KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Gemengd
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Beeldbepalend
Artikel 8 Waarde - Landschapselement
Artikel 9 Waterstaat - Erosie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
2.1 Ligging
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Beoogde Planontwikkeling
2.4 Ruimtelijk-visuele Effecten
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, Inclusief 1e Herziening'
3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapuplan Parkeren Eijsden-margraten'
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Milieuzonering
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
6.1 Archeologie En Cultuurhistorie
6.2 Kabels En Leidingen
6.3 Verkeer En Parkeren
6.4 Waterhuishouding
6.5 Natuurbescherming
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
7.2 Planschade
Hoofdstuk 8 Planstukken
8.1 Algemeen
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
9.2 Vooroverleg
9.3 Inspraak
9.4 Formele Procedure
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Kaart Kleine Landschapselementen
Bijlage 3 Parkeernorm
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Planvoorstel Herbestemming
Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning Lts Cadier En Keer
Bijlage 3 Stikstofberekeningen
Bijlage 4 Vooroverlegreacties

Heerdeberg Cittaslow Campus

Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten

Ontwerp op 01-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Heerdeberg Cittaslow Campus' van de gemeente Eijsden-Margraten, bestaande uit de toelichting, deze regels en de plankaart.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01 met de bijbehorende regels.

1.3 aan-huis-gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in of bij een woonhuis, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 agrarisch bouwperceel

een bouwperceel waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan.

1.6 agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.7 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden.

1.8 agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis

agrarisch getinte activiteiten van ondergeschikte betekenis, die niet vallen onder het regime van de Wet milieubeheer.

1.9 alternatieve energie

vormen van duurzame, hernieuwbare energie, niet verkregen uit fossiele brandstoffen, maar uit windkracht, stromend water, zonnestraling en/of aardwarmte.

1.10 ambacht(elijke)

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt.

1.11 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een erfafscheiding.

1.12 antennemast

zendmast ten behoeve van telecommunicatie.

1.13 arbeidsmigranten

werknemers afkomstig uit het buitenland, die tijdelijk invulling geven aan werkgelegenheid bij binnenlandse bedrijven en daartoe tijdelijk ter plaatse bij die bedrijven gehuisvest moeten worden.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.16 bed & breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.17 bedrijf

het bedrijfsmatig uitoefenen van één of meerdere bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 2 en ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG.

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor huisvesting van één huishouden, waarvan de huisvesting daar van één of meerdere leden van dat huishouden, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.21 begraafplaats

een locatie waar overledenen worden begraven dan wel worden bijgezet in een urnenmuur of urnenveld.

1.22 bestaand

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.23 bestemmingsgrens

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid met éénzelfde bestemming.

1.25 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.26 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.27 bijgebouw

een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.28 boerderijverkoop

de verkoop in een boerenwinkel van eigen geproduceerde of bewerkte agrarische producten of geproduceerde of bewerkte agrarische producten van bedrijven uit de directe omgeving. De winkel bestaat (meestal) uit een (koel)vitrine, rekken waar producten worden uitgestald en een balie met een kassa.

1.29 boogkas

een constructie met, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal.

1.30 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.31 bouwgrens

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.33 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwvlak

een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, respectievelijk meerdere op de plankaart door middel van een koppelteken verbonden vlakken, die te samen één bouwvlak vormen, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 calamiteit

één of meerdere plotselinge, onverwachte gebeurtenissen, die binnen korte tijd ernstige schade (kunnen) veroorzaken.

1.37 coffeeshop

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprake van het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse.

1.38 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.39 containervelden

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.40 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.41 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.42 dienstverlening

het bedrijfsmatig/beroepsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten, waaronder niet begrepen detailhandel, dan wel dat detailhandel een zeer ondergeschikt onderdeel vormt van de bedrijfsvoering.

1.43 draadomheining/-erfafscheiding

een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden met een onderlinge afstand van ten minste 10 cm.

1.44 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.45 erfscheiding

in het terrein zichtbare afscheiding van het als erf aan te merken perceel(sgedeelte) bij een woning of andere hoofdfunctie.

1.46 erosie

een natuurlijk proces waarbij stenen en aarde loskomen en verplaatst worden van de ene locatie naar de andere.

1.47 evenemententerrein

een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende tijdelijke evenementen.

1.48 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving.

1.49 gebiedseigen geluiden

geluiden die bij de normaal gebruikelijke wijze van wonen, werken en recreëren in het betreffende gebied op het moment van de inventarisatie in het kader van de mogelijke aanwijzing als stiltegebied (artikel 117 Wet geluidhinder) worden geproduceerd.

1.50 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 groepskamperen

een vorm van recreatief verblijven, waarbij overnacht wordt in gemeenschappelijke tentruimten of tentenkampen.

1.52 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder ook begrepen het gebruik van gronden met tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

1.53 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.54 hagelnet

teeltondersteunende voorziening als bedoeld in de Beleidsregel Hagelnetten (GS Limburg, 9 maart 2004, Pbl. 11 maart 2004).

1.55 hemelwaterproblematiek

de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door de wijze van bodemgebruik in het algemeen en door de toename van het verharde grondoppervlak in het bijzonder.

1.56 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.57 horeca

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

1.58 horeca categorie 1

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

1.59 horeca categorie 2

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

1.60 horeca categorie 3

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren, en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café en feestzaal.

1.61 houtgewas

één of enkele struiken en/of bomen;

1.62 houtopstand

hakhout, een houtwal of één of meerdere bomen;

1.63 horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming

het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse.

1.64 huisvesting rustende boer

het binnen de woning van een bedrijfsvoerder van een agrarisch bedrijf bieden van de mogelijkheid tot inwoning van het huishouden van de voormalige bedrijfsvoerder, voor zover dit betreft de (schoon)ouders van de huidige bedrijfsvoerder.

1.65 industrie(le)

een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen c.q. bewerken van goederen, producten en/of stoffen middels of grotendeels middels machines, installaties of anderszins via een geautomatiseerd proces.

1.66 intensieve veehouderij

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder meer gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders; melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.67 kampeermiddel

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.68 kampeerplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheidingen of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.69 kampeerseizoen

de periode van 15 maart tot 1 november, gedurende welke kampeermiddelen op een kampeerterrein geplaatst mogen zijn.

1.70 kampeerterrein

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.71 kavelgrootte

het oppervlak van een kavel, zijnde een stuk grond, al dan niet fysiek begrensd door middel van een omheining of een natuurlijke afscheiding (zoals een heg of een sloot). De afmetingen zijn vastgelegd in het Kadaster.

1.72 karakteristiek pand

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.

1.73 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of daarmee vergelijkbaar materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Onder een kas wordt niet verstaan een boogkas.

1.74 kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap

het kenmerkende reliëf, de historische landschapsstructuur en de daarin aanwezige cultuurhistorische landschapselementen, de afwisseling open-besloten en het groene karakter inclusief aanwezige natuurlijke waarden, zoals verwoord in de POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

1.75 kleinschalig agrarisch gebruik

gebruik van agrarisch gebied door burgers, als bijvoorbeeld schapen- of paardenwei, of ter vergroting van het huisperceel bij de eigen woning.

1.76 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.77 maatschappelijke en culturele voorzieningen

educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.78 manege

een vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij, die is gericht op het verzorgen, stallen, dresseren en trainen van paarden of pony's door derden.

1.79 mantelzorg

het binnen de woning bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.

1.80 monumentale waarde

waarden van zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.81 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.82 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond en waaronder ten minste wordt verstaan een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een intensief veehouderijbedrijf dan wel een tak van deze bedrijvigheid.

1.83 nieuwvestiging niet grondgebonden agrarisch bedrijf

het vestigen van niet grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand agrarisch bouwblok, als vestiging op een nieuw agrarisch bouwblok waar nog geen bestaande niet grondgebonden agrarische bedrijfstak aanwezig is.

1.84 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.85 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.

1.86 ondergeschikte detailhandel

handel in producten die ter plaatse zelfgemaakt of -geteeld worden (en in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de aanwezige bedrijfsfunctie), alsmede handel in producten direct samenhangend met de ter plaatse uitgeoefende bedrijvigheid (en in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie).

1.87 ondergronds bouwen

het bouwen van bouwwerken welke geheel beneden peil zijn gelegen.

1.88 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten,

1.89 (openbare) nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.90 paardenbak

buitenrijbak voor het trainen en/of africhten van paarden.

1.91 paardenhouderij

  1. a. gebruiksgericht: een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone;
  2. b. productiegericht: een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.92 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang tot het gebouw.

1.93 permacultuur

een agrarische methode waarbij naar voorbeeld van natuurlijke ecosystemen en oude/traditionele tuinbouwmethoden en op basis van met name symbiose, ethiek en ecologie een menselijke leefomgeving gecreëerd wordt die ecologisch duurzaam en economisch stabiel is, waaronder in het kader van dit bestemmingsplan tevens wordt verstaan niet-agrarische activiteiten die hoofdzakelijk gericht zijn op circulariteit en duurzaamheid.

1.94 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, binnen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen gebruikt voor nachtverblijf.

1.95 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.96 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie.

1.97 recreatief medegebruik

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.98 recreatiewoning

een (deel van een) gebouw, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum aaneengesloten verblijfsduur van gebruikers bedraagt 6 weken, zonder dat dit mag leiden tot permanente bewoning. Onder recreatieverblijf wordt niet verstaan verblijf, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Recreatiewoningen zijn gelegen op een complex met verblijfsrecreatie als hoofdfunctie, bestaande uit meerdere recreatiewoningen voor tijdelijke verhuur door de exploitant of beheerder van het complex, eventueel in combinatie met andere vormen van recreatief verblijf (toeristische plaatsen, stacaravans en chalets).

1.99 regenkap

een constructie van palen met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.100 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband:

  1. a. voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;
  2. b. verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of;
  3. c. seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht.

1.101 setback

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2.00 m achter de doorgetrokken voorgevel van een woningmet een hoogte van maximaal 3.00 m. Bij een woning met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt.

1.102 site sharing

het delen van een locatie door meerdere gebruikers, in het geval van antennemasten het delen van een mast door meerdere mobiele telefonieaanbieders.

1.103 smartshop/growshop

een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd.

1.104 standplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.105 stedenbouwkundig beeld

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, debouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.106 stiltegebied

een gebied van enige omvang waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteit zo laag is, dat de gebiedseigen geluiden niet of nauwelijks worden verstoord.

1.107 straatprostitutie

het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding.

1.108 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen/constructies:

  1. a. met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlengen ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product, en/of
  2. b. noodzakelijk voor de teelt van gewassen in verband met het vergroten van de opbrengst van de oogst en het vergemakkelijken van de oogst, zoals tafelconstructies en gewasondersteunende constructies.

1.109 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.110 vakantieappartement

een (deel van een) gebouw, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum aaneengesloten verblijfsduur van gebruikers bedraagt 6 weken, zonder dat dit mag leiden tot permanente bewoning. Onder recreatieverblijf wordt niet verstaan verblijf, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Een vakantieappartement vormt nimmer een zelfstandige functie, maar bestaat steeds naast een op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdfunctie.

1.111 verkoopvloeroppervlak

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopactiviteiten.

1.112 vloeroppervlak van een gebouw

het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.

1.113 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (nge's)) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.114 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.115 waardevolle graslandvegetatie

graslanden, waarbinnen zich een half-natuurlijke graslandvegetatie van enige omvang bevindt. Hieronder vallen niet graslanden, gedomineerd door cultuurgrassen.

1.116 wellness

activiteiten gericht op het welzijn van de mens in de breedste zin van het woord, met als doel het grootst mogelijke geestelijke en lichamelijke welzijn voor een ieder te verkrijgen.

1.117 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding.

1.118 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.119 woonwagenstandplaats

een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.

1.120 zolder

ruimte(n) in een gebouw, die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

1.121 zomerhuis

een gebouw, in de vorm van een kleine zelfstandig gebouwde eenheid, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum aaneengesloten verblijfsduur van gebruikers bedraagt 6 weken, zonder dat dit mag leiden tot permanente/reguliere bewoning. Onder recreatieverblijf wordt niet verstaan verblijf, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Een zomerhuis betreft een zelfstandige functie op een afzonderlijk bouwperceel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Meetvoorschriften

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie aangewezen gronden mag op bouwpercelen, die op de desbetreffende kaartuitsneden of na gebruik van de wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid voor bebouwing hebben van meer dan 0,25 ha dan wel in gevallen waarbij de uitbreidingsmogelijkheid gelegen is binnen een afstand van 50 m tot archeologisch waardevolle terreinen of anderszins archeologische waarden in het geding zijn, uitsluitend gebouwd worden, nadat door middel van archeologisch vooronderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Beeldbepalend

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beeldbepalend aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van het ruimtelijk historisch beeld en de ruimtelijke historische belevingswaarde van:

  1. a. de aanwezige beeldbepalende panden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend pand'.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de vormgeving, afmeting en de plaats van bebouwing van bestaande beeldbepalende panden, in die zin dat aangesloten moet worden bij de uitwendige hoofdvorm bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en gevelindeling, in samenhang met het bestaande stedenbouwkundige beeld op het moment de van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van het ruimtelijk historisch beeld en de ruimtelijke historische belevingswaarde van het pand.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan een pand of gronden te gebruiken of laten te gebruiken op een dusdanige wijze dat het ruimtelijk historisch beeld, de ruimtelijke historische belevingswaarde en/of de cultuurhistorische waarden worden ontsierd of in gevaar worden gebracht.

7.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 8 Waarde - Landschapselement

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Erosie

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Specifieke gebruiksregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Algemeen

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de plankaart aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

11.2 Ondergronds bouwen

Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bouwregels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht;
  2. b. binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' bedraagt de maximaal toegestane oppervlakte aan ondergrondse bijgebouwen 120 m², verminderd met het oppervlak aan bovengrondse bijgebouwen, waarbij het maximaal toegestane oppervlak aan bovengrondse bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' maximaal 100 m² bedraagt;
  3. c. de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 meter onder peil.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Algemene gebruiksregels van de gronden

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. het gebruik van de grond als seksinrichting of soortgelijk bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'. Het bestemmingsplan “Prostitutiebeleid gemeente Margraten”, dat op 29 augustus 2000 is vastgesteld en op 12 december 2000 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg, is op dit plan van toepassing;
  2. b. het gebruik van de grond voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. het gebruik van de grond voor een discotheek;

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden een als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de provinciale Omgevingsverordening en de Provinciale Omgevingsvisie.

13.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan en met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de provinciale Omgevingsverordening worden gesteld.

13.3 milieuzone - spuitvrije zone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - spuitvrije zone' is het verboden gebruik te maken van chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten, vanwege het garanderen van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Afwijking van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het openbare nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  1. a. de hoogte ten hoogste 3.50 m mag bedragen
  2. b. de inhoud ten hoogste 50 m³ mag bedragen.

14.2 Afwijking van de bouwregels met 10%

14.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van evenementen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:

  1. a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  2. b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  3. c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  4. d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  5. e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  6. f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  7. g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en –regel-geving wordt voldaan;
  8. h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
  9. i. het evenement niet plaatsvindt binnen de EHS of de POG, zoals weergegeven door de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie', behoudens op bestaande wegen en paden daarbinnen;
  10. j. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  11. k. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
  12. l. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

14.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijk kamperen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het gebruik van de grond als standplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen ten behoeve van het toestaan van tijdelijke vormen van kamperen, mits:

  1. a. de periode van kamperen niet meer bedraagt dan 10 aaneengesloten dagen;
  2. b. een locatie niet meer dan 4 maal per jaar voor tijdelijk kamperen wordt gebruikt;
  3. c. aanwezige waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

14.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bijgebouwen (sloopbonusregeling)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het realiseren van nieuwe bijgebouwen op bouwpercelen waarop reeds bestaande bijgebouwen met een totaal oppervlak groter dan 100 m² aanwezig zijn, mits:

  • voorafgaand aan de vergroting van het maximale oppervlak aan bijgebouwen, bestaande niet als woning of daarbij behorend bijgebouw aan te merken bebouwing op hetzelfde bouwperceel wordt gesloopt ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • een goede landschappelijke inpassing verzekerd is;
  • aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap,

met dien verstande dat:

  1. a. alvorens nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht eerst het teveel aan bestaande bijgebouwen geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt;
  2. b. de vergroting van het maximale oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 25% van het oppervlak van de te slopen bebouwing mag bedragen;
  3. c. tot een totaal oppervlak aan bijgebouwen bij de woning van het maximale oppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel ten hoogste 200m² mag bedragen;
  4. d. maximaal 50% van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel'/per tot een woning te rekenen gedeelte van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' bebouwd mag worden.

14.6 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van antennemasten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van bouwverboden dan wel bouwregels ten behoeve van het oprichten van antennemasten, met dien verstande dat:

  1. a. antennemasten op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voorzover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits geen sprake is van:
    1. 1. een monument;
    2. 2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
    3. 3. aantasting van het woonklimaat.
  2. b. antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
    1. 1. dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
    2. 2. de hoogte van de antennemast maximaal 40 meter bedraagt;
    3. 3. de antennemast uitsluitend wordt gebruikt voor telecommunicatiedoeleinden;
    4. 4. de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
    5. 5. de antennemast niet wordt geplaatst in:
      • gebieden behorende tot de EHS, POG en/of Natura 2000;
      • gebieden die de bestemming 'Natuur' hebben;
      • open velden of beekdalen;
    6. 6. bij het oprichten van antennemasten wat betreft plaatsing van antennes de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
  • I. in eerste instantie moet de antenne worden geplaatst op/aan bestaande masten of andere infrastructurele werken (site sharing);
  • II. indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antennemast op een industrieterrein dan wel sportterrein geplaatst;
  • III. indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de randen van de kernen voorgestaan;
  • IV. indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan,

mits:

  • de antennemast past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
  • de mast zoveel mogelijk in de omgeving wordt ingepast;
  • andere waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, worden de procedureregels van artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening in acht genomen en indien van toepassing wordt daaraan voorafgaand de inspraakprocedure als bedoeld in de gemeentelijke Inspraakverordening gevolgd.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Parkeren

16.2 Voorrangsregels dubbelbestemmingen

16.3 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

16.4 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding van het plan wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan 'Heerdeberg Cittaslow Campus' van de gemeente Eijsden-Margraten.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In maart 2021 heeft de gemeente Eijsden-Margraten de (voormalige) Technische School gelegen aan de Pater Kustersweg 6 te (6267 NL) Cadier en Keer verkocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

In het kader van de verkoop diende de koper de Gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch te onderschrijven en een plan uit te werken waarmee de gebiedsontwikkeling in het kader van die visie wordt versterkt. De huidige eigenaresse heeft een planvoorstel 'Heerdeberg Cittaslow Campus' voor de herbestemming van onderhavige locatie geschreven.

Het planvoorstel voorziet in algemene zin in een locatie waar permacultuur de basis vormt voor de beoogde activiteiten. Het betreft onder andere activiteiten gericht op educatie en workshops, agro- business bedrijvigheid, ambachtelijke bedrijvigheid, informatiecentrum, verblijfsrecreatie, horeca, tentoonstellingen, e.d.. Concrete invulling van de plek zal zich door de tijd heen ontwikkelen tot een meer definitieve vorm.

Op grond van het huidig ter plekke geldende bestemmingsplan is sprake van een vrij enge bestemming, waarbij het gebruik ten behoeve van maatschappelijke doeleinden op het gebied van jeugdzorg en volwassenenopvang zijn toegestaan. De gewenste diversiteit aan activiteiten past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daartoe wordt een gemengde bestemming nagestreefd waarvoor het geldende bestemmingsplan dient te worden gewijzigd.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de gewenste bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het voornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.

2.1 Ligging

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Pater Kustersweg 6 te Cadier en Keer en betreft de locatie van de voormalige Technische School St. Joseph aldaar. Het plangebied bevindt zich in een cluster van diverse maatschappelijke organisaties gevestigd aan de doorgaande provinciale weg N278 tussen Cadier en Keer en Maastricht. Dit cluster maakt deels onderdeel uit van Landgoed Heerdeberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal betreft het plangebied de percelen gemeente Cadier en Keer - sectie C - nummer 1082, 1083 en 1054. Het totale oppervlak bedraagt 12.355 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0003.png"Kadastrale kaart

Het kadastrale perceelnummer 1082 is een eigendomsperceel van de gemeente Eijsden-Margraten. In het kader van de verkoop heeft de gemeente dit perceeluit de verkoop gehouden en in bruikleen gegeven aan de koper voor de duur van 19 jaar en 6 maanden. Het doel daarvan is om altijd als belanghebbende aangemerkt te blijven bij ontwikkelingen op dat terrein dan wel in het gebied.

2.2 Bestaande Situatie

Ter plekke van het plangebied bevindt zich de voormalige technische school, zoals gebouwd in 1968. De bebouwing bestaat uit een souterrain, begane grond en eerste verdieping. In het souterrain bevindt zich een technische ruimte met een oppervlak van circa 142 m². Ter plekke van de begane grond bevinden zich onder andere de theorielokalen, gymzalen, sanitair, en praktijklokalen. Het totale oppervlak daarvan bedraagt circa 3.691 m². Op de eerste verdieping is eveneens een aantal theorielokalen gelegen, alsook sanitair (totaal circa 554 m²). Het totale vloeroppervlak van de bebouwing bedraagt zodoende circa 4.387 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0004.png"

Plattegronden bestaande situatie

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0005.png"

Foto's bestaande situatie buitenzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0006.png"

Foto's bestaande situatie binnen

2.3 Beoogde Planontwikkeling

2.3.1 Planvoorstel herbestemming

In het kader van de verkoop heeft de gemeente geïnteresseerden gevraagd om een plan uit te werken voor onderhavig plangebied dat past binnen de Gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch en de doelstellingen van deze visie versterkt. De huidige eigenaresse heeft het planvoorstel 'Heerdeberg Cittaslow Campus' opgesteld, welk voorstel is bijgevoegd als Bijlage 1.

Het planvoorstel is gericht op een herbestemming van onderhavige locatie in een Citttaslow Campus waarbij permacultuur de basis vormt voor de beoogde activiteiten. Permacultuur kan worden gedefinieerd als 'een agrarische methode waarbij naar voorbeeld van natuurlijke ecosystemen en oude/traditionele tuinbouwmethoden en op basis van met name symbiose, ethiek en ecologie een menselijke leefomgeving gecreëerd wordt die ecologisch duurzaam en economisch stabiel is, waaronder in het kader van dit bestemmingsplan tevens wordt verstaan niet-agrarische activiteiten die hoofdzakelijk gericht zijn op circulariteit en duurzaamheid'.

De binnen onderhavig plangebied beoogde activiteiten zijn primair gericht op permacultuur en dienen daarmee functioneel verbonden te zijn. Op basis van het planvoorstel zijn de volgende beoogde activiteiten onderscheiden:

  • educatie en workshops gericht op permacultuur;
  • ruimte bieden aan 'sociale ondernemingen';
  • een agro-business bedrijvencentrum (in het praktijkgebouw c.q. de 'Z-gebouwen') voor:
    1. 1. grotere lokale bedrijven (zoals Bisschopsmolen / ambachtelijke bakker, een sappen- en fruitlikeurproducent, een slagerij en worstenmakerij);
    2. 2. kleinere ondernemers met startups (zoals bio-zeep producent, bierbrouwer, imker, kaas-, ijsmakers, e.d.);
  • receptie, streekproducten- en verswinkel, museum, informatiecentrum (gymzaal voorzijde);
  • 'oude' ambachten c.q. beroepen zoals fietsenmaker, timmerman, metselaar, smid, meubelmaker, e.d. met tevens mogelijke leerschool (gymzaal achterzijde);
  • creatieve onderzoeksafdeling voor media, communicatie, labs, e.d. (bovenverdieping tweede gymzaal);
  • vakantie-eenheden (theoriegebouw);
  • multifunctionele ruimte, zoals vergaderzaal, filmzaal, restaurant, verenigingsleven (aula);
  • nieuwbouw hergebruikte serre voor proeftuin-tentoonstellingsruimte (fundament).

Sprake is van een veelvoud aan gewenste functies, weliswaar allemaal gebaseerd op c.q. verbonden met de permacultuur. Concrete invulling van de bebouwing is niet op voorhand duidelijk en zal – door middel van tijdelijke functies en activiteiten – gaandeweg zijn definitieve vorm gaan innemen.

2.3.2 Beoogde gemengde bestemming

Om de gewenste functies en activiteiten mogelijk te maken, dient een meer gemengde bestemming ter plekke van het plangebied te worden vastgelegd. Middels voorliggend bestemmingsplan worden in beginsel agrarische (bedrijfs)activiteiten rechtstreeks planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Aanvullend worden de volgende aan permacultuur functioneel verbonden (en daarmee derhalve niet zelfstandig opererende) activiteiten mogelijk gemaakt:

  1. a. maatschappelijke en culturele voorzieningen, waaronder bijvoorbeeld de beoogde educatie en workshops vallen;
  2. b. culturele en artistieke activiteiten, zoals bijvoorbeeld exposities;
  3. c. ambachtelijke en consumentverzorgende en daarmee qua milieubelasting en ruimtelijke effecten vergelijkbare (bedrijfs)activiteiten, waarbij lichtere vormen van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 zijn beoogd;
  4. d. horeca in lichtere horecacategorieën 1 en 2 (nachthoreca, zoals een discotheek, feestzaal e.d., is hiermee uitgesloten) tot ten hoogste 500 m² BVO, waarmee het gebruik van de beoogde multifuncionele ruimte als restaurant mogelijk is;
  5. e. dag- en/of verblijfsrecreatie, in de vorm van recreatiewoningen, met niet meer dan 30 slaapplaatsen;
  6. f. productiegebonden detailhandel, waaronder wordt verstaan de verkoop van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces en sprake is van een detailhandelsfunctie ondergeschikt aan de productiefunctie;
  7. g. ondergeschikte detailhandel, met dien verstande dat het totale brutoverkoopvloeroppervlak niet meer mag dan 100 m².

Onder specifieke voorwaarden wordt het verder mogelijk gemaakt om andere bedrijfsactivititeiten tot en met milieucategorie 2 te vestigen.

Door middel van vorenstaande invulling van een gemengde bestemming wordt de mogelijkheid gecreëerd om activiteiten ter plekke van het plangebied te emplooien passend binnen het planvoorstel voor de gewenste herbestemming. Het gebruik van een deel van de bebouwing voor verblijfsrecreatie betreft een gevoelige functie. De plek van dit gebruik wordt in voorliggend bestemmingsplan specifiek aangeduid zodat een goede afweging kan worden gemaakt in het kader van het woon- en leefklimaat in relatie tot de binnen het plangebied gewenste bedrijfsactiviteiten alsook in relatie tot activiteiten buiten het plangebied. Daarop wordt in paragraaf 5.3 nader ingegaan.

2.4 Ruimtelijk-visuele Effecten

Voorliggende planontwikkeling impliceert primair een functiewijziging ter plekke van onderhavig plangebied. Hoewel sprake is van inpandige wijziging van gebruiksactiviteiten, zal dit zich tevens manifesteren in de uiterlijke verschijningsvorm van de locatie. Was voorheen sprake van een technische school en is momenteel een leegstaand complex, zal de locatie in de toekomst (weer) meer levendigheid gaan uitstralen vanwege de diversiteit aan beoogde functies.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt, in tegenstelling tot het voorafgaande planologisch-juridische regime, vanwege de cultuurhistorische waardestelling een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' vastgelegd. Vanwege deze dubbelbestemming is het slopen van bebouwing alsook het verharden van gronden zonder toestemming van de gemeente niet mogelijk. In ruimtelijk-visuele zin impliceert dit een publiekrechtelijke bekrachtiging van de bestaande ruimtelijk-visuele situatie ter plekke.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, Inclusief 1e Herziening'

Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' met aanduiding plangebied

In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Maatschappelijk - Jeugdzorg en volwassenenopvang'. In z'n algemeenheid zijn de gronden en gebouwen bestemd voor maatschappelijke doeleinden op het gebied van jeugdzorg en volwassenenopvang (zowel residentieel, justitieel, open, gesloten als forensisch met tbs-opvang), en woondoeleinden (voor noodzakelijk met het oog op de jeugdzorg en volwassenenopvang).

De in het planvoorstel van oktober 2020 genoemde beoogde activiteiten passen niet binnen de (gebruiks)regels van de geldende bestemming 'Maatschappelijk – Jeugdzorg en volwassenenopvang'. Het bestemmingsplan biedt géén binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om alsnog medewerking te kunnen verlenen aan de beoogde activiteiten. Zodoende kan medewerking enkel buitenplans worden gefaciliteerd.

Om voorliggend planvoornemen mogelijk te maken, is het de wens om de bestemming te wijzigen in een gemengde bestemming. In dit verband dient een nieuw postzegelbestemmingsplan te worden opgesteld.

3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapuplan Parkeren Eijsden-margraten'

Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) en de Visie Vrijetijdseconomie 2030 (VTE). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch en het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio’s rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

Conclusie NOVI

Voorliggende planontwikkeling ziet op een op nationaal niveau zeer kleinschalige ontwikkeling. Er zijn geen onderwerpen vanuit het NOVI op het plangebied van toepassing. Wel kan in algemene zin worden vermeld dat voorliggende planontwikkeling ziet op permacultuur, welke kan worden gezien als een vorm van kringlooplandbouw.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Conclusie Barro

Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van de in het Barro opgenomen onderwerpen met een nationaal belang.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Conclusie Rarro

Ter plekke van voorliggend plangebied is geen sprake van een terreinin de Rarro aangewezen gebied, object of zone waarmee rekening moet worden gehouden.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggende planontwikkeling is niet strijdig met het van toepassing zijnde Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014

Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavig plangebied gelegen in de zone 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0008.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

De beoogde activiteiten gericht op en/of functioneel verbonden aan permacultuur binnen bestaande als cultuurhistorisch waardevol bevonden bebouwing ter plekke van voorliggend plangebied zijn niet strijdig met de door de provincie binnen het buitengebied gevoerde beleid.

4.2.2 Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014

Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.

Landelijk gebied

Uit het kaartmateriaal behorende tot de omgevingsverordening blijkt de ligging van onderhavig projectgebied binnen het 'landelijk gebied'. Het provinciale beleid voor het landelijke gebied is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' is de provincie terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe bebouwing in dit landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0009.png"

Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied binnen landelijk gebied

Aan de ligging in het 'landelijk gebied' is gekoppeld de provinciale regelgeving ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.2.4.

Milieubeschermingsgebieden

Onderhavig plangebied is voorts gelegen binnen op provinciaal niveau aangewezen beschermingsgebieden, te weten het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en een grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0010.png"

Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied binnen milieubeschermingsgebieden

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' in eerste instantie gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Artikel 2.8.2 van de Omgevingsverordening Limburg schrijft voor dat 'de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd'. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.1 nader ingegaan.

De ligging in dit het beschermingsgebied is ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' middels gebiedsaanduiding vastgelegd. Darbij is vastgelegd dat binnen het bodembeschermingsgebied duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden evenals bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk is. Gestreefd wordt naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het provinciale beleid (omgevingsvisie) en provinciale regelgeving (omgevingsverodening).

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. De gebiedsaanduiding 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' wordt met voorliggend bestemmingsplan opgenomen. De specifieke regels zoals opgenomen in paragraaf 4.5 van de OvL2014 zijn van toepassing.

Grondwaterbeschermingsgebied

Voorts is het plangebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ook dit is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' vastgelegd middels gebiedsaanduiding.

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting.

In artikel 4.3 van de Omgevingsverordening Limburg zijn de provinciale regels voor grondwaterbeschermingsgebieden voorgeschreven. Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van strijdigheden met de voor dergelijke gebieden geldende provinciale regels.

De gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' wordt met voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

4.2.3 Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg

In artikel 2.4.6 van de Omgevingsverordening Limburg is voorgeschreven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie ànders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg.

In paragraaf 6.4 van het POL2014 is de ambitie van de provincie ten aanzien van vrijetijdseconomie aangegeven: een gezonde vrijetijdseconomie die het A-merk imago van Limburg behoudt, versterkt en benut. Zij biedt haar gasten en bewoners:

  • een uitgebreid, aantrekkelijk en gevarieerd aanbod aan verblijfsaccommodaties, voorzieningen, een samenhangende recreatieve infrastructuur, evenementen en recreatief-toeristische concepten;
  • een florerende werkgelegenheid;
  • binnensteden die als koopcentra aantrekkelijk zijn voor consumenten uit de regio en ver daarbuiten;
  • een voor beleving toegankelijke natuur en landschap.

In de basis wordt ingezet op het doorvoeren van een kwaliteitsslag van verblijfsaccommodaties, en het behoud en versterking van voorzieningen. Voor de juiste doorvertaling van het provinciale beleid zijn regionale bestuursafspraken met de gemeenten in Zuid-Limburg gemaakt over onder andere de vrijetijdseconomie. Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is in december 2019 de Visie Vrijetijdseconomie 2030 van de Zuid-Limburgse gemeenten en de provincie Limburg aangeboden aan de diverse gemeenten. In deze visie wordt verwoord op welke wijze de gemeenten gezamenlijk willen werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming Zuid-Limburg.

De geformuleerde ambities voor de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg in 2030 zijn als volgt:

  • toerisme blijft bijdragen aan duurzame economische structuurversterking van de regio;
  • kwalitatieve groei gaat boven kwantitatieve groei gaat;
  • landschappelijke en stedelijke kwaliteiten moeten elkaar versterken;
  • de vrijetijdseconomie helpt om natuur en landschap te ontwikkelen;
  • inwoners en gasten kunnen heel Zuid-Limburg beleven.

De strategie om de geformuleerde ambities ook daadwerkelijk te gaan realiseren is opgebouwd uit vijf pijlers:

1. Kwaliteit

De focus van de vrijetijdseconomie ligt op groei in kwaliteit. Bescherming en verbetering van landschappelijke kwaliteiten, toeristisch-recreatieve voorzieningen en erfgoed staat hierbij centraal.

2. Verleiden

De wens is om inwoners en gasten te verleiden om ook de minder bekende locaties in de regio te bezoeken. Het doel hiervan is langer te verblijven en vaker terug te komen.

3. Beleving van Zuid-Limburgse Grote Verhalen

Om ervoor te zorgen dat inwoners en gasten geraakt worden door de bijzondere verhalen van Zuid-Limburg en zich daarmee verbonden voelen, zet de regio in op het ontwikkelen, ontsluiten en vervolgens promoten van de belangrijke Zuid-Limburgse verhalen.

4. Duurzame vernieuwing

Om nieuwe doelgroepen aan te (blijven) trekken en economisch vitaal te blijven, richt deze pijler zich op continue vernieuwing van het toeristisch-recreatief product.

5. Ondernemerschap en innovatie

Deze pijler richt zich o.a. op het stimuleren van innovatie en cross-overs, thema- en doelgroepgericht werken, het opleiden van geschikt personeel en het verbinden van ondernemers met de streekidentiteit.

Voorliggende planontwikkeling maakt nieuwe verblijfsrecreatie (nachtverblijf) mogelijk. Deze zijn beoogd in de voormalige theorielokalen van het pand. Het verblijf in de vakantieappartementen staat in het teken van de permacultuur, zoals ook planologisch is vastgelegd. Zo kunnen de gasten binnen het plangebied een totaalprogramma volgen op het gebied van permacultuur, cittaslow en landschapsbeleving. Het binnen onderhavig plangebied bieden van recreatief nachtverblijf past binnen het na te streven vernieuwende karakter van verblijfsrecreatief aanbod en het stimuleren van cross-overs tussen ondernemers en activiteiten gericht op de permacultuur.

Middels voorliggend bestemmingsplan worden in totaal (rechtstreeks) maximaal 30 slaapplaatsen voor recreatief verblijf mogelijk gemaakt. Voor wat betreft de verblijfsrecreatieve doeleinden wordt in Zuid-Limburg het beleid gevoerd – vanwege de ladder voor duurzame verstedelijking – dat het toevoegen tot 30 slaapplaatsen aan de themagroep vrijetijdseconomie (VTE) Regionale uitwerking POL Zuid-Limburg dient te worden voorgelegd.

Het plan is tijdens de vergadering van de themagroep op 22 juni 2023 besproken. Daarbij is een unaniem positief advies afgegeven. Geadviseerd werd om de mogelijkheid van een eventuele groepsaccomodatie uit de planregels te verwijderen, alsook om het aantal van 10 vakantieappartementen (voor ten hoogste 30 slaapplaatsten) op te nemen in de regels. Deze adviezen zijn in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

Met binnenplanse afwijking is het mogelijk om slaapplaatsen toe te voegen, waarbij onder ander als voorwaarde wordt gesteld dat (opnieuw) regionale afstemming dient plaats te vinden over het aspect vrijetijdseconomie.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een plangebied met een oppervlak van ruim 1,1 hectare en een gebouw met een bruto vloeroppervlak van circa 4.400 m². Op grond van grond van de overzichtsuitspraak van de Afdeling (uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m².

De voorheen ter plekke gevestigde technische school wordt middels voorliggend bestemmingsplan gewijzigd ten behoeve van diverse nieuwe activiteiten. Sprake is van een functiewijziging. Uit de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak blijkt dat een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Op grond van de uitspraak van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) wordt echter van dit uitgangspunt afgeweken als die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gelet op de aard en omvang van voorliggende planontwikkeling wordt, op grond van vorenstaande, geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dientengevolge dient in het kader van de laddertoets een aantal zaken nader te worden gemotiveerd.

Ruimtelijk verzorgingsgebied

De behoefte aan een de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van een ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Bij voorliggende planontwikkeling is het doel van om lokale producenten in contact te brengen met omwonenden, lokale ondernemers een plek te geven, lokale ondernemers te ondersteunen en te scholen. In hoofdzaak is sprake van een lokaal tot regionaal verzorgingsgebied. Naast deze primair lokale/regionale insteek, wordt met de toe te voegen verblijfsrecreatieve voorzieningen het mogelijk voor mensen/geïnteresseerden van 'verderaf' kennis te maken met de permacultuur en daarin te worden onderwezen.

Behoefte

In de veranderende maatschappelijke omgeving wordt, met het oog op de toekomst en duurzaamheid, circulariteit steeds belangrijker. Begrippen als 'natuur inclusief', 'voedselbossen, en 'permacultuur' komen steeds vaker voor met als doel de huidige monocultuursystemen weer om te vormen naar polycultuursystemen. Hoewel in de regio Zuid-Limburg diverse afzonderlijke initiatieven gericht op permacultuur aanwezig zijn, is het doel van voorliggende ontwikkeling juist het realiseren van een campus op een landgoed meteen grotere diversiteit aan aanbod van activiteiten gericht op de permacultuur. Een dergelijk initiatief is - voor zover bekend - nog niet aanwezig binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied.

Met voorliggende ontwikkeling wordt bovendien invulling gegeven aan een momenteel leegstaand schoolcomplex, waarmee (langdurige) leegstand met mogelijke verloedering op termijn kan worden voorkomen. Tevens is - zoals uit voorliggende toelichting zal blijken - sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Bestaand stedelijk gebied

Tot slot dient te worden beoordeeld of de planontwikkeling is gelegen in 'bestaand stedelijk gebied'. Dergelijk gebied wordt als volgt gedefinieerd:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Gelet op de ligging van onderhavig plangebied en de direct omliggende functies en activiteiten is sprake van de ligging in bestaand stedelijk gebied.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggende planontwikkeling is niet strijdig met het van toepassing zijnde provinciale beleid.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL)

De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft op 12 december 2017 ingestemd met de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). De SVREZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinenmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.

De SVREZL legt een voor overheden bindende basis voor de uitvoering in bestemmingsplannen, zo ook voorliggend bestemmingsplan.

De opgave van de SVREZL is op hoofdlijnen vijfledig:

  1. a. behoud van de leefbaarheid en versterking van de hoofdstructuur in de segmenten winkels en kantoren.
  2. b. het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijventerreinen, daar waar sprake is van een overschot.
  3. c. het stap-voor-stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofdstructuur in winkels en kantoren tot er op subregioniveau sprake is van frictieleegstand.
  4. d. het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
  5. e. het door middel van herbestemming bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.

Het zwaartepunt van de aandacht gaat uit naar de bestaande voorraad in de drie segmenten (winkels, kantoren en bedrijventerreinen) waarbij enkel toevoegingen in deze segmenten plaatsvinden die een kwalitatieve versterking betekenen in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. Toevoegingen zijn in principe alleen mogelijk onder de voorwaarde van toetsing aan de kaders in de structuurvisie, het salderingsbeleid en de voorwaarden in de procesbomen.

Binnen de SVREZL wordt onder andere de prioriteit gelegd voor hergebruik van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Vestiging van functies in kerken, kloosters, monumenten en andere beeldbepalende panden en panden op beeldbepalende locaties verdient de voorkeur boven andere locaties.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt onder andere productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel tot ten hoogste 100 m² mogelijk gemaakt. De toegestane detailhandel dient te allen tijde gericht te zijn op, danwel functioneel verbonden met, de permacultuur en betreft in die zin geen 'standaard' detailhandel / winkelfunctie. Onderhavige locatie is niet gelegen in een concentratie- danwel balansgebied met betrekking tot winkelgebieden (detailhandel), kantoren, en/of bedrijventerreinen. Het plangebied betreft op grond van de SVREZL zogenaamd transitiegebied. Dit zijn gebieden waarbinnen in algemene zin wordt gestreefd naar het onttrekken van de winkel-, kantoren-, en bedrijventerreinenvoorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0011.png"

Procesboom winkels (SVREZL)

Gelet op de procesboom winkels behoeft voorliggende planontwikkeling enkel te worden gemeld aan de subregio.

4.3.2 Conclusie regionaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het regionale beleid, specifiek de SVREZL, geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch

Op 25 augustus 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch. Dit middenterras wordt gevormd door de oostelijke dalwand van het Maasdal en de direct aansluitende delen van oude Maasterrassen binnen de gemeente Eijsden-Margraten.

Het gebied wordt gekenmerkt door unieke natuurwaarden die zich hier hebben kunnen ontwikkelen vanwege kalksteenlagen die hier aan de oppervlakte komen. Ook is het gebied één van de oudst, en onafgebroken, bewoonde locaties van Nederland als gevolg van de aanwezigheid van vuursteenlagen in de kalksteen.

Het gebied herbergt de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (reliëf, cultuurhistorie, groene karakter, en afwissling open-besloten) in optima forma. Vanwege de bewoning en benutting van het gebied spelen diverse vraagstukken ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen en ingrepen die worden gedaan vanuit veranderende wensen vanuit de economie en de maatschappij. Zo spelen in het gebied meerdere kleinere en grotere initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de kernkwaliteiten van het gebied.

Vanuit de gedachte dat de kernkwaliteiten van het Middenterras ook voor toekomstige generaties beleefbaar en bruikbaar dienen te zijn heeft de gemeente Eijsden-Margraten besloten een integrale gebiedsvisie op te stellen voor dit gebied.

In de gebiedsvisie is een zonering aangebracht van gebieden in het Middeterras. Het gebied waarbinnen onderhavig plangebied valt betreft de 'Poort van het Heuvelland'. Binnen deze stad-landzone aan weerszijden van de N278 zijn gelet op de gebiedsvisie gebruiksfuncties toegestaan die bijdragen aan de instandhouding van het aanwezige cultureel erfgoed en de ontsluiting van het omliggende Heuvelland. Het kan dan gaan om gebruiksfuncties vanuit verschillende invalshoeken, zoals wonen, diensten, zorg, mkb, horeca, sport, toerisme en recreatie (ook intensieve en/of verblijfsrecreatie). Versterken van de landschappelijke inbedding en het verwijderen van niet passende objecten en functies zijn hier onderdeel van.

Herontwikkeling en herbestemming van delen van het gebied zijn noodzakelijk, ook om de verrommeling van het gebied tegen te gaan. Sloop kan daarbij een uitkomst zijn. Van nieuwbouw is hier pas sprake indien dit essentieel is voor het welslagen van de herbestemming van de bestaande bebouwing of het amoveren van incourante bebouwing en de nieuwbouw een wezenlijke kwaliteitsbijdrage levert aan de Poort van het Heuvelland.

Tijdens het proces om te komen tot de gebiedsvisie is met een aantal ontwikkelocaties/thema’s al een aanvang gemaakt, ook door particuliere initiatieven. Daarbij is onder andere en pilot 'natuurinclusieve landbouw in een kleinschalig landschap' gestart. Het doel daarvan is om nieuwe verdienmodellen te vinden in de agrarische sector die bijdragen aan instandhouding van ons kleinschalig landschap. Daarbij is bij landgoed Heerdeberg is een groente- en kruidentuin aangelegd volgens de principes van permacultuur. Tevens kunnen mensen die meer willen weten over deze vorm van landbewerking, een rondleiding krijgen en een perma-cultuur opleiding volgen. Voor wat betref de voormalige Technische School is in de gebiedsvisie opgenomen dat deze dient te worden herbestemd danwel gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0012.png"

Kaart gebiedsvisie met plannen en ambities

Voorliggende planontwikkeling voorziet in herbestemming van de voormalige TS Cadier en Keer en borduurt daarbij voort op het begrip permacultuur. Daartoe is een planvoorstel (zie Bijlage 1) ingediend bij de gemeente in het kader van de verkoop van de voormalige technische school. Op basis van dat planvoorstel is de locatie verkocht door de gemeente aan initiatiefneemster, waarbij afspraken zijn vastgelegd over het in gang zetten van voorliggende planontwikkeling.

In het kader van de beoordeling van het projectvoorstel is door het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten getoetst aan de uitgangspunten van de gebiedsvisie Middenterras Bemelen - Mesch. Daarbij is het volgende overwogen:

  • Voorliggende planontwikkeling draait om permacultuur. Het doel om landschappelijke meerwaarde toe te voegen schuilt in het gebruik dat diverse positieve landschappelijke effecten heeft;
  • Door het toevoegen van een aantal bedrijfsmatige activiteiten wordt als gevolg van voorliggende planontwikkeling economische waarde toegevoegd aan het Middenterras. Het gevolg daarvan is meer werkgelegenheid in het gebied;
  • Voorliggende planontwikkeling is gericht op bezoekers die kennis maken met het gebied en leren over het gebied via de verschillende concepten (zoals tentoonstellingen, kleinschalig vakantieverhuur, versmarkt). Op deze wijze wordt recreatieve meerwaarde toegevoegd aan het Middenterras;
  • Bij voorliggende ontwikkeling staan thema's als korte ketens, duurzaam ruimtegebruik van grond, e.d. centraal. Daarmee is sprake van een maatschappelijke verantwoord initiatief en wordt duurzaam gebruik van landschap en kwaliteit behouden en verbeterd.

In de gebiedsvisie is verder opgenomen dat geen medewerking wordt verleend aan 'grootschalige verblijfsrecreatieve' ontwikkelingen. Onder grootschalig worden ontwikkelingen geschaard op het vlak van 'all-inclusive' en campings/ vakantieparken met een geïntegreerd totaalaanbod van sport/activiteiten/wellness/horeca/winkels. De middels voorliggende planontwikkeling mogelijk gemaakte verblijfsrecreatie betreft geen 'grootschalige verblijfsrecreatieve' ontwikkeling zoals bedoeld in de gebiedsvisie. Voorzien wordt in een beperkt aantal slaapplaatsen, voor een specifieke doelgroep waarbij de permacultuur leidend is.

Vanuit de visie van de Poort van het Heuvelland draagt de planontwikkeling ook bij aan de daarbij gestelde doelen:

  • De beoogde gebruiksfuncties dragen bij aan de instandhouding van het aanwezige cultureel erfgoed en de ontsluiting van omliggende Heuvelland;
  • Van nieuwbouw is bij voorliggende planontwikkeling in beginsel geen sprake. Op termijn wordt weliswaar voorzien in een serre op een plek waar ooit bebouwing heeft gestaan waarvan de fundamenten nog aanwezig zijn. De aanblik van een serre draagt bij aan de verhoging van de kwaliteit van de Poort van het Heuvelland;
  • voorliggende planontwikkeling voorziet in een herontwikkeling en herbestemming van de gebouwen als gevolg waarvan een bijdrage wordt geleverd aan de landschappelijke kwaliteit en de verankering van de Poort van het Heuvelland in het Middenterras.

Gelet op vorenstaande uiteenzetting versterkt onderhavige planontwikkeling de gebiedsontwikkeling in het kader van de visie, en draagt de herbestemming van het gebouw bij aan de landschappelijke kwaliteit en de verankering van de Poort van het Heuvelland in het Middenterras. Het plan heeft een specifieke relatie met de Poort van het Heuvelland en heeft duidelijke raakvlakken met de genoemde thema's zoals anders boeren, Green destination, korte ketens, maar bovenal komt hier de cittaslow gedachte tot uitdrukking.

4.4.2 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de (voormalige) provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' (LKM) vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' (GKM). Hierin is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied of in het gebied buiten de rode contouren het verlies van omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd.

In casu is sprake van een gebruikswijziging van bestaand maatschappelijk vastgoed, passend binnen de visie van de gemeente ten aanzien van het Middenterras. Vanwege ligging in het buitengebied dient toepassing te worden gegeven aan het GKM. De module 'overig (gebouwde) functies' is daarbij van toepassing, waarbij maatwerk voor de kwaliteitsverbetering het sleutelwoord is. Voorgeschreven is dat een ontwikkeling altijd dient te worden voorzien van een landschappelijke inpassing.

Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een landschapsplan vervaardigd. Gelet op de bestaande toestand wordt met name voorzien in handhaving en, waar mogelijk, versterking van de bestaande groenstructuur. Aanvullend wordt binnen de eigen perceelsgrenzen voorzien in een wadi voor opvanging van het hemelwater, welk water kan worden gebruikt in de permacultuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0013.png"Landschapsplan

Voorliggend plan is voorgelegd aan de GKM-commissie, welke commissie het volgende positieve advies heeft afgegeven.

“De locatie is gelegen aan de zuidelijke rand van Cadier en Keer aan de Pater Kustersweg. Het plangebied grenst aan het buitengebied richting Maastricht. Het complex (drie percelen) van de voormalige LTS-locatie bevat diverse opstallen. Met de permacultuur als basis wordt een herontwikkeling van het complex ingezet. Het huidige bouwvlak omvat vrijwel de gehele planlocatie. De drie percelen bedragen circa 12.355 m². Het huidige bouwvlak bedraagt circa 11.894 m². Het nieuwe bouwvlak bedraagt circa 6.950 m².

Er komt geen nieuwe verstening en het bouwvlak wordt flink minder (zie de maatvoering hierboven). Er wordt geen nieuwe aanplant voorzien, omdat deze al voldoende aanwezig is. De instandhouding van het bestaand groen wordt geregeld en daarmee geborgd in het nieuwe bestemmingsplan.

De commissie is positief over de ontwikkeling en de kwaliteit van het plan. Een herontwikkeling ter plaatse, met het verkleinen van het bouwvlak (en dus het ontstenen) heeft ruimtelijk-landschappelijk een plus. Het behouden van het bestaande groen en dit planologisch te borgen is positief. De commissie heeft verder geen inhoudelijke opmerkingen over het landschapsplan. Wel geeft de commissie een aantal aanbevelingen mee:

  • Bomen: er stonden bomen ten noorden van het zuidoostelijke gebouwlint. Herplanting van inheemse gebiedseigen soorten is wenselijk, mede doordat wordt gesteld dat het groen behouden zal blijven.
  • Kruidlaag: onbekend is wat met de kruidlaag gebeurd. Geadviseerd wordt om inheemse zaden te zaaien die bij de abiotische standplaatsfactoren passend zijn.
  • Wateropvang: de situering van een wateropvang in de zuidwestelijk hoek is goed. Vanuit ecologisch oogpunt is een amfibieënpoel of een natuurlijke wadi gewenst. Een natuurlijke wadi vergt relatief weinig onderhoud en beheer. Voor een poel wordt, vanuit het oogpunt van amfibieën, bij voorkeur een diepte van niet meer dan 1 tot 1,5 meter beneden maaiveld gehanteerd bij de laagste grondwaterstand (in de nazomer) en een hellingshoek van 1:3 of minder. De wateropvang is daarnaast gelegen onder bomen. Iets zoninstraling is echter gewenst. Geadviseerd wordt om de wateropvang niet onder bomen te situeren, zo groot mogelijk oppervlakte te geven en deze een natuurlijk karakter te geven middels een natuurlijke wadi of een amfibieënpoel. Bij de graafwerkzaamheden wordt geadviseerd rekening gehouden te houden met overige facetten, zoals archeologie, hydrologie (voorbeeld risico op 'doorprikken' van een stagnerende klei/leemlaag).
  • Bebouwing: de te handhaven bebouwing kan natuurinclusiever gemaakt worden.”

Bij de verdere planontwikkeling en vormgeving van de locatie zullen de adviezen van de GKM-commissie in ogenschouw worden genomen.

4.4.3 Manifest Buitengewoon Buitengebied

Op 21 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten besloten tot de richtinggevende uitspraken over de toekomstige beleidskoers voor het buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten van het Manifest Buitengewoon Buitengebied. De richtinggevende uitspraken vormen de beleidsrichting en daarmee de toetsingsbasis voor de besluitvorming over ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied van de gemeente.

Voorliggende planontwikkeling past binnen de volgende in het manifest opgenomen richtinggevende uitspraken:

  • Wij gaan voor een landschap inclusief omgevingsbeleid. Wij willen een gezonde duurzame balans tussen landschappelijke en economische waarden. Daarvoor staan wij een landschap inclusief omgevingsbeleid voor, waarbij de landschappelijke waarden en de robuustheid van ons water- en bodemsysteem volwaardig meewegen bij de keuzes die wij ten aanzien van gebruik en bebouwing in het buitengebied maken. Waar beschermen en ontwikkelen niet samen kunnen gaan kiezen we voor beschermen;
  • Wij streven voor Eijsden-Margraten een vitale, toekomstbestendige en duurzame agrarische sector na, in harmonie met milieu, natuur en landschap. Een agrarische sector die bijdraagt aan het behoud van de unieke waarden van onze gemeente;
  • Wij streven naar een inclusieve lokale economie die waarde toevoegt aan de gemeenschap en zullen die faciliteren stimuleren en ondersteunen;
  • 'De landbouwtransitie vraagt om experimenteren. We zoeken naar kansen samen met alle betrokken partijen. Pilots kunnen duidelijkheid brengen over wat wel en niet mogelijk is;
  • Wij streven de principes van een Green Destination na, waarin ontwikkelingen (het concept, de wijze van ondernemerschap, wijze van aanpak/ draagvlak geënt zijn op kwaliteit (niet meer maar beter)), kleinschalig, duurzaam, authentiek en milieu en klimaatvriendelijk - en klimaatvriendelijk handelen. Wij onderschrijven de uitgangspunten zoals verwoord in de op 6 mei 2020 door de raad vastgestelde Visie Vrijetijdseconomie Bestemming Zuid-Limburg 2030, te weten: Kwaliteit, Spreiden en verleiden, Beleving, Vernieuwing, Ondernemerschap, samenwerking.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid en een bijdrage levert aan de visie van de gemeente ten aanzien het gebied in breder verband.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Toetsing

Hoewel bij voorliggende planontwikkeling weliswaar sprake is van een planologische functiewijziging (namelijk van 'Maatschappelijk - Jeugdzorg en volwassenenopvang' in 'Gemengd'), is verblijf van personen op grond van het geldende bestemmingsplan reeds rechtstreeks toegestaan. Het uitvoeren van een bodemonderzoek ter beoordeling van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is ten behoeve van voorliggende functiewijziging niet noodzakelijk.

5.1.3 Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij het realiseren of mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige objecten en/of terreinen dient te worden beoordeeld of vanwege geluid een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

In het kader van de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd tegen geluid:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Een ‘ander geluidsgevoelig gebouw’ is conform artikel 1 van de Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als ‘ander geluidsgevoelig gebouw’ zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:

  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

5.2.2 Toetsing

Bij het toevoegen van geluidgevoelige bestemmingen dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegen met een maximum snelheid van meer dan > 50 km/u gelden op grond van de Wgh zones waarbinnen het geluidniveau op de gevel als gevolg van het wegverkeer dient te worden bepaald.

De bij voorliggende planontwikkeling beoogde bestemming wordt niet aangemerkt als geluidgevoelig. Daarnaast is de Pater Kustersweg aangemerkt als een 30 km/u weg, waarvoor geen wettelijke geluidzone geldt, alsook bedraagt de afstand tot de N278 meer dan 200 meter.

Gelet op vorenstaande is de Wet geluidhinder niet van toepassing op voorliggende planontwikkeling.

5.2.3 Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Toetsing

Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) dient voor de op grond van het bestemmingsplan toegestane activiteiten binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Jeugdzorg en volwassenenopvang' een minimale richtafstand van 30 meter te worden aangehouden ten opzichte van omliggende gevoelige objecten. Het plangebied is gelegen in een cluster van gelijksoortige activiteiten, waarbij de onderlinge afstanden (ruimschoots) meer dan 30 meter bedragen.

De met voorliggende planontwikkeling rechtstreeks mogelijk gemaakte activiteiten betreffen allemaal activiteiten waarvoor (eveneens) op grond van genoemde VNG-brochure een minimale richtafstand van 30 meter dient te worden gehanteerd. Vanuit dat opzicht treden en geen veranderingen op waardoor nader onderzoek naar het aspect milieuzonering niet noodzakelijk is.

In de regels van voorliggend bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van bedrijvigheid in de (milieu)categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor dergelijke activiteiten geldt een minimale richtafstand van 30 meter. Deze activiteiten zijn uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning en na afzonderlijke planologische afweging door de gemeente.

Spuitzones

Onderhavig plangebied is gelegen direct grenzend aan voor agrarisch grondgebruik in gebruik zijnde gronden. Ter plekke van deze gronden kunnen gewassen worden geteeld die het gebruik van beschermingsmiddelen met zich brengen. Als gevolg daarvan mogen in beginsel binnen een straal van 50 meter van die bestemming geen functies planologisch worden toegestaan die langdurig verblijf mogelijk maken waardoor als gevolg van blootstelling aan drift de gezondheid kan worden aangetast.

In onderstaande figuur is de 50 meter zone rondom de grenzen van voorliggend plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0014.png"50 meter zone t.o.v. plangebied

Binnen deze zone zijn (deels) gelegen de kadastrale percelen gemeente Maastricht - sectie V - nummers 86, 87, 88, 89 en 92, en deels kadastraal perceel gemeente Cadier en Keer - sectie C - nummer 1069, 1133, en 1134. Van genoemde percelen zijn de percelen kadastraal bekend gemeente Maastricht - sectie V - nummers 87, 88, 89 en 92 in eigendom bij initiatiefneemster. Betreffende gronden, in onderstaande figuur weergegeven, maken onderdeel uit van de ontwikkelingen gericht op de permacultuur. Ter plekke van deze gronden zal initiatiefneemster geen gebruik maken van gewasbeschermingsmiddelen. Zulks strookt bovendien niet met de permacultuur visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0015.png"Spuitvrije zone op eigendomsgronden

Het kadastrale perceel gemeente CAdier en Keer - sectie C - nummer 1069, gelegen ten zuidoosten van onderhavig plangebied, is eigendom van derden. Betreffende grondeigenaar heeft een schriftelijke verklaring getekend waaruit blijkt dat afstand wordt gedaan van de mogelijkheid om ter plekke van het perceelsgedeelte binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van voorliggend plangebied gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen. Ter plekke van dit perceelsgedeelte, hieronder weergeven, wordt middels voorliggend bestemmingsplan een spuitvrije zone planologisch-juridisch verankerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0016.png"Perceel derden met spuitbeperking

De grondeigenaren van de percelen aan de westelijke zijde van onderhavig plangebied doen geen afstand van de gebruikmaking van gewasbeschermingsmiddelen. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Maastricht - sectie V - nummer 86 en gemeente Cadier en Keer - sectie C - nummers 1133 en 1134. De 50-meter zone ten opzichte van onderhavig plangebied ter plekke van deze percelen is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0017.png"50-meter zone westzijde

Ten behoeve van het waarborgen van een goed verblijfsklimaat ter plekke van onderhavige plangebied, ondanks de mogelijkheid tot gebruikmaking van gewaspercelen op de westelijke agrarische percelen wordt het volgende overwogen.

In eerste instantie zal ter plekke van onderhavig plangebied het langdurig verblijf worden beperkt door het op grond van het geldende bestemmingsplan van kracht zijnde bouwvlak (waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht) te begrenzen. De nieuwe begrenzing van het bouwvlak wordt aan de westelijke zijde van het plangebied in overeenstemming gebracht met de als zodanig aangewezen beeldbepalende bebouwing. Daarmee ligt het bouwvlak op tenminste 36 meter afstand van de perceelsgrens van de agrarische gronden. Uitsluitend binnen de gebouwen is sprake van landurig verblijf. Ter plekke van de ten westen van het bouwvlak liggende gronden zal enkel sprake zijn van eventuele laad- en losactiviteiten en parkeren. Dit betreft geen gebruiksfuncties voor langdurig verblijf. Zodoende kan de 50 meter zone worden gemeten vanaf de grens van het bouwvlak ter plekke van onderhavig plangebied. Het deel van de agrarische gronden dat binnen die 50 meter zone is gelegen, welke zone nog beperkt is, is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0018.png"50-meter zone westzijde t.o.v. bouwvlak

Voorts bevindt zich tussen het plangebied en de agrarisch in gebruik zijnde percelen aan de westzijde een groenzone in eigendom van de gemeente Eijsden-Margraten. Dit betreft het kadastrale perceel gemeente Cadier een Keer - sectie C - nummer 1127. Dit groen is ingetekend in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0019.png"Groenzone

Op grond van wetenschappelijk onderzoek is bewezen dat groenvoorzieningen een afschermende werking hebben en het gewasbeschermingsmiddel absorbeert. Initiatiefneemster van voorliggende planontwikkeling zal met de gemeente Eijsden-Margraten afspraken maken over eventueel te treffen aanvullende aanplantmaatregelen ter plekke van onderhavige groenstrook teneinde mogelijke driftwerking vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de westelijk gelegen agrarische gronden af te vangen.

Tot slot wordt overwogen dat voorliggend bestemmingsplan niet de mogelijkheid biedt om burgerwoningen mogelijk te maken. Aan dergelijke woonfunctie wordt in de rechtspraak het hoogste beschermingsniveau toegekend ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plekke. Voorliggende planontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van diverse activiteiten gericht op de permacultuur niet zijnde woonfuncties. In die zin genieten de toegelaten gebruiksfuncties een lager beschermingsniveau waardoor sneller mag worden geoordeeld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie spuitzones

Op grond van vorenstaande uiteenzetting mag worden geconcludeerd dat vanwege het volgende samenspel van maatregelen ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van onderhavig plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat:

  • - initiatiefneemster verklaart geen gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen ter plekke van haar eigendomsgronden gelegen binnen een zone van 50 meter ten opzichte van het plangebied;
  • - de eigenaar van het kadastrale perceel gemeente Cadier en Keer - sectie C - nummer 1069 heeft een verklaring getekend op grond waarvan een spuitverbod op betreffend perceeldeel binnen 50 meter ten opzichte van voorliggend plangebied wordt opgenomen;
  • - het bouwvlak aan de westelijke zijde van het plangebied wordt begrensd op een afstand van minimaal circa 36 meter ten opzichte van agrarisch in gebruik zijnde percelen;
  • - tussen het plangebied en de agrarisch in gebruik zijnde percelen is sprake van bestaand groen in eigendom van de gemeente waarover initiatiefneemster afspraken met de gemeente zal maken over eventueel benodigde aanvullende (driftwerende) aanplant;
  • - de middels voorliggend bestemmingsplan vast te leggen gebruiksmogelijkheden ter plekke van onderhavig plangebied genieten in algemene zin een lager beschermingsniveau ter beoordeling van een aanvaardbaar woon- een leefklimaat dan burgerwoningen.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.Voorliggende planontwikkeling staat geenszins in verhouding tot een plan tot 1.500 woningen.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.740 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Indien uitgegaan zou worden van 5% vrachtverkeer draagt tot 1.154 extra voertuigen niet in betekende mate bij.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Dit besluit is op voorliggende planontwikkeling niet van toepassing omdat geen sprake is van het realiseren van een gevoelige bestemming.

5.4.4 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Verantwoording van het groepsrisico

Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.

Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.

Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.

5.5.2 Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Eijsden-Magraten

Voorliggende planontwikkeling wordt getoetst aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid van de gemeente Eijsden-Margraten. Hierin is aangegeven welke maatregelen er moeten worden getroffen om burgers te beschermen voor de gevaren bij incidenten met gevaarlijke stoffen. Hierbij is de afstand tot de risicobron van invloed.

5.5.3 Beoordeling externe veiligheidsrisico’s

Ten behoeve van de beoordeling van de mogelijke externe veiligheidsrisico’s, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0020.png"

Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied

Risicovolle inrichtingen (Bevi)

Voorliggend plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

Transportroutes (Bevt)

Het plangebied is gelegen op circa 1,8 kilometer van de Rijksweg A2, alsook van de spoorlijn Maastricht-Visé. Over beide transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Zowel de Rijksweg A2 als de spoorlijn hebben een invloedsgebied van 1,5 kilometer en reikt daarmee niet over het plangebied.

Tot slot is het plangebied op meer dan 2 kilometer gelegen van het Albertkanaal, waarvan het invloedsgebied 1.070 meter bedraagt en zodoende ook niet over het plangebied reikt.

Buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas. Onderhavig plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van een buisleiding (hogedruk aardgasleiding, aardolieproducten).

5.5.4 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie En Cultuurhistorie

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Erfgoedwet). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening’ is ter plekke van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing. De gemeente Eijsden-Margraten beschikt voorts over de Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2022' en archeologische verwachtingenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0021.png"

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart met aanduiding plangebied

Blijkens die kaart is ter plekke van het plangebied deels sprake van een gebied met een hoge verwachting (trefkans) en deels een gebied met een lage verwachting (trefkans). In gebieden met een hoge verwachting dient bij bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld én met een groter oppervlak dan 500 m² archeologisch onderzoek te worden verricht. Voor gebieden met een lage verwachting betreft het een oppervlak van 25.000 m².

Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in nieuwbouw, echter is primair sprake van een planologische functiewijziging. Er behoeft dan ook geen archeologisch onderzoek te worden verricht naar de eventuele verstoring van archeologische waarden.

Op basis van de Erfgoedwet geldt weliswaar de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening'.

6.1.2 Cultuurhistorie

In verband met een in het verleden beoogde sloop van de bebouwing ter plekke van onderhavig plangebied, is medio 2020 een cultuurhistorische verkenning verricht om de cultuurhistorische waarden van de bebouwing te kunnen duiden. De rapportage van deze verkenning is bijgevoegd als Bijlage 2.

Geconcludeerd is dat het gebouw in meerdere opzichten hoge cultuurhistorische waarden heeft. Zowel het exterieur als het interieur zijn nog gaaf en herkenbaar als technische school. Dit is een zeldzaamheid, zowel voor Limburg als op landelijk niveau. Verder is het complex waardevol omdat het architectonisch een overgangsmodel lijkt naar de scholenbouw uit de jaren '70. Tot slot lijkt de LTS in Cadier en Keer het enige voorbeeld met een vrijstaande zaagtand dakconstructie.

Als gevolg van deze cultuurhistorische waardering wordt middels voorliggend bestemmingsplan de bebouwing middels een dubbelbestemming 'Waarde - Beeldbepalend' aangemerkt als een 'beeldbepalend pand'. Daarmee geniet de bebouwing planologisch-juridische bescherming.

6.1.3 Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggende planontwikkeling.

6.2 Kabels En Leidingen

6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggende planontwikkeling.

6.3 Verkeer En Parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Ontsluiting en verkeersstructuur

De bestaande ontsluiting van onderhavig plangebied blijft met voorliggende planontwikkeling vooralsnog ongewijzigd. In het kader van de gebiedsvisie Middenterras Bemelen-Mesch wordt gekeken naar een herziening van verkeersstromen en de ontsluiting van het gebied. Zulks om bij te dragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Bij die herziening wordt mede rekening gehouden met de gewenste activiteiten binnen onderhavig plangebied, gefaciliteerd middels voorliggende planontwikkeling.

6.3.2 Parkeren

Op grond van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' en de daarbij opgenomen kaarten stedelijkheidsgraad is het plangebied gelegen in een 'niet-stedelijk gebied' in het 'buitengebied'. Middels voorliggende planontwikkeling wordt een diversiteit aan functies gefaciliteerd.

Het berekenen van een concrete parkeerbehoefte is vanwege de gewenste flexibiliteit in voorliggend bestemmingsplan nagenoeg niet mogelijk. Bij iedere nieuwe activiteit past binnen de kaders van voorliggend bestemmingsplan dient te worden getoetst of aan het aspect parkeren in afdoende mate wordt voldaan. Ter publiekrechtelijke verankering van deze toets worden de parkeernormen op grond van het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

Het is de intentie om bij de herziening van de verkeersstromen en ontsluiting van het gebied in breder verband, waarbij tevens het parkeren wordt bekeken, het parkeren buiten het plangebied (gezamenlijk) te bundelen. Tot het moment dat de herziening feitelijk tot uitvoer is gebracht, bestaat echter de mogelijkheid om te voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein ter plekke van het voormalige schoolplein. Aldaar is de fysieke ruimte beschikbaar voor het kunnen parkeren van minstens 50 voertuigen.

Hoewel fysiek mogelijk, is dit niet het gewenste streefbeeld ter plekke van het plangebied. Bovendien is het mogelijk dat op grond van het bestemmingsplan in beginsel toegelaten functies en activiteiten een grotere parkeerbehoefte impliceren dan fysiek op te vangen is op het voormalige schoolplein. Tot het moment van de feitelijk uitgevoerde herziening in breder verband, vormt de planologisch-juridische parkeerregeling in het voorliggende bestemmingsplan een achtervang om eventuele parkeerproblemen in het omliggende gebied tegen te gaan.

Globale berekening parkeerbehoefte

Teneinde toch enigszins een uitspraak te kunnen doen over het parkeeraspect, wordt hierna een zeer globale toetsing verricht voor de diverse middels voorliggend bestemmingsplan rechtstreeks toegelaten functies:

  • vakantieappartementen:

Het paraplubestemmingsplan kent voor deze functie geen specifieke categorie. Beoogd worden 10 vakantieappartementen, waarbij het maximum aantal slaapplaatsen 30 stuks (personen) bedraagt. Daarmee bedraagt het aantal personen gemiddels per appartement 3 personen. Uitgegaan wordt dat deze personen met 1 voertuig zullen komen waardoor en totale parkeerbehoefte vanwege de vakantieappartementen 10 parkeerplaatsen bedraagt. worden gebruikt, gaat het om gemiddeld 3 personen per vakantie-appartement. In dat geval mogen we ervan uitgaan dat deze personen met 1 voertuig zullen komen.

  • horeca categorie 1 en 2:

Voor locaties in het buitengebied bevat het paraplubestemmingsplan geen normen, echter wel voor de 'rest bebouwde kom'. Daarbij zijn minstens 14 en maximaal 16 parkeerplaatsen per 100 m² BVO nodig. Uitgaande van (maximum) 500 m² BVO geldt een minimale parkeernorm van 70 parkeerplaatsen. Gelet op het feit dat de in casu toegestane horeca enkel is toegestaan indien deze gerelateerd is aan c.q. verbonden is met de permacultuur is geen sprake van 'standaard' horeca. Verondersteld mag worden dat het theoretisch berekende aantal parkeerplaatsen een worst case benadering is en in werkelijkheid de parkeerbehoefte lager zal uitvallen.

  • ondergeschikte detailhandel:

Ondergeschikte detailhandel, gelinkt aan de permacultuur, valt niet te vergelijken met reguliere detailhandel. Daarom zijn hiervoor ook geen concrete parkeercijfers beschikbaar. Verondersteld mag worden dat de parkeerbehoefte voor deze ondergeschikte detailhandel veel kleiner zal zijn dan de theoretische parkeerbehoefte voor het restaurant (die zeer ruim is berekend).

Enkel de functies vakantieappartementen en horeca impliceert een theoretische parkeerbehoefte van 80 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarbij moet worden opgemerkt dat met name het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de horecafunctie zeer ruim is berekend; dit wordt ook als zodanig bij de kencijfers voor deze functie in het paraplubestemmingsplan opgemerkt. Voorts mag worden verondersteld dat de parkeerbehoefte ten behoeve van de de detailhandel beperkt zal zijn aangezien deze detailhandel productiegebonden én ondergeschikt moet zijn. De parkeerbehoefte hiervan valt dan ook in het niet ten opzichte van het restaurant.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de circa 50 beschikbare parkeerplaatsen op eigen terrein voldoende zijn om in ieder geval een start te maken met onderhavig project. Wel is het van belang om, zoals eerder aangegeven, bij iedere nieuwe activiteit (die dan concreter is ingevuld) een nieuwe parkeerberekening te maken.

Een mogelijke invulling van het voorterrein met parkeren voor 50 voertuigen is schetsmatig gevisualiseerd in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0022.png"Schets mogelijk parkeren

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt voor dit moment (nog) geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. Weliswaar dient bij nieuwe activiteiten die passen binnen de kaders van het bestemmingsplan telkens afdoende te worden getoetst om te bezien of aan de vereiste parkeernormering van die activiteit in relatie tot het aantal totaal beschikbare parkeerplaatsen (50) ter plekke van het voormalige schoolterrein kan worden voldaan.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  1. a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  2. b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  3. c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  4. d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet. Voorafgaand wordt opgemerkt dat voorliggende planontwikkeling primair een functiewijziging omvat zonder dat nieuwe verhardingen worden toegevoegd.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Eijsden-Margraten. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de bestaande (dak)verhardingen wordt opgevangen en afgehandeld op gelijke wijze als in de bestaande situatie.

Kengetallen capaciteitsberekening hemelwatervoorziening nieuwbouw

Indien sprake zou zijn van nieuwbouw is het streven om 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.

Opvang schoon hemelwater

Enkel schoon hemelwater mag worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, kan bij nieuwbouw worden voorkomen dat geen water in te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt voor het kunnen voorkomen van wateroverlast voor derden worden.

6.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap - mede vanuit de cittaslowvisie van voorliggende planontwikkeling - geadviseerd om te kijken naar mogelijkheden omm het hemelwater van het vuilwater te scheiden, eventueel hergebruik van water, waar mogelijk verwijderen van verhardingen, en meer groen.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Natuurnetwerk

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het zogenaamde 'Natuurnetwerk'. Wel is sprake van de ligging in het 'Nationaal Landschaps Zuid-Limburg'.

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Onderhavig plangebied ligt op de rand van een bebouwingscluster en het (open) buitengebied ten westen van Maastricht. richting. Voorliggende planontwikkeling impliceert een primaire functiewijziging als gevolg waarvan geen verandering optreedt ten aanzien van het bestaande schaalcontrast.

Het groene karakter

Ter plekke van het plangebied is geen sprake van een overheersend groen karakter. Wel is rondom de bestaande bebouwing, aan de perceelsranden, sprake van hagen en (boom)beplanting, die de bebouwing als het ware inkleedt in het landschap. Als gevolg van voorliggend planvoornemen blijft deze bestaande groene structuur gehandhaafd en verandert het karakter hiermee niet.

Reliëf en ondergrond

Onderhavig plangebied kent nagenoeg geen reliëf of hoogteverschil. Voorliggende primaire functiewijziging brengt daarin geen verandering.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Geen sprake is van door de gemeente Eijsden-Margraten als zodanig gewaardeerde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

6.5.2 Natura2000

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6267NL6-ON01_0023.png"

Kaart 'natuurbescherming' met ligging plangebied t.o.v. Natura2000

Op ruim 350 meter ten zuiden van onderhavig plangebied is het Natura2000 gebied 'Savelsbos' gelegen. Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend planvoornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen een significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.

De rapportage van de stikstofberekeningen is bijgevoegd in Bijlage 3. Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.

6.5.3 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. In casu gaat het om een bouwplan als genoemd in artikel 6.2.1, onder e Bro:

'een verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt'

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefneemster. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefneemster. Eventuele tegemoetkomingen in planschade komen dan ook niet voor rekening van de gemeente

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Heerdeberg Cittaslow Campus' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  1. 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
      • Begrippen
      • Wijze van meten
  2. 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
      • Bestemmingen
      • Voorlopige bestemmingen
      • Uit te werken bestemmingen
      • Dubbelbestemmingen
  3. 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
      • Anti-dubbeltelregel
      • Algemene bouwregels
      • Algemene gebruiksregels
      • Algemene aanduidingsregels
      • Algemene afwijkingssregels
      • Algemene wijzigingsregels
      • Verwezelijking in de naaste toekomst
      • Algemene procedureregels
      • Overige regels
  4. 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
      • Overgangsrecht
      • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij zijn tevens de bestemmingsregels op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Zowel het Waterschap Limburg als de provincie Limburg hebben per email hun vooroverlegreacties kenbaar gemaakt. Betreffende reacties zijn bijgevoegd als Bijlage 4. De reactie van het waterschap heeft niet geleid tot aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan. Wel zullen de geplaatste opmerkingen ter harte worden genomen en bij uitvoering van het plan worden bekeken waar en hoe hieraan tegemoet kan worden gekomen. De reacties van de provincie zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een inspraakverordening. Uitgaande van deze verordening behoeft geen inspraak te worden gehouden en kan direct overgegaan worden tot de formele bestemmingsplanprocedure.

9.4 Formele Procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  1. 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  2. 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  3. 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  4. 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  5. 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  6. 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  7. 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2023 tot en met ...-...-2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Kaart Kleine Landschapselementen

Bijlage 2 Kaart kleine landschapselementen

Bijlage 3 Parkeernorm

Bijlage 3 Parkeernorm

Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Planvoorstel Herbestemming

Bijlage 1 Planvoorstel herbestemming

Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning Lts Cadier En Keer

Bijlage 2 Cultuurhistorische verkenning LTS Cadier en Keer

Bijlage 3 Stikstofberekeningen

Bijlage 3 Stikstofberekeningen

Bijlage 4 Vooroverlegreacties

Bijlage 4 Vooroverlegreacties