KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4a
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bepalen Parkeerbehoefte
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingseffecten
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.2 Archeologie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Milieuaspecten
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Opzet Van De Planregels
5.4 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.5 Handhavingsparagraaf
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Aerius-berekening
Bijlage 4 Export Geluidmodellen En Modelgegevens
Bijlage 5 Advies Brandweer Zuid-limburg
Bijlage 6 Nota Van Zienswijze

Wilhelminastraat 63, Eijsden

Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten

Vastgesteld op 15-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Appartementencomplex Wilhelminastraat 63, Eijsden' met identificatienummer NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01 van de gemeente Eijsden - Margraten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.8 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 ambulante detailhandel:

detailhandel die niet plaatsvindt in een detailhandelsvestiging maar op of aan de openbare weg. Onder ambulante detailhandel wordt mede verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de markten.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur met bijbehorende bevestigingsconstructie ten behoeve van telecommunicatie, radio en televisie en andere vormen van communicatie waar een antenne-installatie voor benodigd is.

1.11 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijfsactiviteiten:

vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage bij de regels, conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

1.15 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.16 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.17 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat en is toegestaan (legaal gebruik) op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder, zolder, dakopbouw of setback.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.29 cultuurhistorische waarden:

de bestaande historisch gegroeide bebouwing en inrichting, het bodemarchief, de verkavelingspatronen, de infrastructuur, de waterlopen en poelen en de historische onderdelen, waaronder solitaire elementen, ruimtelijke clusters en groenzones.

1.30 dakopbouw:

een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen/verhuren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

erf- en terreinafscheiding:

1.33 erf- en terreinafscheiding:

De afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.

1.34 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.35 gastouderschap:

kinderopvang die plaatsvindt in een gezinssituatie, na tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Een geregistreerde gastouder verzorgt de opvang op het eigen woonadres of op het adres van één van de ouders. Als de opvang bij de ouders plaatsvindt, kunnen daar ook kinderen van andere ouders worden opgevangen.

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 grondgebonden woning:

alle woningen met de bouwaanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ of ‘aaneengebouwd’.

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.39 horeca:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

1.40 kunstwerk (civieltechnisch):

product van de techniek, vooral (in de weg- en waterbouw) werk dat van andere materialen is vervaardigd dan uitsluitend aarde en zand, zoals tunnels, bruggen en sluizen. Een wegvak of een deel van de spoorbaan worden op zichzelf niet tot de kunstwerken gerekend.

1.41 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.42 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.43 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen, niet zijnde een kruipruimte.

1.44 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.45 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische massagesalon - een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 setback:

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2.00 m achter de doorgetrokken voorgevel van een woning met een hoogte van maximaal 3.00 m. Bij een woning met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt.

1.49 site sharing:

het delen van antenne-opstelpunten (bouwwerken of antennedrager).

1.50 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.51 vloeroppervlak:

het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.

1.52 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.

1.53 voorgevelrooilijn:

  1. a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  2. b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.

1.54 vrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

1.55 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.56 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

1.57 zijdelingse perceelsgrens:

begrenzing van het perceel aan de zijkanten van de bebouwing, niet gericht naar de weg of openbaar groen.

1.58 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel of bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

2.4 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap;
  2. b. tuinen, erven en verhardingen;
  3. c. parkeren;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van:

  1. a. het bepaalde in 3.2.2 onder h voor het toestaan van een andere dakhelling indien geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
  2. b. het bepaalde in 3.2.2 onder a ten aanzien van het overschrijden van de zijdelingse bouwgrens, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3,00 meter mag bedragen;
    2. 2. de overschrijding van de zijdelingse bouwgrens niet meer dan 4,00 meter mag bedragen, mits:
      • ten behoeve van de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de bestemming ‘Verkeer’ wordt aangehouden;
      • geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
    3. 3. ten aanzien van het gestelde onder 1 en 2 geen gebruik kan worden gemaakt van een algemene afwijkingsbevoegdheid van 10%.
  3. c. het bepaalde in 3.2.3 onder a en b en overkappingen/carports toestaan buiten de aanduiding 'bijgebouwen' en/of op een afstand van minder dan 3 meter van de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de overkapping/carport tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 5,00 meter mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwvlak op het betreffende bouwperceel;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    4. 4. geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld mag plaatsvinden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4a

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

  1. a. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. b. op de in lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2.

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3, sub a wordt verleend, indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. c. een omgevingsvergunning als bedoeld 4.3 sub a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen of;
    3. 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Maatvoering

  1. a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. b. In die gevallen dat de afstand van bouwwerken tot enige grens, bouwwerk en/of aanduiding, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

6.2 Bebouwingspercentages

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrech tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - actief bodembeheergebied

8.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

De aanwezigheid van het spoor leidt tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisico. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen' geldt bij de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Afwijken is niet mogelijk ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij woningen;
  2. b. in afwijking van sub a is mag in die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend niet nogmaals op grond van onderhavige afwijkingsregel een omgevingsvergunning worden verleend;
  3. c. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  4. d. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. e. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    2. 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
  6. f. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
  7. g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van telecommunicatiemasten, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter;
  8. h. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van antennemasten, met dien verstande dat:
    1. 1. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voor zover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits er geen sprake is van:
      • een monument;
      • aantasting van het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
      • aantasting van het woonklimaat;
    2. 2. antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
      • dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
      • de hoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
      • de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
      • de antenne-installatie niet wordt geplaatst in gebieden behorende tot de NNN, POG en/of Natura 2000;
      • bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing van antenne-installaties de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
        - in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op/ aan bestaande antenne-installaties of andere infrastructurele werking (site sharing);
        - indien site sharing om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie op industrieterrein/sportterrein geplaatst;
        - indien dit niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van de bebouwde kom voorgestaan;
        - indien dit ook niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan;
  9. i. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voorrangsregels dubbelbestemmingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid.


Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

10.2 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

10.3 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze planregels of in de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

10.4 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Appartementencomplex Wilhelminastraat 63, Eijsden'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Bepalen Parkeerbehoefte

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De inititatiefnemer heeft het voornemen om op het terrein van de voormalige Lidl-supermarkt aan de Wilhelminastraat in Eijsden 20 appartementen te realiseren. Deze ontwikkeling is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

Om de realisatie van de 20 appartementen mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Wilhelminastraat 63 in de kern Eijsden. Het terrein is voor de inwoners bekend als de locatie van de voormalige Lidl-supermarkt. Eind 2014 is de Lidl verhuisd naar het nieuwe centrum van de kern Eijsden en is het plangebied in verval geraakt.

Het plangebied omvat momenteel het leegstaande supermarktgebouw van ca. 7-8 meter hoog en een parkeerplaats op het achterterrein. Het terrein is 2.600 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0001.png"

Ligging plangegebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Eijsden" dat op 23 april 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten. Het plangebied heeft daarin de bestemming "Detailhandel" (roze gebied).

Met de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan komt dit deel van het bestemmingsplan "Eijsden" te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Daarnaast is het parapluplan "Parkeren Eijsden-Margraten" van toepassing (vastgesteld 25 september 2018).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het bouwplan voor het voormalige Lidl-terrein aan de Wilhelminastraat in Eijsden omvat 20 appartementen voor senioren in het middenhuursegment.

Er worden 18 driekamerappartementen tussen de 60 m2 en 100 m2 gerealiseerd en 2 vierkamerappartementen van 104 m2. De entree van het appartementengebouw is gelegen aan de Wilhelminastraat. De oppervlakte van het appartementengebouw bedraagt 770m2.

Het appartementengebouw bestaat uit 3 bouwlagen en wordt 9.70 meter hoog. De balkons van de appartementen op de 2e verdieping liggen ca. 1.80 meter terug ten opzichte van de voorgevelrooilijn langs de Wilhelminastraat en de Poortstraat.

In de volgende afbeeldingen is een impressie van de gevels aan de Wilhelminastraat en de Poortstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0004.png"

Op het achterterrein worden 20 bergingen, tezamen 108 m2, gerealiseerd en 30 parkeerplaatsen. De toegang naar het achterterrein is eveneens aan de Wilhelminastraat gelegen en is gesitueerd naast Wilhelminastraat 69.

De bestaande bebouwing zal worden verwijderd. Hiervoor is in een separate procedure een sloopvergunning aangevraagd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SIVR) vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.


Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk biedt bij de doorwerking van de nationale belangen de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.


Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.


Een belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 4.1.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de in het SVIR beschreven nationale opgaven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.

Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provincaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van deze integrale omgevingsvisie.

Het POL 2014 omvat een visie waarin wordt uiteengezet wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat te creëren, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Deze ambitie vraagt om een krachtig omgevingsbeleid, dat is vastgelegd in het POL en focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.

Deelgebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 zeven deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in deelgebied "Overig bebouwd gebied". Deze gebieden betreffen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten liggen onder meer op transformatie regionale woningvoorraad, kwaliteit leefomgeving en stedelijk groen en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0006.png"

Uitsnede POL-kaart 'zonering Limburg'

Wonen

Woningen vormen het hart van de leefomgeving. De ambitie is een woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.

De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling.

De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

In de regionale structuurvisie Wonen Zuid-Limburg zijn de keuzes verder uitgewerkt die op regionale schaal noodzakelijk zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met sterke en zwakke kanten, kansen en bedreigingen van de verschillende woonmilieus en gebaseerd op een gedeelde analyse in de woonmilieukaart op Zuid-Limburgse schaal.

3.2.2 Omgevingsverordening 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang.

Duurzame verstedelijking (artikel 2.2)

Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet rekening houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen onderzocht.

De provincie hecht er grote waarde aan dat toepassing wordt gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat het een van de leidende principes is voor het verstedelijkingvraagstuk en een belangrijk ondersteunend instrument is om op een kwalitatieve wijze te kunnen sturen op bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat dan ook een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 4.1.

De definitie 'stedelijke ontwikkeling' is ontleend aan het bepaalde in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het provinciaal beleid zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat daarbij om een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en/of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Eijsden.

Artikel 2.4.2 Wonen

In artikel 2.4.2. van de Omgevingsverordening is aangegeven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Indien het voornemen op basis van deze regeling niet kan worden ontwikkeld, kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van deze regeling.

De toelichting bij het ruimtelijke plan dient in dat geval een verantwoording te bevatten van de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. De toelichting bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen en het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad.

Op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de motie "Stop de bouwstop" aangenomen. In deze motie worden burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen als bedoeld in beleidsafspraak VI van de "Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg" (SVWZL) aan alle woningbouwinitiatieven. De raad in van oordeel dat momenteel onvoldoende aan de woonbehoefte in onze gemeente tegemoet gekomen wordt gelet op de huidige woningmarktsituatie en het opleggen van compenserende maatregelen als voornoemd eerder remmend dan stimulerend werkt om de noodzakelijke woningbouwplannen hiervoor snel gerealiseerd te krijgen.


Tevens heeft de gemeenteraad in deze raadsmotie burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen, om in de eerstvolgende raadsvergadering na aanpassing van artikel 2.4.2 lid 6 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 door Provinciale Staten, een voorstel aan hem voor te leggen, waaruit blijkt dat de plicht tot het opleggen van compenserende maatregelen als voornoemd uit de huidige SVWZL van Eijsden-Margraten wordt gehaald. Concreet betekent dit dat burgemeester en wethouders de gemeenteraad moeten voorstellen om Beleidsafspraak VI van de SVWZL vervallen te laten verklaren.


Door Provinciale Staten is bij besluit van 5 oktober 2020 de Omgevingsverordening Limburg 2014 gewijzigd vastgesteld, waarmee artikel 2.4.2 lid 6 is komen te vervallen. Door het vervallen verklaren van dit artikellid is er voor de Limburgse gemeenten geen plicht meer is om compenserende maatregelen nader te motiveren in het ruimtelijke besluit dat betrekking heeft op woningbouwplannen die leiden tot een woningtoename. Naar aanleiding van deze wijziging van de provinciale verordening, hebben burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op 20 oktober 2020 besloten een voorstel voor de gemeenteraadsvergadering van 15 december 2020 voor te bereiden, waarin haar gemeenteraad wordt voorgesteld om Beleidsafspraak VI van de SVWZL vervallen te laten verklaren.


In afwachting van dit raadsbesluit en om invulling te geven aan de raadsopdracht om per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen, zoals opgelegd in de aangenomen raadsmotie als voornoemd, hebben burgemeester en wethouders tevens besloten om tussentijds geen compenserende maatregelen meer op te leggen als voornoemd, aan alle woningbouwplannen die op 29 september 2020 bij haar in behandeling waren of na deze datum voor behandeling worden ontvangen en waarover op 29 september 2020 nog geen planologisch besluit is genomen. Hiermee wordt geanticipeerd op het komende raadsbesluit en op de ontwikkelingen rondom de SVWZL op Zuid Limburgse schaal.


In opdracht van de Zuid-Limburgse gemeente is de SVWZL in juni 2020 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie hebben de Zuid-Limburgse gemeenten besloten om de beleidsafspraken van te huidige SVWZL te actualiseren. In navolging van het provinciale beleid hieromtrent hebben diverse Zuid-Limburgse gemeenteraden inmiddels besloten om geen compensatie als voornoemd meer toe te passen op woningbouwplannen, in afwachting op een nieuwe structuurvisie wonen Zuid-Limburg. Vanwege het te doorlopen proces hieromtrent, zullen de Zuid-Limburgse gemeenteraden niet eerder dan het 1e kwartaal 2021 een besluit over een gezamenlijke geactualiseerde structuurvisie wonen kunnen nemen.


De gemeente Eijsden-Margraten neemt ook deel aan dit gezamenlijke actualisatieproces. Echter vanwege de raadsmotie "Stop de bouwstop" en de gewijzigde Omgevingsverordening Limburg 2014 als voornoemd, wil de gemeenteraad van Eijsden-Margraten uit oogpunt van zorgvuldigheid en rechtszekerheid tussentijds zijn beleid ten aanzien van deze compensatie aanpassen, in afwachting op een raadsvoorstel tot een algehele herziening van een structuurvisie voor het Zuid Limburgse woonbeleid in 2021.

3.3 Regionaal Beleid

Regionale structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De gemeenten in Zuid-Limburg (Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal) hebben gezamenlijk een regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg opgesteld met daarin hun ontwikkelingsrichting op het gebied van wonen en een regionaal dekkende programmering. Dat document heeft een bindende werking voor elke gemeente waarvan de raad de structuurvisie vaststelt, waaronder de gemeente Eijsden-Margraten.

In de visie is onder andere beleid opgenomen voor het terugdringen van de planvoorraad voor woningen zodat deze wordt afgestemd op de toekomstige woningbehoefte.

Deze regionale structuurvisie bevat een drieledige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort in is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de 16 gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Eén van de afspraken luidt: "op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede, nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. In paragraaf 5.1. van de structuurvisie is de volgende compensatie-methodiek opgenomen:

  • A. Voor iedere planologisch toe te voegen woning dient een woning aan de voorraad te worden onttrokken, of;
  • B. Voor iedere te bouwen woning dient plancapaciteit ingeleverd te worden volgens de verhouding 1:4. Als woningbouw wordt gerealiseerd in een gemeentelijk of provinciaal monument, of in een beeldbepalend pand, dan geldt een compensatie van 1:1. Voor woningbouw in een aangewezen winkel- of aanloopstraat geldt een compensatie van 1:2, of;
  • C. Een financiële bijdrage te leveren op grond van de beleidsregel 'Financiële compensatie kleine woningbouwinitiatieven' (zogenaamde sloop- of transitiefonds), mits het woningbouwproject niet meer bedraagt dan 5 woningen;
  • D. Overheveling van onbenutte harde plancapaciteit naar een andere locatie is mogelijk op basis van de 1:4 methodiek.

Voorts is bepaald dat een combinatie of stapeling van deze eisen niet is toegestaan.

Beleidsregel tijdelijke versoepeling compensatiesystematiek structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De druk binnen de woningmarkt is enorm toegenomen. De vraag naar bepaalde woningen is stijgende en de huidige voorraad is kwantitatief en kwalitatief ontoereikend om in deze behoefte te kunnen voorzien. Echter door strikte toepassing van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) kan onvoldoende invulling worden gegeven aan deze behoefte. In de praktijk blijkt dat de gestelde compensatie-eisen, als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de SVWZL, veelal een struikelblok vormt voor initiatiefnemers om de gewenste woningbouw gerealiseerd te krijgen.

Vanuit de provincie en regio is gezocht naar mogelijke oplossingen hiervoor, waarbij met name ruimte wordt geboden voor de doelgroepen senioren, starters en huurders (sociaal en midden). Dit heeft er toe geleid dat regionaal een voorstel is uitgewerkt voor het tijdelijk versoepelen van de compensatieeisen. Deze tijdelijkheid duurt in beginsel voor maximaal 2 jaar, tot dat de uitvoering van de SVWZL geëvalueerd is. Regionaal is afgesproken dat de versoepeling geldt voor maximaal 2 jaar, of zoveel korter tot de evaluatie van de SVWZL is vastgesteld. Op basis van de evaluatie zal dan beoordeeld worden of de tijdelijke versoepeling nog noodzakelijk is, kan worden verlengd, structureel kan worden toegepast of dat de compensatie-eisen op onderdelen moet worden aangepast. Vanwege de aanstaande evaluatie is momenteel vooralsnog niet gekozen voor een permanente versoepeling.

Tijdens het Bestuurlijk Overleg Wonen Zuid-Limburg van 21 maart 2019 hebben de portefeuillehouders ingestemd met de voorgestelde versoepeling en is afgesproken deze via de colleges aan de raden ter vaststelling aan te bieden.

Op 22 oktober 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het tijdelijk versoepelen van de compensatie-eisen als bedoeld in paragraaf 5.1 van de structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Deze tijdelijkheid geldt in beginsel voor maximaal 2 jaar. Met deze tijdelijke versoepeling kunnen bepaalde woningbouwinitiatieven mogelijk worden gemaakt, waardoor (beter) tegemoet kan worden gekomen aan de woonbehoefte in de gemeente Eijsden-Margraten.

De tijdelijke versoepeling is van toepassing voor de volgende categorieën woningen:

  • sociale huurwoningen
  • huurwoningen tot het middensegment
  • betaalbare koop (ouderen en starters) tot de voor de doelgroep geldende NHG-grens.

De tijdelijke versoepeling voor deze segmenten houdt het in:

  • Compensatie in gevallen van 1:4 wordt versoepeld naar 1:2 en in de gevallen van 1:2 naar 1:1;
  • Compensatie voor verplaatsing van harde plancapaciteit naar een andere locatie gaat van 1:4 naar 1:1;
  • Financiële compensatie op grond van de beleidsregel (sloop- of transitiefonds) wordt verruimd van maximaal 5 naar maximaal 25 woningen;
  • Een combinatie of stapeling van compensatie-eisen is toegestaan).

De voorgestelde versoepeling houdt voor de gemeente Eijsden-Margraten onder meer in, dat zij uitvoering kunnen geven aan onder meer de herbestemming van volumineuze panden waarbij sprake is van meer dan 5 woningen en dat zij 1:1 harde plancapaciteit kunnen overhevelen.

De ontwikkeling van de locatie van de voormalige Lidl Eijsden aan de Wilhelminastraat wordt door deze tijdelijke versoepeling mogelijk gemaakt. Aangezien voor deze locatie geen bestaande woningen worden onttrokken aan de woningvoorraad en de plancapaciteit niet wordt gecompenseerd, dient de initiatiefnemer een financiële bijdrage te leveren aan het subregionale Sloop- en transitiefonds. Op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de motie “Stop de bouwstop” aangenomen. In deze motie worden burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen als bedoeld in beleidsafspraak VI van de “Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg” (SVWZL) aan alle woningbouwinitiatieven. Door Provinciale Staten is bij besluit van 5 oktober 2020 de Omgevingsverordening Limburg 2014 gewijzigd vastgesteld, waarmee artikel 2.4.2 lid 6 is komen te vervallen. Door het vervallen verklaren van dit artikellid is er voor de Limburgse gemeenten geen plicht meer is om compenserende maatregelen nader te motiveren in het ruimtelijke besluit dat betrekking heeft op woningbouwplannen die leiden tot een woningtoename. Voorstaande betekent dat de initiatiefnemer geen financiele bijdrage meer hoeft te leveren aan het subregionale Sloop- en transitiefonds ((zie paragraaf 3.2.2).

3.4 Gemeentelijk Beleid

Strategische visie 2020 Vernieuwen door verbinden

In de Strategische visie 2022 is mede benoemd dat het in 2022 voor jong en oud aantrekkelijk is om in de gemeente Eijsden-Margraten te wonen. De diversiteit in het woningaanbod zal daarvoor moeten toenemen. Met een woonaanbod dat past bij behoeften, met bereikbare en levensvatbare voorzieningen en een prettige, sociale en groene leefomgeving. Deze verandering wil de gemeente realiseren door het bestaande bouwareaal aan te passen. Verder 'verstening', vooral verstening richting buitengebied, moet voorkomen worden. De gemeente kiest daarbij voor kwaliteit. De tijd van groei, van steeds meer bouwen is voorbij. Daarom gaat het steeds meer om goed beheer en onderhoud. Wat woningen betreft, zet de gemeente in op innovatie, transformatie en inbreiding. Veiligheid, duurzaamheid en energiebewust beleid zijn een onlosmakelijk deel van deze ambitie.

Voorliggend voornemen is derhalve in lijn met de Strategische visie 2020.

Lokale woonvisie "Samen bouwen aan de toekomst 2019-2025"

De woningmarkt is sterk in beweging. Dat komt onder andere door demografische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Maar ook gewijzigd beleid als gevolg van de nieuwe Omgevingswet speelt een rol. Het is van belang om tijdig mee te bewegen en vraag en aanbod op de lokale woningmarkt continu op elkaar af te stemmen. Dit doet de gemeente op basis van de Lokale woonvisie die de komende jaren richting geeft aan het woonbeleid.

De Lokale Woonvisie heeft vier functies:

  • Het bieden van ondersteuning en sturing bij de samenwerking tussen alle betrokken partijen omdat het een gezamenlijk gedragen referentiekader betreft.
  • Het inzichtelijk maken van de woonambities van de gemeente in de vorm van de formulering van speerpunten ten aanzien van relevante doelgroepen.
  • Het leggen van de nodige relaties met de relevante beleidsterreinen, zowel fysiek (bijvoorbeeld duurzaamheid) als sociaal (bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning).
  • Het bieden van een gedragen basis voor de beleidsuitvoering en programmering.

De gemeente Eijsden-Margraten streeft naar een duurzame woningvoorraad met passende woningen voor zowel starters als senioren. Hierdoor willen ze de doorstroming bevorderen. Inwoners wonen in een gezonde, veilige en prettige woon- en leefomgeving, waarbij duurzaamheid en kwaliteit belangrijke uitgangspunten zijn. Hierbij heeft de herbestemming en transformatie van bestaande (leegstaande) gebouwen bijzondere aandacht.

De gemeentelijke woonambities, zoals ook vertaald is in het vastgestelde gemeentelijke bestuursakkoord "Anders durven doen 2018-2022", zijn geformuleerd in speerpunten van beleid. Voor onderhavig project zijn de volgende speerpunten relevant:

  • De doelgroep oudere doorstromers waarvoor woningen gerealiseerd worden binnen de kernen en binnen het bestaand vastgoed of op locaties waar een dergelijke herbestemming ruimtelijke en volkshuisvestelijk verantwoord is.
  • Het invulling geven aan de stimulerende, faciliterende en waar mogelijk sturende rol ten aanzien van de verduurzaming van de woningvoorraad.
  • De instandhouding van leefbare kernen waarbij de gemeente goede burgerwooninitiatieven zo veel mogelijk faciliteert.

Tevens wordt aangegeven dat:

  • Duurzaamheidsregelingen en - gelden en ook mogelijke transformatiegelden dienen ingezet te worden voor de realisatie van woningen voor oudere doorstromers.
  • Gelet op de (financiële) mogelijkheden van oudere doorstromers, zijn energieneutraal en aardgasvrij bouwen uitgangspunten bij nieuwbouwinitiatieven waarbij hierop gestuurd kan worden.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van 20 huurappartementen voor senioren in het middenhuursegment. Gelet op de aanwezige woningvoorraad voor ouderen in de gemeente Eijsden-Margraten en in het bijzonder Eijsden, is volkshuisvestelijk sprake van een noodzakelijke aanvulling van de woningvoorraad. Het plan zal een bijdrage leveren aan de doorstroming binnen de Eijsdense woningmarkt.

Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten

In het Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten is ervoor gekozen om voor het gehele gemeentelijk grondgebied dezelfde parkeerregeling van toepassing te verklaren. Deze regeling houdt in dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels toetst of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het
    parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het bepaalde in Bijlage 2 'Bepalen parkeerbehoefte'. Indien parkeerbeleid wordt vastgesteld door de gemeenteraad, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.
  • In afwijking van het bepaalde onder a, b en c kan bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

De kern Eijsden is aangewezen als "weinig stedelijk" gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingseffecten

4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is de zogenaamde ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ (hierna ook aangeduid als ‘Ladder’) opgenomen.

Volgens de Ladder moet zowel de behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaande stedelijk gebied in de plantoelichting beschreven worden. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet bovendien onderbouwd worden waarom deze niet bínnen het bestaande stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. Uitgangspunt van de Ladder blijft dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Inzake de behoefte(bepaling) zijn de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden afgewogen.

De woningen worden gerealiseerd binnen een leegstaand supermarktpand binnen de kern Eijsden. Deze transformatie past binnen de beleidskader van de SVWZL. De woningen zijn bestemd voor senioren binnen het middenhuursegment. Zowel binnen Zuid-Limburg als Eijsden-Margraten is een aantoonbaar tekort aan seniorenwoningen in het middenhuursegment. In Eijsden treft men immers binnen de bestaande voorraad nauwelijks woningen aan in dit segment. Kwalitatief passen de beoogde woningen eveneens binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Kwantitatief is er sprake van een toename van 14 woningen, gelet op de bestemmingsplanmogelijkheden (2 bedrijfswoningen nr. 61 en 63), een vigerende vergunning voor het bouwen van twee appartementen aan de Wilhelminastraat 63 en de mogelijkheid om 2 nultreden-woningen te bouwen voor de opgeheven detailhandelsfunctie. Voor de 14 planologisch toe te voegen woningen betaald de initiatiefnemer een financiële bijdrage aan het subregionale sloop- en transitiefonds, overeenkomstig de bedragen zoals deze zijn vastgelegd in de SVWZL. Deze bijdrage voor dit aantal is mogelijk vanwege de tijdelijk versoepeling van de compensatiemaatregelen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de SVWZL. De subregio Maastricht en Heuvelland heeft met het plan ingestemd.

Op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de motie “Stop de bouwstop” aangenomen. In deze motie worden burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen als bedoeld in beleidsafspraak VI van de “Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg” (SVWZL) aan alle woningbouwinitiatieven. Door Provinciale Staten is bij besluit van 5 oktober 2020 de Omgevingsverordening Limburg 2014 gewijzigd vastgesteld, waarmee artikel 2.4.2 lid 6 is komen te vervallen. Door het vervallen verklaren van dit artikellid is er voor de Limburgse gemeenten geen plicht meer is om compenserende maatregelen nader te motiveren in het ruimtelijke besluit dat betrekking heeft op woningbouwplannen die leiden tot een woningtoename. Voorstaande betekent dat de initiatiefnemer geencompensatie meer hoeft te leveren (zie paragraaf 3.2.2).

4.2 Archeologie

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidskaart blijkt dat het plangebied is gelegen in categorie 4 "gebieden met een hoge verwachting (trefkans). Voor beleidscategorie 4 geldt dat (binnen de bebouwde kom) er bij bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld archeologisch vooronderzoek nodig is (Waarde - Archeologie 4a).

De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

Op de gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  2. b. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. c. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2.

Het appartementencomplex (770m2) wordt ter vervanging van de bestaande bebouwing van de supermarkt (1.087m2) gebouwd, waarbij de oppervlakte zowel op als onder peil niet wordt uitgebreid. Daarnaast wordt 108 m2 achter het appartementencomplex bebouwd voor bergingen. De aanlegdiepte van de bergingen bedraagt 0,20 meter. Het bestaande parkeerterrein op het achterterrein wordt heringedeeld en voorzien van nieuwe bestrating, de hiervoor benodigde werkzaamheden komen niet dieper dan 0,50 meter. Tot slot komt tussen het appartementengebouw en de bergingen een infiltratie/bergingsvoorziening van 80m2 met een aanlegdiepte van 2,35 meter.

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is op basis van voorstaande niet aan de orde. Geadviseerd wordt om bodemverstorende activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de kwalificaties die door burgemeester en wethouders in de bouwvergunning worden gesteld. Mochten er tijdens het graven toch archeologische vondsten gedaan worden, dient dit direct gemeld te worden bij het bevoegd gezag (de gemeente).

4.3 Ecologie

De wet- en regelgeving op het gebied van ecologie kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Beide zijn geregeld in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden.

Het plangebied is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn en ligt op meer circa 700 meter van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ‘Maas bij Eijsden’ en op circa 2,5 kilometer van het 'Savelsbos'. Het gebied maakt evenmin deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

Soortenbescherming

Het plangebied is in zijn totaliteit verhard, er zijn geen bomen of andere beplantingen aanwezig. Er is evenmin een verbinding met oppervlaktewater en/of beschermde natuurgebieden in de omgeving. De voorgenomen plannen kunnen dan ook geen invloed hebben op de beschermde natuur.

Daarnaast is het bestaande bebouwing op deze locatie niet geschikt voor dieren, vanwege het ontbreken van gaten en kieren bij kopvoegen, openingen in spouw en dakbeschot. Vleermuizen, vogels en marterachtigen kunnen niet vrij het gebouw in. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt. Hiervoor is in een separate procedure een sloopvergunning aangevraagd.

Bij de realisatie van het appartementencomplex wordt aanbevolen om rekening te houden met voorzieningen voor vleermuizen en vogels. In dit kader wordt een boom geplaatst op het terrein tussen de appartementen en de bergingen.

In de NDFF worden voor deze locatie geen bijzondere waarnemingen gemeld. Geconcludeerd kan worden dat het aspect natuur zich niet verzet tegen de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling. Tijdens de werkzaamheden dient uiteraard ten alle tijden rekening gehouden te worden met de Zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Een effect op de Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland wordt, door de aard en de omvang van de geplande ontwikkeling, niet verwacht.

Aerius-berekening

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Gasloos (conform het bouwbesluit) en haardloos wonen.
  • Ammoniakemissies als gevolg van menselijk gebruik, huisdieren e.d. worden niet aan woningbouw toegerekend en blijven buiten beschouwing conform het document 'instructie gegevensinvoer voor Aerius-Calculator 2019'.

Onder deze aannames is de mogelijke stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegfase in vrijwel alle omstandigheden dominant.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie Bijlage 3). Hieruit blijkt dat er geen stikstofdepositie plaatsvindt op het Natura2000-gebied 'Savelsbos' en hoeft er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Het Natura 2000-gebied 'Maas bij Eijsden' is geen stikstofgevoelig gebied, zoals blijkt uit het "Limburgs aanvalsplan stikstof - Op weg naar een nieuwe balans" ( 28 januari 2020, pagina 7).

4.4 Water

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures).

De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming).

Het plangebied valt onder het keur van het waterschap Limburg.

Beleid

Europese kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In 2015 heeft Nederland de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Limburg, dat onderdeel uitmaakt van het stroomgebied van de Maas. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).

Nationaal bestuursakkoord water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits schoonhouden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).

Provincie Limburg

Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in POL2014 en is nader geconcretiseerd in de POL-aanvulling Provinciaal Waterplan 2010-2015 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze POL-aanvulling is in 2015 opgevolgd door het Provinciaal Waterprogramma 2016-2021, conform de 6-jarige plancyclus van de KRW. Dit programma maakt onderdeel uit van het tweede nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas.

Veranderingen in het stedelijk gebied worden zover mogelijk ingevuld, met inachtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgave ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier, door herstructurering, de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsplan van een waterschap. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water, de Deltabeslissingen en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg beschrijft het waterschap hoe ze werkt aan haar wateropgaven.

Waterschap Limburg

Een deel van het beleid van het waterschap ligt vast in de Keur (01-04-2019). De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit beken en andere wateren. Ook kent de Keur gebods- en verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om watergangen, dijken en lijnvormige elementen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om water of dijken, heeft met de Keur te maken. Momenteel kent het waterschap nog een verschillende Keur voor noord- en zuid Limburg omdat deze sinds de fusie nog niet is samengevoegd. In de te ontwikkelen nieuwe keur zullen enkele wijzigingen van toepassing zijn. In deze watertoets zijn de nieuwe eisen gehanteerd. Wijzigingen die van toepassing zijn voor de watertoets zijn o.a.

  • 100 mm hemelwaterberging;
  • Een leegloopvoorziening mag maximaal 2l/s/h lozen;
  • Er dient boven de inhoud van de dynamische berging een waking gehanteerd te worden van minimaal 25 centimeter. Geadviseerd wordt een waking van 50 cm te hanteren.

Toekomstige situatie

Waterberging

Het plangebied is reeds een volledig verhard terrein. Er is derhalve geen sprake van demping van water of een toename van verharding. Normaal gezien moet bij nieuwbouw het hemelwater op eigen terrein verwerkt worden en, indien nodig, vertraagd afgevoerd worden naar de riolering. De hiervoor benodigde waterberging dient gedimensioneerd te worden op een bui van 80mm in 2 uur. Door op deze wijze met water om te gaan wordt duurzaam gebouwd en duurzaam met water omgegaan.

Voorstaande betekent dat er een waterberging in het plangebied gerealiseerd dient te worden die 208 m3 kan bergen. De locatie leent zich hier echter niet goed voor, maar in het bouwplan is gezocht naar de maximale mogelijkheden om de waterberging (deels) te realiseren.

In de ruimte tussen het appartementengebouw en de bergingen worden in totaal 324 zogenaamde Wavin-infiltratiekratten geplaatst in 3 lagen. Elk infiltratiekrat heeft een netto inhoud van 417 liter. Dit resulteert in bergingscapaciteit van 135 m3. De HWA (hemelwaterafvoer) van de daken en van het verhard oppervlak worden aangesloten op deze waterberging. Een nader bodemonderzoek moet uitwijzen of de bodem binnen het plangebied geschikt is voor infiltratie of dat vanuit de waterberging (deels) vertraagd afgevoerd moet worden naar de riolering.

Waterkwaliteit

Gezien het gebruik van het verhard oppervlak, voornamelijk parkeervoorzieningen en secundair vervoer, is het afstromende hemelwater van relatief goede kwaliteit.

Verder adviseert het waterschap om niet-uitloogbare en duurzame bouwmaterialen te gebruiken en geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen toe te passen om zo mogelijke verontreiniging van schoon hemelwater te voorkomen.

Droog weer afvoer (DWA)

Van het appartementencomplex zal vuil water op het gemeentelijk stelsel aangesloten worden. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. In het plangebied dient in ieder geval het hemel- en afvalwater gescheiden te worden.

De bestaande HWA (hemelwaterafvoer) van het achterterrein wordt losgekoppeld van het gemeentelijk riool en aangesloten op de nieuwe infiltratie/waterberging tussen het appartementengebouw en de bergingen.

Grondwater

Het project leidt niet tot nieuwe ondergrondse bebouwing en heeft geen gevolgen voor het grondwater.

Wateradvies

Op 4 mei 2020 heeft Waterschap Limburg het bouwplan getoetst. De reactie is verwerkt in deze waterparagraaf.

4.5 Verkeer En Parkeren

Het ontwikkelen van een bestaande of nieuwe locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing, ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Verkeerstructuur

Binnen de bebouwde kom van de kern Eijsden zijn alle wegen erftoegangswegen en geldt overal een maximumsnelheid van 30 km/uur (zone). Dit geldt ook voor de Wilhelminastraat.

Ter hoogte van de bouwlocatie is de Wilhelminastraat voorzien van asfaltverharding. Aan weerszijden van de weg zijn trottoirs aanwezig. Zowel op de rijbaan als in langsparkeervakken zijn parkeervakken aangebracht. De weg ligt in een parkeerverbodszone. Fietsverkeer maakt gebruik van de rijbaan.

De kruispunten zijn gelijkwaardig. De kruising met de Poortstraat is vormgegeven met een plateau. Als je richting het oosten loopt (richting station Eijsden) gaat de verharding over in klinkerverharding.

Hoewel de rijbaan bijna 6 m breed is, is de effectieve breedte circa 4 m door de aanwezigheid van parkeervakken op de rijbaan.

De inrichting van de Wilhelminastraat past bij de functie van de weg als erftoegangsweg.


Verkeersgeneratie

Om de verkeersgeneratie van het bouwplan te bepalen, zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • CROW publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2018 is gebruikt als bron voor de kencijfers.
  • Gemeente Eijsden-Margraten is een weinig stedelijke gemeente.
  • De appartementen liggen in de zone: rest bebouwde kom.
  • Gekozen is voor de gemiddelde kencijfers binnen de bandbreedte, omdat de appartementen op ca. 350 m van station Eijsden liggen en op ca. 600 meter van het centrum van Eijsden. Het is dus niet nodig om de maximale kencijfers te kiezen.

Het bouwplan bevat 20 appartementen die onder de categorie “huur, appartement, midden/goedkoop” vallen. Het gemiddelde kencijfers voor de verkeersgeneratie bedraagt 6 ritten per woning. Dit betekent dat het bouwplan 120 ritten per etmaal genereert.

Op de locatie van de appartementen zat eerst een supermarkt. Dit betekent dat het aantal ritten afneemt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Een supermarkt genereert al snel tweemaal zoveel verkeer als deze appartementen.

Verkeersintensiteiten

In de volgende tabel zijn de verkeersintensiteiten uit 2017 weergegeven. Op de Wilhelminastraat rijden circa 500 mvt/etmaal en op de Poortstraat rijden ruim 400 mvt/etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0007.png"

Uitgaande van een autonome groei van 1,5% per jaar groeien de intensiteiten in de Wilhelminastraat en de Poortstraat in 2030 naar respectievelijk 600 en ruim 500 mvt/etmaal. Het bouwplan genereert 120 ritten per etmaal. Dit betekent dat de intensiteiten door het bouwplan in 2030 toenemen naar ruim 700 mvt/etmaal op de Wilhelminastraat en ruim 600 mvt/etmaal op de Poortstraat. Deze intensiteiten kunnen op een erftoegangsweg goed worden afgewikkeld en passen bij de functie van de weg. Zie de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0008.png"

Parkeren

De gemeente Eijsden-Margraten heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten (Gemeente Eijsden-Margraten, 2018). Hierin staat dat wordt uitgegaan van de CROW kencijfers– en stedelijkheidsgraad “weinig stedelijk” binnen de kernen.

De parkeernorm voor “huur, appartement, midden/goedkoop” voor een "weinig stedelijke" gemeente in de zone "rest bebouwde kom" is minimaal 1,0 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat er tussen de 20 en 36 parkeerplaatsen nodig zijn.

In het plan is rekening gehouden met 30 parkeerplaatsen op het achterterrein.

Daarnaast is in de directe nabijheid voldoende openbare parkeergelegenheid voorhanden. Er zijn 5 parkeerplaatsen in de Poortstraat, 2 parkeerplaatsen in de Wilhelminastraat en op iets grotere afstand is de parkeerplaats bij Station Eijsden gelegen.

Verkeersveiligheid

Langzaam verkeer

De Wilhelminastraat is ingericht als erftoegangsweg zonder fietsvoorzieningen. Er liggen zowel parkeervakken op als langs de rijbaan. Dit maakt het wegbeeld enigszins onoverzichtelijk. Omdat de snelheden laag liggen, hoeft dit echter niet tot problemen te leiden.

De Wilhelminastraat maakt onderdeel uit van een recreatieve knooppuntenroute die vanaf de pont Eijsden-Lanaye over de Maas door de Diepstraat en de Wilhelminastraat naar het Stationsplein gaat.

Toegankelijkheid voor hulpdiensten

De Wilhelminastraat ligt binnen de bebouwde kom van Eijsden. Hier is een dicht netwerk van erftoegangswegen, waardoor de locatie goed bereikbaar is voor hulpdiensten.

Openbaar vervoer

De locatie ligt op circa 200 m afstand van station Eijsden. Daarnaast ligt er op circa 250 m een bushalte: 't Veldje, Eijsden. Hier halteert lijn 15 naar Maastricht Centrum. Daarnaast rijdt er een belbus (lijn 793) naar de kern Margraten. De locatie is daarmee goed ontsloten met het openbaar vervoer.

Conclusie

De initiatiefnemer bouwt 20 appartementen aan de Wilhelminastraat in Eijsden, ter hoogte van de voormalige Lidl supermarkt. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De ontwikkeling genereert ca. 120 ritten per etmaal.

De wegen rondom de ontwikkeling, de Wilhelminastraat en de Poortstraat, hebben verkeersintensiteiten van ca. 500 mvt/etmaal. Richting 2030 groeit dit naar 600 mvt/etmaal en de ontwikkeling voegt hier nog eens 100 mvt/etmaal aan toe. De verkeersintensiteiten van ca. 700 mvt/etmaal passen bij een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en kunnen via deze wegen goed worden afgewikkeld.

Uit de CROW kencijfers volgt dat er 20 tot 36 parkeerplaatsen nodig zijn voor een dergelijke ontwikkeling. De omvang van het achterterrein is voldoende om 30 parkeerplaatsen te realiseren.

4.6 Milieuaspecten

4.6.1 Bodem

Door Aelmans is in maart 2018 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1) voor het voormalige supermarktpand. In juni 2020 is een aanvullend verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie Bijlage 2) uitgevoerd onder het overige deel van het voormalige supermarktpand. De grond onder het achterliggende parkeerterrein blijft ongeroerd.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Teneinde inzicht te verkrijgen omtrent de bodemkwaliteit onder een deel van het huidige gebouw is een zevental boringen geplaatst. Tijdens het plaatsen van deze boringen zijn visueel bodemvreemde bijmengingen aangetroffen in de vorm van zinkassen. Naar aanleiding van de visuele bevindingen is uiteindelijk een viertal (grondmeng)monsters samengesteld en onderzocht op het standaard NEN-5740 pakket voor grond.

Geroerde laag

Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 1 blijkt, dat diverse parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Daarnaast overschrijden de concentraties cadmium, koper, lood en zink tevens de interventiewaarden. Voornoemde sterk verhoogde concentraties zijn te relateren aan de matige c.q. sterke bijmengingen met zinkassen.

Naar aanleiding van voornoemde bevindingen dient onderhavige bodemlaag als 'niet toepasbare grond' bestempeld te worden.

Zand

Het pakket zandgrond onder de betonverharding is analytisch onderzocht in grondmengmonster 3. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonster blijkt, dat diverse parameters de achtergrondwaarden overschrijden. De concentratie zink overschrijdt tevens de interventiewaarde.

Naar aanleiding van voornoemde bevindingen en een toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavige bovenlaag als klasse 'niet toepasbaar' bestempeld worden.

Leem

De ter plaatse van boring 1 aangetroffen laag leemgrond vermengd met enkele zinkassen, is onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van voornoemd grondmonster blijkt dat diverse concentraties zware metalen de achtergrondwaarden overschrijden. De concentratie zink is van dien aard dat deze tevens de interventiewaarde overschrijdt.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavig leemgrond als zijnde klasse 'niet toepasbare grond' bestempeld te worden.

Ondergrond

De visuele schone ondergrond vanaf circa 0,4 tot 0,65 m-mv, is analytisch onderzocht in grondmengmonster 4. Uit de analyseresultaten van onderhavig grondmengmonster blijkt dat de concentratie zink de achtergrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex of interventiewaarde.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavige ondergrond als klasse 'industrie grond' bestempeld worden.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht.

Toetsing hypothese

De hypothese 'verdacht' wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Echter de aangetroffen verontreinigingen kunnen als gebiedseigen beschouwd worden.

Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat de aangetroffen verontreinigingen in het verlengde liggen van de aangetroffen verontreinigingen op het buitenterrein. De aangetroffen verontreinigingen zijn van dien aard dat deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen vormen voor het gebruik als zijnde bebouwing.

Waar men echter wel rekening mee dient te houden is het feit dat alvorens men kan over gaan tot het uitvoeren van graafwerkzaamheden, meldingen aan het bevoegd gezag verricht dienen te worden en de afzet van de vrijkomende grond veelal gepaard gaat met verhoogde afzetkosten in vergelijking tot schone grond.

Aanvullend verkennend bodem- en asbestonderzoek

In totaal zijn er een 9-tal boringen geplaatst op de onderzoekslocatie. De boringen 01, 02 en 09 zijn geplaatst in de asfaltverharding tot een diepte van 1,0 á 2,0 m-mv. Het asfalt heeft een dikte van 9 á 17 cm. De boringen 3 t/m 6 zijn geplaatst in de bebouwing (beton). Het beton heeft een dikte van 8 á 12 cm. De overige boringen zijn geplaatst in de tegels/klinkers. In het aanwezige asfalt is een tweetal asfaltkernen meegenomen voor het indicatieve asfaltonderzoek.

Visueel zijn in de zandhoudende bovengrond sterke bijmengingen met silex en stenen aangetroffen en sporen met grind en baksteen. In de leem/zand houdende ondergrond zijn visueel bijmengingen met grind, kolen, baksteen en beton aangetroffen. Ter plaatse van boring 2 (0,3 - 0,8 m-mv) zijn sterke bijmengingen met zinkassen aangetroffen.

Bovengrond

De bovengrond is analytisch onderzocht in de grond(meng)monsters 1, 4 en 5.

Analytisch blijkt, dat in de grond(meng)monsters 1, 4 en 5 diverse zware metalen de interventiewaarden overschrijden. Hetgeen betekend dat de grond(meng)monsters 1, 4 en 5 sterk verontreinigd zijn.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kunnen de grondmengmonsters 1, 4 en 5 als klasse niet toepasbaar bestempeld worden.

Ondergrond

De ondergrond is analytisch onderzocht in de grond(meng)monsters 2, 3, 6, 7 en 8.

Analytisch blijkt, dat in de grond(meng)monsters 2, 3 en 6 diverse zware metalen de interventiewaarden overschrijden, hetgeen betekend dat de grond(meng)monsters 2, 3, en 6 sterk verontreinigd zijn.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kunnen de grondmengmonsters 2, 3 en 6 als klasse niet toepasbaar bestempeld worden.

Analytisch blijkt, dat in grondmengmonster 7 de concentraties cadmium en zink de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex dan wel de interventiewaarden.

Analytisch blijkt, dat in grondmonster 8 de concentraties cadmium en lood de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex dan wel de interventiewaarden. De concentratie zink overschrijdt de bodemindex, doch niet de interventiewaarden. Daar dit een individuele boring betreft is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kunnen de grondmengmonsters 7 en 8 als klasse industrie bestempeld worden.

PFAS

PFAS is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 2, 4 en 6.

Analytisch blijkt, dat de concentratie som PFOS in licht verhoogde mate voorkomt, doch overschrijdt deze niet de achtergrondwaarde uit het tijdelijk handelingskader PFAS. De marginaal verhoogde concentratie PFAS zijn van dien aard dat deze geen directe invloed hebben op de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen.

Asbest

Op basis van het zintuiglijk en analytisch onderzoek kan de hypothese "onverdacht" blijven gehandhaafd.

Asfalt

Ter hoogte van het geasfalteerde terrein zijn een 2-tal asfaltkernen indicatief uitgeboord (kern 1 en 2).

Op basis van de PAK markerresultaten (SYNLAB te Hoogvliet) blijkt, dat beide kernen positief reageren met behulp van de PAK marker (kern 1 tot 58 mm en kern 2 tot 28 mm).

Op basis van bovenstaande dient het vrijkomende asfalt als teerhoudend te worden bestempeld.

Conclusie

De hypothese "heterogeen diffuus verontreinigde locatie" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.

Formeel gezien zou op de onderzoekslocatie een nader onderzoek opgestart dienen te worden. Daar onderhavig terrein zich bevindt in diffuus verontreinigd gebied, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet doelmatig.

Resumerend kan gesteld worden dat de genoemde sterke verontreinigen veelal als gebied eigen bestempeld kunnen worden. Bij eventuele graafwerkzaamheden dient er rekening mee worden gehouden dat er een BUS melding moet worden ingediend bij het bevoegd gezag (Provincie Limburg).

De graafwerkzaamheden dienen door een BRL7000 erkende aannemer te worden uitgevoerd. Tevens dient dit door een BRL6000 erkende milieukundige begeleidt te worden.

Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient men er rekening mee te houden dat voornoemde bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden en na ontgraving in dezelfde hoedanigheid worden herschikt.

De aangetroffen verontreinigingen vormen geen belemmering voor de bouw van de appartementen en voor de functie wonen. Mede ook omdat de gehele locatie in de toekomst verhard zal worden (bebouwing-parkeerplaats) en hiermee de verontreinigde grond wordt afgedekt.

4.6.2 Geluid

Omdat woningen geluidgevoelige bestemmingen zijn, is voor deze locatie onderstaand akoestisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende export van de modellen en de modelgegevens zijn opgenomen in Bijlage 4. In onderstaand onderzoek is gekeken naar de geluidbelasting op het gebouw vanwege spoor- en wegverkeerslawaai.

Spoorweglawaai

De zonebreedte langs een spoorweg wordt bepaald door de geldende geluidproductieplafonds van een spoorweg die aanwezig is op de geluidplafondkaart op referentiepunten ter hoogte van het appartementencomplex. Het dichtst bijliggende referentiepunt is punt 22261 met een geluidproductieplafond van afgerond 57 dB. Volgens artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bg) bedraagt de breedte van de geluidzone dan 200 meter. Omdat de planlocatie op circa 130 m afstand van de spoorlijn aanwezig is, ligt het nieuw te bouwen appartementencomplex binnen de geluidzone van het spoor. Omdat het appartementencomplex binnen de geluidszone aanwezig is, dient in voorliggende situatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

De hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege een spoorweg op de gevel van nieuwe woningen bedraagt 55 dB (art. 4.9 Bg lid 1). Indien noodzakelijk kan er voor woningen een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB.

Voor zover bekend beschikt de gemeente Eijsden-Margraten niet over een vastgesteld geluidbeleid.

Met Geomilieu (versie 5.20) is een geluidmodel opgesteld waar het Geluidregister Spoor is ingeladen. Daarnaast zijn alle relevante akoestische omgevingskenmerken, zoals gebouwen en harde bodemgebieden ingevoerd.

De spoorweggegevens van de spoorlijn Maastricht-Belgische grens zijn gedownload uit het geluidregister spoor van ProRail (versie 20 januari 2020, laatste wijziging van 18 dec 2019). De brongegevens betreffen de intensiteiten, hoogtes, spoorwegcategorieën, bestaande schermen en hoogtes ten opzichte van het plaatselijk maaiveld.

De gebouwen en gebouwhoogtes zijn afgeleid uit de 3D Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)1. De akoestisch harde gebieden (wegdelen) zijn overgenomen uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

Het appartementencomplex is ontworpen door Hoen Architecten. De tekeningen met de ligging en de indeling van de appartementen zijn opgesteld door Tekenbureau Element op 20-11-2019.

Op het nieuwe gebouw zijn toetspunten aangebracht op de gevel op 1,5 m, 5 m en 8 m hoogte (3 woonlagen). Hier is het invallende geluidniveau berekend. Hierna zijn geluidberekeningen uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0009.png"

Geluidbelasting vanuit spoor op maatgevende punten

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat de hoogste geluidsbelasting wordt berekend op de zuidelijke gevel (8m hoogte) en bedraagt 46 dB. Deze geluidsbelasting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Omdat de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde, kan het plan gerealiseerd worden en zijn er geen beperkingen vanuit akoestisch oogpunt. Het is niet nodig aanvullende geluidmaatregelen te treffen.

Wegverkeerslawaai

De appartementen worden gerealiseerd langs de wegen Poortstraat en Wilhelminastraat waarop een 30 km/uur zone van toepassing is. Wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is, hebben van rechtswege geen geluidszone. Omdat er geen wettelijke zone aanwezig is, is het formeel niet nodig om het wegverkeerslawaai vanwege deze wegen ter plaatse van de gevels van de nieuwbouwwoningen te toetsen. Echter vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai inzichtelijk te maken en te beoordelen.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting afkomstig van het wegverkeer bij nieuwe geluidsgevoelige gebouwen bedraagt 48 dB. De maximale waarde in stedelijk gebied is 63 dB.

Voor de wegen is een inschatting gemaakt van wat redelijkerwijs (in soortgelijke situaties) de voertuigverdeling licht-, middelzwaar- en zwaar verkeer is en wat een goede standaard verdeling over de etmaalperioden (dag, avond en nachtperiode) is om aan te houden. Bij het berekenen van de geluidbelastingen is rekening gehouden met aftrek vanuit artikel 110G van de Wet Geluidhinder.

Er is een eenvoudig verkeerslawaai rekenmodel opgesteld (Geomilieu, versie 5.20), waarin de omliggende gebouwen en de akoestisch harde gebieden (wegen) zijn opgenomen. Op het nieuwe gebouw zijn toetspunten aangebracht op de gevel op 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m hoogte (3 woonlagen).

Door berekeningen uit te voeren op de punten is bepaald met welke intensiteit op de weg de 48 dB zou worden overschreden. Ook is gekeken wanneer de 63 dB (maximaal te ontheffen grenswaarde) wordt overschreden. Deze grenswaarde is aangehouden omdat dit de maximaal te ontheffen waarde is die zonder maatregelen nog acceptabel wordt geacht door het bevoegd gezag.

Eerst is onderzocht bij welke verkeersintensiteiten de geluidwaarde op alle onderzochte punten onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Omdat de Poortstraat op een iets grotere afstand aanwezig is tot het nieuw te realiseren appartementencomplex, is de Wilhelminastraat maatgevend. Naar verwachting zullen er ook iets lagere intensiteiten gaan gelden.

Bij een verkeersintensiteit van 400 motorvoertuigen per etmaal of lager op de Wilhelminastraat, wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Bij intensiteiten hoger dan 400 motorvoertuigen per etmaal treedt er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op.

Vervolgens is onderzocht bij welke verkeersintensiteiten de geluidwaarde op de onderzochte punten hoger is dan 63 dB. Wanneer er voor de Wilhelminastraat sprake zou zijn van een wettelijke zone, zou er namelijk een hogere waarde tot 63 dB toegekend kunnen worden. Bij afgerond 12.500 motorvoertuigen/etmaal op de Wilhelminastraat wordt er op de gevels van het nieuwe appartementencomplex een overschrijding van de maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB berekend.

Conclusie

Gezien de vorm en functie van de weg is het niet reëel dat de verkeersintensiteit op de Wilhelminastraat hoger zal zijn dan 12.500 motorvoertuigen/etmaal. Conclusie is dat voor wegverkeerslawaai geen bezwaren zijn vanuit goede ruimtelijke ordening.

4.6.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wet luchtkwaliteit". In deze wet zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft onder meer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit nibm.

Beoordeling

De getalsmatige nibm-grens uit de Regeling nibm is voor woningbouw is: 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het voorliggende project voorziet in de bouw van 20 appartementen. De ontwikkeling blijft dus beneden de grens van de Regeling nibm en kan zonder verdere toetsing doorgang vinden.

Heersende luchtkwaliteit

Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. In het kader van een goede belangenafweging kan het onwenselijk zijn dat personen worden blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit, ondanks dat wordt voldaan aan hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Van belang is daarom dat er inzicht is in de luchtkwaliteit.

De heersende luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is beoordeeld aan de hand van de grootschalige concentratiekaartbestanden (GCN) zoals gepubliceerd door het RIVM. De heersende luchtkwaliteit voor het peiljaar 2020 is ter hoogte van het plangebied in de volgende figuren in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0010.jpg"

Heersende luchtkwaliteit fijn stof (PM10)

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0011.jpg"

Heersende luchtkwaliteit stikstofdioxide (NO2)

Uit de figuren blijkt dat de heersende waarden voor stikstofdioxide en fijn stof ruim lager zijn dan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m3. Dat wil zeggen dat er ten aanzien van de heersende luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het nibm-criterium waardoor er geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit is. Daarnaast voldoet de reeds heersende luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied aan de normen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de planvorming.

4.6.4 Externe veiligheid

Het doel van deze paragraaf is het beschouwen van de externe veiligheidsrisico's voor het nieuwe appartementengebouw aan de Wilhelminastraat en is beschouwd of de ontwikkeling van de 20 appartementen invloed heeft op het groepsrisico als gevolg van Traject Q van route 100, Luik– Maastricht en de buisleiding van Gasunie aan de oostzijde van de spoorlijn op circa 140 meter.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Bevt, Rbn en Bevb), vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Naast het wettelijk kader is tevens rekening gehouden met het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Eijsden-Margraten.

Risicokaart

Uit de risicokaart blijkt dat er een spoorlijn aanwezig is waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd in de nabijheid van het nieuwe appartementengebouw. Conform de Regeling basisnet is de spoorlijn een basisnetroute (Traject Q van route 100, Luik– Maastricht).
Daarnaast is bekend dat er een onbemand tankstation in de buurt van het plangebied is gelegen. Bij dit tankstation wordt geen LPG verkocht waardoor het tankstation niet zichtbaar is op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0012.png"

Uitsnede Risicokaart met daarin: Paars; locatie appartementengebouw. Blauw; locatie tankstation LUKOIL Expres Eijsden. Groen; spoorweg, traject Q van route 100 (Luik - Maastricht). Rood; buisleiding Z-500-18 van de Gasunie.

Tankstation LUKOIL Express

Het tankstation verkoopt benzine en diesel, maar geen LPG. Daarnaast is nog een autohandel gelegen. Het plangebied wordt herontwikkeld van detailhandelslocatie (voorheen Lidl) naar een appartementengebouw met 20 woningen. Hierbij is ervan uitgegaan dat in de 20 appartementen een totaal van 60 inwoners komt te wonen. Het tankstation van Lukoil bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van de ontwikkellocatie. Daarmee is de afstand groot genoeg om geen invloed te hebben op de ontwikkeling op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0013.png"

Afstand tankstation - plangebied.

Treintracé Luik – Maastricht

Plaatsgebonden risico

Conform artikel 1, lid 1 van het Bevt wordt onder plaatsgebonden risico (PR) verstaan: risico op een plaats langs, op of boven een transportroute, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Conform artikel 3 van het Bevt neemt het bevoegd gezag bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. Traject Q van route 100, Luik – Maastricht heeft conform de Rbn geen PR 10-6 contour (een PR-plafond, gemeten vanaf het hart van de spoorbundel). De te bouwen appartementen (een kwetsbaar object conform artikel 1, lid 1 van het Bevi) hebben hierop dan ook geen invloed.

Groepsrisico

Conform artikel 1, lid 1 van het Bevt wordt onder groepsrisico (GR) verstaan: cumulatieve kansen per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van de transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Conform artikel 8, lid 1 van het Bevt moet, indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning tevens worden ingegaan op:

  1. a. 1°. de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en;
    2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
  2. b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
  3. c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en;
  4. d. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Conform artikel 8, lid 2 kan het eerste lid buiten toepassing blijven indien bij de vaststelling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond dat:

  1. a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of;
  2. b. 1°. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en;

2°. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.

Conform artikel 8, lid 3 moet, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de toelichting bij het besluit de onderbouwing daarvan bevatten.

Het spoor is gelegen op circa 125 meter van het plangebied. In het verleden werd op deze locatie een detailhandelsfunctie uitgeoefend. Er waren dus voornamelijk personen in de dagperiode aanwezig.

Bij de realisatie van de nieuwbouw (20 appartementen) zal het groepsrisico in de dagperiode dalen. Daarentegen neemt mogelijk het groepsrisico toe in de avond-, en nachtperiode; bij een woonfunctie zijn immers mensen ook in de avond- en nachtperiode aanwezig. Dat kan invloed hebben op het groepsrisico.

In het EV beleid van de gemeente is aangegeven dat de initiatiefnemer middels berekening moet aantonen of het groepsrisico:

  • hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW), of;
  • met meer dan tien procent toeneemt en wordt overschreden.

Als aan een van deze twee voorwaarde wordt voldaan, moet het groepsrisico worden verantwoord.

Voor zowel de huidige situatie als de nieuwe situatie is een berekening uitgevoerd. De uitgangspunten zijn in de onderstaande opsomming weergegeven. Voor de toekomstige situatie is er een berekening uitgevoerd met RBMII. Hierbij is gebruik gemaakt van:

  • De vervoersgegevens en de eigenschappen van de route uit de regeling basisnet (Traject Q van route 100);
  • De bevolkingsgegevens uit de BAG populatieservice inclusief het plangebied voor de huidige situatie
  • De bevolkingsgegevens uit de BAG populatieservice exclusief het plangebied;
  • Het plangebied als woonbebouwing met 60 personen 's nachts aanwezig en 30 personen overdag.

In zowel de huidige als de toekomstige situatie bedraagt het hoogste groepsrisico per kilometer 0,2 x OW. De fN-curve is voor de toekomstige situatie is hieronder weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPKOM10020-VG01_0014.png"

De fN-curve

Het hoogste groepsrisico per kilometer is hoger dan 0,1 maal de Oriëntatiewaarde. Dus dit moet worden verantwoord.

Plasbrandaandachtsgebied

Conform artikel 1, lid 1 van de Bevt is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) een gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Traject Q van route 100, Luik – Maastricht heeft conform de Rbn geen plasbrandaandachtsgebied. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal voor de spoorlijn een plasbrandaandachtsgebied gaan gelden van 30 meter. Het plangebied is echter buiten het plasbrandaandachtsgebied gelegen. Er gelden derhalve geen aanvullende eisen ten aanzien van bouwkundige voorzieningen.

Buisleiding Gasunie

Op circa 140 meter van het plangebied, bevindt zich een buisleiding van de Gasunie, zijnde buisleiding Z-500-18. Het betreft een gasleiding met een nominale druk van 40 bar. Door de grote afstand tussen de buisleiding en het appartementengebouw, is het risico verwaarloosbaar. De 100% letaliteit is gelegen op 30 meter en de 1% letaliteit is gelegen op 50 meter. Het plangebied is buiten het invloedsgebied van de buisleiding gelegen. De buisleiding bevindt zich, ten opzichte van het plangebied, in dezelfde richting als het spoortraject. De aanbevolen beschrijving van vluchtwegen kan dus ook op toepassing zijn voor de buisleiding, waarmee het risico verder afgedicht wordt.

Conclusies en aanbevelingen

De ontwikkeling van het appartementengebouw op de hoek van Wilhelminastraat – Poortstraat heeft geen invloed op het groepsrisico als gevolg van het spoortraject Q van route 100, Luik – Maastricht. Conform artikel 7 van het Bevt moet in de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval worden ingegaan op:

  1. a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en;
  2. b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Het GR moet conform artikel 7 van het Bevt worden verantwoord. De te bouwen appartementen liggen binnen het invloedsgebied van traject Q van route 100, Luik – Maastricht. Aanbevolen wordt om het GR te verantwoorden door het beschrijven van vluchtroutes die weg lopen van de bron (in dit geval de spoorlijn).

Conform artikel 9 van het Bevt stelt, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, het bevoegd gezag het bestuur van de veiligheidsregio in wiens regio het gebied ligt waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, in de gelegenheid advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen.

De gemeente Eijsden moet het bestuur van de veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen.

Advies brandweer

Op 29 april 2020 heeft de brandweer Zuid-Limburg haar advies afgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 5).

Verantwoording

De ruimtelijke ontwikkeling ligt binnen 200 meter van het spoor. Vanwege het transport met gevaarlijke stoffen over het spoor wordt gekeken naar maatgevende scenario's die effect hebben op de omgeving. Er zijn twee belangrijke scenario's vanwege het transport over het spoor. Dat zijn de scenario's explosie van een ketelwagon met een brandbaar gas, bijvoorbeeld LPG (koude BLEVE) en een LOC van een toxische stof waardoor zich een toxische wolk in het benedenwindsgebied verspreid.

BLEVE

Bij een BLEVE komt de lading van de ketelwagon vrij en komt tot ontbranding, hetgeen tot een enorme explosie met vuurbal leidt. Bij een explosie ontstaat er overdruk (luchtdruk, piekbelasting) die ervoor zorgt dat het gebouw ernstig wordt beschadigd. Daarnaast ontstaat er een vuurbelasting op de omgeving.

Het gebouw wordt matig tot zwaar beschadigd vanwege het incident met een brandbaar gas. Ten gevolge van een incident kunnen dodelijke slachtoffers vallen.

Er zijn voldoende blusvoorzieningen voor de brandbestrijding in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Het appartementencomplex is aan meerdere zijden te benaderen. Als aanrijroutes kan gebruik gemaakt worden van de Wilhelminastraat en de Poortstraat.

Toxische wolk

Bij een toxische wolk komt de inhoud van de ketelwagon vrij en vormt een toxische wolk in het benedenwinds gebied. Personen in het benedenwindsgebied worden geadviseerd te schuilen en binnen te blijven. Hierbij dient de automatische venilatievoorziening afgeschakeld te worden. In het kader van een ruimtelijke procedure is een dergelijke voorziening niet rechtstreeks afdwingbaar vanwege het ontbreken van ruimtelijke relevantie.

De personen in het plangebied zijn in het algemeen als zelfredzaam te beschouwen.

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De ontvluchting van het gebied en de toegang voor hulpdiensten is gewaarborgd, via de Wilhelminastraat en de Poortstraat, waarbij de vluchtroute richting Maas is gelegen en niet richting spoor.

Het plangebied is momenteel bij alarmeren gedekt via het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het beleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is om met ingang van 1 januari 2021 het WAS uit te faseren. Dit betekent dat het WAS met ingang van deze datum niet meer gehandhaafd en onderhouden wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In plaats hiervan zal gebruik worden gemaakt van NL-Alert. NL-Alert is een alarmmiddel van de overheid voor alarmering via de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid gericht mensen met een tekstbericht informeren. NL-Alert is met name bedoeld voor noodsituaties. In het bericht staat wat er aan de hand is en het handelingsperspectief van de personen in de directe omgeving van het incident. NL-alert wordt momenteel steeds vaker ingezet als (aanvullend) alarmmiddel.

Opgemerkt wordt dat de kans op een dergelijk ongeval zeer klein is. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid voor wat betreft het transport over het spoor geen belemmeringen voor de ruimtelijke besluitvorming.

4.6.5 Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen. In de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (herziene versie 2009) is een overzicht opgenomen van milieubelastende activiteiten met richtafstanden t.o.v. gevoelige functies.

De richtafstanden in de Handreiking zijn gebaseerd op de milieuthema's externe veiligheid en gevaar, geluid, geur en stof.

In de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bedrijven gelegen die opgenomen zijn in de VNG-handreiking. In onderstaande tabel zijn de bedrijven opgenomen met de bijbehorende richtafstand en de afstand tussen het bedrijf en de voorgenomen ontwikkeling van het appartementencomplex.

Bedrijf adres richtafstand VNG afstand tot ontwikkeling
Fietsenwinkel Wilhelminastraat 84 10 meter 18 meter
Chinees restaurant Stationsplein 2 10 meter 41 meter
Hotel Café Le Bonheur Wilhelminastraat 73 10 meter 32 meter

Aan de genoemde richtafstanden wordt voldaan en leveren geen belemmeringen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Kabels En Leidingen

4.7 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

4.8 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van het bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.

De gemeente heeft het "Convenant Duurzaam Bouwen" voor het gewest Maastricht en Mergelland ondertekend (februari 2001), waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidsmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren.

Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen. Bij de realisering van dit project zal met de principes van duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen rekening gehouden worden.

In navolging van het Klimaatakkoord is energietransitie en de verdere verduurzaming van de woningvoorraad speerpunt van beleid in de Lokale Woonvisie van de gemeente Eijsden-Margraten. Op dit vlak zijn in de prestatieafspraken met de woningcorporaties al concrete afspraken gemaakt, maar hebben de eigenaar-bewoners en particuliere verhuurders nog een forse taakstelling in te vullen de komende jaren om de beoogde CO2 doelstellingen effectief te realiseren. De gemeente zal haar faciliterende rol maximaal invullen met de middelen en mogelijkheden die worden voorzien in het afsprakenkader van het Klimaatakkoord. Daarbij is verduurzaming van de algehele woningvoorraad een topprioriteit voor de gemeente.

Het Bouwbesluit ziet o.a. toe op bepaalde kwaliteitseisen van nieuwbouw woningen. Gelet op de woonbehoefte van haar burgers en de aanwezige woningvoorraad, zal de gemeente aanvullende afspraken maken met initiatiefnemers en planeigenaren over:

  • het energieneutraal bouwen van woningen, waarbij aardgasaansluitingen tot het verleden behoren.

Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan

5.1 Algemeen

De structuur van dit bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.

Bij het bestemmingsplan worden planregels en een verbeelding toegevoegd. Hieruit blijkt wat de mogelijkheden zijn voor de realisering van het initiatief voor dit plan. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verbeelding en de planregels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.

5.3 Opzet Van De Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied opgenomen bestemmingen en dubbelbestemmingen. De bestemmingen zijn overeenkomstige de SVBP2012 in alfabetische volgorde geplaatst. Voor een beschrijving van de regels wordt verwezen naar paragraaf 5.4.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • artikel 5 Anti-dubbeltelregel: dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
  • artikel 6 Algemene bouwregels: hierin zijn regels ten aanzien van bestaande maatvoering en bebouwingspercentage opgenomen.
  • artikel 7 Algemene gebruiksregels: dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod voor straatprostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, coffeeshops, smartshops, headshops en growshops.
  • artikel 8 Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn regels voor bodembeheer en externe veiligheid benoemd.
  • artikel 9 Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft onder meer de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen, om in geringe mate af te wijken van het beloop of profiel van (rail-)wegen en een afwijking om zendmasten of antenne-installaties toe te staan.
  • artikel 10 Overige regels: in deze bepaling is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Tevens is de gemeentelijke parkeerregeling hier opgenomen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 11 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 12 bevat de slotregel van deze regels.

5.4 Beschrijving Van De Bestemmingen

Artikel 3. Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de op de verbeelding aangeduide typologie en de maximale goot- en bouwhoogte. Buiten het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw en de toevoeging van woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

Artikel 4. Waarde - Archeologie 4a

In dit artikel zijn de archeologische beschermingsregels opgenomen. Voor verstoringen geldt een ondergrens van 500 m2 en een diepte van 0,50 meter.

5.5 Handhavingsparagraaf

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.

Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen.

In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.

Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat dit betreft zijn de de aspecten kostenverhaal en planschade relevant.

Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het onderhavige bouwplan betreft de realisatie van 20 appartementen. Dit betekent dat er sprake is van een plan in het kader van de Grondexploitatiewet.

De kosten voor de bouw van het appartementencomplex aan de Wilhelminastraat 63 komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Voor alle kosten geldt dat deze zijn gedekt.

De gemeente zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de eventueel te maken kosten zullen worden verrekend. Onderdeel hiervan is in ieder geval een planschadeovereenkomst. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Met het sluiten van een anterieure overeenkomst is de financieel-economische uitvoerbaarheid anderszins gewaarborgd.

Er kan derhalve geconstateerd worden dat het project voor de gemeente Eijsden-Margraten geen financiële consequenties heeft en voor de gemeente budgettair neutraal zal verlopen en dat de uitvoerbaarheid is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

6.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Limburg
  • Provincie Limburg

De provincie heeft aan gegeven dat de provinciale belangen op adequate wijze zijn verwerkt. De reactie van het Waterschap is verwerkt in de waterparagraaf van het ontwerp bestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

Het ontwerp bestemmingsplan 'Appartementencomplex Wilhelminastraat 63, Eijsden' heeft van 10 september tot en met 21 oktober 2020 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

Er is in deze periode één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen. De Nota van zienswijze is opgenomen in Bijlage 6.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 2 Aanvullend Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 3 Aerius-berekening

Bijlage 4 Export Geluidmodellen En Modelgegevens

Bijlage 5 Advies Brandweer Zuid-limburg

Bijlage 6 Nota Van Zienswijze