Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 23-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord met identificatienummer NL.IMRO.1900.2023oostBPScharNoo-VAST van de gemeente Súdwest-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;
1.8 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bêd en brochje
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;
1.13 bestaand(e):
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, al dan niet vrijstaand bouwwerk;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 dakkapel:
Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;
1.26 dakvlak:
een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm;
1.27 dakopbouw:
Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.29 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;
1.35 hoofdvorm:
een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken
1.36 huishouden:
de bewoning van een woning door:
- a. één persoon;
- b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.
1.37 kap:
Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;
1.38 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.39 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;
1.41 pand:
de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.42 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.43 permanente bewoning:
het gebruiken van een woning of recreatiewoning als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft;
1.44 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.45 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.46 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.47 voorgevel:
de op de verbeelding aangegeven aanduiding gevellijn of als deze niet op de verbeelding is aangegeven de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;
1.49 wonen:
het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning of woonhuis, waarbij een (bedrijfs-)woning of woonhuis uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.51 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de hoogte van een antenne-installatie:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 uitzondering wijze van meten:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. fiets- en voetpaden en calamiteitenwegen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. sport- en speelvoorzieningen
- h. moestuin(en).
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid; en
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat een bouwwerk voor de opslag ten behoeve van de moestuin(en) wordt geobuwd, mits:
- a. de oppervlakte van het bouwwerk voor de opslag ten behoeve van de moestuin(en) ten hoogste 20 m2 bedraagt;
- b. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping ten hoogste 3,00 en 4,00 meter bedragen;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
met de daarbij behorende:
- b. wegen en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bruggen;
- e. straatmeubilair;
met daaraan ondergeschikt:
- f. nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- 2. mantelzorg;
- 3. bêd & brochje;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 12.1;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de goede woonsituatie;
- b. de sociale veiligheid;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b voor het bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak;
- b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub e voor het bouwen van de voorgevel van het hoofdgebouw buiten de aangegeven gevellijn;
- c. het bepaalde in lid 6.2.1 sub f voor het realiseren van een afwijkende goothoogte tot maximaal de toegestane bouwhoogte;
- d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub a voor het vergroten van het te bebouwen oppervlak tot ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak,
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of:
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of:
- c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
9.2 Landschappelijke inpassing
- a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Veiligheidszone
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 meter worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a. met maximaal 10%.
- c. Sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel dat kadastraal bekend staat als SNG00-H-170 (hierna: plangebied). Het perceel grenst aan de noordkant van de kern Scharnegoutum. Het betreft een perceel dat momenteel in gebruik is als grasland.
Het voornemen is om op deze locatie maximaal 22 grondgebonden woningen te realiseren. Concreet gaat het om 3 vrijstaande, 2 twee-onder-een-kapwoningen en 17 rijwoningen. Hiermee wordt voorzien in de lokale woonbehoefte voor de kern Scharnegoutum.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Bestemmingsplan SWF - 8 dorpen oost”, aangezien ter plaatse een groenbestemming geldt. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Scharnegoutum. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Scharnegoutum en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1900.2023oostBPScharNoo-VAST) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen)
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het ''Bestemmingsplan SWF - 8 dorpen oost". Dit bestemmingsplan is op 29 september 2022 door de gemeenteraad van de gemeente Súdwest Fryslân vastgesteld.
Op basis van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan SWF - 8 dorpen oost" zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Groen'. Daarnaast geldt ter plaatse van de groenbestemming tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode omlijning is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Beschrijving bestemmingen
Bestemming 'Groen'
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor het groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen en sport- en speelvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Op basis van de FAMKE kaart wordt voor voorliggende locatie een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen groter dan 500 m2.
1.4.3 Strijdigheid
Het realiseren van woningen is niet mogelijk binnen de groenbestemming. In de bouwregels van de groenbestemming is opgenomen dat er geen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel, ten noorden van de kern Scharnegoutum, gelegen aan de rand van de bestaande woonwijk. In de huidige situatie zijn de gronden volledig onbebouwd en bestaan uit intensief beheerd grasland. Het plangebied wordt begrensd door woongebieden aan de zuid- en oostzijde en agrarische percelen aan de noordzijde. Aan de westkant van het plangebied is een spoorlijn aanwezig. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (Bron: PDOK) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In Hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Concreet bestaat het voornemen uit het realiseren van maximaal 22 grondgebonden woningen. Het gaat om 3 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-één-kapwoningen en 17 rijwoningen.
Het woongebied wordt ontsloten op de Langaerderdyk. Binnen het plangebied wordt een weg aangelegd ter ontsluiting van de woningen. Langs deze weg worden openbare parkeerplaatsen aangelegd. De overige parkeerbehoefte wordt ingevuld op het terrein grenzend aan de woningen. Tevens wordt een groot deel van het plangebied aan de noordzijde ingericht als openbaar groen. Binnen deze groenbestemming wordt een park aangelegd met speel- en recreatievoorzieningen. Ten slotte wordt er ten zuiden van het plangebied nog een fietsbrug aangelegd naar de zuidelijk gelegen woonwijk.
De woningen zullen geschikt zijn voor zowel starters, doorstromers en senioren. In afbeelding 3.1 is de beoogde situatie weergegeven. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de rijwoningen aan de oostzijde van het plangebied in de tekening 9 rijwoningen zijn ingetekend. In dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat binnen het bouwvlak van deze rijwoningen 11 woningen gerealiseerd kunnen worden.
![]() |
Afbeelding 3.1: Beoogde situatie plangebied (Bron: Gemeente Súdwest Fryslân) |
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Súdwest Fryslân hanteert hiervoor de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
3.2.2 Uitgangspunten
Qua functie, stedelijkheidsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Functie: vrijstaand, twee-onder-een-kap, rijwoning;
- Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk, gemeente Súdwest Fryslân (CBS StatLine);
- Stedelijke zone: rest bebouwde kom;
3.2.3 Verkeer en ontsluiting
Op basis van de CROW publicatie geldt een minimum en maximum verkeersgeneratie voor woningen. Dit is de bandbreedte. In dit geval wordt van het gemiddelde uitgegaan. Op basis van de genoemde uitgangspunten (weinig stedelijk, rest bebouwde kom) geldt voor vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Voor twee-onder-één kap woningen geldt een verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Voor rijwoningen geldt een verkeersgeneratie van 7,4 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Hierna is dit uitgewerkt:
- 3 vrijstaande woningen: 3*8,2 = 24,6 verkeersbewegingen
- 2 twee-onder-één kapwoningen: 2*7,8 = 15,6 verkeersbewegingen
- 17 rijwoningen: 17*7,4 = 125,8 verkeersbewegingen
In totaal maakt dit dat de ontwikkeling voorziet in een verkeersgeneratie van 166 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Deze verkeersgeneratie kan eenvoudig afgewikkeld worden via de Langaerderdyk. De ontsluiting wordt geregeld via nieuw aan te leggen wegen die op de Langaerderdyk worden ontsloten. Er kan er daarom vanuit gegaan worden dat het verkeer eenvoudig afgewikkeld kan worden. De omliggende wegenstructuur is van voldoende capaciteit om het verkeer goed te kunnen afwikkelen.
3.2.4 Parkeren
Op basis van de parkeernormen van het CROW is het benodigd aantal parkeerplaatsen berekend. In dit geval gaat het om 3 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-één-kapwoningen en 17 rijwoningen. De parkeernormennota Súdwest-Fryslân bepaalt dat voor de vrijstaande - en de twee onder een kap woningen een parkeerbehoefte van 2 pp per woning geldt: totaal 5 x 2 pp = 10 parkeerplaatsen. Voor de rijtjeswoningen geldt een parkeernorm van 1,5 pp per woning: totaal 17 x 1,5 pp = 25,5 parkeerplaatsen. In het plan zijn in totaal afgerond 36 parkeerplaatsen nodig.
Voor de rijwoningen zullen de parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd worden. Voor de vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen worden de parkeerplaatsen (deels) op eigen erf gerealiseerd. Deze verdeling staat echter nog niet vast. Tijdens de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal de definitieve invulling van de parkeerbehoefte worden getoetst aan bovenstaande normen. Binnen het plangebied is ruimvoldoende mogelijkheid om aan deze parkeernormen te voldoen. In artikel 10 (Overige regels) van de bestemmingsplanregels van dit plan is geborgd dat er ten tijde van de realisatie voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
3.2.5 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele
4.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' 2021
4.3.2 Woonvisie 2017-2022
4.3.3 Woningbouwstrategie 2020-2030
4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
De beoogde woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de onderzoekresultaten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van de toelichting.
5.2.2 Situatie plangebied
In voorliggend geval is door Sigma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat er enkel sprake is van lichte verontreinigingen in de grond. De grenswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden. Nader bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk en de grond wordt vanuit milieukundig oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Ontgrondingen
Voor de uitvoering van het bestemmingsplan “Folsgare Wallemadyk” zal extra oppervlaktewater worden gegraven om de toename van verharding te compenseren en voor verbreding van de vaarweg. Voor deze werkzaamheden is mogelijk een melding of vergunning vereist op grond van de Ontgrondingenverordening. De regels omtrent ontgronden zijn in dat geval op deze werkzaamheden van toepassing. Op dit moment is de grondbalans nog niet exact bekend. Zodra deze grondstromen/grondbalans bekend is wordt contact hierover opgenomen met de FUMO (het project wordt door de gemeente/ in opdracht van de gemeente uitgevoerd).
De FUMO kan dan schriftelijk aangeven dat er een vrijstelling geldt (ontgronding onder de 3000 m3). Dit is dan voldoende bewijs voor de handhavers als deze ter plekke controleren tijdens de werkzaamheden.
Ontgrondingenverordening Fryslân
Volgens de ontgrondingenverordening was er sprake van vrijstelling indien:
- de ontgronding is meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing en in het bestemmingsplan wordt benoemd als een ontgronding die ook specifiek staat aangegeven.
Als dit het geval is geldt er een tweede en derde vereiste:
- de diepte van de ontgronding mag niet meer bedragen dan 2 meter beneden het maaiveld; en
- er mag niet meer dan 10.000 m3 worden afgevoerd.
Indien er meer dan 3.000 m³ maar minder dan 10.000 m³ wordt afgevoerd of in depot gezet geldt er een meldingsplicht.
Omgevingsverordening provincie Fryslân
Met ingang van 3 januari 2024 zijn de regels over ontgrondingen in de Omgevingsverordening opgenomen. Inhoudelijk is dit beleid niet echt gewijzigd.
Op grond van artikel 4.1 van deze verordening geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor zover het gaat om het ontgronden voor:
c. het uitvoeren van een maatregel uit een omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, mits:
1. de locatie van de ontgronding is opgenomen in dat plan, dat besluit of die vergunning, en;
2. grondlagen dieper dan 2 meter onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven, en
3. niet meer dan 10.000 m3 grond wordt ontgraven.
En lid f: van de aanvang van de ontgrondingsactiviteit waarvoor geen vergunning nodig is wordt een melding ingediend. Op grond van lid h. hoeft geen melding te worden gedaan voor ontgrondingen waarbij niet meer dan 3.000 m³ bodemmateriaal wordt afgegraven.
5.2.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt geconcludeerd dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen/bedrijven);
- het transport van gevaarlijke stoffen (door buisleidingen, over wegen, waterwegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hierbij is het PR de berekende kans per jaar, dat iemand overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat deze persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
- 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
- 3. Wet basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wetgeving over het basisnet wordt de Wet basisnet genoemd en is verder uitgewerkt in de Regeling Basisnet spoor, weg en water.
- 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
- 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Risicobronnen
Risicobronnen zijn:
- milieubelastende activiteiten die zijn genoemd in bijlage 7, 8, 9 en 10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL);
- risicobronnen die niet in de bijlage van het BKL zijn vermeld maar waarvoor wel de risico's moeten worden berekend;
- bedrijfsmatige activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen vormen, zoals bijvoorbeeld energieopslagsytemen (EOS). Geldt niet voor EOS'en voor privégebruik.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en Bevt is onder meer een verantwoordingsplicht van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat als in of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, in combinatie met de aanwezigheid van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten zoals woningen, de planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. De locatie van het plangebied is aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Over dit plan heeft de Omgevingsdienst Fryslân geadviseerd (22 september 2023, 2023-FUMO-0079911). Hierna volgt een samenvatting van dit advies.
Externe veiligheid is voor de wijziging van het bestemmingsplan voor het mogen realiseren van maximaal 22 woningen in Scharnegoutum-Noord relevant in verband met de ligging van drie hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie.
Er zijn verder geen andere risicobronnen in de nabijheid van de planlocatie aanwezig, die in verband met externe veiligheid bij de beoordeling moeten worden betrokken.
Hoge druk aardgastransportleidingen
Ten noorden van het plangebied liggen drie hoge druk aardgastransportleiding van Gasunie. Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van het Bevb is het plan getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en is de ligging van de belemmeringenstrook en het groepsrisico beoordeeld.
Plaatsgebonden risico
Ter hoogte van het plangebied is van de hoge druk aardgastransportleidingen geen plaatsgebonden risico 10-6 buiten de belemmeringenstrook berekend. Dit houdt in dat het bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.
Belemmeringenstrook
De hoge druk aardgastransportleidingen die voor het bestemmingsplan relevant zijn hebben een werkdruk variërend van maximaal 66 en 80 bar. Buisleidingen met een maximale druk van meer dan 40 bar hebben gelet op artikel 14 van de Bevb een belemmeringenstrook van 5 meter, gemeten uit het hart van de leiding, aan weerszijden van de leiding. Binnen de belemmeringenstrook mogen géén nieuwe bouwwerken worden opgericht. Het plangebied ligt op ruime afstand van de belemmeringenstroken van de drie aardgastransportleidingen.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de hoge druk aardgastransportleidingen is in een QRA berekend (AVIV, 19 juli 2023, 235429). Uit deze berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico zeer minimaal toeneemt tot 0,02% van de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie is minder dan 10%. Het totaal berekende groepsrisico voor de nieuwe situatie is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Op grond van artikel 12 van het Bevb kan hierdoor worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Zelfredzaamheid
De nieuwe woningen worden in het Bevi niet aangemerkt als objecten, waarbinnen de aanwezige personen niet zelfredzaam zijn. Deze objecten worden niet aangemerkt als zeer kwetsbaar. Het gaat hier om kwetsbare objecten(gebouwen), waarvan wordt verwacht dat de bewoners voldoende zelfredzaam zijn om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen als dit nodig mocht zijn.
Ten aanzien van de hulpverlening zijn er voor dit plangebied door Brandweer Fryslân een aantal knelpunten ten aanzien van bereikbaarheid, bluswater en de opkomsttijden aangegeven in haar advies (6 juli 2022, UIT/22643 Z/22/00009141). Ten tijde van een incident bij een aardgastransportleiding ter hoogte van het plangebied zal de brandweer vanwege de hoge hittestraling geen inzet kunnen plegen om de mensen die binnen de woningen aanwezig zijn in veiligheid te kunnen brengen.
Om de veiligheid van de bewoners binnenshuis beter te kunnen garanderen wordt aanbevolen geen woningen binnen de 100% letaliteitszone te realiseren. Bestuurlijk is dit advies overgenomen en zullen binnen de 100% letaliteitszone geen nieuwe woningen binnen het plangebied worden toegestaan.
5.4.3 Conclusie
Externe veiligheid levert qua hoogte van het groepsrisico en kans geen belemmeringen op om het bestemmingsplan vast te stellen. De hoogte van het groepsrisico dat door AVIV berekend is, bedraagt iets meer dan 10 slachtoffers bij een kans van minder dan 10-8. Dit wordt voor dit bestemmingsplan verantwoord geacht.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten deel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in een omgeving waar op korte afstand een woonwijk aanwezig is. Van een menging van functies is daarom geen sprake. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van het plangebied uit kan worden gegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.
![]() |
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
5.6.2 Situatie plangebied
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen intensieve of grondgebonden veehouderijen.
5.6.3 Conclusie
Op basis van de Wgv zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
5.7 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.2 Soortenbescherming
5.7.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
5.9 Water
5.9.1 Vigerend beleid
5.9.2 Waterparagraaf
5.10 Besluit Milieueffectrapportage
5.10.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
- Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
- Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Situatie plangebied
5.11 Trillinghinder
5.11.1 Algemeen
Bij nieuwbouwplannen in de nabije omgeving van een spoorweg, dient aandacht te worden besteed aan trillinghinder.
Aangezien de te realiseren gebouwen nabij het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe woningen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling aandacht besteed aan trillinghinder ten gevolge van het treinverkeer. Voor trillingen zijn geen wettelijke grenswaarden van toepassing. Wel moet er in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening inzicht zijn in de invloed van trillingen op eventuele hinder in de te projecteren woningen.
5.11.2 Situatie plangebied
Op het traject tussen Leeuwarden en Sneek rijdt uitsluitend personenvervoer. Het gaat om relatief kleine treinen van Arriva. Op basis van de huidige dienstregeling rijden deze gemiddeld 3 keer per uur heen en terug. Uit informatie van Infomil blijkt dat het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen meestal binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron ligt. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op. De woningen in het plangebied liggen op minimaal 70 meter vanaf het spoor.
Waarschijnlijkheid en frequentie trillinghinder
Een belangrijke factor voor het beoordelen van trillinghinder is het type en het aantal treinen dat over het spoor rijdt. Op het traject tussen Leeuwarden en Sneek rijdt uitsluitend personenvervoer. Het gaat om relatief kleine treinen van Arriva (Spurts). Deze treinen veroorzaken relatief weinig trillinghinder. Op basis van de huidige dienstregeling rijdt deze drie keer per uur heen en terug. Gelet op het voorgaande is het niet waarschijnlijk dat in het plangebied trillinghinder wordt ondervonden.
Overweging trillinghinder betreffende spoorlijn
De spoorlijn door Sneek loopt langs diverse woonwijken, waarin grondgebonden woningen en woongebouwen op vergelijkbare en ook op kleinere afstand vanaf het spoor liggen. Het gaat daarbij zowel om oude woningen als om nieuwe projecten. Er is bij de gemeente geen hinder door trillingen kenbaar gemaakt.
Dit betekent niet automatisch dat er nergens trillingen ervaren worden, maar wel dat de betreffende spoorlijn geen onaanvaardbare mate van trilling veroorzaakt op de afstand waar nu gebouwd wordt. Dit bevestigt de bevindingen onder 'waarschijnlijkheid en frequentie'. Bovendien wordt al voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid als gevolg van spoorweglawaai. In dat opzicht is onaanvaardbare trilling op een afstand van minimaal 70 meter van het spoor in redelijkheid uitgesloten.
5.11.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat, gelet op het aspect trillinghinder, geen belemmeringen zijn te verwachten voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.12 Geitenhouderijen En Gezondheid
5.12.1 Algemeen
In recent onderzoek van het RIVM is aangetoond dat omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij (met meer dan 50 geiten) meer kans hebben op longontsteking. Daarom adviseert de GGD-NOG om uit voorzorg terughoudend te zijn met het toestaan van nieuwe woonbestemmingen binnen een straal van 2 km van geitenhouderijen. Terughoudend betekent daarbij niet dat het onmogelijk is. Er is een afweging van belangen noodzakelijk.
5.12.2 Sitiuatie plangebied
Omdat er op ca. 950 meter van het plangebied een geitenhouderij is gevestigd, is gekeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De GGD adviseert landelijk - in afwachting van de resultaten van gezondheidsonderzoek eind 2024 - geen gevoelige bestemmingen (zoals nieuwe woningen) toe te staan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij. Het woon - en leefklimaat is een ruimtelijk aspect dat moet worden meegewogen in een ruimtelijk besluit. Vanuit de milieuwetgeving is er geen belemmering aan de orde.
Uit voorzorg heeft de gemeente (in het ruimtelijke spoor) een stop opgenomen voor nieuwe geitenhouderijen. Hiervoor heeft de gemeenteraad tot twee keer toe een voorbereidingsbesluit genomen om geitenhouderijen te weren. In het op 28 september 2023 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân II is in navolging van de voorbereidingsbesluiten een regeling opgenomen waarin in geregeld dat er geen nieuwvestiging van geitenhouderijen is toegestaan, ook niet als nevenactivitet bij een agrarisch bedrijf. Bestaande geitenhouderijen mogen in principe nog wel uitbreiden, binnen de bestaande milieu- en/of natuurwetgeving. Op deze manier ontstaan er geen nieuwe situaties, waardoor het woon- en leefklimaat van omwonenden kan verslechteren door nieuwe geitenhouderijen op geringe afstand.
Het vaststellen van een bestemmingsplan is alleen mogelijk indien er sprake is van een zogenaamde goede ruimtelijke ordening. Binnen deze goede ruimtelijke ordening worden de verschillende regels getoetst en uitgewerkt maar vindt ook een belangenafweging plaats op de onderdelen waar beoordelingsruimte zit. Op gezondheid zit deze beoordelingsruimte in relatie tot het vaststellen van een bestemmingsplan. De verschillende belangen, zoals gezondheid maar ook de woningbehoefte kunnen hierbij afgewogen worden.
In dit geval gaat het om een plan voor een relatief beperkt aantal woningen, op een afstand van minimaal 1,2 km noordoostelijk van een bestaande geitenhouderij. Weliswaar worden er gevoelige objecten (woningen) binnen de straal van 2 kilometer toegevoegd, maar gelet op de afstand tot de geitenhouderij, het beperkte aantal woningen en de maatschappelijke belangen die meespelen in dit geval, is het wenselijk het ruimtelijke plan vast te stellen. Hierbij is mede relevant dat er vanuit de milieuwetgeving ver onder de landelijke geurnorm (ook onder de geurnorm die uw raad eerder heeft gehanteerd van 2,0 ouE) en ook ruim onder de normen voor fijnstof wordt gebleven.
Daarbij speelt dat er wel een consistent verband is gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking, maar dat er nog geen verklaring is gevonden voor dit verband. De gemeente wil dat er woningen worden gebouwd om aan de behoefte door de huishoudensgroei te kunnen voldoen (prestatieafspraken). In dit geval is de behoefte aan woningbouw urgent. Al heel wat jaren staat de woningbouw op deze locatie op het programma. De gemeente heeft de gronden aangekocht met het specifieke doel woningbouw op deze locatie mogelijk te maken. Daarbij speelt ook dat buiten een straal van 2 km rond de geitenhouderij geen reële uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn voor Scharnegoutum.
5.12.3 Conclusie
Het aspect geitenhouderijen en gezondheid is zorgvuldig afgewogen en daarmee verantwoord.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
6.2 Opbouw Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
6.2.4 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 8): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 9): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 11): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Overige regels (Artikel 12); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Groen(Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het openbaar groen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groen- en speelvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn enkel andere bouwwerken toegestaan. Verder is een mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van een moestuin.
Tuin (Artikel 4)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de tuinen behorend tot de nieuwe woningen. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor tuin- en erfvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.
Verkeer - Verblijf (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de beoogde nieuwe straatvoorzieningen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor wegen, straten en paden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtnemeing van de aangegeven maatvoeringseisen.
Wonen (Artikel 6)
De beoogde woningen en de bijhorende gronden zijn bestemd met wonen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen.
De bestemmingsregels behorende bij deze bestemming zijn uit de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Bestemmingsplan SWF- 8 dorpen oost" overgenomen, hiermee sluiten de bestemmingsplannen qua plansystematiek op elkaar aan.
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 7)
De archeologische dubbelbestemming is conform het huidige bestemmingsplan overgenomen. De archeologische dubbelbestemming is ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen verwijderd, aangezien uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden ter plaatse laag zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan de initiatiefnemer. De grond is in eigendom van de gemeente. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig. Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond. Tevens is voorafgaand aan deze plannen het financieel resultaat onderzocht. Hieruit is gebleken dat de opbrengsten van de woningbouw de te maken kosten dekken voor het bouw- en woonrijp maken van de locatie.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg En Inspraak
8.1 Vooroverleg
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Fryslân
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Friesland.
8.1.3 Wetterskip Fryslân
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân. Gedurende de uitwerking van de planning is er echter al meermaals vooroverleg gevoerd met het waterschap.
8.1.4 Brandweer Fryslân
In het kader van de externe veiligheidsrisico's is vooroverleg gevoerd met de Brandweer Fryslân. De brandweer heeft het dringende advies gegeven om geen woningen binnen de 100% letaliteitszone van de buisleidingen te realiseren. Aan dit advies is gehoor gegeven. Voor het volledige advies van de Brandweer Fryslân wordt verwezen naar Bijlage 9.
8.1.5 Omgevingsdienst Fryslân
In het kader van de externe veiligheidsrisico's is vooroverleg gevoerd met de Omgevingsdienst Fryslân (FUMO). Aan het advies van de FUMO is gehoor gegeven met dien verstande dat de woning binnen de 100% letaliteitszone is verwijderd. Voor het volledige advies van de FUMO wordt verwezen naar Bijlage10.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid (Participatietraject)
Dit één van de eerste plannen waarbij in de planvoorbereiding een intensieve samenwerking tussen de inwoners en de gemeente is toegepast. Met alle betrokkenen is het afgelopen jaar in bijeenkomsten, informatie-avonden, via vragenlijsten, terugkoppelingen met dorpsbelangen en deskundigen gekomen tot een gedragen plan, waarbij met de verschillende behoeften zo veel mogelijk rekening is gehouden. Het is een goed verlopen en constructief traject geweest, waarbij het dorp en Dorpsbelangen zich met veel passie en kennis hebben ingezet voor het plan. Dat heeft zeker geleid tot een wezenlijke bijdrage aan de kwaliteit van het plan. Vanuit het dorp kwam vooral de wens van levensloopbestendige woningen, kleiner te willen wonen, betaalbare starterswoningen en de keus om zelf te bouwen op de vrije kavels.
Daarnaast is met externe stakeholders gesproken en met de interne disciplines. Dit alles heeft geleid tot een woningbouwplan bestaande uit 11 rijwoningen (sociale koop/huur), 6 halfvrijstaande woningen en 3 vrijstaande woningen (hoger segment).
8.3 Zienswijzen
Gedurende de inzagetermijn is er één zienswijze ingediend, afkomstig van de provincie Fryslân. De zienswijze is beantwoord door middel van een zienswijzennota. De zienswijzennota is opgenomen in
Bijlage 13.
Bijlage 1 Lijst Met Bij Woningen Toegestane Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Lijst met bij woningen toegestane beroepen en bedrijven
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Railverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora/fauna
Bijlage 5 Quickscan flora/fauna
Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Advies Brandweer
Bijlage 10 Advies Fumo
Bijlage 11 Reactienota Vooroverleg
Bijlage 11 Reactienota vooroverleg
Bijlage 12 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 12 Beeldkwaliteitsplan