgebied van het in paragraaf 4.5 beschreven archeologisch onderzoek. Voor bouwaanvragen en andere ingrepen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en met een verstoringsdiepte van meer dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

Overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het vooroverleg plaatsgevonden met de overlegpartners. Van provincie Fryslân is per mail gereageerd. Deze reactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 december 2017 tot en met 25 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer actief op de hoogte gesteld van de ter inzage legging van het bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Aan de gemeenteraad wordt voorgesteld het bestemmingsplan op 17 mei 2018 ongewijzigd vast te stellen. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. De kosten en baten van deze investering zijn in beeld gebracht, de initiatiefnemer heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin worden naast het kostenverhaal (waaronder planschade) ook afspraken met betrekking tot de opwaardering van het terrein vastgelegd. Anders dan is opgenomen in de uitgangspuntennotitie biedt het bestemmingsplan in beperkte mate mogelijkheden voor de opslag van bouwmaterialen. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

De gemeente maakt voor deze ontwikkeling uitsluitend kosten in het kader van de bestemmingsplanprocedure. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 1 Conceptadvies Nije Pleats

Bijlage 1 Conceptadvies Nije Pleats

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Zonder Bijlagen)

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek (zonder bijlagen)

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek