KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Artikel 6 Waterstaat - Erosie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Artikel 14 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingseffecten
4.1 Archeologie
4.2 Landschap En Natuur
4.3 Water
4.4 Milieuaspecten
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Duurzaam Bouwen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bemelerweg 89 Cadier en Keer

Bestemmingsplan - gemeente Eijsden-Margraten

Vastgesteld op 15-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bemelerweg 89 Cadier en Keer met identificatienummer NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01 van de gemeente Eijsden-Margraten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in of bij een woonhuis, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 alternatieve energie:

vormen van duurzame, hernieuwbare energie, niet verkregen uit fossiele brandstoffen, maar uit windkracht, stromend water, zonnestraling en/of aardwarmte;

1.9 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een erfafscheiding;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.13 bedrijf:

het bedrijfsmatig uitoefenen van één of meerdere bedrijfsactiviteiten ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG;

1.14 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw:

een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 calamiteit:

één of meerdere plotselinge, onverwachte gebeurtenissen, die binnen korte tijd ernstige schade (kunnen) veroorzaken;

1.28 coffeeshop:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprake van het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse;

1.29 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 draadomheining/-erfafscheiding:

een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden met een onderlinge afstand van ten minste 10 cm;

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.33 erfscheiding:

in het terrein zichtbare afscheiding van het als erf aan te merken perceel(sgedeelte) bij een woning of andere hoofdfunctie;

1.34 erosie:

een natuurlijk proces waarbij stenen en aarde loskomen en verplaatst worden van de ene locatie naar de andere;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies. Onder horeca worden niet verstaan bedrijven/instellingen, die zich (mede) richten op het bieden van spel, dans, vermaak en ontmoeting, zoals een discotheek, nachtclub, bioscoop, zalencentrum of speelautomatenhal of op het bieden van onderdak aan eenmalige ambulante handel;

1.38 kampeermiddel:

  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.39 kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap:

het kenmerkende reliëf, de historische landschapsstructuur en de daarin aanwezige cultuurhistorische landschapselementen, de afwisseling open-besloten en het groene karakter inclusief aanwezige natuurlijke waarden,zoals verwoord in de POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

1.40 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.41 mantelzorg:

het binnen de woning bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband;

1.42 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.43 omgevingvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;

1.44 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.45 ondergronds bouwen:

het bouwen van bouwwerken welke geheel beneden peil zijn gelegen;

1.46 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten;

1.47 (openbare) nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.48 paardenbak:

buitenrijbak voor het trainen en/of africhten van paarden;

1.49 peil:

  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang tot het gebouw;

1.50 seksinrichting:

een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband:

  • voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;
  • verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of;
  • seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht;

1.51 setback:

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2.00 m achter de doorgetrokken voorgevel van een woningmet een hoogte van maximaal 3.00 m. Bij een woning met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt;

1.52 smartshop/growshop:

een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd;

1.53 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, debouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen;

1.54 vloeroppervlak van een gebouw:

het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen;

1.55 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden;

1.56 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding;

1.57 zolder:

ruimte(n) in een gebouw, die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. 1. lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren) gemeten afstand.

  1. 2. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  1. 3. goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  1. 4. dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  1. 5. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  1. 6. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  1. 7. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

  1. 8. bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

  1. 9. ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik;
  2. b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
  3. c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijbak';
  2. e. een mestplaat.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan-huis-gebonden-beroepen en agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis;

en de daarbij behorende voorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    1. a. de situering van bouwwerken;
  2. 2. De onder 1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig, van de verkeersveiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden, of,
    2. b. in verband met eisen van duurzaam bouwen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de tot 'Waarde - Archeologie 5' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat tevens mag worden gebouwd ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming, mits sprake is van:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid, of
    2. 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst en waarvan de oppervlakte niet meer dan 1.000 m2 bedraagt.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen of;
    3. 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Erosie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bestrijden en voorkomen van:

  1. a. bodemerosie en wateroverlast;
  2. b. het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
  3. c. de aantasting van het grondwaterpakket.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.

6.2 Specifieke gebruiksregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemeen

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de plankaart aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

8.2 Alternatieve energiewinning

  1. 1. Ten aanzien van een constructie voor de opwekking van alternatieve energie gelden de volgende bouwregels:
    1. a. plaatsing is uitsluitend mogelijk bij woningen en bedrijven;
    2. b. maximaal 1 constructie per bouwperceel;
    3. c. de maximale breedte bedraagt 1 meter;
    4. d. bij plaatsing op een mast, uitsluitend:
      • op minimaal 5 en maximaal 40 meter achter de voorgevelrooilijn;
      • met een maximale hoogte van 12 meter, inclusief de constructie;
    5. e. bij plaatsing op een gebouw:
      • op een hellend dak, maximaal 2 meter vanaf de bovenkant van de nok;
      • zo mogelijk op het van de weg gekeerde dakvlak.
  1. 2. Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tweede constructie binnen bouwperceel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 onder 1, ten behoeve van het plaatsen van een tweede constructie voor de opwekking van alternatieve energie op een bouwperceel waar reeds één dergelijke constructie aanwezig is, mits:

  1. a. constructie voor de opwekking van alternatieve energie ontoereikend is gebleken voor de energievoorziening;
  2. b. geen sprake is van onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld en het woonklimaat;
  3. c. het bepaalde in artikel 8.2 onder 1 sub b. tot en met e. en in artikel 9.2 in acht wordt genomen.

8.3 Ondergronds bouwen

Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden voorts de volgende bouwregels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht;
  2. b. de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 meter onder peil.

8.4 Voorwaardelijke verplichting sloop bestaande bebouwing

  1. a. De bestaande gebouwen mogen pas gesloopt worden nadat uit onderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten, steenmarter en/of nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw zijn uit te sluiten.
  2. b. Mocht uit het onderzoek blijken dat overtreding van de Flora- en faunawet niet voorkomen kan worden, dan mogen de bestaande gebouwen pas gesloopt worden nadat de ontheffing Flora- en faunawet is verleend.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemene gebruiksregels van de gronden

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. het gebruik van de grond als seksinrichting of soortgelijk bedrijf;
  2. b. het gebruik van de grond voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. het gebruik van de grond voor een discotheek;
  4. d. het gebruik van opstallen als seksinrichting of soortgelijk bedrijf;
  5. e. het gebruik van opstallen voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  6. f. het gebruik van opstallen voor een discotheek.

9.2 Algemene gebruiksregels alternatieve energiewinning

Ten aanzien van de plaatsing van een constructie voor de opwekking van alternatieve energie gelden de volgende gebruiksregels:

  1. a. de constructie mag uitsluitend worden gebruikt voor de opwekking van energie voor eigen gebruik.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijking van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het openbare nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  • de hoogte ten hoogste 3.50 m mag bedragen
  • de inhoud ten hoogste 50 m³ mag bedragen.

10.2 Afwijking van de bouwregels met 10%

  1. 1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien ten aanzien van de in de deze regels genoemde percentages, hellingen en maten, mits:
    1. a. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
    2. b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  2. 2. Omgevingsvergunning mag niet worden verleend van:
    1. a. het maximum oppervlak, de maximum goothoogte en de maximum nokhoogte van bijgebouwen.
  3. 3. In die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning is verleend mag niet nogmaals op grond van onderhavige bepaling omgevingsvergunning worden verleend.

Artikel 11 Wijzigingsregels

11.1 Wijziging bestemmingsgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.

11.2 Procedure wijziging

Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 12 gegeven procedure in acht.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, worden de procedureregels van artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening in acht genomen en indien van toepassing wordt daaraan voorafgaand de inspraakprocedure als bedoeld in de gemeentelijke Inspraakverordening gevolgd.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

13.2 Gemeentelijke regels

13.3 Provinciale regels

Artikel 14 Voorrangsregels

14.1 Strijdigheid belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

14.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • 'Waarde - Archeologie 5';
  • 'Waterstaat - Erosie'.

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder 15.1.1 met maximaal 10 %.
  3. 3. Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bemelerweg 89 Cadier en Keer'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Bemelerweg 89 (sectie F perceel 205) heeft het voornemen om de bestaande woning te amoveren en een nieuwe woning op het betreffende perceel te realiseren. Achter de nieuwe woning wil de eigenaar een vervangende paardenstal en een paardenbak oprichten.

De voorgenomen ontwikkeling is deels strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Voor de afwijkingen wordt verwezen naar paragraaf 1.3.

In dit bestemmingsplan wordt de voorgenomen bouwontwikkeling (vervangende woningbouw) op een doelmatige wijze geregeld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Cadier en Keer aan de Bemelerweg 89 op de hoek van de Bemelerweg en de toegangsweg naar Golfbaan Het Rijk van Margraten. De locatie is in de huidige situatie bebouwd met een woning, enkele schuurtjes en paardenstallen (aan de woning geplaatst). Het overige terrein betreft een weiland met een groot aantal fruitbomen. De fruitbomen zijn veelal jonge aanplant, afgewisseld met enkele zeer oude goed onderhouden fruitbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "buitengebied Margraten 2009" inclusief 1e herziening dat op 14 december 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Margraten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is gedeeltelijk in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

Bouwmogelijkheden

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden doen zich de volgende afwijkingen voor:

  • Het hoofdgebouw wordt grotendeels buiten het bouwvlak opgericht.
  • Het bijgebouwenvlak wordt anders gesitueerd door een gewijzigde situering van het hoofdgebouw.
  • De paardenstal wordt buiten het bijgebouwenvlak gesitueerd.
  • Het bouwen van een mestplaat binnen de bestemming Wonen in de directe nabijheid van de paardenstal.

Gebruiksmogelijkheden

Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden doen zich de volgende afwijkingen voor:

  • Het gebruiken van de te bouwen mestplaat ten behoeve van de opslag van mest.
  • Het gebruiken van een deel van de gronden binnen de bestemming agrarisch met waarden voor een paardenbak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het bouwplan voor de vervanging van de woning op het perceel Bemelerweg 89 (sectie F perceel 205) omvat de volgende onderdelen:

  • 1 woning in 1 en 2 bouwlagen met kap;
  • 1 paardenstal voor 5 paarden inclusief een poetsplaats en een zadelkamer;
  • 1 bouwkundige voorziening voor de mestopslag van maximaal 10m3;
  • 1 paardenbak van 20 bij 40 meter, waarbij niet dieper wordt gegraven dan 40cm-mv. De paardenbak zelf wordt voorzien van een ijzeren afscherming (1,50 meter hoog) met een haag er omheen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0004.png"

Bouwplan

De entree tot de nieuwe woning is gelegen aan de Bemelerweg. De paardenstal is bereikbaar via een toegangspoort aan de toegangsweg naar de Golfbaan.

Het bouwplan omvat de ontwikkeling van één woning met een goothoogte van 6,00 meter en een nokhoogte van 9,285 meter.

De woning wordt uitgevoerd in metselwerk in de kleur donkerbruin, voorzien van een hardstenen plint. Het dak wordt voorzien van keramische dakpannen in een antraciet kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0005.png"

Aanzicht voorgevel Bemelerweg

De paardenstal achter de woning krijgt een bouwhoogte van 6,55 meter en wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de woning. De 'zolderruimte' van de paardenstal wordt gebruikt voor opslag. De paardenstal wordt in dezelfde bouwstijl uitgevoerd.

Nabij de paardenstal is voor de opslag van de paardenmest een mestplaat voorzien van maximaal 10m2, waarbij zorg wordt gedragen dat er geen mestvocht in de bodem kan geraken.

Achter op het perceel wordt tot slot de paardenbak gerealiseerd met een maat van 20 bij 40 meter exclusief de omheining. De omheining heeft een maximale hoogte van 1,50 meter. Er worden bij de paardenbak geen lichtmasten opgericht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ministerie van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de structuurvisie Infrastructuur & Ruimte "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" vastgesteld. De definitieve structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

In de structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Het Rijk heeft daarvoor 3 hoofddoelen geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

Het Rijk geeft de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.

De voorgenomen ontwikkeling doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk. Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal Beleid

Provincaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van deze integrale omgevingsvisie.

Het POL 2014 omvat een visie waarin wordt uiteengezet wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat te creëren, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Deze ambitie vraagt om een krachtig omgevingsbeleid, dat is vastgelegd in het POL en focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.

Deelgebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 7 deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in deelgebied "buitengebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0007.png"

Uitsnede POL-kaart 'zonering Limburg'

Gebieden in deze zone betreffen gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Binnen dit gebied wordt onder meer ruimte geboden voor de doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Accenten in deze zone liggen bij de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen van milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Wonen

De ambitie is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.

De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling.

De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

In de regionale structuurvisie Wonen Zuid-Limburg worden de keuzes verder uitgewerkt die op regionale schaal noodzakelijk zijn. Hierin wordt rekening gehouden met sterke en zwakke kanten, kansen en bedreigingen van de verschillende woonmilieus en gebaseerd op een gedeelde analyse in de woonmilieukaart op Zuid-Limburgse schaal.

De onderhavige bestemmingswijziging heeft geen betrekking op de toename van de gemeentelijke woningvoorraad. De huidige woning, die geamoveerd wordt, is ook als zodanig bestemd. De voorgenomen ontwikkeling doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van de provincie. Het provinciaal beleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

Omgevingsverordening 2014

In de Omgevingsverordening Limburg zijn de volgende aspecten van belang.

Nieuwe woningbouw (artikel 2.4.2)

Volgens de omgevingsverordening mag een een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorzien in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad.

Dit is echter niet van toepassing op:

  • nieuwe woningen die voldoen aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg';
  • een ruimtelijk plan dat op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden vastgesteld.
  • Een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro.

Uit de Kwaliteitscriteria blijkt vervolgens dat het toevoegen van 1 woning niet als provinciaal belang wordt beschouwd en dat de Verordening daar dus niet op toeziet.

Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg (artikel 2.8.2)

Het plangebied is gelegen binnen het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg. De kernkwaliteiten in het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg zijn: het reliëf, het open-besloten karakter, het groene karakter en het cultuurhistorisch erfgoed. In het Nationaal Landschap Zuid-Limburg gelden regels voor het roeren van grond.

Het plangebied is gelegen in de nadere ruimtelijke duiding 'buitengebied'. Kernkwaliteiten die hier van toepassing zijn, betreffen het open-besloten karakter en cultuurhistorisch erfgoed.

Aangezien het onderhavig bestemmingsplan voorziet in vervangende nieuwbouw op 1 perceel en er verder geen afbreuk wordt gedaan aan de erfafscheidingen wordt het karakter van het gebied niet aangetast en blijven de kavelpatronen intact.De bestaande erfafscheiding/struweel en bomen staan als eenheid op de lijst van beschermde bomen (monumentaal) en blijven behouden.

De paardenbak zelf wordt voorzien van een ijzeren afscherming (1,50 meter hoog) met een haag er omheen.

Grondwaterbeschermingsgebieden (artikel 4.3)

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn gebieden die zijn aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Voor grondwaterbeschermingsgebieden bevat de omgevingsverordening regels voor boorputten en het roeren van de grond (dieper dan 3 meter onder maaiveld). Voor de genoemde milieubeschermingsgebieden bevat de Omgevingsverordening één of meer verboden (dieper dan 3 meter onder maaiveld), uitzonderingen op deze verboden, ontheffingsmogelijkheden, meldingen en de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen.

De voorgenomen vervanging van de woning heeft geen invloed op het grondwaterbeschermingsgebied. Er vinden geen ingrepen op een diepte van meer dan 3 meter onder het maaiveld plaats.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Strategische visie Eijsden-Margraten

De strategische visie 2022 'Vernieuwen door Verbinden' is een overkoepelende gemeentelijke beleidsvisie, die in 2013 tot stand is gekomen in overleg met bewoners, ondernemers en andere (regionale) betrokkenen. In de visie zijn de volgende 8 thema's benoemd, die in de periode tot 2022, maar ook in de jaren daarna, van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de gemeente:

  1. 1. Dienstverlening, goed geregeld.
  2. 2. Vitale kernen.
  3. 3. Zorg en Welzijn, goed voor 'mekaar'.
  4. 4. Landschappelijk verantwoord ondernemen.
  5. 5. Uniek (im)materieel cultureel erfgoed.
  6. 6. Betere bereikbaarheid.
  7. 7. Meer met de Maas.
  8. 8. Samenwerken in de regio en euregio.

Daarnaast zijn 5 ambities onderscheiden die richting geven aan de keuzes binnen de 8 thema's:

  1. 1. Dienstverlening is onze tweede natuur.
  2. 2. Burgerkracht.
  3. 3. Buitengewone buiten (be)leven.
  4. 4. Aantrekkelijk wonen.
  5. 5. Ondernemingszin schept ruimte voor welvaart en welzijn.

De strategische visie ziet niet toe op de vervanging van een solitaire woning; daarmee is deze voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met deze visie.

Gemeentelijk woningbouwprogramma Eijsden-Margraten 2012-2022

De uitgangspunten van de provinciale en regionale woonvisie zijn mede bepalend voor het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Om die reden heeft de gemeente Eijsden-Margraten de keuze gemaakt om het gemeentelijk woningbouwbeleid niet nader te vertalen in een gemeentelijke woonvisie of volkhuisvestingsplan. De bouwplancapaciteit voor woningbouw over de periode 2012-2022 is vastgelegd in het 'Gemeentelijke woningbouwprogramma Eijsden-Margraten 2012-2022'. In dit beleid heeft de gemeente onder meer rekening gehouden met het provinciale nullijn-beleid.

Het onderhavige plan kan worden gerealiseerd, omdat het om de toevoeging van 1 woning gaat, waardoor het provinciaal beleid niet van toepassing is. Daarnaast betreft onderhavig plan een bouwplan voor vervangende nieuwbouw en wordt dus 1 woning gesloopt voor de bouw van deze woning.

Gemeentelijk kwaliteitsmenu (GKM)

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) Eijsden-Margraten 2013' (vastgesteld 17-12-2013). Dit menu heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten de rode contouren te koppelen aan een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied. De gemeente hecht veel waarde aan haar buitengebied en streeft ernaar de kwaliteiten van het buitengebied te beschermen en te verbeteren en kwaliteitsverlies tegen te gaan.Met het GKM wordt beoogd om een balans te vinden tussen de instandhouding en verbetering van de kwaliteiten van het buitengebied enerzijds en de mogelijkheden voor ontwikkelingen anderzijds.

Het plangebied is gelegen buiten de rode contouren.

Aangezien onderhavig plan vervangende nieuwbouw betreft op een perceel waarop reeds de bestemming 'wonen' is gelegen, is het gemeentelijk kwaliteitsmenu niet van toepassing.

Het beleid is, voor wat betreft de module 'solitaire (nieuwe) woningen'' alleen van toepassing op die gevallen waarbij de bestemming van een perceel wordt gewijzigd in een woonbestemming, waardoor woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Of indien op een woonbestemming via een herziening/wijziging een nieuwe woning (extra) kan worden gebouwd.

Beleidsnotitie paardenbakken (hobbymatig) 2012

Op 18 december 2012 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie paardenbakken (hobbymatig) vastgesteld.

De gemeente wil daar waar dat mogelijk is de vraag naar paardenbakken ten behoeve van hobbymatig gebruik faciliteren. Paardenbakken ten behoeve van hobbymatig gebruik zijn mogelijk binnen de bestemming 'wonen', 'agrarisch' en 'agrarisch met waarden', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het gebruik van een paardenbak uitsluitend voorkomt uit het hobbymatig houden van paarden (maximaal 5) en derhalve voor privégebruik bedoeld is;
  2. b. er minimaal een afstand wordt aangehouden van 50 meter tussen de rand van de paardenbak en woningen van derden;
  3. c. de afmetingen van een paardenbak exclusief de omheining niet meer mogen bedragen dan 40 bij 20 meter;
  4. d. de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellenten ten hoogste 1.50 meter mag bedragen;
  5. e. lichtmasten niet mogen worden opgericht;
  6. f. er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor landschappelijke en natuurlijke waarden;
  7. g. aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet onevenredig worden aangetast.

Uit de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 blijkt dat voldaan wordt aan de eisen gesteld onder a t/m e. Door de wijze waarop de paardenbak wordt vormgegeven en de ligging waardoor deze grotendeels omzoomd wordt door groen, vindt geen onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden plaats.

Wel zal voor het hobbymatig houden van de paarden een melding in het kader van het Activiteitenbesluit plaatsvinden.

Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013

Op 18 december 2012 heeft de gemeenteraad tevens de ‘Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013’ vastgesteld. Samen met de archeologische beleidskaart vormt de Erfgoedverordening het toetsingskader bij archeologie.

In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan ‘Buitengewoon Margraten’ (december 2008) is een integrale visie op de gewenste ontwikkeling van het landschap, die uitgaat van de bestaande (kern)kwaliteiten van het landschap. Het plan is een stimulerend document dat de basis legt voor toekomstige ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied. Daarnaast dient het plan als basis voor een nadere concretisering in uitvoeringsgerichte projecten, die er toe moeten leiden dat de gestelde uitgangspunten en doelstellingen van het landschapsontwikkelingsplan verwezenlijkt worden.

De (visueel-esthetische) kwaliteit van het landschap van de gemeente Margraten wordt bepaald door het aanwezige reliëf, het contrast tussen de open plateaus en de besloten hellingen, de aanwezigheid van gebiedseigen groene landschapselementen, de aanwezigheid van cultuurhistorische elementen en de diversiteit in het ruimtegebruik.

Onderhavig woningbouwplan vormt geen bedreiging voor het streefbeeld van het landschapsontwikkelingsplan.

Welstandsnota

De gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul vormen samen het welstandsdistrict Mergelland. In dit district zijn een dorpsbouwmeester en een monumentencommissie werkzaam. Bij de totstandkoming van de gezamenlijke welstandsnota is een evenwicht nagestreefd tussen het maximaal recht doen aan de lokale parameters en standaardisatie van de randvoorwaarden.

In de welstandsnota (18-12-2012 vastgesteld) zijn voor de gemeente Eijsden-Margraten welstandscriteria geformuleerd en is het gemeentelijk grondgebied verdeeld in 4 welstandsniveaus.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Margraten met welstandsniveau 2. Het betreft een regulier welstandsgebied, waar het beleid gericht is op het handhaven en benutten van kansen voor verbetering. Er zijn gerichte welstandseisen opgesteld.

Het bouwplan is op hoofdlijnen akkoord bevonden door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingseffecten

4.1 Archeologie

Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de Erfgoedverordening en de gemeentelijke Archeologische beleidskaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0008.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart

Uit bestudering van de archeologische beleidskaart blijkt dat ter plekke van het plangebied sprake is van overwegend waardecategorie 5 (groen): gebieden met een middelhoge trefkans.

De Erfgoedverordening (vastgesteld 18 december 2012, gelijktijdig met de Archeologische beleidskaart) van de gemeente Eijsden-Margraten bevat de beleidsregels die betrekking hebben op de waardecategorieën. In de Erfgoedverordening is opgenomen dat voor gebieden met een middelhoge verwachting een verstoringsoppervlakte van 1.000m² als ondergrens voor archeologisch onderzoek geldt.

Het verstoringsoppervlak van onderhavig voornemen is kleiner dan 1.000m2 (woning 354m2 en paardenstal 158m2), zodat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Bij de aanleg van de paardenbak wordt niet dieper gegraven dan 40cm-mv.

Ondanks de maatregelen om archeologische vindplaatsen vooraf te lokaliseren en te documenteren of veilig te stellen kunnen onvoorziene vondsten bij bouw- en graafprojecten worden aangetroffen. Voor 'toevalsvondsten' geldt de meldingsplicht volgens artikel 53 van de Monumentenwet 1988).

4.2 Landschap En Natuur

Landschap

Het plangebied is gelegen op het relatief vlakke 'plateau van Margraten'. Ten noorden en westen van het plangebied is de golfbaan 'Rijk van Margraten' gelegen en net ten zuiden het sportcomplex van de kern Cadier en Keer.

Het landschap rond het plangebied en deze sportgebieden betreft een agrarisch cultuurlandschap met graslanden, akkerbouw, bos en boomgaarden.

Natuur

Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten. Indien beschermde soorten op de projectlocatie aanwezig zijn, dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot het tijdstip van de bouw, bijvoorbeeld buiten het broedseizoen. Indien het verschuiven van de planning geen effect heeft op de aanwezige beschermde soorten dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart.

Vanwege de voorgenomen herontwikkeling is het noodzakelijk om inzichtelijk te krijgen of er beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in, op en rondom het plangebied en of deze soorten de locatie als primair leefgebied gebruiken. Dit kan zijn als onderdeel van een foerageergebied of als functie voor huisvesting (broedlocatie, verblijfplaats voor vleermuizen etc.).

Om te bepalen welke beschermde soorten er voor (kunnen) komen of gebruik maken van het plangebied is de locatie éénmalig bezocht op 10 september 2013.

Het doel hiervan is om middels een habitatgeschiktheidsbeoordeling er achter te komen hoe het plangebied eruit ziet en welke soorten zich in potentie kunnen vestigen of er al gevestigd zijn. Daarnaast zijn de relevante soortverspreidingsatlassen geraadpleegd.

Huidige situatie

De locatie is in de huidige situatie bebouwd met een woning, enkele schuurtjes en paardenstallen (aan de woning geplaatst). Het overige terrein betreft een weiland met een groot aantal fruitbomen. De fruitbomen zijn veelal jonge aanplant, afgewisseld met enkele zeer oude goed onderhouden fruitbomen.

Langs de (buiten)randen van de locatie zijn hoogopgaande laanelementen aanwezig (onder meer toegangsweg naar golfterrein). De bestaande erfafscheiding/ struweel en bomen staan als eenheid op de lijst van beschermde bomen (monumentaal) en blijven behouden.

Er is nauwelijks verharding aanwezig op het terrein. Alleen de achterzijde van de woning ter plekke van de schuurtjes, de oprit en voortuin zijn voorzien van een grindpakket.

Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning te slopen en te vervangen door één nieuwbouwwoning. Verder is het plan om een vervangende paardenstal te bouwen en een paardenbak aan te leggen.

Ter plekke van de paardenbak zullen enkele fruitbomen worden verwijderd, de overige aanwezige fruitbomen op het perceel blijven behouden. De paardenbak zelf wordt voorzien van een ijzeren afscherming (1,50 meter hoog) met een haag er omheen.

De bestaande erfafscheiding/struweel en bomen staan als eenheid op de lijst van beschermde bomen (monumentaal) en blijven behouden.

Ligging planlocatie ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur van de provincie Limburg. Een toetsing in het kader van de EHS is dan ook niet aan de orde.

Gesteld kan worden dat het aspect natuur en landschap geen belemmeringen oplevert voor onderhavige planontwikkeling.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de huidige situatie van het plangebied kan geconcludeerd worden dat het perceel met de fruitbomen onderdeel kan zijn van het leefgebied van de Steenuil en dat eveneens niet uitgesloten kan worden dat het terrein gebruikt wordt als broedlocatie (broedplekken in schuren of boomholtes).

Het plangebied vormt voor diverse soorten (vleermuizen, Steenuil, Steenmarter, Huismus en Gierzwaluw) een geschikt leefgebied/broedbiotoop. De beplanting langs de perceelsranden biedt broedgelegenheid aan vogels. De bestaande erfafscheiding/ struweel en bomen staan als eenheid op de lijst van beschermde bomen (monumentaal) en blijven behouden.

De bebouwing vormt, vanwege de diverse invliegopeningen, inloopopeningen, scheuren en kieren en toegankelijke ruimte onder de dakpannen een potentiële verblijfplaats voor diverse soorten dieren; Steenmarter, Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen hebben toegang tot het bestaande pand.

De bovengenoemde soorten zijn matig tot zwaar beschermd in het kader van de Flora- en faunawet (Tabel 2 en 3 soorten).

Incidenteel kunnen op de locatie algemene grondgebonden zoogdieren (egel en konijn) worden aangetroffen. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt het plangebied geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Effecten en toetsing op beschermde soorten

Op dit moment is het nog niet mogelijk om een gedegen effectbeoordeling te maken ten aanzien van deze soorten en op basis van de ontwikkelingen in relatie tot het overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.

Een gedegen effectbeoordeling kan pas tot stand komen als er meer bekend is over het daadwerkelijke voorkomen van de soorten in het plangebied en wanneer vastgesteld is wat de functie van het gebied is voor beschermde soorten.

Op basis hiervan kan een gedegen toetsing aan de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet tot stand komen, waarbij dan ook zicht is op (en of er noodzaak is tot) de te treffen mitigerende maatregelen.

Advies

Op basis van de beschikbare informatie dient rekening te worden gehouden met het voorkomen en/of gebruiken van het plangebied door vleermuizen, Steenmarter, Steenuil, Huismus en Gierzwaluw.

Indien van toepassing kan schade aan broedvogels worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of beplanting buiten het broedseizoen te verwijderen. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden, kan in dit geval eveneens voorkomen dat er onnodige verstoring van broedvogels plaatsvindt.

Om vast te stellen wat de effecten zijn en of er knelpunten ontstaan in het kader van de Flora- en faunawet dient nader onderzoek plaats te vinden ten aanzien van vleermuizen, steenmarter, gierzwaluw en huismus.

Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Natuurbeschermingswet 1998

De Nbwet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Het gaat hierbij om de bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

Natura 2000-gebieden

Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Voor deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Om dit toetsbaar te maken kent de Natuurbeschermingswet 1998 voor projecten en andere handelingen die gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de instandhoudingsdoelen van het gebied niet in gevaar worden gebracht.

Er zijn geen Natura2000-gebieden in het plangebied. De dichtstbijzijnde gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied zijn Bemelerberg & Schiepersberg op ca. 650 meter afstand en Savelsbos op ruim 1 kilometer verwijderd van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI01023-VG01_0009.png"

Ligging plangebied tov Natura2000-gebieden

Conclusie

Gezien de afstand en de aard van de ingreep (vervangde woningbouw met hobbyactiviteiten) zijn significant negatieve effecten uit te sluiten. Een paardenstal was reeds aanwezig ten tijde van het vigerende bestemmingsplan, er vindt slechts herbouw plaats op enkele meters van de oorspronkelijke stal. De activiteiten ter plaatse veranderen dan ook niet, er heeft slechts een verandering van situering op het woonperceel plaats. De toetsing op basis van dit beleidskader is daarom ook niet nodig.

4.3 Water

De Watertoets is een procesinstrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om water in Nederland meer ruimte geven.

De Watertoets is sinds 1 november 2003 verplicht bij onder andere het opstellen van bestemmingsplannen. Bij de Watertoets gaat het om vroegtijdig informeren, adviseren,afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.

Het plangebied valt onder het keur van het waterschap Roer en Overmaas. Het project omvat vervangende nieuwbouw, waarbij geen lozingen op het oppervlaktewater plaatsvinden en er sprake is van een beperkte toename van het verhard oppervlak (minder dan 1.000m2).

Een aanvullende toetsing bij het watertoetsloket van Roer en Overmaas laat zien dat er geen waterschapsbelang aanwezig is.

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een watertoets voor dit ruimtelijke plan niet aan de orde is.

Wel gelden de gemeentelijke uitgangspunten duurzaam bouwen en stedelijk waterbeheer. Daarin is afkoppeling van hemelwater een uitgangspunt, mits technisch mogelijk en redelijkerwijs realiseerbaar.

Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in een hemelwaterput op eigen terrein. Het vuilwaterafvoer verloopt via de bestaande rioolaansluiting op de Bemelerweg.

4.4 Milieuaspecten

4.4.1 Bodemkwaliteit

CSO Adviesbureau heeft een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd op de locatie Bemelerweg 89 te Cadier en Keer. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen en lokaal eveneens met PAK, PCB en OCB. Ter plaatse van de verdachte deellocaties (smeerput, bezinkput en brandplaats) zijn geen verontreinigingen aangetroffen die gerelateerd zijn aan deze activiteiten.

In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

In en op de onbedekte grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

De hypothesen dat de bovengrond en de ondergrond van het terrein verdacht respectievelijk onverdacht zijn ten aanzien van bodemverontreiniging blijven formeel gehandhaafd.De hypothesen dat de grond ter plaatse van de verdachte deellocaties is verontreinigd als gevolg van de gebezigde activiteiten worden verworpen omdat geen verontreinigingen zijn geconstateerd die hieraan gerelateerd zijn.

De aangetoonde licht verhoogde gehalten brengen geen risico’s met zich mee. Gesteld kan worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik van de locatie. Er wordt derhalve geen nader onderzoek aanbevolen.

Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, welke kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen om bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie zelf te laten.

Indien tijdens graafwerkzaamheden grond met bodemvreemd materiaal, dient rekening gehouden te worden met het feit dat deze grond waarschijnlijk niet zonder restricties op de locatie of elders hergebruikt kan worden.

4.4.2 Geluid

In het kader van een ruimtelijke onderbouwing is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer over de Bemelerweg. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer over de Bemelerweg ter plaatse van de nieuwe woning ten hoogste 50 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 2 dB overschreden. De maximaal te ontheffen waarde voor vervangende nieuwbouw bedraagt 58 dB.

Op 10 december 2013 is reeds een besluit genomen tot het toekennen van een hogere grenswaarde van 52 dB. De nieuwe situatie is lager dan deze verleende hogere grenswaarde. Er behoeft in dit kader dus geen nieuwe hogere grenswaarde-procedure te worden doorlopen.

4.4.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen; deze eisen zijn gebaseerd op Europese regelgeving. Conform artikel 5.16 van de Wm zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen. In dit artikel is tevens opgenomen dat, zolang normen niet overschreden worden (lid 1 sub a) of plannen "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen (lid 1 sub c), bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen en de planontwikkeling dus doorgang mag vinden. Om welke bevoegdheden het gaat is expliciet vastgelegd in de Wm. Om de invloed van het plan te beoordelen is gebruik gemaakt van het "nibm-criterium".

Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, die zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.

Voor kleinschalige projecten is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Ten aanzien van woningbouwlocaties is in de regeling gesteld dat de volgende situaties niet in betekenende mate bijdragen:

  • netto niet meer dan 1.500 woningen in geval van één ontsluitingsweg;
  • netto niet meer dan 3.000 woningen in geval van twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling.

Omdat het voorgenomen plan 1 woning betreft en het daarbij ook nog gaat om vervangende woningbouw, draagt deze niet in betekende mate bij.

Geconcludeerd kan worden dat er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.4 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavig kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico’s, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.

Bevi / risicovolle inrichtingen

Binnen een straal van 1.000 meter van het plangebied is geen sprake van zogenaamde Bevi / risicovolle inrichtingen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, paragraaf 5.2.3 hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De Rijksweg N278 is een transportas waar transport met gevaarlijke stoffen mogelijk is. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 200 meter van de Rijksweg N278.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen transportleidingen voor gevaarlijke stoffen gelegen.

Als gevolg van onderhavig bouwvoornemen ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed is. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het onderhavige bouwplan.

4.5 Verkeer En Parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

De Bemelerweg is een rustige weg in het buitengebied, voornamelijk in gebruik voor bestemmingsverkeer en verkeer tussen de kern Bemelen en de kern Cadier en Keer.

De Bemelerweg is gecategoriseerd als Erftoegangsweg. Conform het beleid ' uitwegen' van de gemeente mag er binnen 5 meter van een kruising geen uitweg worden gerealiseerd op een Erftoegangsweg. Van belang bij de afweging voor een uitweg is dat de bruikbaarheid, veiligheid en doelmatigheid van de weg niet in gevaar komt en/of gewaarborgd blijft.

De realisatie van de nieuwe (vervangende) woning heeft geen gevolgen voor de verkeersstructuur.

Op het perceel is voldoende parkeerruimte aanwezig, waardoor van (openbare) parkeerproblemen geen sprake zal zijn.

4.6 Kabels En Leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

4.7 Duurzaam Bouwen

Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van het bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.

De gemeente heeft het "Convenant Duurzaam Bouwen" voor het gewest Maastricht en Mergelland ondertekend (februari 2001), waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidsmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren.

Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen. Bij de realisering van dit project zal met de principes van duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen rekening gehouden worden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het onderhavige bouwplan betreft de realisering van één woning. Dit betekent dat er sprake is van een plan in het kader van de Grondexploitatiewet.

De gemeente zal met de eigenaar van de grond een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de eventueel te maken kosten zullen worden verrekend. Onderdeel hiervan is in ieder geval een planschadeovereenkomst.De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Met het sluiten van een anterieure overeenkomst is de financieel-economische uitvoerbaarheid anderszins gewaarborgd.

De ontwikkeling heeft voor de gemeente Eijsden-Margraten geen negatieve financiële gevolgen. Het bouwplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

5.2.2 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

Het ontwerp bestemmingsplan 'Bemelerweg 89' heeft van 26 november 2015 tot en met 6 januari 2016 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek