Moerslag 5/5a te Sint Geertruid
Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten
Vastgesteld op 02-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Moerslag 5/5a te Sint Geertruid' van de gemeente Eijsden-Margraten.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1903.BPBUI6265NC5-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in of bij een woonhuis, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.5 agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.6 agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis
agrarisch getinte activiteiten van ondergeschikte betekenis, die niet vallen onder het regime van de Wet milieubeheer.
1.7 alternatieve energie
vormen van duurzame, hernieuwbare energie, niet verkregen uit fossiele brandstoffen, maar uit windkracht, stromend water, zonnestraling en/of aardwarmte.
1.8 ambacht(elijke)
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt.
1.9 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een erfafscheiding.
1.10 antennemast
zendmast ten behoeve van telecommunicatie.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.13 bed & breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.14 bedrijf
het bedrijfsmatig uitoefenen van één of meerdere bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 2 en ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG.
1.15 bestaand
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid met éénzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bijgebouw
een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.21 boogkas
een constructie met, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter boogkas vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal.
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.23 bouwgrens
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwvlak
een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, respectievelijk meerdere op de plankaart door middel van een koppelteken verbonden vlakken, die te samen één bouwvlak vormen, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 calamiteit
één of meerdere plotselinge, onverwachte gebeurtenissen, die binnen korte tijd ernstige schade (kunnen) veroorzaken.
1.29 coffeeshop
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprake van het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse.
1.30 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.31 containervelden
een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.32 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 draadomheining/-erfafscheiding
een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden met een onderlinge afstand van ten minste 10 cm.
1.35 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.36 erfscheiding
in het terrein zichtbare afscheiding van het als erf aan te merken perceel(sgedeelte) bij een woning of andere hoofdfunctie.
1.37 erosie
een natuurlijk proces waarbij stenen en aarde loskomen en verplaatst worden van de ene locatie naar de andere.
1.38 gebiedseigen geluiden
geluiden die bij de normaal gebruikelijke wijze van wonen, werken en recreëren in het betreffende gebied op het moment van de inventarisatie in het kader van de mogelijke aanwijzing als stiltegebied (artikel 117 Wet geluidhinder) worden geproduceerd.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder ook begrepen het gebruik van gronden met tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
1.41 hagelnet
teeltondersteunende voorziening als bedoeld in de Beleidsregel Hagelnetten (GS Limburg, 9 maart 2004, Pbl. 11 maart 2004).
1.42 hemelwaterproblematiek
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door de wijze van bodemgebruik in het algemeen en door de toename van het verharde grondoppervlak in het bijzonder.
1.43 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.44 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies. Onder horeca worden niet verstaan bedrijven/instellingen, die zich (mede) richten op het bieden van spel, dans, vermaak en ontmoeting, zoals een discotheek, nachtclub, bioscoop, zalencentrum of speelautomatenhal of op het bieden van onderdak aan eenmalige ambulante handel.
1.45 kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.46 kavelgrootte
het oppervlak van een kavel, zijnde een stuk grond, al dan niet fysiek begrensd door middel van een omheining of een natuurlijke afscheiding (zoals een heg of een sloot). De afmetingen zijn vastgelegd in het Kadaster.
1.47 kas
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of daarmee vergelijkbaar materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Onder een kas wordt niet verstaan een boogkas.
1.48 kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap
het kenmerkende reliëf, de historische landschapsstructuur en de daarin aanwezige cultuurhistorische landschapselementen, de afwisseling open-besloten en het groene karakter inclusief aanwezige natuurlijke waarden, zoals verwoord in de POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
1.49 kleinschalig agrarisch gebruik
gebruik van agrarisch gebied door burgers, als bijvoorbeeld schapen- of paardenwei, of ter vergroting van het huisperceel bij de eigen woning.
1.50 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.51 mantelzorg
het binnen de woning bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.
1.52 monumenten
alle op de plankaart als monument conform artikel 6 Monumentenwet 1988 aangeduide zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van algemeen belang wegens aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
1.53 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.54 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond en waaronder ten minste wordt verstaan een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een intensief veehouderijbedrijf dan wel een tak van deze bedrijvigheid.
1.55 nieuwvestiging niet grondgebonden agrarisch bedrijf
het vestigen van niet grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand agrarisch bouwblok, als vestiging op een nieuw agrarisch bouwblok waar nog geen bestaande niet grondgebonden agrarische bedrijfstak aanwezig is.
1.56 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.57 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.
1.58 ondergronds bouwen
het bouwen van bouwwerken welke geheel beneden peil zijn gelegen.
1.59 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten,
1.60 (openbare) nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.61 paardenbak
buitenrijbak voor het trainen en/of africhten van paarden.
1.62 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang tot het gebouw.
1.63 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, binnen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen gebruikt voor nachtverblijf.
1.64 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie.
1.65 recreatief medegebruik
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.66 regenkap
een constructie van palen met daarop een boog met een kap van transparante folie.
1.67 seksinrichting
een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband:
- a. voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;
- b. verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of;
- c. seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht.
1.68 setback
een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2.00 m achter de doorgetrokken voorgevel van een woningmet een hoogte van maximaal 3.00 m. Bij een woning met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt.
1.69 site sharing
het delen van een locatie door meerdere gebruikers, in het geval van antennemasten het delen van een mast door meerdere mobiele telefonieaanbieders.
1.70 smartshop/growshop
een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd.
1.71 standplaats
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.72 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, debouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
1.73 stiltegebied
een gebied van enige omvang waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteit zo laag is, dat de gebiedseigen geluiden niet of nauwelijks worden verstoord.
1.74 straatprostitutie
het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding.
1.75 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/constructies:
- a. met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlengen ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product, en/of
- b. noodzakelijk voor de teelt van gewassen in verband met het vergroten van de opbrengst van de oogst en het vergemakkelijken van de oogst, zoals tafelconstructies en gewasondersteunende constructies.
1.76 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.
1.77 vloeroppervlak van een gebouw
het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.
1.78 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.79 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding.
1.80 zolder
ruimte(n) in een gebouw, die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- b. Op de in lid 6.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 250 m².
6.3 Afwijking van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- b. Op de in lid 7.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m².
7.3 Afwijking van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien;
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- b. Op de in lid 8.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 25.000 m².
8.3 Afwijking van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
Op de tot Waarde - Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor de inrichting ten behoeve van de onderliggende bestemming en verenigbaar is met beheer, behoud en ontwikkeling van de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht, mits dit gehoord de Monumentencommissie of daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten en een aantasting van de karakteristiek van het ruimtelijk beeld, met dien verstande dat:
- bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Ecologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Landschapselement
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waterstaat - Erosie
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Specifieke gebruiksregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Algemeen
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de plankaart aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
14.2 Ondergronds bouwen
Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
- a. de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 meter onder peil.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1 Algemene gebruiksregels van de gronden
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. het gebruik van de grond als seksinrichting of soortgelijk bedrijf;
- b. het gebruik van de grond voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. het gebruik van de grond voor een discotheek.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied
Binnen het bodembeschermingsgebied is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden een als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.
16.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan en met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014 worden gesteld.
16.3 milieuzone – spuitvrije zone
Binnen de 'milieuzone – spuitvrije zone' is het gebruik maken van chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat niet toegestaan.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1 Afwijking van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het openbare nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:
- a. de hoogte ten hoogste 3.50 meter mag bedragen
- b. de inhoud ten hoogste 50 m³ mag bedragen.
17.2 Afwijking van de bouwregels met 10%
17.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van evenementen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:
- a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en –regel-geving wordt voldaan;
- h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
- i. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
- j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
- k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
17.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijk kamperen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het gebruik van de grond als standplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen ten behoeve van het toestaan van tijdelijke vormen van kamperen, mits:
- a. de periode van kamperen niet meer bedraagt dan 10 aaneengesloten dagen;
- b. een locatie niet meer dan 4 maal per jaar voor tijdelijk kamperen wordt gebruikt;
- c. aanwezige waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
- d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
17.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van antennemasten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van bouwverboden dan wel bouwregels ten behoeve van het oprichten van antennemasten, met dien verstande dat:
- a. antennemasten op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voorzover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits geen sprake is van:
- 1. een monument;
- 2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
- 3. aantasting van het woonklimaat.
- b. antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
- 1. dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
- 2. de hoogte van de antennemast maximaal 40 meter bedraagt;
- 3. de antennemast uitsluitend wordt gebruikt voor telecommunicatiedoeleinden;
- 4. de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
- 5. de antennemast niet wordt geplaatst in:
- gebieden behorende tot Groudgroene natuurzone, Zilvergroene natuurzone, en/of Natura 2000;
- open velden of beekdalen;
- c. bij het oprichten van antennemasten wat betreft plaatsing van antennes de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
- I. in eerste instantie moet de antenne worden geplaatst op/aan bestaande masten of andere infrastructurele werken (site sharing);
- II. indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antennemast op een industrieterrein dan wel sportterrein geplaatst;
- III. indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de randen van de kernen voorgestaan;
- IV. indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan,
mits:
- de antennemast past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
- de mast zoveel mogelijk in de omgeving wordt ingepast;
- andere waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad.
17.6 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van paardenbakken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van bouwverboden en bouwvoorschriften ten behoeve van het oprichten van paardenbakken, mits:
- a. de paardenbak wordt opgericht bij een woning, waarbij:
- 1. de totale kavelgrootte inclusief aaneengesloten eigendom(men) minimaal 5000 m² bedraagt en waarbij de woning dient te zijn gelegen op het perceel met de bestemming Wonen;
- b. het gebruik van de paardenbak uitsluitend voortkomt uit het hobbymatig houden van paarden en derhalve voor privé gebruik bedoeld is;
- c. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden ontstaan;
- d. aangrenzende landschappelijk, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, waaronder de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap, niet onevenredig worden aangetast;
- e. de paardenbak geconcentreerd bij bestaande bebouwing wordt gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast,
met dien verstande dat:
- 1. de paardenbak wordt opgericht ten dienste van de op het perceel aanwezige woning;
- 2. per woning ten hoogste 1 paardenbak mag worden aangelegd;
- 3. de aanzet van de buitenrijbak op ten hoogste 100 meter van de voorgevelrooilijn begint;
- 4. een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden tussen de paardenbak en woningen, met uitzondering van de op hetzelfde perceel als de paardenbak gelegen woning;
- 5. de afmetingen van een paardenbak exclusief de omheining niet meer mogen bedragen dan 40 meter bij 20 meter;
- 6. de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellen, ten hoogste 1,50 meter mag bedragen;
- 7. lichtmasten niet mogen worden opgericht.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
18.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
18.2 Procedure wijziging
Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 19.1 gegeven procedure in acht.
Artikel 19 Procedureregels
19.1 Procedure wijziging
Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, worden de procedureregels van artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening in acht genomen en indien van toepassing wordt daaraan voorafgaand de inspraakprocedure als bedoeld in de gemeentelijke Inspraakverordening gevolgd.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Parkeren
20.2 Voorrangsregels dubbelbestemmingen
20.3 (Wettelijke) regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
20.4 Gemeentelijke regels
Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding van het plan wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 21.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Artikel 21.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 21.2, sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 21.2, sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Artikel 21.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Moerslag 5/5a te Sint Geertruid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Ter plaatse van Moerslag 5-5A te (6265 NC) Sint Geertruid is een voormalige agrarische bedrijfslocatie gelegen. De bebouwing behoorde tot een bedrijf gericht op fruitteelt waarvan de bedrijfsactiviteiten al geruime tijd zijn beëindigd. Het voornemen is om onderhavige locatie te herbestemmen ten behoeve van drie wooneenheden.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Het gebruiken van de locatie voor reguliere woondoeleinden is op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' is niet toegestaan. De gemeente Eijsden-Margraten heeft middels brief d.d. 4 juli 2022 (kenmerk 2022 - 004666/D202-07-001146) kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan het voornemen.
Binnen de planregels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' teneinde het planvoornemen te kunnen faciliteren. Om voorliggend planvoornemen mogelijk te maken dient in beginsel een wijzigingsplan in procedure te worden gebracht. Omdat echter op grond van het beleid van de gemeente Eijsden-Margaten inzake de spuitproblematiek tevens een spuitvrije zone dient te worden vastgelegd, en dit niet mogelijk is middels een wijzigingsplan, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen op basis van een op te stellen postzegelbestemmingsplan.
Voorliggend document voorziet in de toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het voornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het plan.
2.1 Ligging Plangebied
Het projectgebied is gelegen op de locatie Moerslag 5 te (6265 NC) Sint Geertruid.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Onderhavige locatie staat kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummers 372, 373, 374, 375, 376 en gedeeltelijke binnen de percelen met nummers 17 en 21. Voorts wordt ten behoeve van voorliggend plan een spuitvrije zone opgenomen. In dat kader zijn de percelen kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummers 343 en 16 en - sectie R - nummers 208, 218, 55 ook betrokken bij het plangebied. In paragraaf 5.3.3 wordt hier verder op ingegaan.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
2.2 Bestaande Situatie
In bestaande situatie zijn in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing twee wooneenhden aanwezig, namelijk de bedrijfswoning (Moerslag 5) en een woonhuis/appartement in verhuurde staat (Moerslag 5a). De overige bebouwing ter plekke is in gebruik (geweest) als schuur, sorteerruimte, garages en een loods.
Ter verduidelijking is de bestaande situatie in onderstaande afbeelding schematisch weergeven.
Situatietekening bestaande situatie
De bestaande bedrijfswoning is gesitueerd in het westelijke bouwdeel van de U-vormige bebouwing. het in verhuurde staat met daar aangrenzend gelegen garages in het zuidelijke deel. De sorteerruimte is aansluitend aan de schuur binnen de U-vormige bebouwing gelegen. Tot slot is een los gelegen loods aanwezig. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende obliek foto's.
Obliek - noord aanzicht Obliek - oost aanzicht
Obliek - zuid aanzicht Obliek - west aanzicht
De bestaande situatie wordt tevens weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Straatbeeld (Google Streetview, 2019)
Obliek
Straatbeeld (Google Streetview, 2019)
2.3 Beoogde Planontwikkeling
Het voornemen is om in het kader van de herbestemming de locatie te gaan gebruiken voor reguliere woondoeleinden. Daarbij worden de bestaande bedrijfswoning en woonhuis/appartement in verhuurde staat reguliere burgerwoningen. Voorts bestaat de wens om één extra wooneenheid toe te voegen. In de nieuwe situatie wordt de bestaande (bedrijfs)woning gemoderniseerd. Het woonhuis in verhuurde staat op de begane grondvloer gaat dienst doen als levensloopbestendige wooneenheid. De ruimten op de verdiepingsvloer worden ingericht als één extra wooneenheid dienst kan gaan doen als starterswoning.
Voorts zal in de nieuwe situatie de sorteerruimte van circa 270 m² geworden verwijderd en ruimte gaan maken als tuin/huisweide. Van de los gelegen loods wordt circa 30 m² (het uitstekende dak) worden gesloopt en worden gebruikt als stallingsruimte. Daarbij zal de loods (circa 250 m²) worden verfraaid met houten gevelbekleding en wordt het dak ingezet voor zonnepanelen (die verplaatst moeten worden van de te slopen sorteerruimte).
Ter verduidelijking is de toekomstige situatie in onderstaande schetstekening schematisch weergeven.
Schematische weergave toekomstige situatie
Verder dient de afweging te worden gemaakt of als gevolg van het plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Vanwege de aanwezigheid van agrarische gronde in de omgeving, alwaar mogelijk gebruik kan worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die schadelijk zijn voor de mens, wordt in dat kader een spuitzone van 50 meter rondom het plangebied opgenomen. In paragraaf 5.3.3 wordt hier verder op ingegaan.
2.4 Ruimtelijk-visuele Effecten
Voorliggende planontwikkeling voorziet in de sloop van in totaal circa 300 m² agrarische bedrijfsbebouwing en een wijziging van een voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde locatie in een woonlocatie ten behoeve van drie woningen. Voorliggend plan voorziet in een ontsteningswinst en milieuwinst, aangezien agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke duurzaam worden beëindigd. De ruimtelijk-visuele effecten die optreden als gevolg van voorliggende planontwikkeling zijn positief.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, Inclusief 1e Herziening'
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' van kracht. Op grond daarvan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' met daarin opgenomen bouwvlak met maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 1'. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', 'Waarde - Ecologie', 'Waarde - Landschapselementen' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding plangebied
Daarnaast zijn ter plekke van de toekomstige spuitvrije zones de gronden bestemd als 'Agrarisch met Waarden'. Voor deze gronden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', 'Waarde - Ecologie', 'Waarde - Landschapselement', 'Waterstaat - Erosie' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.
Voorliggend project voorziet in het wijzigen van een agrarische bedrijfslocatie naar een reguliere woonlocatie voor drie wooneenheden. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het realiseren van drie wooneenheden ter plekke van onderhavig plangebied niet rechtstreeks toegestaan omdat er wordt gewoond, zonder dat sprake is van een agrarisch bedrijf en daarnaast één wooneenheid wordt toegevoegd.
In het bestemmingsplan is weliswaar een wijzigingsbevoegdheid geboden voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de agrarische functie geheel is komen te vervallen;
- b. het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, respectievelijk handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woon- respectievelijk woon+cultuur en ontspanningsfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
- c. de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex behouden blijven;
- d. de wijziging niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
- e. de toename van het aantal woningen past binnen het woningbouwprogramma behorende bij de Regionale Woonvisie, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader;
- f. er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de woningen en bijgebouwen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
- g. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
- h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- i. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
- j. er sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit,
mits
- k. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
- l. per agrarisch bedrijfscomplex binnen de hoofdbebouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere woningen of 1 woning in combinatie met verblijfsrecreatie, wellness, culturele, educatieve en/of sociale doeleinden mogen worden gerealiseerd;
- m. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 100 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
- n. indien sprake is van de stalling van kampeermiddelen, de desbetreffende aanduiding gehandhaafd blijft binnen de bestemming 'wonen', respectievelijk 'wonen-cultuur en ontspanning';
- o. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 respectievelijk artikel 25 van deze regels.
Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, de in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht omschreven procedure.
Ad a.
Ter plekke van onderhavige locatie zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten enkele jaren geleden in z'n geheel gestaakt.
Ad b.
Geen sprake is van een monumentale danwel beeldbepalende bebouwing. Wel is de locatie gelegen in het beschermd dorpsgezicht Sint Geertruid, Moerslag, Bruisterbosch. De sorteerruimte met een oppervlak van circa 270 m2 wordt gesloopt. Van de vrijstaande (open) loods wordt een beperkt deel verwijderd (circa 30 m2), welke loods – te bekleden met hout – in de nieuwe situatie dienst gaat doen voor stallingsruimte ten behoeve van de nieuwe woonfunctie. De U-vormige (hoofd)bebouwing blijft als zodanig gehandhaafd.
Ad c.
Als gevolg van voorliggend planontwikkeling is geen sprake van een aantasting van landschappelijk, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden.
Ad d.
Voorliggend planontwikkeling leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 6.5.2.
Ad e.
Ter plekke van onderhavige locatie is in feite sprake van toevoeging van één wooneenheid. In kwalitatieve zin is hiermee sprake van een goed woningbouwplan zoals bedoeld in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Dit wordt nader toegelicht in 4.3.
Ad f.
Bij voorliggend initiatief is primair sprake van inpandige verbouwingen.
Ad g.
In de directe nabijheid van onderhavige locatie is geen sprake van bestaande bedrijvigheid die van invloed is op het woon- en leefmilieu in de nieuw te realiseren woning. Andersom is vanwege onderhavig initiatief sprake van duurzame beëindiging van agrarische bedrijfsmatige activiteiten ter plekke van de Moerslag 5/5a.
Ad h.
In paragraaf 5.1 (Bodem) wordt nader ingegaan op het aspect bodem. Daaruit blijkt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.
Ad i.
Sprake is van een planologische functiewijziging, met inpandige (ver)bouwactiviteiten, en substantiële sloop van bebouwing en verhardingen. Ontstening heeft positieve gevolgen voor de waterhuishouding. Voorts dient in het kader van de te doorlopen ruimtelijke procedure het plan te worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg, welk schap de belangen van de waterhuishouding waarborgt.
Ad j.
De wijzigen van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonlocatie betekent een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving. Voorts wordt op duurzame wijze een einde gemaakt aan de agrarisch bedrijfsmatige functie; wordt een ontstening doorgevoerd en wordt de bestaande bebouwing (losse loods) met hout bekleed. Op deze wijze is sprake van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ad k.
De bouwmassa zal niet toenemen maar juist afnemen. Een gedeelte van de gebouwen zal namelijk worden gesloopt ten behoeve van buitenruimte. In het planologisch-juridisch kader is het bouwvlak vastgelegd rondom de U-vormige bebouwing, met een bijbouwvlak ter plekke van de te handhaven loods.
Ad l.
Binnen de hoofdbebouwing binnen het bestaande agrarische bedrijfscomplex zijn in nieuwe situatie drie wooneenheden gerealiseerd.
Ad m.
In de nieuwe situatie wordt circa 300 m² gebouwen gesloopt en resteert in totaal circa 300 m2 aan bijgebouwen, welk oppervlak binnen de nieuwe bouwaanduiding 'bijgebouwen' is voorzien. De U-vormige hoofdmassa zal in z'n geheel binnen het (hoofd)bouwvlak worden opgenomen.
Ad n.
In de bestaande situatie is geen sprake van de stalling van kampeermiddelen.
Ad o.
De regels van het plan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' worden volledig van toepassing verklaard op dit wijzigingsplan.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting voldoet voorliggende planontwikkeling aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid. Echter, omdat in het kader van de spuitproblematiek (zie tevens paragraaf 5.3.3) rondom de nieuwe bestemming 'Wonen' een spuitvrije zone planologisch-juridisch dient te worden verankerd, dient een separate bestemmingsprocedure te worden doorlopen.
3.2 Parapluplan Parkeren Eijsden-margraten
Onderhavig plangebied is gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
Op het aspect parkeren in relatie tot voorliggende planontwikkeling wordt nader ingegaan in paragraaf 6.3.1.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Voor de beschrijving van het regionaal beleid is gebruik gemaakt van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de diverse gemeentelijke beleidsdocumenten.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het plan levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Met inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. Onderhavig plangebied is gelegen in de 'Groenblauwe mantel'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging plangebied
Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied wel sprake. In paragraaf 6.5.2 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Grondwaterbeschermingsgebied
Voorts is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
4.2.3 Provinciaal woonbeleid
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Deze paragraaf is bij besluit d.d. 5 oktober 2020 door Provinciale Staten van Limburg gewijzigd. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:
- 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
- 2. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
- 3. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurivise. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
4.2.4 Omgevingsverordening Limburg 2021
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.
4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarde voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in toevoeging van nieuwe bebouwing of verharding. Derhalve is toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu niet aan de orde.
4.2.6 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft in totaal drie woningen, hetgeen een woningtoevoeging van één woning is ten opzichte van de bestaande situatie. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Of onderhavige ontwikkeling voorziet in een behoefte wordt nader onderbouwd aan de hand van het gemeentelijke beleid in paragraaf 4.4.
4.2.7 Conclusie provinciaal beleid
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'groenblauwe mantel' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en het grondwaterbeschermingsgebied. Ook wordt voldaan aan het provinciale woonbeleid, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing, en is het plan niet strijdig met het Limburgs Kwaliteitsmenu.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plekke van het plangebied één bedrijfswoning toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd is in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en deels nader uitgewerkt in de onlangs vastgestelde en in werking getreden beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (waarop hierna nader wordt ingegaan), betekent onderhavige planontwikkeling een (netto) toevoeging van vier woningen.
Op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is voor deze netto toevoeging compensatie vereist. Deze compensatie kan inhouden:
- Het onttrekken van een gelijk aantal woningen als netto beoogd is.
- Het onttrekken van bestaande plancapaciteit (1:1, 1:2 of 1:4) voor de netto toe te voegen woningen.
- Het leveren van een financiële bijdrage in het subregionale sloopfonds.
Van deze compensatie kan echter ontheffing worden verleend als het bouwplan past binnen de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
4.3.2 Beleidsdocument 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
Het actuele woningbouwbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL), aangevuld met de op 15 december 2020 door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten vastgestelde- en na publicatie op 23 december 2020 in werking getreden – beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
- Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
- Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
- Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
- Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
- Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
- Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
- Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Het wijzigen van een voormalige agrarische bedrijfslocatie naar een woonlocatie is een aantoonbare verbetering van de directe woonomgeving van Moerslag. Daarnaast is bij onderhavige ontwikkeling sprake van herstructurering van bestaande bebouwing.
Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het planvoornemen voorziet in de toevoeging van per saldo slechts één wooneenheid is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Weliswaar dient op grond van dit criterium de kwalitatieve alsook kwantitatieve behoefte van de woningtoevoeging te zijn onderbouwd. In casu wordt ter plekke van een grote (voormalige) agrarische bedrijfslocatie drie wooneenheden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing waarvan één op de begane grond en geschikt voor starters/senioren. Er is behoefte aan dit woningtype voor deze doelgroepen en planologisch gezien aanvaardbaar.
Ad 3. (Sub)regionale afstemming
Het voornemen van de toevoeging van één wooneenheid ter plekke van onderhavig plangebied is subregionaal afgestemd en akkoord bevonden door de gemeenten van de subregio Maastricht en Heuvelland.
4.4 Gemeentelijke Beleid
4.4.1 Lokale woonvisie Eijsden-Margraten (2019-2025)
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
- Het bieden van ondersteuning en sturing bij de samenwerking tussen alle betrokken partijen omdat het een gezamenlijk gedragen referentiekader betreft;
- Het inzichtelijk maken van de woonambities van de gemeente in de vorm van de formulering van speerpunten met betrekking tot relevante doelgroepen;
- Het leggen van de nodige relaties met de relevante beleidsterreinen, zowel fysiek (bijvoorbeeld duurzaamheid) als sociaal (bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning);
- Het bieden van een gedragen basis voor de beleidsuitvoering en programmering.
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. Voorliggend plan voorziet in het omvormen van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Daarnaast wordt als gevolg van onderhavig plan de tweede woonhuis omgevormd tot één starterswoning en één senioren woning. Gelet hierop sluit voorliggend plan aan bij het woningbouwbeleid van gemeente.
4.4.2 Manifest Buitengewoon Buitengebied
De gemeente Eijsden-Margraten heeft het Manifest 'Buitengewoon Buitengebied' samen met het toelichtende document 'Richtinggevende Uitspraken' vastgesteld op 18 maart 2021. Hierin zijn richtinggevende uitspraken over de toekomstige beleidskoers voor het buitengebied vastgelegd. Daarbij wordt onderscheid in vier verschillende thema's:
- 1. Natuur & landschap
- 2. Landbouw
- 3. Toerisme en recreatie
- 4. Wonen
Op het gebied van Natuur en landschap hanteert de gemeente bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing de volgende volgorde:
- 1. Hergebruik van de gebouwen ten behoeve van een agrarische functie
- 2. Herbebruik ten behoeve van een andere functie, bijvoorbeeld toerisme en recreatie, zorg en wonen, in de vanuit de cultuurhistorie als waardevol te bepalen gebouwen (bijvoorbeeld monumenten/beeldbepalende panden/karakteristieke bebouwing) en sloop van de overtollige, landschap ontsierende gebouwen.
- 3. Voor locaties die niet geschikt zijn voor hergebruik onderzoeken worden de mogelijkheden tot sloop onderzocht.
Op het gebied van wonen staat de gemeente wonen in het buitengebied in principe niet toe. Wonen in het buitengebied blijft in principe beperkt tot bestaande kernen, gehuchten, lintbebouwing en solitaire woningen (zowel bedrijfswoningen bij agrarische bebouwing als in het verleden toegestane burgerwoningen). Doorkijken/onbebouwde gedeelten in de gehuchten en in de lintbebouwing dienen daarbij in stand te blijven, omdat juist deze doorkijken zorgen voor ruimtelijke kwaliteit en het beeld bepalen van ons buitengebied.
Als gevolg van onderhavig voornemen wordt per saldo één woning extra binnen de bestaande bouwmassa van een voormalige agrarische bedrijfslocatie toegevoegd. Het plangebied is gelegen binnen het buurtschap Moerslag. Daarnaast draagt het plan bij een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving door het permanent beëindigen van de agrarische bedrijfsfunctie ter plekke. Onderhavig planontwikkeling past derhalve binnen de richtinggevende richtlijnen van het 'Manifest Buitengewoon Buitengebied'.
4.4.3 Gemeentelijke Kwaliteitsmenu
De gemeente Eijsden-Margraten heeft de voormalige provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' (LKM) vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' (GKM). Hierin vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied of in het gebied buiten de rode contouren het verlies van omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd.
Onderhavig plan kan geschaard worden onder module 7 'Nieuwe (solitaire) woningen. Het GKM is voor solitaire woning niet van toepassing op de volgende gevallen: het splitsen van woningen, het invullen van Voormalige Agrarische Bedrijven (VAB's), het inpandig bouwen of het aanbouwen van 1 zorgwoning (kangeroewoning) voor een familielid of naaste op het perceel van de huidige woning van de initiatiefnemer.
Voorliggend project voorziet in feite in een inpansige verbouwing van bestaande bebouwing. Dientengevolge is het GKM niet van toepassing op onderhavig plan.
4.4.4 Conclusie gemeentelijke beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
5.1.2 Beoordeling
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging (van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen') en het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten. Derhalve is ten behoeve van voorliggend voornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- analytisch is de bovengrond ter plekke van de bovengrondse tank licht verontreinigd met zink, cadium, kwik en lood en de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Het terrein voldoet aan de van de klasse Industrie.
- analytisch is de bovengrond ter plekke van de bestrijdingsmiddelenkast niet verontreinigd;
- analytisch is de oorspronkelijke bovengrond licht verontreinigd met zink, kobalt, cadium en/of lood en de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden;
- de ondergrond van het gehele perceel is analytisch minimaal verontreinigd waarmee het voldoet aan de achtergrondwaarden (klasse AW2000);
- zintuigelijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond.
Op grond van het verichte bodemonderzoek zijn er geen aanleidingen geweest om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
5.1.3 Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
5.2.2 Beoordeling
Bij voorliggende planontwikkeling is in de nabijheid geen sprake van geluidzones vanwege industrieterreinen en/of spoorwegen. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de op grond van de Wet geluidhinder van kracht zijnde geluidzone van (in ieder geval) de weg Moerslag en het mogelijk maken van een extra wooneenheid, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2.
Middels een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslwaai niet zodanig is dat de, in de Wetgeluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden. In navolgende tabel zijn de resultaten weergeven:
Voort blijkt dat uit de cumulatie berekening van het onderzoeke dat met de toepassing van de standaard bouwmaterialen het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd kan worden. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de onderhavige planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bedrijfsactiviteiten
In de nabijheid van onderhavig plangebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten waarvan de richtafstanden voor (geur, stof, geluid en gevaar) over het plangebied reiken. De agrarische bedrijfsvoering zoals gebezigd aan de Moerslag 11 is op meer dan 50 meter gelegen ten opzichte van onderhavig plangebied en vormt vanwege deze afstand geen belemmeringen.
Verder worden middels voorliggende planontwikkeling geen nieuwe bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het heersende woon- en leefklimaat in de directe woonomgeving.
5.3.3 Spuitzones
Onderhavig plangebied is gelegen in de omgeving van voor agrarisch grondgebruik bestemde gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt/boomteelt te exploiteren. Bij fruitteelt/boomteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen middels spuittechnieken die kunnen leiden tot drift. Dergelijke drift kan slecht zijn voor de gezondheid voor de mens.
Er bestaat geen wetgeving die afstanden voorschrijft. Op basis van jurisprudentie wordt echter in beginsel een afstand van 50 meter tussen de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en een gevoelig object (woningen) niet onredelijk geacht.
In het kader van voorliggende planontwikkeling heeft initiatiefnemer overleg gepleegd met de eigenaren van de kadastrale percelen bestemd voor agrarisch grondgebruik gelegen binnen een zone van 50 meter afstand ten opzichte van voorliggend plangebied. Een tekening met weergegeven de te hanteren spuitvrije zone rondom het plangebied is hieronder schematisch weergeven.
Indicatie spuitzone
Met de grondeigenaren van de percelen R 208, R 218 en R 255 is inmiddels schriftelijke overeenstemming bereikt over het in voorliggend bestemmingsplan opnemen van een spuitvrije zone ter plekke van een deel van deze agrarische gronden, voor zover gelegen binnen 50 meter afstand vanaf onderhavig plangebied.
Met de grondeigenaren van de percelen S 343, S 21, en S 16 is inmiddels schriftelijke overeenstemming bereikt over het in voorliggend bestemmingsplan opnemen van een spuitvrije zone en/of het wijzigen van de bestemming ter plekke van een deel van deze agrarische gronden, voor zover gelegen binnen 50 meter afstand vanaf onderhavig plangebied.
De grondeigenaar van het perceel S 17 stemt wel in met het oploggen van een spuitvrije zone maar niet met de wijzigen van de bestemming. Dientengevolge blijft ter plekke de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' gehandhaafd en dient onderbouwd te worden of de locatie een belemmering is, respectievelijk belemmerd wordt door een woningbouw ontwikkeling ter plaatse van onderhavige locatie.
Bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' ter plaatse van perceel S 17
In de huidige situatie is ter plaatsen van het plangebied sprake van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf'. Ter plaatse van het perceel kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummer 17 blijft als gevolg van onderhavig plan de agrarische bedrijfsbestemming gehandhaafd. Deze locatie is in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.
Visualisatie met aanduiding 'Agrarisch bedrijf' en bijbehorend bouwvlak
Het behouden van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' maakt het mogelijk om hier een agrarisch gebouw c.q. bedrijf te realiseren. Gelet echter op de grootte en de vorm van het bouwvlak wordt het ter plekke vestigen van een (nieuw) volwaardig agrarisch bedrijf niet kansrijk geacht. Daarentegen biedt de locatie wel de mogelijkheid tot het oprichten van een schuilgelegenheid en/of opslag.
Voor dergelijke gebouwen geldt op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter. Zowel de woningen aan Moerslag 5/5a alsook andere woningen in de directe omgeving liggen op een grotere afstand dan 30 meter. Gelet hierop worden belemmeringen op het woon- en leefklimaat in dat kader niet verwacht c.q. verwaarloosbaar.
5.3.4 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
5.4.3 NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig plan.
5.4.5 Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object omdat sprake is van toevoeging van één wooneenheid. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
5.5.1 Algemeen
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
5.5.2 Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede kaart met aanduiding plangebied
Uit de risicokaart blijkt dat op een afstand van meer dan 700 meter vanaf het plangebied de meest nabijgelegen risicovolle bron is gelegen. Gelet op de afstand is geen sprake van belemmeringen vanuit oogpunt van externe veiligheid vanwege risitovolled inrichtingen, transportroutes of ondergrondse buisleidingen.
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie En Cultuurhistorie
6.1.1 Algemeen
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is beoordeeld hoe deze zich verhoudt met de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
6.1.2 Archeologie
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Erfgoedwet). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
- de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
- in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013' en archeologische verwachtingenkaart.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart met aanduiding planlocatie
Blijkens die kaart is ter plekke van het plangebied sprake van een gebied aangeduid als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet' (categorie 3) en een 'Gebied met een lage verwachting (trefkans)' ( categorie 6). In deze gebieden dient bij bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld én met een groter oppervlak dan 250 m² (categorie 3) respectievelijk 25.000 m² (categorie 6) archeologisch onderzoek te worden verricht.
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een bestemmingwijziging waarbij geen nieuwe bodemverstoring is voorzien. Een archeologisch onderzoek ten behoeve van onderhavige planontwikkeling behoeft dan ook niet te worden verricht.
Middels voorliggend bestemmingsplan zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen waarbij is voorgeschreven dat bij nieuwe bodemverstoring dieper dan 50 centimeter en met een groter oppervlak dan 250 m² (categorie 3 ), 500 m² (categorie 4) en 25000 m² (categorie 6) archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
6.1.3 Cultuurhistorie
Ter plekke van onderhavige locatie geldt op grond van ter plekke geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, van ter plekke bestaande bebouwing, bouwwerken en gebouwde gronden, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, die een beeld opleveren dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap, de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structurele samenhang van het beschermd dorpsgezicht Sint Geertruid, Moerslag, Bruisterbosch.
Voorliggende planontwikkeling impliceert in beginsel primair een planologische functiewijziging die niet direct invloed heeft op het te beschermen dorpsgezicht. De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is met voorliggend bestemmingsplan (opnieuw) verankerd. Eventuele op grond van voorliggend bestemmingsplan af te geven vergunningen dienen conform de regels van deze dubbelbestemming te worden voorgelegd voor advies aan de Monumentencommissie.
6.1.4 Conclusie archeologie & cultuurhistorie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.2.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Parkeren
Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Onderhavige ontwikkeling impliceert een toevoeging van één woning in het plangebied. Derhalve moet worden voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
Middels het facetbestemmingsplan 'Parkeren Eijsden-Margraten' heeft de gemeente per specifieke gebruiksfunctie parkeernormen voorgeschreven. Voor de tot burgerwoning om te vormen (voormalige) bedrijfswoning kan worden uitgegaan van het woningtype 'koop, vrijstaand'. Voor deze woningtypologie in het niet-stedelijke buitengebied dient een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen te worden toegepast. Voor de andere twee wooneenheden wordt uitgegaan van het woningtype 'huur, etage, midden/goedkoop'. Voor deze woning typologie in het niet-stedelijk buitengebied dient een parkeernorm van minimaal 1,0 en maximaal 1,8. Derhalve dient op eigen terrein ruimte beschikbaar te zijn voor minimaal 4 en maximaal 6 parkeerplaatsen.
Gelet op de grootte van het plangebied is ruimschoots afdoende plaats op eigen terrein aanwezig om de theoretische parkeerbehoefte te kunnen opvangen.
6.3.2 Verkeersstructuur
Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte dient te worden beoordeeld of de het plan gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling en -veiligheid. Vooraleerst worden in het kader van voorliggende planontwikkeling geen nieuwe in- /uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande ontsluiting van het plangebied.
Als verkeersgeneratie per woning kan worden uitgegaan van 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (mvt/etm). Het (planologisch) toevoegen van één woning impliceert dus een verkeersgeneratie van 8 mvt/etm extra op de Moerslag. Deze verkeersgeneratie is dusdanig beperkt van omvang, dat er geen problemen in de verkeersdoorstroming, afwikkeling en/of veiligheid zullen optreden.
6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal waterplan
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
6.4.4 Afvalwater en hemelwater
Voorliggend planontwikkeling impliceert geen toename van bebouwing of verhard oppervlakte ter plekke van onderhavig plangebied. Enkel is sprake van sloop van in totaal circa 300 m² bebouwing wat de waterhuishoudkundige situatie ter plekke positief beïnvloedt. Er zijn als gevolg van voorliggend voornemen geen waterschapsbelangen in het geding.
6.4.5 Waterstaat - Erosie
Ter plekke van onderhavige locatie geldt op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Erosie'. Deze dubbelbestemming is van toepassing op de rondom gelegen voor agrarisch grondgebruik binnen onderhavig plangebied te bestemmen gronden. De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Erosie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast; het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem en de aantasting van het grondwaterpakket.
Voorliggende planontwikkeling impliceert geen activiteiten die mogelijk van invloed zijn op de waterhuishoudkundige situatie ter plekke van onderhavig plangebied.
6.4.6 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Natuurnetwerk
Onderhavig plangebied niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk (NNN).
Ligging plangebied t.o.v. NNN
6.5.2 Kernkwaliteiten
Zoals geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is onderhavig plangebied gelegen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het ter plekke aanwezig schaalcontrast wordt niet aangetast. Voorliggend planvoornemen voorziet middels een inpandige verbouwing in drie wooneenheden in een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Ter plekke is geen sprake van nieuw ruimtebeslag op het buitengebied. Er wordt geen nieuwe bebouwing en/of verharding toegevoegd. Derhalve vinden geen wijzigingen plaats.
Het groene karakter
De bestaande beplanting in en rond het plangebied zal worden gehandhaafd en wordt uitgebreid met drie fruitbomen. Hierdoor wordt de vrijgekomen ruimte van de te slopen bebouwing ingevuld met nieuw groen waardoor het groene karakter binnen het plangebied wordt versterkt.
Noemenswaardig in dit verband is dat op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselement' van toepassing is. Uit de daarbij behorende kaart blijkt dat rondom het plangebied diverse landschapselementen behoudenswaardig zijn. Voorliggende planontwikkeling impliceert geen verwijdering van bestaande landschapselementen. De dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, waardoor deze gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor instandhouding van de in het buitengebied aanwezige kleine landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.
Uitsnede kaart landschapselementen met aanduiding plangebied
Reliëf en ondergrond
De planontwikkeling heeft hoofdzakelijk betrekking op het inpandig verbouwen van ter plekke aanwezige bebouwing ten behoeve van het planologisch wijzigen van het gebruik naar 'wonen'. Bij dit plan wordt het bestaande reliëf gerespecteerd.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied gekenmerkt als 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht'. De planontwikkeling zelf heeft hierop geen negatieve invloed. De dubbelbestemming wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, zodat de op grond van voorliggend bestemmingsplan af te geven vergunningen worden getoetst aan het beschermde dorpsgezicht middels het voorleggen daarvan aan de Monumentencommissie..
6.5.3 Natura2000
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is het op circa 200 meter gelegen 'Savelsbos'.
Ligging plangebied t.o.v. N2000
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, zal uit een uit te voeren toets moeten blijken of het planvoornemen zowel in aanlegfase als gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig plan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de gehele realisatie- en gebruiksfase.
Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 Op grond van dat onderzoek is gebleken dat zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De depositie is nergens hoger dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
6.5.4 Flora & fauna
Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangeschiedsdelen.
Ter plekke wordt een voormalige agrarische bedrijfslocatie herbestemd tot 'Wonen' waarbij tevens agrarische bijgebouwen worden gesloopt. Vanwege de planologische functiewijziging en de te slopen bebouwing is een quickscan fora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is bijgevoegd als Bijlage 4. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- Ter plaatse van de ingreep- en onderzoekslocatie komen geen broedvogels voor met jaarrond beschemde nesten. Effecten op broefvogels treden dan ook niet op.
- De her in te richten/te slopen bebouwing is geheel ongeschikt en vormt dan ook geen vaste rust- en verblijfsplaatsen voor vleermuizen. Effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen zijn dan ook geheel uit te sluiten. Effecten op essentiële foerageergebieden en primaire vliegroutes treden eveneens niet op, omdat er geen opgaand groen aanwezig is. Effecten op vleermuizen zijn op voorhand uit te sluiten.
- Ter plekke van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere (zwaar) beschermde soorten zoals, planten, dagvlinders, amfibieën, vissen libellen, reptielen, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden geheel uit te sluiten. Effecten treden daarmee niet op.
In het kader van de Wet natuurbescherming kan geconcludeerd worden dat er geen knelpunten zijn in relatie tot het overtreden van verbodsbepalingen. Nader soortgericht onderzoek op locatie achten wij dan ook niet noodzakelijk, evenals het doorlopen van een procedure tot ontheffing Wet natuurbescherming.
6.5.5 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.6 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
Voorliggend planontwikkeling betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, waardoor een overeenkomst aangaande de exploitatie niet behoeft te worden gesloten.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Met de gemeente Eijsden-Margraten wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten waarmee het verhaal van planschade is geregeld en voor rekening en risico van de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het bestemmingsplan 'Moerslag 5/5a te Sint Geertruid' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- 1. Begrippen
- 2. Wijze van meten
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- 1. Bestemmingen
- 2. Voorlopige bestemmingen
- 3. Uit te werken bestemmingen
- 4. Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
- 1. Anti-dubbeltelregel
- 2. Algemene bouwregels
- 3. Algemene gebruiksregels
- 4. Algemene aanduidingsregels
- 5. Algemene afwijkingssregels
- 6. Algemene wijzigingsregels
- 7. Verwezelijking in de naaste toekomst
- 8. Algemene procedureregels
- 9. Overige regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
- 1. Overgangsrecht
- 2. Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Bij voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening' één op één van toepassing verklaard.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Ten behoeve van voorliggend planvoornemen behoeft op grond van de inspraakverordening van de gemeente Eijsden-Margraten geen inspraakprocedure te worden gevolgd.
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 30 november 2023 tot en met 10 januar 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Moerslag 5
Bijlage 1 Voorwaardelijke verplichting Moerslag 5
Bijlage 2 Kaart Landschapselementen
Bijlage 2 Kaart landschapselementen
Bijlage 3 Bepalen Parkeerbehoefte
Bijlage 3 Bepalen parkeerbehoefte
Bijlage 1 Rapportage Bodemonderzoek
Bijlage 1 Rapportage bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapportage Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 2 Rapportage akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 3 Rapportage Stikstoftoets
Bijlage 3 Rapportage stikstoftoets