Simmerfjild Makkum
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 03-04-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Simmerfjild-Makkum met identificatienummer NL.IMRO.1900.2023westBPmakksmmf-vast van de gemeente Súdwest Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Lijst met beroepen en bedrijven aan huis, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.7 aanlegplaats:
een ruimte voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig;
1.8 aanlegsteiger:
een aan de oever en boven water gebouwde constructie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, bedoeld voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig, zoals een aanlegplaats;
1.9 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.10 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bebouwingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bêd en brochje:
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
1.13 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet vrijstaand bouwwerk;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 dakkapel:
een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;
1.27 dakopbouw:
het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;
1.28 dakvlak:
een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm;
1.29 dakvormen:
dakvormen:
- a. afgeknot schilddak: een schilddak met deels een platte afdekking, zoals hieronder is afgebeeld;
- b. lessenaarsdak: een éénzijdige kapconstructie, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
- c. mansardedak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dakvlak bestaat uit twee vlakken die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten;
- d. schilddak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit vier vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;
- e. zadeldak / tentdak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.31 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.32 eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;
1.36 hoofdvorm:
een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
1.37 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.38 huishouden:
de bewoning van een woning door:
- a. één persoon;
- b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen;
1.39 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 kap:
een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;
1.41 ligplaats:
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;
1.42 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.43 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.44 Normaal Amsterdams Peil:
het Normaal Amsterdams Peil (afgekort tot NAP) is de referentiehoogte ofwel peil waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. Het NAP staat sinds 1891 voor Normaal Amsterdams Peil;
1.45 normaal onderhoud:
het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming behoren;
1.46 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;
1.47 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;
1.48 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.49 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.50 permanente bewoning:
het gebruiken van een pand als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij het pand voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft;
1.51 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.52 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.53 standplaats:
een in of op het terrein aangegeven plek voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeerplaats of standplaats mobiele verkoopinrichting;
1.54 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.55 voorgevel:
de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'gevellijn' of, als deze niet op de verbeelding is aangegeven, de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.56 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;
1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;
1.58 webwinkel:
een winkel op een perceel waarbij de verkoop van op de eindgebruiker gerichte goederen uitsluitend plaatsvindt via internet, waarbij geen klanten op het perceel langskomen (om goederen af te halen of uit te proberen of te betalen) en er geen ruimtelijke uitstraling uitgaat van de webwinkel;
1.59 wonen:
het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning, waarbij een (bedrijfs-)woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.60 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.61 woonark:
een drijvend bouwwerk, niet (meer) bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een rechthoekige opbouw, en bestemd voor wonen;
1.62 woongebouw:
een gebouw met een gemeenschappelijke toegang, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat (al dan niet in combinatie met bergruimte) en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.63 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 uitzondering wijze van meten:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. wegen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. sport- en speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op of in de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid; en
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. bermen en beplanting;
- d. straatmeubilair,
met daaraan ondergeschikt:
- e. groenvoorzieningen;
- f. oeververbindingen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op of in de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de daarbij behorende:
- c. waterberging;
- d. bermen en beplanting,
met daaraan ondergeschikt:
- e. aanlegsteigers;
- f. ligplaatsen;
- g. haven alleen ter plaatse van de aanduiding 'haven';
- h. bruggen alleen ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. wegen en paden.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
- b. het gebruik van gronden als ligplaats voor (recreatie)vaartuigen, behalve daar waar het op grond van de gemeentelijke verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân is toegestaan.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- 2. mantelzorg;
- 3. bêd en brochje,
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen,
met daaraan ondergeschikt:
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de goede woonsituatie;
- b. de sociale veiligheid;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder i en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de bouwperceelgrens ten minste 1,00 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Woongebied - Uit Te Werken
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit;
- 2. bêd en brochje;
- 3. mantelzorg;
- b. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- c. groenvoorzieningen;
- d. bermen en beplanting,
met de daarbij behorende:
- e. tuinen, erven en terreinen,
met daaraan ondergeschikt:
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. straatmeubilair;
- j. sport- en speelvoorzieningen.
7.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders moeten de in lin 7.1 omschreven bestemming uitwerken met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 8 Leiding - Riool
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- b. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
- c. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,00 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevolle Lijnen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.
10.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden:
- a. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, behalve ter vervanging van bestaande gebouwen; of
- b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 1,2 m of ter vervanging van bestaande bouwwerken.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van dijken en historische paden en wegen voor tuin- en akkerbouw.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Simmerfjild-Makkum' van de gemeente Súdwest Fryslân.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan moet voorzien in een deel van de woningbehoefte van Makkum. Fase 1 betreft circa 55 woningen en op termijn zou er een mogelijkheid kunnen zijn om onder voorwaarden een tweede fase met nog eens 33 woningen toe te voegen. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is een uitgebreid participatieproces met betrokkenen uit de omgeving doorlopen.
Momenteel hebben de gronden van het plangebied hoofdzakelijk de agrarische bestemming. Het planvoornemen met de beoogde te realiseren woon-, groen- en waterfuncties in het gebied is dan ook niet passend in het geldende bestemmingsplan. Het is noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de bouw van de woningen planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan moet voorzien in een deel van de woningbehoefte van Makkum door het in twee fasen mogelijk maken van circa 88 woningen. Fase 1 betreft circa 55 woningen en op termijn kunnen circa 33 woningen met fase 2 worden gerealiseerd. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is een uitgebreid participatieproces met betrokkenen uit de omgeving doorlopen.
Het plan voorziet in een breed scala van woningtypen om diverse groepen woningzoekenden te bedienen. Het totale plan kan uiteindelijk ruimte bieden voor een mix van woningen (rijwoningen, vrijstaande woningen, vrije kavels, twee-onder-één-kap woningen, hoekwoningen en andere woongebouwen).
1.2 Stukken Bij Het Plan
Het bestemmingsplan 'Brondocument' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- regels;
- verbeelding;
- bijlagen bij de toelichting;
- 1. bijlage 1: Beeldkwaliteitsplan
- 2. bijlage 2: Verkennend (water)bodemonderzoek
- 3. bijlage 3: Inventariserend archeologisch veldonderzoek (2004)
- 4. bijlage 4: Archeologisch bureauonderzoek (2023)
- 5. bijlage 5: Ecologische quickscan
- 6. bijlage 6: Nader onderzoek waterspitsmuis
- 7. bijlage 7 Stikstofdepositie-onderzoek
- 8. bijlage 8: Onderzoek wegverkeerslawaai
- 9. bijlage 9: Watertoets
- 10. bijlage 10: Uitgangspuntennotitie (incl. weergave participatieproces)
- 11. bijlage 11: Overlegreacties
- bijlagen bij de regels;
- 1. bijlage 1: Lijst met beroepen en bedrijven aan huis
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. De regels bepalen een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Makkum is gesitueerd in het westen van de gemeente Súdwest-Fryslân, ten zuiden van de aansluiting van de Afsluitdijk aan de kust van Fryslân. De ligging van Makkum is gunstig door de Afsluitdijk die een zeer goede verbinding vormt richting de Randstad. Ook in oostelijke richting kent Makkum via de A7 goede verbindingen. De ligging aan het IJsselmeer maakt Makkum een prachtige watersportplek.
Figuur 1. Overzicht plangebied t.o.v. Makkum (bron: topotijdreis.nl)
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de woonwijk Melkvaart in de gemeente Súdwest-Fryslân. Aan de oost- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door watergang de Nije Feart. Aan de westzijde bevindt zich de in de jaren zeventig van de vorige eeuw gebouwde woonwijk de Wijting. Aan de noordzijde ligt de in 2005 tot 2016 ontwikkelde woonwijk Melkvaart fase 1. Het plangebied betreft de kadastrale percelen 386, 389, 390, 391 en 439 sectie G van de kadastrale gemeente Makku (zie ook figuur 3). De oppervlakte van het gehele bestemmingsplangebied bedraagt circa 6 hectare.
1.4 Huidige Planologische Situatie
Op 28 september 2023 is het bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân I vastgesteld. Dit betreft de eerste herziening van het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân als vastgesteld op 18 december 2019.
In het nu geldende bestemmingsplan is voor de huidige situatie in het plangebied sprake van de bestemming 'Agrarisch' met voor de aangrenzende waterlopen de bestemming 'Water'. Het gehele plangebied kent verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' waarmee een archeologische beschermingsregeling voor het gebied is ingesteld, en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap Verkaveling' die ziet op het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten (inclusief dijksloten). De aan de zuidzijde van het plangebied gelegen Nije Feart is voorts voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'. Deze dubbelbestemming ziet op het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen. Tot slot ligt er in de aangrenzende oever een rioolpersleiding waarvoor een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' geldt. Vanwege het planvoornemen van woningbouw met voorliggend bestemmingsplan vindt herziening van de huidige bestemde situatie in het plangebied plaats.
Figuur 2. Kaartfragment geldend bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân I als vastgesteld op 28 september 2023 ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historie Plangebied
Makkum is van oorsprong een terpdorp, ontstaan in de middeleeuwen op een kwelderwal. De eerste bewoning vond plaats ten westen van de huidige kern, maar door de zeespiegelstijging in de middeleeuwen werden bewoners gedwongen zich verder terug te trekken tot de terp ‘Kerkeburen’. Hier werden de eerste lage dijken aangelegd, die afwatering via zijlen en sluizen noodzakelijk maakten.
In 1689 was Makkum al een dorp van betekenis geworden met visserij, scheepvaart, handel en nijverheid, en telde het bijna 3.000 inwoners. De open vaarroute met Amsterdam heeft geholpen Makkum tot een kern van meer dan alleen regionaal belang te ontwikkelen, in het bijzonder met betrekking tot de productie van aardewerk, estriken, panwerken, potten en tegels. Voor de groei van Makkum in deze tijd was het van oorsprong agrarische dorp zelf al snel te klein, en een meer stedelijke kern ontwikkelde zich ten zuidoosten naast de terp met de naam Statum, die al snel groter groeide dan Makkum. Terwijl de terpbebouwing een verspreid karakter heeft met boerderijen en woonhuizen, heeft de bebouwing van Statum een meer aaneengesloten en rechtlijniger opzet. Deze historische ruimtelijke structuur is zeer origineel gebleven, en in dit gebied komen veel rijksmonumenten en karakteristieke gebouwen voor. Statum groeide als handelsplaats langs de plek waar de Groote Zijlroede uitmondde in de Zuiderzee. Toch groeide ook Makkum mee. De twee zijn uiteindelijk samengegroeid, waarbij Makkum de naamgever werd van de plaats.
De Gouden Eeuw van Makkum startte in de 17de eeuw en duurde tot de 18de eeuw. Makkum was een belangrijk bedrijvigheids- en handelscentrum, inclusief steenbakkerijen, tegelbakkerijen, hout, olie, papier en pelmolens, scheepswerven en schelpkalkovens. De schelpkalkbranderijen waren de belangrijkste pijlers voor de welvaart van Makkum. Veel mensen waren hier werkzaam.
Deze metselkalk van hoge kwaliteit werd onder andere gebruikt bij de bouw van huizen in Amsterdam. Het transport van het basismateriaal en de eindproducten gebeurde per schip en als gevolg daarvan floreerde de scheepvaart en de scheepsbouw. De schelpenvisserij was van belang naast de gewone visserij. De 19de eeuw bracht een terugval als gevolg van het verzanden van de Zuiderzee waardoor de haven van Makkum niet meer bereikt kon worden. De bedrijvigheid liep terug en alleen de scheepsbouw en wat aardewerkfabrieken bleven over.
Sinds tweede helft van de 20ste eeuw is de grote hal van scheepswerf Amels gezichtsbepalend voor Makkum. In 2005 is dit een vestiging geworden van Koninklijke De Vries Scheepsbouw. Verder vormen toerisme en recreatie de belangrijkste bronnen van inkomen voor het Makkum van nu.
2.2 Huidige Situatie
In de bestaande situatie worden de gronden in het plangebied gebruikt voor agrarische doeleinden. Er is sprake van een blokverkaveling met in beginsel een kleinschalige regelmaat. Door het plangebied loopt een kavelsloot in min of meer noord-zuidelijke richting.
Figuur 3. Luchtfoto van huidige situatie in plangebied met kadastrale gegevens (bron: ruimtelijkeplannen, 2023)
Aan de oost- en zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Molkfeart. De noordkant wordt begrensd door de Alde Molkfeart en waar noordelijk daarvan de eerder aangelegde woonwijk Melkvaart fase 1 is gesitueerd; hier bevindt zich ook de Menziesingel die als noordelijke ontsluiting gaat dienen voor de nieuwe woonwijk. Aan de westzijde van het plangebied is sprake van een bestaande woonbuurt langs de Wijting. Via de zuidwestkant van het plangebied wordt de tweede ontsluiting van het plangebied op deze weg gerealiseerd. Hierlangs kan de Botterstraat worden bereikt die het gebied verder uitleidt richting Weersterweg- Súderseewei. De Molkfeart tot slot gaat ten zuiden van het plangebied over in de Nije Feart.
Figuur 4. Ligging en naamgeving van watergangen rondom plangebied (bron: provinsje Fryslân, 2023)
2.3 Stedenbouwkundige Inpassing
Voor de invulling van het plangebied van het woningbouwproject Simmerfjild Makkum is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als 'Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan' bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan heeft geleid tot een kaartbeeld voor de invulling van het plangebied als getoond in figuur 5 betreffende de eerste fase en figuur 7v betreffende de mogelijke realisatie op langere termijn van fase 2. De bedoeling is dat Simmerfjild Makkum de stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van de noordoostelijke woonwijk van Makkum gaat vormen door de Molkfeart aan de oost- en zuidzijde (evenals de Alde Molkfeart aan de noordzijde) als natuurlijke afbakening te gebruiken.
Voor Simmerfjild Makkum is een uitvoerig participatietraject doorlopen. Van mei tot en met december 2022 zijn er verschillende bijeenkomsten georganiseerd voor de direct omwonenden, inwoners van Makkum, betrokkenen en belanghebbenden in samenwerking met Gemeente Súdwest-Fryslân. Van deze bijeenkomsten is verslag gelegd van de input van experts en aanwezigen en dit is vervolgens meegenomen in het beeldkwaliteitsplan.
Figuur 5. Stedenbouwkundig ontwerp Simmerfjild Fase 1
De Alde Molkfeart wordt mede op verzoek van de bewoners aan It Ferset verbreed en bevaarbaar gemaakt vanaf de Molkfeart. Een kleine haven wordt ingepast om ook nieuwe bewoners in het hart van het woongebied een ligplaats voor een kleine boot te bieden. De noordrand van het plangebied wordt ingericht met vrijstaande woningen. Het aantal nieuwe buren wordt hiermee beperkt voor de bestaande bewoners en het bebouwingsbeeld blijft hiermee zo open mogelijk (wandvorming wordt voorkomen).
Op verzoek van de bewoners aan De Wijting worden de bestaande kavels met 5 m vergroot en wordt de sloot verplaatst en verbreed tot minimaal 12 m. Hiermee wordt voorzien in privacy van de bestaande bewoners. In verband met het voorkomen van wateroverlast wordt hier het huidige waterpeil gehandhaafd en wordt de doorstroming verbeterd. In de zuidwesthoek van het plangebied is een open bebouwingsstructuur ontworpen met ruime openbaar toegankelijke oevers. Hiermee is invulling gegeven aan de wens van een aantal omwonenden om doorzicht in zuidelijke richting mogelijk te maken.
De oorspronkelijk noord-zuidgerichte verkaveling in het plangebied is de basis voor het voorlopige ontwerp van het stedenbouwkundig plan. De situering van de wegen en de bebouwing is hier voor een groot deel afgestemd. Mede hierdoor hebben alle wegen zicht naar ‘buiten’. De binding met de Molkfeart en/of het landschap is hierdoor overal voelbaar in het plangebied.
Het nieuwe wegenpatroon sluit aan op de Menziessingel en De Wijting en is afgestemd op de verkavelingsstructuur. De straatprofielen hebben een royale maatvoering en bieden ruimte voor groen en (forse) bomen. Vanuit biodiversiteit wordt uitgegaan van minimaal twee boomsoorten per straat.
Wandelommetjes zijn onderdeel van het totaalplan. De oevers van de Molkfeart zijn grotendeels openbaar toegankelijk en de wijk is dooraderd met een fijnmazig patroon van trottoirs en paden waardoor de nieuwe woonbuurt ook een verbinding vormt tussen de bestaande wijken.
In het plan is ervoor gekozen om robuuste groen- en waterelementen in te passen. Hiermee wordt versnippering voorkomen en ontstaat er bijvoorbeeld ruimte voor ruime speelplekken, forse bomen, extensief beheerde zones, etc. Waterberging wordt daarom ingepast langs de randen van het plangebied. Dit wordt vormgegeven door het verbreden van de poldersloot aan de westzijde van het plangebied en het verbreden van de Alde Molkfeart. Met de verbreding van de Alde Molkfeart wordt bovendien een oorspronkelijke structuurlijn hersteld en ingepast in de planvorming.
Langs de randen van het gebied is een afwisseling van private en openbare oevers uitgangspunt. Aan de noord-, west- en oostrand worden kavels aan het water gesitueerd. De noordoever van de Molkfeart (de zuidrand van het plangebied) wordt vormgeven als een brede groene oever met ruimte voor wandelen, spelen en recreëren. Deze zone is onderdeel van een zogenaamd ‘vizier’ en geeft de dorpskern een groene verbinding met het landelijk gebied. Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en beleving van het water in de wijk zijn langs de poldersloot aan de westzijde van het plangebied groene oevers ingepast.
Het stedenbouwkundig ontwerp vormt de grondslag van dit bestemmingsplan. De hoofduitgangspunten van het stedenbouwkundig ontwerp als in voorgaande omschreven heeft geleid tot de kaart in figuur 6 die de hoofduitgangspunten voor het bestemmen van de hoofdstructuren met dit bestemmingsplan weergeeft.
Figuur 6. Verbeelding hoofduitgangspunten
Er is verder voor gekozen dit bestemmingsplan zo in te richten dat de overeengekomen wensen en behoeftes voor gebiedsinvulling flexibel zijn, met de mogelijkheid van verschuivingen waar dat nodig is bij de uiteindelijke vergunningverlening en uitvoering. Om een beter beeld te krijgen van hoe het er in de toekomstige situatie uit zou kunnen zien, is tevens een stedenbouwkundige impressie als voorbeelduitwerking voor fase 2 gemaakt (zie figuur 7).
Figuur 7. Voorbeeldverkaveling met fase 2.
2.4 Verkeer En Parkeren
2.4.1 Parkeerbalans
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Onderdeel daarvan is het parkeren. In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen, onder meer voor de minimaal en maximaal aan te houden bandbreedte.
Voor het planvoornemen is bij planvorming de gemeentelijke Parkeernormennota Súdwest-Fryslân (2018) toegepast om een voldoende parkeerbalans te realiseren in het toekomstig woongebied. Voor toepassing daarvan is uitgegaan van een stedelijkheidsgraad geldende voor Makkum e.o. van 'Weinig Stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' ter plaatse van het te realiseren woongebied. Bij planvorming van het stedenbouwkundig ontwerp is uitgegaan van een parkeernorm voor het gehele woongebied van afgerond 163 parkeerplaatsen, als uitkomst van de berekening in navolgende tabel. De voorbeelduitwerking in figuur 7 vormt de basis van deze parkeerbalans.
In de parkeeroplossing is de mogelijkheid van al dan niet parkeren op eigen terrein betrokken, zoals in de gevallen van een eigen oprit al dan niet met garage. Parkeren op eigen terrein geldt voor de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. De parkeerbehoefte van de rijwoningen, hoekwoningen en appartementen wordt grotendeels in parkeerkoffers in de openbare ruimte opgelost. De 100 benodigde parkeerplekken voor woningbouw in het plangebied worden deels op eigen terrein en deels in de openbare ruimte verwezenlijkt. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat voldoende parkeerruimte in het plangebied moet worden gerealiseerd.
Woontypologie | Aantal | Gebruiksoppervlakte in m2 | Parkeernorm |
Vrijstaande woningen | 9 | > 120 | 9 * 2,3 = 20,7 |
Twee-onder-één-kapwoningen | 12 | > 120 | 12 * 2,3 = 27,6 |
Rijwoningen (middel) | 11 | 80 - 120 | 11 * 1,5 = 16,5 |
Rijwoningen (klein) | 15 | 60 - 80 | 15 * 1,5 = 22,5 |
Hoekwoningen | 8 | 80 - 120 | 8 * 1,5 = 12,0 |
Totaal | 55 | 99,3 |
2.4.2 Verkeerseffecten
Voor de te realiseren 55 woningen in het woningbouwprogramma dat voorligt, is (mede gelet op het stikstofdepositie-onderzoek) uitgegaan van de volgende verkeersgeneratie:
- 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal vanwege de realiseren rijenwoningen;
- 9 motorvoertuigbewegingen voor de 2-onder-1-kap en vrijstaande- en hoekwoningen;
- 6 motorvoertuigbewegingen voor de appartementen.
Voorgaande uitgangspunten leiden in totaal tot 469 motorvoertuigbewegingen van licht verkeer. Er wordt daarnaast rekening gehouden met gemiddeld 20 ritten van middelzwaar vrachtverkeer in verband met pakketbezorging. Het totaal van deze verkeersbewegingen wordt vanuit het plangebied ontsloten op de Wijting en de Botterstraat, waarlangs vervolgens een tweetal routes (noordelijk en zuidelijk) beschikbaar zijn voor verdere verkeersafwikkeling. De nieuw te realiseren infrastructuur in het plangebied en de aansluiting daarvan op bestaande infrastructuur wordt ingericht op dit berekende aantal verkeersbewegingen. Op basis daarvan mag er van worden uitgegaan dat in maar ook rondom het plangebied er voor wordt gezorgd dat sprake is van een voldoende verkeersafwikkeling- en veiligheid.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgende is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Simmerfjild Makkum. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele
3.2.2 Grutsk op 'e Romte (2014)
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
De structuurvisie Grutsk op 'e Romte maakt bij het duiden van haar provinciale belangen onderscheid in diverse deelgebieden, die ieder een eigen cultuurhistorisch en landschappelijk karakter kennen. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Kleigebied Westergo'. Een kenmerk van dit deelgebied is dat hier sprake is van een overgangszone van het klei- naar het veengebied. In Westergo kenmerkt deze zone zich door de aanwezigheid van (onzichtbare) (veen)terpen en ontginningssporen, hemdijken, droogmakerijen en het begin van de opstrekkende verkaveling van het veen. Daarnaast is ook de aanwezigheid van de waterlopen een belangrijk kenmerk. Tot slot gaat het om de relatie tussen de vorm van de nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur. Bij de nederzettingen is sprake van een fijnmazige en onregelmatige dorpsstructuur. De provincie zet in op het behoud van deze kenmerken.
Het 'Kleigebied Westergo' is verder onderdeel van het kleiterpenlandschap. Het kleiterpenlandschap wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid. Beplanting komt met name voor in de dorpskernen en op boerenerven. Vanuit het plangebied is dit goed ervaarbaar. Het plangebied heeft een halfopen karakter door de ligging tegen de dorpsrand en de beplante erven aan de Weersterweg die de open ruimte onderbreken. Deze elementen geven schaal en maat aan het gebied. Vaarten geven onder andere structuur aan het kleiterpenlandschap. De Melkvaart aan de oost- en zuidrand van het gebied en de Oude Melkvaart aan de noordrand van het gebied zijn hiervan voorbeelden.
Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan bestaande bebouwing. Deze woningen zijn met de achtergevel en een achtertuin naar het plangebied gekeerd. Aan de noordzijde (aan It Ferset) gaat het om vrijstaande woningen met een hoofdvorm van een bouwlaag met kap. Aan de westzijde (aan De Wijting) gaat het om vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen met een hoofdvorm van een bouwlaag met kap.
Bij het voorliggende plan is rekening gehouden met de bovenomschreven landschappelijke structuren en karakteristieken, en haakt aan op de reeds bestaande bebouwingssituatie van de bebouwde kom van Makkum aangrenzend aan het plangebied. Daarnaast is met het plan rekening gehouden met de Molkfeart en Alde Molkfeart, en zijn de karakteristieke waarden daarvan als uitgangspunt bij het ontwerp gebruikt en daarmee versterkt. Op diverse plekken in deze bestemmingsplantoelichting is nader ingegaan op hoe landschappelijke en cultuurhistorische waarden betrokken zijn bij planvorming. Zie bijvoorbeeld Hoofdstuk2 Planbeschrijving en paragraaf 4.4.2 Cultuurhistorie. Het planvoornemen sluit hiermee aan op de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014
3.2.4 Omgevingsverordening Fryslân
In de Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo heeft de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet natuurbescherming, Waterverordening, Ontgrondingenverordening Friesland (1997) en de Verordening Romte Fryslân 2014 vervangen.
Op sommige punten hebben de Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.
De Omgevingsverordening Fryslân is op 1 januari 2024, tegelijkertijd met de Omgevingswet, in werking getreden. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken te zijner tijd de uiteindelijke regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.
Omdat voorliggend bestemmingsplan nog onder de oude wetgeving van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is opgesteld en voor inwerkingtreding van de Omgevingswet als ontwerp in procedure is gebracht, zijn de door provincie Fryslân in de Verordening Romte Fryslân 2014 opgenomen regels op dit bestemmingsplan van toepassing.
Overigens is dit bestemmingsplan ook in overeenstemming met de Omgevingsverordening omdat het plan nieuwe woningen bevat die passen binnen de regionale woningbouwafspraken.
Ontgrondingen
Met ingang van 3 januari 2024 zijn de regels over ontgrondingen in de Omgevingsverordening Fryslân opgenomen en vormt dit het toetsingskader. Inhoudelijk is het ontgrondingenbeleid niet echt gewijzigd. Op grond van artikel 4.1 van de omgevingsverordening geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor zover het gaat om het ontgronden voor:
c. het uitvoeren van een maatregel uit een omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, mits:
1. de locatie van de ontgronding is opgenomen in dat plan, dat besluit of die vergunning, en; 2. grondlagen dieper dan 2 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven, en 3. niet meer dan 10.000 m³ grond wordt ontgraven.
En lid f: van de aanvang van de ontgrondingsactiviteit waarvoor geen vergunning nodig is wordt een melding ingediend. Op grond van lid h. hoeft geen melding te worden gedaan voor ontgrondingen waarbij niet meer dan 3.000 m³ bodemmateriaal wordt afgegraven.
In het plan wordt het openbaar toegankelijk boezemwater uitgebreid. Daarbij is sprake van voorgenomen ontgrondingen voor de realisatie van nieuwe waterlopen. Wanneer de diepte van de ontgrondingen in het gebied niet meer dan 2,00 m bedraagt, en er minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrijkomt en in het plangebied wordt hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van provincie Fryslân worden verkregen voor het planvoornemen. Zo niet, dan is vrijstelling nodig voor de ontgronding van de FUMO. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan zal hierover contact met de FUMO worden gelegd.
3.2.5 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de Provinsje Fryslân.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woondeal Zuidwest Friesland 2022 - 2030
De woondeal Regio Zuidwest Friesland 2022 - 2030 is tot stand gekomen in de periode oktober 2022 tot en met maart 2023. De gemeenten Súdwest-Fryslân en De Fryske Marren vormen samen de woningbouwregio Zuidwest Friesland en zetten zich gezamenlijk in voor de realisatie van 3.130 woningen van de 17.500 te realiseren woningen in provincie Fryslân.
Gemeente Súdwest-Fryslân zet zich in voor de realisatie van 1.980 woningen voor 2031 Specifiek voor de Friese aanpak is de aandacht voor innovaties op het gebied van circulaire bouw, industrieel bouwen en biobased bouwen. Dat betekent dat duurzaamheid een belangrijk streven in Fryslân is.
In de Regionale woondeal 2022-2030 is in hoofdstuk 4 verder over betaalbaarheid afgesproken dat per gemeente 2/3de van de nieuwbouwopgave moet bestaan uit betaalbare woningen. In de afspraken wordt onder betaalbaar verstaan:
- sociale huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens;
- huurwoningen vanaf de liberalisatiegrens tot een huur behorende bij maximaal 187 WWS punten (€1.000,-- prijspeil 2022);
- koopwoningen tot €355.000,-- (NHG grens 2022).
Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is een uitgebreid participatieproces gevoerd en in de uitgangspuntennotitie behorende bij dit plan is een woningbouwprogramma met bijbehorende prijsindicatie opgenomen. Hieruit blijkt dat:
- een groot deel van de 11 levensloopbestendige rijwoningen;
- 11 rijwoningen voor starters/sociale (koop)woningen;
- 8 twee-onder-een kappers voor starters/doorstromers;
- 8 kwadrant woningen voor starters/sociale (koop)woningen,
beneden een prijs van €355.000,-- blijven en dat hiermee kan worden voldaan aan de afspraak dat 2/3de van de nieuwbouwopgave moet bestaan uit betaalbare woningen. Aanvullend heeft de gemeente in de anterieure overeenkomst nog scherpere afspraken gemaakt over de prijscategorie van een deel van de betaalbare woningen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân
Algemeen
Op 29 april 2021 is de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Oars tinke yn Súdwest: samenwerken aan een gezonde leefomgeving'. De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevingswet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Súdwest-Fryslân. De gemeente gebruikt hierin vijf thema's:
- 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
- 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
- 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
- 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
- 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.
Toetsing van de ontwikkeling aan de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân
- 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving
Het doel is om met Simmerfjild Makkum niet alleen een nieuwe woonwijk te maken, maar een gebied te ontwikkelen dat voor de dorpsbewoners aantrekkelijk is om te verblijven, bewegen en elkaar te ontmoeten. Diverse woontypologieën worden gerealiseerd in een toegankelijke groenblauwe omgeving voor verschillende doelgroepen. De afstand tot functies die overlast kunnen geven is ruim voldoende voor een veilige woonwijk. Binnen het plangebied worden verder routes aangelegd voor wandelaars en sloepvaarders.
- 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap
Het Simmerfjild draagt met de vergroting van de Alde Molkfeart in het noorden en de poldersloot aan de westzijde van het plangebied bij aan één van de kenmerken van Súdwest-Fryslân: schoon, aantrekkelijk en voldoende water. De verbreding van de Alde Molkfeart geeft het belang van het water voor Makkum weer. Het is hiermee passend in de rijke historie van Makkum als 'Poort naar de Zuiderzee' alsmede in de huidige tijd door de belevingswaarde van de nieuwe wijk te vergroten.
In de planuitwerking kunnen verder bewuste keuzes worden gemaakt voor diverse gebiedseigen beplanting om bepaalde fauna aan te trekken die samen zorgen voor een basiskwaliteit natuur. Deze biodiversiteit biedt kansen om het nu doorgaans monotone agrarische landschap te herstellen en waar mogelijk te versterken.
- 3. Veerkrachtige en leefbare wijk, dorpen en steden
Met de ontwikkeling van Simmerfjild Makkum als plek om te verblijven en te ontmoeten draagt het indirect bij aan een sterke economische gemeente. De toekomstige bewoners kunnen een woning verkrijgen die bij hun situatie en behoefte past. Door de flexibiliteit van het plan kan worden ingespeeld op vraag en behoefte op het moment van planuitvoering. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan een goede balans op de woningvoorraad.
- 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een woonwijk mogelijk gemaakt. Hierbij gaat het om gevoelige functies 'wonen' waarbij het voorkomen van hinder belangrijk is. Simmerfjild is zo gelegen dat er een minimale hinder van bedrijven van invloed is op het woongebied. Door groen en water in de wijk te realiseren, wordt er een aantrekkelijk (woon)landschap gecreëerd.
- 5. Duurzaam energieneutraal en klimaatadaptief
Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). In de voorgenomen ontwikkeling is in het stedenbouwkundig ontwerp dan ook zo mogelijk zongericht verkavelen betrokken en realisatie van dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie. Bij de verdere planuitwerking kan worden gekeken naar maximale isolatie en het treffen van duurzame warmtevoorzieningen.
3.4.2 Woonvisie Súdwest-Fryslân 2017-2022
In de Woonvisie Súdwest-Fryslân 2017-2022 (vastgesteld op 20 juli 2017) wordt aangegeven dat er uitdagingen zijn op het gebied van wonen en zorg in gemeente Súdwest-Fryslân. Er moet een voldoende gespreid aanbod van geschikte woonvormen worden gerealiseerd. Alle inwoners moeten kunnen beschikken over een woning die past bij hun specifieke situatie en behoeftes. De woningvoorraad in de gemeente moet niet alleen passend zijn voor de huidige generatie maar ook voor de toekomstige generatie. De woningvoorraad moet in een snel tempo energieneutraal worden en het gasverbruik drastisch verlaagd.
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een diversiteit aan woonvormen van rijwoningen, 2-onder-1-kappers, hoekwoningen, appartementen tot en met vrijstaande huizen. De te realiseren woningen moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
3.4.3 Strategie Woningbouw 2020-2030
In de Strategie Woningbouw Súdwest-Fryslân 2020-2030 (vastgesteld op 19 april 2021)komt onder andere naar voren dat er voor het deelgebied Noordwest, waaronder Makkum, een kwantitatieve opgave voor woningbouw is. Op basis hiervan geeft de strategie aan dat het wenselijk is om te voorzien in de behoefte van woningbouw. Het streven is de balans te verbeteren in het planaanbod, op dit gebied loopt deelgebied Noordwest in de gemeente sterk achter op de behoefte.
De volgende aanvullende uitgangspunten zijn geadviseerd voor invulling van de ruimte in het programma:
- Als gemeente actief te sturen op de woningbouwopgaven;
- Marktpartijen uitnodigen / uit te dagen om tot innovatie te komen en hierin nadrukkelijk samenwerking na te streven;
- Met woningbouwcorporaties te zoeken naar bouwlocaties om te vraagdruk in de sociale huursector te verminderen;
- Kwalitatief blijven toevoegen middels het afwegingskader woningbouw.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de uitgangspunten van de Strategie woningbouw 2020-2030. Er is een grote woningbouwopgave. Simmerfjild Makkum kan hierin deels voorzien door 55 woningen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is tot stand gekomen door middel van een uitvoerig participatietraject. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een divers aanbod aan woningen.
3.4.4 Ambitiedocument wonen Súdwest-Fryslân
In het ambitiedocument wonen Súdwest-Fryslân geeft de gemeenteraad haar visie op de woningbouwvraagstukken in Súdwest-Fryslân. Het ambitiedocument is een aanscherping op de woonvisie en een leidraad voor de manier waarop de gemeente wil gaan sturen op woningbouw. Dit ambitiedocument is verder uitgewerkt in het afwegingskader voor woningbouw.
Bij woningbouw zijn de volgende uitgangspunten leidend:
- 1. Zuinig ruimtegebruik,
- 2. Herbestemmen en transformeren gaat voor nieuwbouw,
- 3. Inbreiding (bouwen binnen bestaande bebouwing) gaat voor uitbreiding,
- 4. De gemeente is geen uniforme woningmarkt, we onderscheiden zes deelgebieden met hun eigen woningmarktdynamiek,
- 5. In alle kernen blijft woningbouw mogelijk, we ondersteunen plaatselijke initiatieven actief
- 6. Toevoeging van woningen moet een maatschappelijke meerwaarde hebben.
Qua maatschappelijke doelen stelt de gemeente dat er voor starters genoeg mogelijkheden moeten zijn, waar mogelijk in de bestaande voorraad. Daarbij wordt vooral gekeken naar herbestemming van gebouwen en vernieuwende (tijdelijke) woonvormen. Voor ouderen wil de gemeente aanbod creëren dat aansluit op hun wensen. Voor deze doelgroep zijn vooral locaties in of bij stads- en dorpscentra in trek. Bij dergelijke locaties geeft de gemeente voorkeur aan woningbouw gericht op ouderen, maar tegelijkertijd wordt er gestreefd naar een diverse samengestelde bevolking. Daarbij kijkt de gemeente ook naar mogelijkheden om vrijkomende beeldbepalende gebouwen te transformeren naar woningen voor ouderen.
In het noordwestelijke deel van de gemeente wordt de komende tien jaar een extra vraag van 110 tot 170 woningen verwacht. In de grote kernen is woningbouw op een uitbreidingslocatie onder voorwaarden mogelijk.
De ontwikkeling in het plangebied past binnen het beleid zoals dat is verwoord in het ambitiedocument. Er is in het noordwesten van Súdwest-Fryslân in de periode 2022-2031 behoefte aan ca. 250 woningen. De concrete woningbouwplannen in deze woonregio zijn nog onvoldoende om deze behoefte in te vullen. Companen adviseert in het woningmarktonderzoek 2024 om in de middelgrote kernen Heeg, Koudum, Makkum, Witmarsum, Wommels en Workum planmatig voor een enkele (grotere) locatie woningbouw te plannen. Deze plannen moeten zo goed mogelijk aansluiten bij de behoefte. Met het planvoornemen worden 55 woningen voor starters, sociale woningen en woningen in het hogere segment toegevoegd buiten stedelijk gebied. Hiervoor is onder voorwaarden ruimte in een middelgrote kern zoals Makkum.
3.4.5 Erfgoednota
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In paragraaf 4.4 Cultuurhistorie inclusief archeologie is uitgebreid ingegaan op de cultuurhistorische en archeologische waarden die in het plangebied zijn onderzocht. Met dit bestemmingsplan is een archeologische beschermingsregeling alsmede een regeling ten aanzien van de bescherming van onderkende cultuurhistorische waarden opgenomen. Het gaat hierbij om de bestemming 'Waarde - Archeologie' respectievelijk 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'.
3.4.6 Verkeersbeleid
3.4.7 Visie ruimtelijke kwaliteit
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde 'Landschapsontwikkelingsvisie' (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:
- Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
- Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
- Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
- Behoud van authenticiteit en eenvoud.
- Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.
Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp in diverse participatierondes met de omgeving is het thema ruimtelijke kwaliteit betrokken en onderdeel van planvorming geweest.
3.4.8 Conclusie
Geconcludeerd mag worden dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan naar voren komen. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie met dit bestemmingsplan ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortkomen uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan. Daarbij is zo nodig gebruik gemaakt van de uitkomsten van de opgestelde m.e.r.-beoordelingsnotitie en de diverse voor de planvorming uitgevoerde onderzoeksrapportages.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Op het planvoornemen is categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. betreffende stedelijke ontwikkeling van toepassing. De hiervoor geldende drempelwaarden worden evenwel niet overschreden met de in het plangebied beoogde activiteiten. Voor dit bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Bij wetswijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 moet een particulier of ondernemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling middels een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag aanvragen. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, zal op grond van de aanmeldnotitie binnen 6 weken na indiening worden beslist of een milieueffectrapportage voor een planvoornemen moet worden opgesteld.
In het kader van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is namens initiatiefnemer een aanmeldnotitie bij de gemeente ingediend. Hierop zal door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.
4.2 Milieuzonering
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden: 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De volgende richtafstanden met bijbehorende milieucategorie (cat.) worden in de VNG-publicatie gehanteerd: 10 m voor cat. 1; 30 m voor cat. 2; 50 m voor cat. 3.1; 100 m voor cat. 3.2; 200 m voor cat. 4.1; 300 m voor cat. 4.2; 500 m voor cat. 5.1 en 700 m voor cat. 5.2.
Toetsing
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuwe woonwijk. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied.
In de buurt van het plangebied van dit bestemmingsplan is sprake van één hinderveroorzakende functie. Dat betreft een melkveehouderij aan de Weersterweg 4 met de mogelijkheid van agrarische bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1. Voor het perceel geldt derhalve een aan te houden minimale richtafstand van 100 m tot hindergevoelige functies, zoals wonen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan ten opzichte van het plangebied van Simmerfjild Makkum.
Bij de uitwerking van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is in voldoende mate rekening gehouden met de toepassing van minimale richtafstanden op grond van de VNG-publicatie. De uitvoering van dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd uit oogpunt van hinder van en voor bedrijven en voorzieningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan kan derhalve uitvoerbaar worden geacht op dit onderdeel.
4.3 Bodem
Normstelling en beleid
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
Onderzoek
Om de milieukwaliteit van de bodem te bepalen, is in eerste instantie het bodemloket geraadpleegd. Uit het bodemloket blijkt dat er vrijwel geen informatie beschikbaar is over bodemonderzoek en/of sanering in het plangebied. In beginsel is er dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de gronden in het plangebied verontreinigd zouden zijn. Milieukundig bodemonderzoek is verder niet strikt noodzakelijk voor het doorlopen van een planologische procedure als er geen verdenkingen op bodemverontreiniging bestaan. Wel is actueel verkennend bodemonderzoek een indieningsvereiste voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Verkennend (water)bodemonderzoek
Op 22 juni 2023 is een rapportage van een verkennend (water)bodemonderzoek door Enviso opgesteld. Zie 'Bijlage 2 Verkennend (water)bodemonderzoek'. Het doel van dit verkennend bodemonderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond, het grondwater als de waterbodem.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de hypothese ‘onverdacht’ verworpen kan worden daar er op de locatie verontreinigingen met lood zijn aangetroffen waarbij de interventiewaarde wordt overschreden. Op het overige terrein zijn geen tot slechts licht verhoogde gehalten aanwezig en geven geen beperkingen voor de herontwikkeling tot woningbouw.
De oorzaak van de aangetroffen verontreiniging met lood is de bijmenging van puin op deze locaties en zijn zeer waarschijnlijk al lang aanwezig (voor 1987). Opgemerkt wordt dat het land de afgelopen jaren bewerkt wordt voor het verbouwen van mais. Bij het uitgevoerde bodemonderzoek is direct na de veldwerkzaamheden op 31 mei 2023 het land geploegd en is mais geplant. Tijdens de grondwatermonstername op 6 juni waren deze werkzaamheden reeds uitgevoerd. Door het bewerken van het land is het zeer waarschijnlijk dat de aangetroffen verontreinigingen niet meer op exact dezelfde plaatsen meer aanwezig zijn, de oppervlakte van de aangetroffen bijmenging is wel ongeveer gelijk gebleven.
Tussenconclusie
Concluderend kan worden gesteld dat uit milieuhygiënisch oogpunt er op een enkele plek in het plangebied belemmeringen zijn geconstateerd voor het planvoornemen, daar er op twee locaties verontreinigingen met lood zijn aangetroffen. Het is nodig vervolgonderzoek te verrichten waarmee in verticale en horizontale richting de exacte locaties van verontreiniging kan worden afgeperkt.
Aanbevelingen ten aanzien van het vervolg
Aangezien op de locatie tijdens uitvoering van het veldwerk ten behoeve van het verkennend (water)bodemonderzoek mais werd verbouwd, heeft ingenieursbureau Enviso aanbevolen om tijdens en na het rooien de grond ter plaatse zo weinig mogelijk te roeren en een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren om te verifiëren of de verontreiniging dan nog steeds in dezelfde mate aanwezig is. Daarbij kan dan ook de exacte omvang van de verontreiniging worden bepaald en of er daarmee mogelijk sprake is van een aanwezig geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 aan grond met een verontreiniging boven de interventiewaarde) in de zin van de Wet bodembescherming.
Aanvullend (asbest/water)bodemonderzoek
Vervolgonderzoek ten aanzien van de twee plekken met aangetroffen verontreiniging met lood heeft vervolgens (na de oogsttijd) eind 2023 plaatsgevonden. Daarbij is ook aandacht uitgegaan naar de opmerkingen en voorwaarden die bij toetsing door de gemeentelijk bodemdeskundige nog zijn gesteld met betrekking tot het verkennend (water)bodemonderzoek.
De rapportering van het vervolgonderzoek is als Bijlage 3 Aanvullend (asbest/water)bodemonderzoek bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen. Doel van dit onderzoek was het vaststellen van de omvang van de aangetroffen verontreiniging met lood in het plangebied, het aanvullend onderzoek van enkele slootdempingen en een dam. Daarnaast moest nog aanvullend waterbodemonderzoek uitgevoerd worden van de sloten aan de noord- en westzijde en de randen in het plangebied, aangezien daar in het verleden bagger/slib opgebracht werd uit de naastgelegen watergangen.
Op basis van de resultaten van het aanvullend (asbest/water)bodemonderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:
- Ter plaatse van de boringen D01.1 en 39 is nog steeds puinhoudende grond aanwezig en uit de analyseresultaten blijkt dat deze licht tot matig (heterogeen) verontreinigd is met lood. De sterke verontreinigingen met lood uit het verkennend onderzoek zijn echter niet meer aangetroffen en aangenomen kan worden dat de verhoogde gehalten aan lood te relateren zijn aan de bijmenging van puin en er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
- Ter plaatse van boring 217 is recent puinhoudend slib opgebracht en deze is eveneens licht verontreinigd met onder andere lood.
- In de puinhoudende grond bij dam 05 en boring 217 is geen asbesthoudend materiaal aanwezig.
- Ter plaatse van de gedempte sloten, dam 05 en de rand van het projectgebied (kade) is gebleken dat er geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetroffen, de grond voldoet indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit aan de Achtergrondwaarde.
- Het aanwezige slib uit de waterbodems aan de west- en noordzijde voldoet aan klasse A en is verspreidbaar op het aangrenzend perceel.
Concluderend kan worden gesteld dat de locatie niet geheel vrij is van (lichte/matige) verontreinigingen. Aanbevolen is door Ingenieursbureau Enviso om, in overleg met het bevoegd gezag (gemeente/FUMO), de puinhoudende grond bij de boringen D01.1, 39 en 217 separaat in depot te zetten en deze conform AP-04 te keuren om te beoordelen of deze in aanmerking komt voor hergebruik op de locatie of afgevoerd moet worden naar een erkende verwerker.
Figuur. Overzicht onderzoekslocatie voor het aanvullend (water/asbest)bodemonderzoek met meetpunten. In rood zijn de locaties D01.1, 39 en 217 weergegeven voor het in depot zetten van de grond en het verrichten van een milieuhygiënische partijkeuring conform AP-04 voor de keuze van verdere verwerking van deze gronden.
Met betrekking tot het overige terrein bestaan er geen belemmeringen voor de herontwikkeling tot woningbouw op de locatie. Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het uitgevoerde aanvullend (water/asbest)bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Met het treffen van maatregelen en het nemen van vervolgacties op basis van de aanbevelingen uit het aanvullend (water/asbest)bodemonderzoek kan het plangebied van het met dit bestemmingsplan voorliggende planvoornemen geschikt worden gemaakt voor de voor de voorgenomen woonfuncties. Onder voorwaarde hiervan kan dit bestemmingsplan wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Cultuurhistorie Inclusief Archeologie
Toetingskader en beleid
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt in 2022– deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.
Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân (CHK2), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt.
4.4.1 Archeologie
Toetsing
De FAMKE van de provincie Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen.
Voor het gehele plangebied geldt voor de tijdsperiode Steentijd-Bronstijd het advies dat 'geen onderzoek noodzakelijk' is, wat inhoudt dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen, ongeacht de grootte van de ingreep geen historisch en karterend onderzoek hoeft te worden verricht. De archeologische verwachting is zeer laag. Voor de tijdsperiode IJzertijd-Middeleeuwen is het advies 'karterend onderzoek 1 (Middeleeuwen)' gegeven (de oranje kleur in figuur 8). Dit betekent dat bij ingrepen van meer dan 500 m2 archeologisch onderzoek moet worden verricht.
Figuur 8. Provinciale archeologische advieskaart FAMKE voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen (bron: Provinsje Fryslân, 2023)
Onderzoeken
Op 17 augustus 2004 is door de Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd ('Bijlage 4 Inventariserend archeologisch veldonderzoek (2004)'). Hieruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. In dit onderzoek van destijds is de Wons-stelling welke zich aan de gehele oostzijde van het plangebied heeft bevonden, echter niet meegenomen. Het gaat hierbij om moderne archeologie, waarvoor door gemeente Súdwest-Fryslân als bevoegd gezag in dezen aanvullend onderzoek nodig is geacht.
Dit aanvullende onderzoek is in de vorm van een archeologisch bureauonderzoek op 10 augustus 2023 gepresenteerd door de Steekproef ('Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek (2023)'). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt eveneens dat de verwachting op bewoning uit de ijzertijd, middeleeuwen en de vroege-tot-midden nieuwe tijd zeer laag is.
In het plangebied is wel op twee locaties een middelhoge verwachting voor restanten van de kazematten uit de Tweede Wereldoorlog. De locaties van de kazematten zijn dankzij een schetstekening bij benadering bekend. Er is van uitgegaan dat dergelijke stellingen binnen een zone van ongeveer 20 meter van de waterkant werden aangelegd, daarom zijn twee 'zoekgebieden' van 20 bij 20 meter aangewezen. Deze zoekgebieden bevinden zich beide in fase 2 van het planvoornemen dat niet bij recht met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (maar onder voorwaarden en daarom van een bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is voorzien). Zie figuur 9 voor de beide zoekgebieden van de kazematten in het plangebied.
In het archeologisch bureauonderzoek is geconstateerd dat grondinvasieve ingrepen kunnen leiden tot aantasting van eventueel aanwezige restanten van de kazematten. Er is geadviseerd binnen de twee zoeklocaties geen werkzaamheden uit te voeren die de grond tot onder de bouwvoor kunnen roeren (+/- 30 cm diep). Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd een proefsleufonderzoek uit te voeren. Vanwege de uitkomsten van het archeologisch bureauonderzoek is een archeologische beschermingsregeling voor beide locaties middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.
Figuur 9. Zoekgebieden kazematten aangegeven in oranje (bron: De Steekproef, 2023)
Relevantie voor dit bestemmingsplan
Voor het gehele plangebied geldt dat overige archeologische verwachtingen op bewoning uit de ijzertijd, middeleeuwen en de vroege-tot-midden nieuwe tijd zeer laag is. In fase 2 van het plangebied liggen twee zoeklocaties waarvoor het advies luidt om proefsleufonderzoek uit te voeren alvorens te kunnen starten met grondroerende werkzaamheden. Hierom is een archeologische beschermingsregeling voor beide kazematten in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor het overige zijn er geen archeologische belemmeringen betreffende het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Súdwest-Fryslân.
4.4.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit wordt gedaan door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de cultuurhistorische kaart 2 van de provincie Fryslân (CHK2) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de verbeelding kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.
Toetsing
Voor de analyse van mogelijke cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de CHK2 van Provinsje Fryslân en de landschapsbiografie Súdwesthoeke. Binnen het plangebied zijn meerdere elementen van cultuurhistorische waarde, figuur 10 geeft hier een overzicht van.
Figuur 10. Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân II (bron: fryslan.maps.arcgis.com)
1: Vestingwerken / Wons-stelling
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in de oostzijde van het plangebied parallel aan de Molkfeart sprake is geweest van vestingwerken betreffende de Wons-stelling. Het gaat hierbij om verdedigingswerken uit de jaren '30 van de vorige eeuw in aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. De hoofdverdediging tegen de Duitsers werd destijds in Fryslân gevormd door de Stelling van Kornwerderzand aan te leggen, met aan de oostzijde de Wons-stelling.
De in 1932-1936 gebouwde Stelling van Kornwerderzand ligt buiten het plangebied en was een voor die tijd modern en gedegen uitgevoerd verdedigingswerk met in totaal 17 kazematten in twee linies. De eerste linie lag ten westen van de schutsluizen en de tweede linie ten westen van de spuisluizen. In de meidagen van 1940 werd de Wons-stelling door de Duitsers veroverd.
De Wons-stelling bestond uit een 8 km lange provisioneel aangelegde verdedigingslijn van loopgraven, schuilplaatsen en versterkingen van hout en grondwerk. Deze liep van Zurich in het noorden, via Gooium, Haaijum en Wons naar Makkum. De linie was verdeeld in drie vakken, namelijk vak Zurich, vak Wons en vak Makkum. Voor de stelling waren stukken land onder water gezet. De stelling zelf bestond uit eenvoudige veldversterkingen, gebouwd van hout en aarde. Van de Wons-stelling is niets meer zichtbaar in het landschap, maar deze heeft zich ten dele wel in het plangebied langs de Molkfeart bevonden.
Figuur 11. De kazematten in het plangebied zijn rood omcirkeld (bron: Sam 2022).
Het gebied van de Wons-stelling kent hierom archeologische verwachtingswaarden. Dit is mede reden dat de gemeente in het geldende bestemmingsplan een archeologische beschermingsregeling middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' heeft opgenomen voor het gebied.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.4.1 Archeologie is er een archeologische bureaustudie uitgevoerd door de Steekproef om te bezien in hoeverre concreet nog sprake is van archeologische verwachtingswaarden. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er in fase 2 van Simmerfjild twee zoekgebieden zijn aan te wijzen waarin eventueel nog resten van kazematten te vinden zouden kunnen zijn. Buiten deze twee aangegeven zoekgebieden is er wat betreft de voorgenomen woningbouwontwikkeling geen sprake van afbreuk van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan is voor de twee zoekgebieden een eigen archeologische beschermingsregeling (middels de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1') opgenomen, zoals hiervoor in de paragraaf met betrekking tot archeologie ook al is uitgewerkt. Hiermee is juridisch geborgd dat op termijn bij nadere uitwerking van fase 2 van het plangebied nog een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd, voor zover ter plaatse de gronden zullen worden geroerd dieper dan 0,3 m, waarmee nader kan worden vastgesteld in hoeverre er ter plaatse nog sprake is van archeologie uit de oorlogsperiode.
2 en 3: Alde Molkfeart en Molkfeart
Sinds 2007 zijn de namen Melkvaart en Oude Melkvaart officieel gewijzigd in Molkfeart en Alde Molkfeart. De Alde Molkfeart vormt de noordelijke begrenzing van het plangebied en mondt uit op de Molkfeart die ten oosten en ten zuiden van het plangebied loopt. Zuidelijk van het plangebied gaat de Alde Molkfeart over in de Nije Feart. Tot ver in de 19de eeuw vormden waterwegen de belangrijkste transportroutes op het grondgebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Het land beschikte van nature al over een dicht netwerk van geulen, prielen en kreken. Naast een strijd tegen het zeewater heeft men in Westergo voortdurend geworsteld met de binnenwaterhuishouding. In de periode van vóór de bedijkingen was er sprake van een goede natuurlijke afwatering. Om de afwatering te verbeteren werden talloze vaarten gegraven en natuurlijke waterlopen aangepast.
De oudste vaarten waren gebaseerd op de bochtige kreken en geulen, heel anders dan de rechte vaarten die in ene latere periode werden aangelegd. De Molkfeart en Alde Molkfeart meanderen door het landschap en behoren daarmee tot de oudste vaarten van Makkum. Er is sprake van hoge cultuurhistorische waardering voor de Alde Molkfeart en zeer hoge cultuurhistorische waardering voor de Molkfeart (figuur 12).
Figuur 12. Uitsnede waarderingskaart landschapsbiografie (oranje: Alde Molkfeart, rood: Molkfeart).
Over de Alde Molkfeart wordt een brug met aan de oostzijde groen gerealiseerd. De Alde Molkfeart wordt verbreed (tot minimaal 12 m) en bevaarbaar gemaakt vanaf deze brug tot aan de Molkfeart. Een kleine haven wordt ingepast om ook nieuwe bewoners in het hart van het woongebied een ligplaats voor een kleine boot te bieden. De noordrand van het plangebied wordt ingericht met vrijstaande woningen. De bestaande kavels ten noorden van de Alde Molkfeart worden met 5 m vergroot waardoor het water 5 m zuidelijker komt te liggen. Met de verbreding en het bevaarbaar maken blijft de historische vorm van de oever behouden. Hiermee wordt de oorspronkelijke structuurlijn van de Alde Molkfeart hersteld.
De Molkfeart blijft met het planvoornemen onaangetast. Te meer doordat deze omgeven is door een regionale waterkering in de vorm van een polderdijk. Deze keringen hebben een kernzone van 10 m en een beschermingszone van 5 m vanaf de kernzone. Zonder toestemming van het waterschap is het verboden om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones. Zodoende blijft ook de zeer hoge cultuurhistorische waarde intact.
Overigens valt alleen het zuidelijke gedeelte van de Molkfeart binnen het plangebied. Met het planvoornemen krijgt de oever deels de bestemming 'Groen' en deels de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Daarnaast is sprake van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' vanwege de bestaande rioolpersleiding in de ondergrond. Het water zelf heeft de bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waardevolle lijnen'. Deze laatste dubbelbestemming is ook een voortzetting vanuit het geldende bestemmingsplan waarmee wordt toegezien op het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.
4: Verkavelingssloot
In het plangebied is een verkavelingsloot gelegen, oorspronkelijk reeds aanwezig in 1832, die onderdeel uitmaakt van de noord-zuidgerichte blokverkaveling. Dit type verkaveling bestaat uit blokvormige, vierkante en/of rechthoekige percelen waarbij de regelmaat van de vorm in kleinere, maar duidelijk herkenbare, clusters voorkomt. In de gebieden met deze verkaveling verspringen de doorgaande lijnen waardoor de patronen zich vooral concentreren op deze blokvormige clusters. In Súdwest-Fryslân is nog veel van verkavelingspatronen onaangetast gebleven.
De oorspronkelijk noord-zuidgerichte verkaveling in het plangebied is de basis voor de situering van de wegen en de bebouwing. Het nieuwe wegenpatroon sluit aan op de Menziessingel en De Wijting en is afgestemd op de verkavelingsstructuur. De verkavelingssloot wordt gedempt en op deze plek wordt een weg gerealiseerd die de oorspronkelijke lijn aanhoudt. Op deze wijze blijft de historische structuur van het verkavelingspatroon behouden (zie figuur 6).
5: Onverhard pad
In het plangebied ligt tot slot nog een historisch onverhard pad. Het pad ligt ten noorden van de Molkfeart in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Oorspronlijk liep het pad van Makkum naar de Molkfeart. Het diende om melkbussen af te kunnen voeren per schip. In de huidige staat bestaat het pad nog maar is het afgesloten door een hek en is het ontoegankelijk.
Met het planvoornemen valt het pad deels in de bestemming 'Groen' en deels in 'Woongebied - Uit te werken'. Binnen beide bestemmingen is er de mogelijkheid een pad aan te leggen zodat de oorspronkelijke route wordt hersteld. Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden de cultuurhistorische waarden derhalve niet aangetast.
4.4.3 Conclusie
Voor de twee onderscheiden zoekgebieden van beide vermoedde kazematten in het plangebied is proefsleufonderzoek noodzakelijk gesteld, alvorens ruimtelijke ingrepen ter plaatse kunnen worden verricht. Hierom is een archeologische beschermingsregeling in het plangebied opgenomen. Het gaat hierbij om twee locaties in fase 2 van het planvoornemen voor Simmerfjild, die onder voorwaarden op termijn pas tot ontwikkeling kan worden gebracht. Voor de uitvoering van fase 1 van Simmerfjild gelden geen belemmeringen uit cultuurhistorisch of archeologisch oogpunt. Hiervoor is het dan ook niet nodig geweest nog beschermingsregelingen in dit bestemmingsplan op te nemen.
De opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' ziet verder op het beschermen van de huidige verschijningsvorm van de waterloop/watergang aan de zuidzijde van het plangebied. Deze wordt met het planvoornemen van dit bestemmingsplan verder niet in verschijningsvorm aangetast.
Gelet op voorgaande mag dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht, enerzijds omdat het gebied goeddeels is vrijgegeven van archeologie, anderzijds omdat een beschermingsregeling is getroffen die ziet op de verplichting tot proefsleuvenonderzoek om de mogelijke archeologische cultuurhistorische waarden ter plaatse van de gedachte kazematten in het plangebied definitief vast te kunnen stellen. De waterloop/watergang ten zuiden van het plangebied blijft verder middels de opgenomen beschermingsregeling hiervoor intact.
4.5 Duurzame Verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
In paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is reeds uitgebreid ingegaan op deze motivering in het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Hieruit kan worden opgemaakt dat het planvoornemen daaraan voldoet.
4.6 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming.
Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. In de Wnb is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Op basis hiervan kan onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is een eerste natuurtoets naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan door FaunaX uitgevoerd in september 2021 (zie 'Bijlage 6 Ecologische quickscan'). Hieronder volgt de verslaglegging van de uitkomsten en conclusies daarvan.
Soortenbescherming
Algemene broedvogels
Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten alleen tijdens de broedtijd beschermd zijn. Het advies luidt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart tot 15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.
Waterspitsmuis
De aanwezigheid van leefgebied van de waterspitsmuis in de sloot en de waterhoudende greppel binnen het plangebied kon op grond van de ecologische quickscan niet op voorhand worden uitgesloten. Hierom is nader ecologisch onderzoek uitgevoerd om de aanwezigheid van deze soort in deze watergangen vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit nader onderzoek is gepubliceerd in november 2023 door FaunaX, zie 'Bijlage 7 Nader onderzoek waterspitsmuis'. Uit de resultaten van dit nader onderzoek blijkt dat er geen waterspitsmuizen zijn aangetroffen in het plangebied. De aanwezigheid van waterspitsmuis binnen het plangebied is daarmee uitgesloten. Voor de voortgang van het planvoornemen zijn er voor wat betreft waterspitsmuis dan ook geen verdere vervolgstappen benodigd.
Zorgplicht
Er kunnen enkele soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in het geval van schade aan deze soorten (bijvoorbeeld bruine kikker, egel, enz.). De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving. Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland. Mits eventueel aangetroffen dieren de kans krijgen om te vluchten of eventueel aangetroffen dieren worden verplaatst naar een plek in de omgeving die niet onder invloed staat van werkzaamheden, wordt er volgens FaunaX voldaan aan de zorgplicht.
Het onderzoek maakt deel uit van de in de toelichting uit te voeren beoordeling of een (vastgesteld) bestemmingsplan op grond van het Bro uitvoerbaar is. Uit uitspraak ECLI:NL:RVS:2015:253 volgt dat op grond van artikel 3:14 eerste lid Awb de stukken die bij een ontwerp ter inzage liggen mogen worden aangevuld. Verder geldt er geen rechtsregel die verbiedt dat na de terinzagelegging maar voor de vaststelling nog nader onderzoek wordt verricht. Wel kan in het kader van een zorgvuldige voorbereiding aan een indiener van een zienswijze de gelegenheid worden geboden om kennis te nemen van een nader stuk en hem de kans te geven om hierop te reageren.
Gebiedsbescherming
Uit de ecologische quickscan van FaunaX blijkt dat het plangebied geen onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) of Natura 2000 uitmaakt. Tevens is het plangebied niet aangewezen als weidevogelkansgebied of ganzenfoerageergebied.
Ganzenfoerageergebied
Het plangebied bevindt zich echter wel nabij ganzenfoerageergebied. Hoewel dit gebied niet binnen het planvoornemen wordt aangetast, kan het planvoornemen gepaard gaan met negatieve effecten op het gebied. Zo kunnen foeragerende ganzen worden verstoord door de voorgenomen bouwactiviteiten. Het betreffende ganzenfoerageergebied is echter van dusdanig grote omvang dat er naar inzicht van FaunaX voldoende uitwijkmogelijkheden zijn voor foeragerende ganzen. De doelstellingen van het gebied komen hierdoor tijdens de uitvoering van het planvoornemen niet in geding. Negatieve effecten op dit ganzenfoerageergebied kunnen derhalve volgens FaunaX op voorhand worden uitgesloten. Provinsje Fryslân is bevoegd gezag in dezen en kan bepalen of er nog vervolgstappen benodigd zijn op het gebied van gebiedsbescherming voor de voortgang van het project.
Stikstofdepositie
In de ecologische quickscan van FaunaX is verder aangegeven dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van extra stikstofuitstoot op voorhand zouden kunnen worden uitgesloten. Om dit definitief aan te tonen, is echter stikstofdepositie-onderzoek noodzakelijk. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling met dit bestemmingsplan is derhalve een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 hiervan, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is laatstelijk berekend op 21 oktober 2024 met het meest actuele programmapakket AERIUS, als geactualiseerd op 1 oktober 2024. De onderzoeksrapportage is in 'Bijlage 8 Stikstofdepositie-onderzoek' opgenomen.
De berekeningen met AERIUS genereren een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin is geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de middels de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming voor dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Gelet op voorstaande conclusies met betrekking tot de soortenbescherming en gebiedsbescherming mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Nota bene
Voor wat betreft de planuitwerking ten aanzien van natuurinclusief bouwen wordt ter inspiratie gewezen op de 40 punten-checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging.
4.7 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
- 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
- 3. Wet basisnet: het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
- 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
- 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit): het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
VERANTWOORDINGSPLICHT
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een extern veiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen. De risicokaart is bestudeerd met betrekking tot voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Uit de risicokaart blijkt dat, als getoond in navolgende figuur, er in de directe omgeving van het planvoornemen geen risicobronnen aanwezig met een invloeds-/effectgebied die tot in het plangebied reikt. De oranje lijn ruim ten westen van het plangebied is de primaire waterkering van het IJsselmeer. De grens van het explosieaandachtsgebied van het vulpunt van LPG-tankstation Total Garage Horjus aan de zuidkant in de figuur bevindt zich op ruim 300 m van het plangebied. Daarnaast maken de voorgenomen ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied waar rekening met de omgeving mee zou moeten worden gehouden.
Figuur 12. Overzichtskaart met betrekking tot externe veiligheidsaspecten (bron: risicokaart, 2023)
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de beoogde woningbouwontwikkeling met dit bestemmingsplan.
4.8 Geluid
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.
Toetsing
Op 05-06-2023 is door Geluidszaken een akoestisch onderzoek uitgevoerd, die als 'Bijlage 9 Onderzoekwegverkeerslawaai' bij deze bestemmingsplantoelichting is gevoegd. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de woningen (met drie geluidsgevoelige bouwlagen) deels binnen de wettelijke zones van de Weersterweg en Hemmensweg liggen en buiten de zones van andere wegen. De woningen liggen niet binnen de zone van een spoorlijn of industrieterrein waarmee deze aspecten dus buiten beschouwing blijven.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege zoneringsplichtige Weersterweg en Hemmensweg op geen van de te bestemmen woningen hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. De Wgh brengt ten aanzien van deze wegen geen verdere verplichtingen met zich mee.
De geluidbelasting vanwege de wijkontsluitingsweg op geen van de te bestemmen woningen is hoger dan 48 dB. Naar analogie met de Wgh worden de geluidbelastingen vanwege deze 30-kilometerweg ook aanvaardbaar geacht en is hier sprake van goede ruimtelijke ordening.
Er is geen sprake van cumulatie van geluid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied.
4.9 Kabels En Leidingen
In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. In het zuiden van het plangebied ligt een rioolpersleiding. Hier wordt uitvoerig op in gegaan in paragraaf 4.11 Water. In het overige deel van het plangebied is er geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zouden kunnen vormen.
4.10 Luchtkwaliteit (En Verkeer)
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10 ). Deze grens komt met de meest recente nibm-tool per 23-04-2022 overeen met een weekdaggemiddelde van 2.139 auto's dan wel 104 vrachtwagens per etmaal.
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan aangezien er ten hoogste 55 woningen bij recht in fase 1 van Simmerfjild worden gerealiseerd (en onder voorwaarden op termijn ten hoogste 33 woningen in fase 2). Vanwege de vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is dan ook geen onderzoek nodig.
Conclusie
Het planvoornemen kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen met dit bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
4.11 Water
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Legger Wetterskip Fryslân
Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder; het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.
Toetsing
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen voor toetsing en advies ingediend bij Wetterskip Fryslân.
De aanvraag digitale watertoets heeft op 25-05-2023 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als 'Bijlage10 Watertoets' bij deze toelichting opgenomen. Uit het ontvangen advies blijkt dat de normale procedure van toepassing is op het planvoornemen. In navolgende is ingegaan op de advisering met betrekking tot verschillende wateraspecten die in het plangebied van toepassing zijn. Daarbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing op plangebied bij uitvoering van het planvoornemen.
Advies aanbrengen toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor het toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm: 5% in geval van ligging in de Friese boezem, 10% in poldergebieden en alternatieve maatregelen bij vrije afstroming.
In de huidige situatie is er in het plangebied geen sprake van verharding of bebouwing. In de toekomstige situatie kan worden uitgegaan van 31.353 m2 aan totale bebouwing en verharding binnen en buiten het plangebied. Hierbij is uitgegaan van zowel fase 1, alsmede fase dat op termijn alleen onder voorwaarden tot ontwikkeling zou kunnen worden gebracht. Er wordt dus in de waterbalans alvast een voorschot genomen op de te verwachten compensatie voor de realisatie van fase 2.
Navolgende tabel 1 geeft de verharding binnen het plangebied weer. Hierbij is uitgegaan van een gemiddeld percentage verharding en/of bebouwing per kavel van 65%. De kavels gecombineerd met de verharding in de publieke ruimte zorgen in fase 1 voor een verhardingstoename van 19.337 m2. In fase 2 wordt dit ingeschat op 10.653 m2. Gezamenlijk met de verhardingstoename buiten het plangebied van 1.363 m2 (tabel 2) resulteert dit in een totale verhardingstoename van 31.353 m2 voor het planvoornemen.
Tabel 1. Grondgebruik plangebied
FASE 1 | FASE 2 | |||||
Onderdeel | m2 | % | Toename verharding in m2 | m2 | % | Toename verharding in m2 |
Kavels (gemiddeld 65% verhard en/of bebouwd) | 18.657 | 46,2 | 12.127 | 13.444 | 69,5 | 8.739 |
Wegen (roodbruin) | 3.176 | 7,9 | 3.176 | 1.200 | 6,2 | 1.200 |
Trottoirs | 1.824 | 4,5 | 1.824 | 466 | 2,4 | 466 |
Havenplein | 512 | 1,3 | 512 | 0,0 | 0 | |
Bereidbare trottoirs (grijze wegen) | 327 | 0,8 | 327 | 248 | 1,3 | 248 |
Paden | 95 | 0,2 | 95 | 0,0 | 0 | |
Inritten | 180 | 0,4 | 180 | 0,0 | 0 | |
Parkeerkoffers en parkeerplaatsen | 1.096 | 2,7 | 1.096 | 0,0 | 0 | |
Groene ruimte | 8.338 | 20,7 | 3.991 | 20,6 | ||
Nieuw polderwater in plangebied | 2.934 | 7,3 | 0,0 | |||
Nieuw boezemwater in plangebied | 2.706 | 6,7 | 0,0 | |||
Bestaand water in plangebied | 532 | 1,3 | 0,0 | |||
Subtotaal | 40.377 | 100,0 | 19.337 | 19.349 | 100,0 | 10.653 |
Totaal plangebied | 59.726 |
Tabel 2. Grondgebruik buiten plangebied
FASE 1 | |||
Onderdeel | m2 | % | Toename verharding in m2 |
Nieuw water achter kavels De Wijting | 202 | 6,1 | |
Bestaand water achter kavels De Wijting | 1.270 | 38,3 | |
Kavels bewoners De Wijting (buiten pg, gemiddeld 65% verhard en/of bebouwd) | 1.382 | 41,6 | 898 |
Wegen | 250 | 7,5 | 250 |
Trottoir | 134 | 4,0 | 134 |
Pad | 81 | 2,4 | 81 |
Totaal | 3.319 | 100,0 | 1.363 |
Van de toegenomen bebouwing en verharding stroomt een deel af op het polderwater en een deel op de Frieze boezem (zie tabel 3). Gelet op de compensatieverplichting van 10% bij afstromend naar polderwater en 5% bij afstromend naar de Friese boezem betekent dit dat 18.781 / 100 X 10 = 1.878 m2 aan polderwater gecompenseerd moet worden en 12.527 / 100 X 5 = 626 m2 aan boezemwater. Het dempen van sloten moet voor 100% worden gecompenseerd. Voor het planvoornemen betekent dit dat er 2.187 m2 aan gedempte sloten gecompenseerd moet worden. Resulterend in een totale noodzakelijke waterberging van 4.691 m2 (1.878 + 2.187 + 626 = 4.691 m2) voor het planvoornemen.
Tabel 3. Waterberging
Onderdeel | Oppervlak (m2) | Oppervlak (m2) |
Verharding en bebouwing | 31.353 | |
Afstroming naar Friese boezem | 12.527 | |
Afstroming polderwater | 18.781 | |
Compensatie verharding en bebouwing Friese boezem (5%) | 626 | |
Compensatie verharding en bebouwing polderwater (10%) | 1.878 | |
Compensatie gedempt water (100%) | 2.187 | |
Noodzakelijke waterberging | 4.691 | |
Nieuw polderwater | 3.136 | |
Nieuw boezemwater | 2.706 | |
Nieuw water totaal | 5.842 | |
Saldo waterberging | 1.151 |
In totaal wordt er met het planvoornemen voor 3.136 m2 aan nieuw polderwater en 2.706 m2 aan nieuw boezemwater gerealiseerd. Voortvloeiend in 5.842 m2 aan nieuw wateroppervlak. Hiermee ontstaat een positief waterbergingsaldo van 1.151 m2 (5.842 - 4.691= 1.151 m2) met het planvoornemen.
Met voorliggend planvoornemen wordt voorzien in het graven van grote oppervlakten aan nieuwe waterpartijen waarmee in ruim voldoende mate in de benodigde watercompensatie vanwege de verhardingstoename met het woningbouwproject kan worden voorzien.
Klimaat enklimaatrobuust bouwen
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kruipruimteloos bouwen met een minimale aanleghoogte van +0,2 m NAP in de polder en vrij voor de boezem (liefst meer in verband met opbolling en eventuele hogere boezemwaterstanden). Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Met het planvoornemen wordt een aanleghoogte (vloerpeilhoogte) van +0,75 m NAP en een wegashoogte van +0,5 m NAP aangehouden. Tevens zal er kruipruimteloos gebouwd worden.
Advies rioolwaterpersleiding
In het zuiden van het projectgebied ligt een rioolwaterpersleiding. In een zone van 6 m gelden beperkingen voor het grondgebruik. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de persleiding. Van belang is dat de persleiding in gemeentelijke grond blijft liggen, in verband met de bereikbaarheid. Voor de persleiding geldt een droogleggingseis van 70 cm.
Bovenstaande voorwaarden zullen in acht worden gehouden met het planvoornemen. Daarnaast is met voorliggend bestemmingsplan een beschermingsregeling middels de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' op de verbeelding gekoppeld aan de regels opgenomen.
Advies wijzigen van het waterpeil
Het oppervlaktewaterpeil wordt gewijzigd met het planvoornemen. Er zal een peilbesluit procedure moeten worden doorlopen.
Advies vrij voor de boezem
Uit de watertoets blijkt dat het plangebied vrij voor de boezem ligt. Waarschijnlijk is net de toetslaag 'vrij voor de boezem' geraakt, maar in de huidige situatie ligt het plangebied niet vrij voor de boezem. Door het verleggen van de regionale waterkering komt er wel een deel vrij voor de boezem te liggen.
Wetterskip Fryslân adviseert om toekomstige wateroverlast tegen te gaan door voldoende hoog te bouwen. Voor het vrij voor de boezem leggen, zal een peilbesluit procedure moeten worden doorlopen. Hierin wordt de impact op de bestaande en te realiseren infrastructuur getoetst. Tevens moet er een verbinding met de boezem komen, waarvoor de regionale waterkering moet worden verlegd. Daarnaast speelt het verwijderen van de onderleider onder de hoofdwatergang door. Als de sloot in verbinding komt met de boezem is die onderleider overbodig en moet de onderleider worden verwijderd. Doorstroming betreft ook hier een aandachtspunt.
Advies dempen en graven van oppervlaktewater
In het planvoornemen wordt er zowel oppervlaktewater gedempt als gegraven. Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. De locatie van de compensatie wordt weergegeven op de verbeelding (en betreft de bestemming 'Water', maar de waterfunctie is ondergeschikt ook mogelijk in de andere opgenomen bestemmingen). Met het planvoornemen wijzigen de peilvakken, er moet hierbij van de nieuwe situatie worden uitgegaan.
Advies regionale en lokale kering
Het plangebied raakt een regionale waterkering. Werkzaamheden binnen de zonering van de lokale- en/of regionale waterkering betreffen een vergunningsplichtige activiteit. Met het planvoornemen wordt deze regionale waterkering verplaatst.
Advies hoofdwater
Het plangebied raakt een hoofdwater. Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit.
Advies doorstroming
In de bestaande situatie kent de poldersloot ten westen van het plangebied geen grote doorstroming en het zou goed zijn om dit meer te creëeren. Stilstaand water kan onplezierig zijn voor omwonenden vanwege bijvoorbeeld geuroverlast. De huidige inlaat is ten noorden van het plangebied. Geadviseerd is om deze inlaat te verplaatsen naar de zuidwestelijke hoek door de regionale waterkering omwille van een betere doorstroming. Met het planvoornemen wordt bovenstaand advies in acht genomen.
Advies waterkwaliteit
Algemene regel voor al het water in Friesland is dat er geen achteruitgang mag optreden van de waterkwaliteit. Advies om de begroeide natuurlijke oevers (land-water overgangen) zo veel als mogelijk in stand te houden. Met het planvoornemen zal dit advies in acht worden genomen.
Conclusie
Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. De voor zover noodzakelijke vergunningen worden van gemeentewege aangevraagd bij Wetterskip Fryslân en daarvoor worden de nodige procedures doorlopen. Met het oog hierop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Nota bene
Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en in de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
5.2 Regels
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 'Begrippen' zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 'Wijze van meten' is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de regels van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- a. een bestemmingsomschrijving; en
- b. bouwregels.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:
- c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of;
- d. een mogelijkheid om nadere eisen te stellen; en/of
- e. specifieke gebruiksregels; en/of
- f. een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen en/of andere bouwwerken. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
Ad d. Nadere eisen
Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.
Ad e. Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Ad f. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.
Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen en het veranderen van het gebruik uitgewerkt.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Het plangebied is onderverdeeld in fase 1 en fase 2. De geplande woningen binnen fase 1 zijn bestemd met de bestemming 'Wonen'. Ook de wegen, de groenvoorzieningen en het water binnen fase 1 zijn afzonderlijk bestemd. Voor de beoogde woningen binnen fase 2 moeten nog bepaalde onderzoeken plaatsvinden en moet het plan nog nader worden uitgewerkt. Fase 2 is daarom geregeld binnen een uit te werken bestemming 'Woongebied'. De bestemmingen 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer - Verblijf' en 'Water' zien daarom uitsluitend op fase 1.
Groen
De bestemming 'Groen' ziet op de groenvoorzieningen binnen het plangebied. De gronden mogen daarnaast worden gebruikt voor bermen en beplanting, paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ondergeschikt zijn de functies nutsvoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen en sport- en speelvoorzieningen toegestaan. Er mogen geen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd. Voor andere bouwwerken geldt een maximum bouwhoogte.
Verkeer - Verblijf
De wegen, straten en paden met een verblijfsfunctie zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Daarnaast zijn er parkeervoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair en enkele ondergeschikte functies toegestaan. Er mogen geen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd. Voor andere bouwwerken geldt een maximum bouwhoogte.
Water
Het water binnen het plangebied (poldersloot aan de westkant, de Alde Molkfeart aan de noordkant en een deel van de Molkfeart aan de zuidkant) is voorzien van de bestemming 'Water'. De gronden zijn daarnaast bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen en de bijbehorende waterberging en bermen en beplanting. Een haven en een brug mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de daarvoor bedoelde aanduidingen. Aanlegsteigers zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "aanlegsteiger" en aan de oevers (ter plaatse van en alleen evenwijdig langs en op niet meer dan 1,00 m uit de oever) direct grenzend aan de gronden bestemd voor 'Wonen'. De bouwhoogte van een aanlegsteiger mag niet meer dan 1,00 m vanaf het NAP bedragen. Het water mag niet worden gebruikt als ligplaats voor woonschepen of als ligplaats voor vaartuigen, behalve als dit op basis van de gemeentelijke verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân is toegestaan. Er mogen geen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.
Wonen
De woningen binnen fase 1 zijn bestemd voor 'Wonen'. Wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg of een bêd en brochje. Er mogen alleen grondgebonden woonhuizen worden gebouwd. Er geldt een maximum aantal te bouwen woningen. Met de aanduiding "gevellijn" op de verbeelding is voor een deel van de woningen aangegeven waar de voorgevel van een woonhuis moet komen. Wanneer geen gevellijn op de verbeelding is opgenomen, bepaalt alleen het bouwvlak de situering van de woning. Verder zijn er bouwregels gesteld over bijbehorende bouwwerken, overkappingen en andere bouwwerken. Alleen bij de kwadrantwoningen mogen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel worden gebouwd. Dit is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "bijgebouwen". Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bebouwingsvrije zone" aan de noordkant van het plangebied geldt langs de Alde Molkfeart in een strook van 3,00 m breedte dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet zijn toegestaan. Verder gelden er specifieke regels voor dakopbouwen. Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de afstand van een woonhuis tot de bouwperceelgrens. Mogelijk kan de 3,00 m niet in alle gevallen worden gehaald, dan is een afstand van 1,00 m toegestaan mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Onder de specifieke gebruiksregels is aangegeven onder welke voorwaarden moet worden voldaan om wonen te combineren met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf of een bêd en brochje (per woning ten hoogste 2 slaapkamers voor in totaal maximaal 5 gasten).
Woongebied - Uit te werken
De bestemming 'Woongebied - Uit te werken' bevat het deel van het plangebied bedoeld voor fase 2. Het planvoornemen voor deze gronden dient nog nader te worden uitgewerkt en worden met voorliggend bestemmingsplan dan ook niet bij recht mogelijk gemaakt. Na toetsing aan deze uitwerkingsbevoegdheid kunnen de gronden worden gebruikt voor wonen, wegen, straten en paden met een verblijfsfunctie, groenvoorzieningen en bermen en beplanting. Er geldt een bouwverbod. De bouwregels voor woonhuizen zullen gelijkluidend zijn aan de bouwregels voor woonhuizen in fase 1, maar moeten in het uitwerkingsplan nader worden uitgewerkt. Het archeologisch onderzoek en het bodemonderzoek zijn al uitgevoerd voor fase 2.
Dubbelbestemmingen 'Leiding - Riool', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'
Verder zijn er drie dubbelbestemmingen opgenomen: 'Leiding - Riool', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen'. 'Leiding - Riool' dient voor de instandhouding van de aanwezige rioolpersleiding. 'Waarde - Archeologie 1' dient ter behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Deze opgenomen archeologische dubbelbestemming komt voort uit de resultaten van reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken. Ter plaatse van de gedachte kazematten is daarom in de dubbelbestemming een archeologische beschermingsregeling opgenomen die bij ingrepen op die gronden ziet op de uitvoering van proefsleuvenonderzoek. 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' dient tot slot ter behoud en bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.
5.4 Procedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging op de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
- Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
- Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1. Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid a gestelde (“de bouw van één of meer woningen”) wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt. De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
De ontwikkeling van het openbaar gebied en de invulling hiervan met woningbouw vindt door de ontwikkelende partij plaats. Tussen deze projectontwikkelaar en de gemeente wordt daaromtrent een anterieure overeenkomst gesloten, waarbij de exploitatie in handen van en voor risico van de private partij zal komen te liggen. De kosten van het openbaar gebied worden meegenomen in de anterieure overeenkomst. Hierom is er geen aanleiding voor een kostenverhaal anderszins en hoeft daarom geen exploitatieplan te worden afgesloten. Gelet op de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen zijn er verder geen redenen om te veronderstellen dat de ontwikkelende partij de kosten van uitvoering niet kan dragen.
6.1.2 Planschadeverhaal
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De kosten die daarmee mogelijk samenhangen komen voor rekening van de ontwikkelaar waarmee door de gemeente een planschadeverhaalovereenkomst zal worden gesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatietraject
Voor Simmerfjild Makkum is een uitvoerig participatietraject doorlopen. Van mei tot en met december 2022 zijn er met belanghebbende partijen verschillende bijeenkomsten georganiseerd in samenwerking met Gemeente Súdwest-Fryslân. Hieronder een korte samenvatting van het traject, waarvan het geheel doorlopen participatieproces uitgebreid te raadplegen is in 'Bijlage 11 Uitgangspuntennotitie (incl.weergave participatieproces)', dat de uitgangspuntennotitie betreft voorafgaand aan het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.
Ten behoeve van het participatietraject is een participatieplan opgesteld bestaande uit drie fases; informeren, aan de slag en de gemeenschappelijke deler. Voor elke fase zijn direct aanwonenden, geïnteresseerden en woningzoekenden rondom Makkum en omstreken, dorpsbelang, de lokale ondernemersvereniging en vereniging van bedrijven benaderd. Tevens zijn experts op het gebied van wonen, leefbare wijken, duurzaamheid en verkeer & mobiliteit uitgenodigd voor de sessies. Parallel aan het proces is een online woonbehoefteonderzoek uitgevoerd.
In de eerste fase is er geïnformeerd over het planvoornemen, de intentieovereenkomst, het voorgenomen participatieproces en kaders van de gemeente. De input van de vragenronde in fase 1 is gebruikt in de vertrekpunten van fase 2 van het participatietraject. Op basis van een schetsontwerp met meerdere varianten is middels werksessies ruimte geboden voor reacties en ideeën ter concretisering van het planvoornemen. In fase 3 zijn de verwerkingen van fase 2 gebundeld en gepresenteerd in een stedenbouwkundig plan. De resultaten van het woonbehoefteonderzoek zijn in het woningbouwprogramma gepresenteerd.
De volgende aanpassingen zijn gemaakt aan de hand van de reacties van de betrokkenen:
- De Alde Molkfeart wordt mede op verzoek van de bewoners aan It Ferset verbreed en bevaarbaar gemaakt vanaf de Molkfeart. Een kleine haven wordt ingepast om ook nieuwe bewoners in het hart van het woongebied een ligplaats voor een kleine boot te bieden. De noordrand van het plangebied wordt ingericht met vrijstaande woningen. Het aantal nieuwe buren wordt hiermee beperkt voor de bestaande bewoners en het bebouwingsbeeld blijft hiermee zo open mogelijk (wandvorming wordt voorkomen).
- Op verzoek van de bewoners aan De Wijting worden de bestaande kavels met 5 m vergroot en wordt de sloot verplaatst en verbreed tot minimaal 12 m. Hiermee wordt voorzien in privacy van de bestaande bewoners. In verband met het voorkomen van wateroverlast wordt hier het huidige waterpeil gehandhaafd en wordt de doorstroming verbeterd. In de zuidwesthoek van het plangebied is een open bebouwingsstructuur ontworpen met ruime openbaar toegankelijke oevers. Hiermee is invulling gegeven aan de wens van een aantal omwonenden om doorzicht in zuidelijke richting mogelijk te maken.
6.2.2 Vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro
6.2.3 Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro vanaf 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Er is één zienswijze ontvangen die is behandeld in de 'Reactienota zienswijzen/inspraak ontwerpbestemmingsplan en Bkp Simmerfjild-Makkum' die als bijlage bij het vaststellingsbesluit van dit bestemmingsplan is gevoegd. Om deels aan de ingekomen zienswijze tegemoet te komen, zijn nog een aantal aanpassingen van voorliggend bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan doorgevoerd. Daarnaast hebben nog enkele ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. Op de verwerkte wijzigingen is nader ingegaan in het vaststellingsbesluit van dit bestemmingsplan. Een en ander heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling van zowel de regels als verbeelding van dit bestemmingsplan bij raadsbesluit op 3 april 2025.
6.3 Invoeringswet Omgevingswet
Voorliggend bestemmingsplan is onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorbereid en nog als ontwerp voor inwerkingtreding van de Omgevingswet in procedure gebracht. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden waar de Wro door is vervangen. Voor een goede overgang naar de nieuwe wetgeving (Omgevingswet en bijbehorende besluiten betreffende het Omgevingsbesluit, Besluit activiteiten leefomgeving, Besluit bouwwerken leefomgeving, Besluit kwaliteit leefomgeving en de Omgevingsregeling) is via de Invoeringswet Omgevingswet voorzien in overgangsrecht.
Bijlage 1 Lijst Met Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Bijlage 1 Lijst met beroepen en bedrijven aan huis
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend (Water)bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend (water)bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend (Asbest/water)bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend (asbest/water)bodemonderzoek
Bijlage 4 Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (2004)
Bijlage 4 Inventariserend archeologisch veldonderzoek (2004)
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek (2023)
Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek (2023)
Bijlage 6 Ecologische Quickscan
Bijlage 6 Ecologische quickscan
Bijlage 7 Nader Onderzoek Waterspitsmuis
Bijlage 7 Nader onderzoek waterspitsmuis
Bijlage 8 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 8 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 9 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Uitgangspuntennotitie (Incl. Weergave Participatieproces)
Bijlage 11 Uitgangspuntennotitie (incl. weergave participatieproces)