Heerderweg 7 te Cadier en Keer
Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten
Vastgesteld op 06-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Heerderweg 7 te Cadier en Keer' met identificatienummer NL.IMRO.1903.BPKOM6267NH7-VG01 van de gemeente Eijsden - Margraten.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aaneengebouwd:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
1.6 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis:
agrarisch getinte activiteiten van ondergeschikte betekenis, die niet vallen onder het regime van de Wet milieubeheer.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur met bijbehorende bevestigingconstructie ten behoeve van telecommunicatie, radio en televisie en andere vormen van communicatie waar een antenne-installatie voor benodigd is.
1.10 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bed and breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.13 bedrijfsactiviteiten:
vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage bij de regels, conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.15 begane grond:
de eerste bouwlaag boven het peil.
1.16 bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder, zolder, dakopbouw of setback.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.28 cultuurhistorische waarden:
de bestaande historisch gegroeide bebouwing en inrichting, het bodemarchief, de verkavelingspatronen, de infrastructuur, de waterlopen en poelen en de historische onderdelen, waaronder solitaire elementen, ruimtelijke clusters en groenzones.
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen/verhuren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.31 erf- en terreinafscheiding:
De afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.
1.32 escortbedrijf:
een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 grondgebonden woning:
alle woningen met de bouwaanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ of ‘aaneengebouwd’.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.36 horeca:
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.
1.37 kunstwerk (civieltechnisch):
product van de techniek, vooral (in de weg- en waterbouw) werk dat van andere materialen is vervaardigd dan uitsluitend aarde en zand, zoals tunnels, bruggen en sluizen. Een wegvak of een deel van de spoorbaan worden op zichzelf niet tot de kunstwerken gerekend.
1.38 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.39 maatschappelijke en culturele voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.40 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.41 monumentale waarde:
waarden van zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
1.42 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.43 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen, niet zijnde een kruipruimte.
1.44 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
1.45 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.46 perceel:
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.47 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.49 recreatiewoning en/of recreatieappartement:
een gebouw of deel van een gebouw (woning en/of appartement), dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum verblijfsduur bedraagt 6 weken zonder dat dit mag leiden tot permanente bewoning.
1.50 rijksmonument:
op de verbeelding als rijksmonument conform artikel 6 van de Monumentenwet 1988 aangeduide zaken (gebouw, object, stads- of dorpsgezicht) welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van algemeen belang wegens aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
1.51 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische massagesalon - een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 site sharing:
het delen van antenne-opstelpunten (bouwwerken of antennedrager).
1.53 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
1.54 twee-aaneen:
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.
1.55 vloeroppervlak:
het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.
1.56 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
1.57 voorgevelrooilijn:
- a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
- b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
1.58 vrijstaand(e bebouwing):
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.
1.59 weg:
een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.
1.60 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
1.61 zijdelingse perceelsgrens:
begrenzing van het perceel aan de zijkanten van de bebouwing, niet gericht naar de weg of openbaar groen.
1.62 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel of bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de bruto bedrijfsvloeroppervlakte:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de hoogte van een bouwlaag:
de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik;
- b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
- c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cutluurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek, waaronder begrepen landschappelijke openheid;
- d. ontsluiting van de afzonderlijke percelen ten behoeve van het toegestane gebruik;
- e. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap;
- b. tuinen, erven en verhardingen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - type A': bedrijfsmatige activiteiten, aan te merken als 'type A inrichting', welke vallen onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen mileubeheer (Activiteitenbesluit);
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van:
- a. het bepaalde in 4.2.2 onder h voor het toestaan van een andere dakhelling indien geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
- b. het bepaalde in 4.2.2 onder a ten aanzien van het overschrijden van de zijdelingse bouwgrens, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3,00 meter mag bedragen;
- 2. de overschrijding van de zijdelingse bouwgrens niet meer dan 4,00 meter mag bedragen, mits:
- ten behoeve van de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de bestemming ‘Verkeer’ wordt aangehouden;
- geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
- 3. ten aanzien van het gestelde onder 1 en 2 geen gebruik kan worden gemaakt van een algemene afwijkingsbevoegdheid van 10%.
- c. het bepaalde in 4.2.3 onder a en b en overkappingen/carports toestaan buiten de aanduiding 'bijgebouwen' en/of op een afstand van minder dan 3 meter van de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de overkapping/carport tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 5,00 meter mag bedragen;
- 2. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwvlak op het betreffende bouwperceel;
- 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
- 4. geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld mag plaatsvinden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
5.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- b. Op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 250 m2.
5.3 Afwijking van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Maatvoering
- a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
- b. In die gevallen dat de afstand van bouwwerken tot enige grens, bouwwerk en/of aanduiding, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
7.2 Bebouwingspercentages
In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrech tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Milieuzone - bodembeschermingsgebied
Binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone -bodembeschermingsgebied’ is ten behoeve van duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden een bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met, dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Omgevingsverordening.
9.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Binnen het grondwaterbeschermingsgebied ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied' is een bijzondere bescherming van de openbare drinkwatervoorziening noodzakelijk. Daarbij dient rekening gehouden te worden met, dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Omgevingsverordening en de Provinciale Omgevingsvisie Limburg
9.3 milieuzone - spuitvrije zone
Binnen de 'milieuzone - spuitvrije zone' is het gebruik maken van chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Afwijken is niet mogelijk ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij woningen;
- b. in afwijking van sub a is mag in die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend niet nogmaals op grond van onderhavige afwijkingsregel een omgevingsvergunning worden verleend;
- c. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- d. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
- 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- f. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
- g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van telecommunicatiemasten, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
- 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter;
- h. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van antennemasten, met dien verstande dat:
- 1. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voor zover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits er geen sprake is van:
- een monument;
- aantasting van het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
- aantasting van het woonklimaat;
- 2. antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
- dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
- de hoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
- de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
- de antenne-installatie niet wordt geplaatst in gebieden behorende tot de EHS, het Natuurnetwerk en/of Natura 2000;
- bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing van antenne-installaties de hier genoemde volgorde wordt aangehouden, in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op/ aan bestaande antenne-installaties of andere infrastructurele werking (site sharing); indien site sharing om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie op industrieterrein/sportterrein geplaatst; indien dit niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van de bebouwde kom voorgestaan; indien dit ook niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan;
- 1. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voor zover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits er geen sprake is van:
- i. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
- j. van deze regels ten behoeve van het oprichten van paardenbakken, met dien verstande dat:
- 1. een paardenbak uitsluitend is toegestaan binnen de bestemming ‘Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ en ‘Wonen’;
- 2. het gebruik van de paardenbak uitsluitend voortkomt uit het hobbymatig houden van paarden (maximaal 5) en derhalve voor privé gebruik bedoeld is;
- 3. er minimaal een afstand wordt aangehouden van 50 meter tussen de rand van de paardenbak en woning van derden;
- 4. de afmetingen van een paardenbak, exclusief de omheining, niet meer mogen bedragen dan 40 meter bij 20 meter;
- 5. de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellen, mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
- 6. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden ontstaan;
- 7. er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor landschappelijke en natuurlijke waarden;
- 8. aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de kern kwaliteiten van het Nationaal landschap niet onevenredig worden aangetast;
- 9. lichtmasten niet mogen worden opgericht.
10.2 Afwijking detailhandel, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels teneinde detailhandel, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen te vestigen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- a. Bij de omgevingsvergunning ten behoeve van detailhandel mag de voorzieningenstructuur in de kern niet onevenredig worden aangetast.
- b. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefklimaat.
- c. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- d. De omgevingsvergunning mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
10.3 Afwijking faciliteren bed & breakfast
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels voor het faciliteren van een bed & breakfast, met dien verstande dat:
- a. een bed & breakfast is toegestaan binnen een (bedrijfs)woning, mits de hoofdfunctie, te weten wonen, gehandhaafd blijft en met dien verstande dat een bed & breakfast niet is toegestaan op een bedrijventerrein;
- b. de bed & breakfast uitsluitend in de bestaande (bedrijfs)woning met bijbehorende bouwwerken mag worden gerealiseerd;
- c. de bed & breakfast maximaal 8 slaapplaatsen mag aanbieden;
- d. de bed & breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
- e. de maximale aaneengesloten verblijfsduur in een bed & breakfast niet meer mag bedragen dan 6 weken;
- f. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voorrangsregels dubbelbestemmingen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid.
Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
12.2 (Wettelijke) regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
12.3 Gemeentelijke regels
Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding van het plan wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
12.4 Parkeernorm
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
- b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
- c. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het bepaalde in Bijlage 2 'Bepalen parkeerbehoefte'. Indien parkeerbeleid wordt vastgesteld door de gemeenteraad, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
- d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.
- e. In afwijking van het bepaalde onder a, b en c kan bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemming 'Heerderweg 7 Cadier en Keer' van gemeente Eijsden - Margraten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Ter plekke van Heerderweg 7 te (6267 NH) Cadier en Keer is een bedrijfslocatie gelegen bestaande uit een opslagloods met bijbehorende bedrijfswoning. Om in het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van reguliere woning in de toekomst te kunnen garanderen hebben initiatiefnemers de wens om de bedrijfsbestemming ter plekke te wijzigen ten behoeve van regulier wonen. Daarbij is de wens om de bestaande bedrijfsactiviteiten te kunnen blijven voorzetten.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Het voornemen is om ter plekke van onderhavige locatie het gebruik van de gronden en bebouwing ten behoeve van reguliere bewoning mogelijk te maken waarin de huidige toegestane bedrijfsactiviteiten c.q. 'lichte bedrijfsactiviteiten uit categorie A', worden behouden. De gemeente Eijsden-Margraten heeft middels brief d.d. 25 oktober 2022 (kenmerk: 2022-040155) kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan het voornemen.
Teneinde het voornemen te kunnen faciliteren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Heerderweg 7 te (6267 NH) Cadier en keer, gelegen ten westen van het dorp.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal staat onderhavige locatie bekend als gemeente Cadier en Keer - sectie A - nummer 3989.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
2.2 Bestaande Situatie
Ter plekke van het plangebied is in de bestaande situatie sprake van een 'geluidinstallatieverhuurbedrijf' met bijbehorende bedrijfswoning Heerderweg 7. De bebouwing bestaat uit één woning en één opslagloods. Het bestaande brutovloeroppervlak bedraagt circa 160 m² voor de loods en 135 m² voor de woning. Aan de voorzijde van de bebouwing is de buitenruimte ingericht voor parkeren van onder andere bedrijfsvoertuigen en personenauto's. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Obliek - noord aanzicht
Obliek - zuid aanzicht
2.3 Beoogde Planontwikkeling
Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen in 'Wonen', met behoud van de huidige bedrijfsactiviteiten. Middels een specifieke aanduiding op de verbeelding en aanvullende specifieke regeling in de regels worden de momenteel door cliënten gebezigde bedrijfsactiviteiten planologisch-juridisch verankerd.
De vast te leggen bedrijfsactiviteiten betreffen – zoals door uw gemeente in de brief d.d. 14 april 2022 (kenmerk: 2022-018848 / DMS2022-04-009712) aangeven – op grond van de Wet milieubeheer bedrijfsmatige activiteiten, aan te merken als een type A inrichting welke vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Desbetreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1 bij voorliggend plan.
Ten behoeve van de planologische verankering van de reguliere woning en gewenste bedrijfsactiviteiten wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld waarin ter plekke van de loods de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf aan huis - lichte bedrijfsactiviteiten uit categorie A' wordt toegevoegd.
In dat kader neemt als gevolg van onderhavige ontwikkeling de mogelijkheden voor bedrijfsmatige activiteiten af. Dit wordt namelijk enkel beperkt tot de naast de (bedrijfs)woning gelegen loods. Daarnaast zal in de nieuwe situatie enkel 'Type A' inrichtingen toegestaan zijn waardoor vanuit milieu oogpunt een minder zware bedrijvigheid is toegestaan in vergelijking tot de huidige planologische mogelijkheden.
Verder dient de afweging te worden gemaakt of als gevolg van deze planontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Vanwege de aanwezigheid van agrarische gronden in de omgeving, alwaar mogelijk gebruik kan worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die schadelijk zijn voor de mens, wordt in dat kader een spuitzone van 50 meter rondom het plangebied opgenomen. In paragraaf 5.3.3 wordt hier verder op ingegaan.
2.4 Ruimtelijke Effecten
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een planologische functiewijziging ter plekke van onderhavig plangebied. Concreet betreft dit naast het aanhouden van de bestaande woning, het gebruik van de loods ten behoeve van opslag doeleinden. Er wordt in de regels van dit plan aangesloten op de bestemmingsplanregeling van de woonbestemming zoals geldt binnen bestemmingsplan Cadier en Keer 2014. Niet wordt voorzien in nieuwe bebouwingsmogelijkheden, bovenop de op grond van het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' bestaande bebouwingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingplan
Ter plekke van onderhavige locatie is het bestemmingplan 'Cadier en Keer 2014', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 14 oktober 2014, van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met daarin opgenomen bouwvlak en gedeeltelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 10 m' en 'maximum goothoogte: 7 m' en gedeeltelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 6 m' en 'maximum goothoogte: 6 m' . Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.
Uitsnede verbeelding met aanduiding plangebied
Uitsnede verbeelding met maatvoeringsaanduiding ter plekke van de woning
Uitsnede bestemmingsplankaart met maatvoeringsaanduiding ter plekke van de loods
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor bedrijven die zijn genoemd de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de milieucategorieën 1 en 2; detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, dan wel waarvan de verkoop inherent en van ondergeschikte betekenis is aan het toegelaten gebruik; bedrijfswoningen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap; tuinen, erven en verhardingen; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; (openbare) nutsvoorzieningen en water en huishoudkundige voorzieningen.
Het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor reguliere woondoeleinden én tegelijkertijd (gedeeltelijk) voor bedrijfsdoeleinden, is op grond van het geldende bestemmingsplan niet direct toegestaan. Voor de gemeente is het echter mogelijk om met toepassing van artikel 13.5.2. (de afwijkingsbevoegdheid voor lichte bedrijfsactiviteiten) het gebruik van een gedeelte van de bebouwing binnen de bestemming 'Wonen' toe te staan. De voorwaarden met betrekking tot deze planologisch-juridische borging zal worden vastgelegd in artikel 4.4.4 van de regels van voorliggend plan.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft middels brief d.d. 25 oktober 2022 kenbaar gemaakt medewerking te kunnen verlenen aan het voornemen middels het volgen van een separate bestemmingsplanprocedure (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening). Deze brief is bijgevoegd als Bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan.
Hierin is o.a. aangegeven dat voor wat betreft de voorwaarden wordt aangesloten bij de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor lichte bedrijvigheid binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 13.5.2). Daarbij wordt afgeweken van de standaard oppervlakte-eis onder sub-a, omdat de afwijkingsmogelijkheid voorziet in maximum 80 m² aan bedrijfsactiviteiten terwijl voorliggend plan ziet op 160 m² (zoals ook feitelijk aanwezig is).
Sprake is van een bestaande situatie en primair een planologische functiewijziging waarbij de bestaande oppervlak niet wordt vergroot. Het gebruik voor bedrijfsactiviteiten wordt (ten opzichte van de geldende bedrijfsbestemming en de afwijkingsmogelijkheid binnen de woonbestemming) ingeperkt tot enkel type A inrichtingen waardoor de zwaarte van de toegestane bedrijfsactiviteiten afneemt. Gelet op het feit dat er sprake is van een functiewijziging van bedrijf naar wonen en er sprake is van het enkel toestaan van de lichtste vorm van bedrijfsactiviteiten, is het hanteren van een afwijkende oppervlaktemaat ter plekke passend om toe te staan.
3.2 Parapluplan Parkeren Eijsden-margraten
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
Op het aspect parkeren in relatie tot voorliggende planontwikkeling wordt nader ingegaan in paragraaf 6.4.1.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POVI)
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet dien de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de zonering 'landelijke kern' en 'grondwaterbeschermingsgebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' OvL2021 met ligging Heerderweg 7
Landelijke kernen
De voor 'Landelijke Kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In dit kader betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. De provincie is terughoudend met het realiseren van nieuwe woningen in de zone 'landelijke kernen'.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied grondwaterbeschermingsgebied
Tevens is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren van een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
Voorliggende planontwikkeling is niet gelegen buiten de rode contouren. Derhalve is toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu niet aan de orde.
4.2.5 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Onderhavig plan impliceert een toevoeging van één woning aan de planvoorraad. In beginsel zou dit volgens de structuurvisie betekenen dat onderhavig planontwikkeling gecompenseerd zou moeten worden.
Echter, in het voorliggende geval gaat het om een functiewijziging van een bestaande woning binnen het bebouwd gebied. In kwantitatief opzicht is er geen sprake van een toe- of afname van de woningvoorraad, omdat er met onderhavig initiatief sprake is van een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Hiervoor hoeft niet gecompenseerd te worden zoals bedoeld in de structuurvisie.
Woningcompensatie op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is niet aan de orde.
4.2.6 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'landelijke kern' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het 'grondwaterbeschermingsgebied'. Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgse Kwaliteitsmenu niet aan de orde.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden)
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen waarin wordt gewerkt aan een gemeente vol vitale en leefbare kernen. Een andere ambitie is 'Ondernemingszin schept ruimte voor welvaart en welzijn' waarin de ondernemende burger ruimte en steun krijgt.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.
4.3.2 Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019 - 2025
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
- Het bieden van ondersteuning en sturing bij de samenwerking tussen alle betrokken partijen omdat het een gezamenlijk gedragen referentiekader betreft;
- Het inzichtelijk maken van de woonambities van de gemeente in de vorm van de formulering van speerpunten met betrekking tot relevante doelgroepen;
- Het leggen van de nodige relaties met de relevante beleidsterreinen, zowel fysiek (bijvoorbeeld duurzaamheid) als sociaal (bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning);
- Het bieden van een gedragen basis voor de beleidsuitvoering en programmering.
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. Omdat sprake is van een functieverandering van bedrijfswoning naar burgerwoning zal onderhavig ontwikkeling echter minimale invloed hebben op de feitelijke woningvoorraad.
4.3.3 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013
De gemeente Eijsden-Margraten heeft de voormalige provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' (LKM) vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' (GKM). Hierin is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied of in het gebied buiten de rode contouren het verlies van omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd.
In casu is primair sprake van een planologische functiewijziging en is de locatie niet gelegen buiten de rode contouren.
4.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging dan wel het toevoegen van nieuwe verblijfsruimte, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
5.1.2 Beoordeling
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling is geen sprake van toevoeging van nieuwe verblijfsruimte en is primaire sprake van een planologische functiewijziging. Ter plekke is immers reeds sprake van een (bedrijfs)woning en een bedrijf op grond waarvan verblijf ter plekke is toegestaan. Dientengevolge hoeft bodemonderzoek in dit verband niet te worden verricht.
5.1.3 Conclusie bodem
Het aspect bodem leidt niet tot een belemmering voor voorliggende planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Beoordeeld dient te worden welke invloed eventuele externe geluidsbronnen hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
5.2.2 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd. De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen
- andere geluidgevoelige gebouwen
- geluidgevoelige terreinen
Ter plekke van het plangebied is sprake van een bestaande (bedrijfs)woning. In de nieuwe situatie wordt deze (bedrijfs)woning een reguliere woning. Gelet hierop, en de ligging in een overwegende woon omgeving kan worden aangenomen dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Akoestisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
5.2.3 Conclusie geluid
Het aspect geluid vormt geen belemmering.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bedrijfsactiviteiten
De locatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten t/m categorie 2 toegestaan.
In de nieuwe situatie neemt als gevolg van onderhavige ontwikkeling de ruimte voor bedrijfsmatige activiteiten af. Deze wordt namelijk enkel beperkt tot de naast de (bedrijfs)woning gelegen loods. Voorts mogen deze bedrijfsactiviteiten enkel door de bewoner van onderhavige locatie worden uitgeoefend. Daarnaast zal in de nieuwe situatie enkel 'Type A' inrichtingen toegestaan zijn waardoor vanuit milieu oogpunt een minder zware bedrijvigheid is toegestaan in vergelijking tot de huidige bestemming. Dit komt enkel het woon- en leefklimaat ten goede.
Tevens is ten noorden en ten oosten van het plangebied sprake van bedrijvigheid die mogelijk van invloed is dan wel belemmerd wordt door dit plan. De woning in het plangebied was en is een milieugevoelig object voor omliggende bedrijvigheid. Opgemerkt wordt dat de (bedrijfs)woning ter plaatse niet wijzigt. Echter is er sprake van het omzetten van de bedrijfswoning naar reguliere woning, waardoor wel opnieuw is beoordeeld of er voor de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het ter plekke aanwezige woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat sprake is van een 'gemengd gebied' waardoor in het kader van milieuzonering rekening gehouden mag worden met een grootste richtafstand van één categorie lager dan in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De grootste richtafstand voor bedrijvigheid in milieucategorie 2 bedraagt dan 10 meter in plaats van 30 meter. Omdat binnen 10 meter van de woning op de locatie Heerderweg 7 Cadier en Keer geen bedrijfsbestemmingen liggen, wordt aan de richtafstand van 10 meter voldaan. Een goed woon- en leefklimaat wordt dan verondersteld aanwezig te zijn. Omgekeerd vormt de planontwikkeling dan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
5.3.3 Spuitzones
Onderhavig plangebied is gelegen in de omgeving van agrarisch bestemde gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt/bomenteelt te exploiteren. Bij fruitteelt/bomenteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.
Er bestaat geen wetgeving die afstanden voorschrijft. Op basis van jurisprudentie wordt echter in beginsel een afstand van 50 meter tussen de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en een gevoelig object (woningen) niet onredelijk geacht.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding plangebied, spuitzone en percelen
Met alle grondeigenaren is schriftelijke overeenstemming bereikt over het in voorliggend bestemmingsplan opnemen van een spuitvrije zone ter plekke van een deel van deze agrarische gronden, voor zover gelegen binnen 50 meter afstand vanaf onderhavig plangebied.
5.3.4 Conclusie milieuzonering
Gelet op het vorenstaande zal de bedrijvigheid in de omgeving geen invloed zal hebben op, respectievelijk belemmerd worden door, de planontwikkeling ter plekke van Heerderweg 7 Cadier en Keer.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van dergelijke ontwikkeling is geenszins sprake. De planontwikkeling voldoet dan ook ruimschoots aan de ondergrens voor NIBM.
5.4.3 NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is op onderhavige ontwikkeling niet van toepassing.
5.4.5 Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
5.5.2 Beoordeling
Voorliggend planontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. In de bestaande situatie is namelijk al sprake van een (bedrijfs)woning met bedrijfsactiviteiten. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling verandert daarom het potentieel aantal personen binnen het gebied niet en dient het aspect externe veiligheid niet verder te worden beschouwd.
5.5.3 Resultaten en conclusies externe veiligheid
Als gevolg van de planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Besluit M.e.r.
Bij het realiseren van een nieuwe woning kan een milieueffectenrapportage nodig zijn op basis van het Besluit M.e.r. of de Wet natuurbescherming.
6.1.1 Besluit m.e.r.
Als bij woningbouw sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1, én wordt voldaan aan de drempel zoals opgenomen in kolom 2, dan is sprake van een m.e.r. plicht.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.3 kan voorliggende planontwikkeling niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorts is geen sprake van een project dat betrekking heeft op
- 1. een oppervlak van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen;
- 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.00 m² of meer.
Volgens jurisprudentie voorziet een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro.
Dientengevolge bestaat er geen eenleiding of noodzaak voor het doorlopen van een vormvrije mer beoordeling, formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Op grond van het Besluit m.e.r. bestaat ten behoeve van voorliggende planontwikkeling geen m.e.r.-plicht .
6.1.2 Wet natuurbescherming
Een project is ook mogelijk m.e.r.-plichtig als een passende beoordeling op basis van art. 2.6, lid 1 Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is. Dit kan het geval zijn als gevolg van toename van stikstof op stikstofgevoelige natuurgebieden.
Op grond van de Wnb bestaat ten behoeve van voorliggende planontwikkeling eveneens geen m.e.r.-plicht.
6.1.3 Conclusie m.e.r.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect m.e.r. geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
6.2 Archeologie & Cultuurhistorie
6.2.1 Algemeen
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen. Bij voorliggende planontwikkeling is echter primair sprake van een planologische functiewijziging waardoor het aspect archeologie & cultuurhistorie niet verder hoeft te worden beschermd.
Op basis van de Archeologische beleidskaart gemeente Eijsden-Margraten ligt het in een gebied met een lage verwachting. Voor gebieden met een lage verwachting (categorie 6) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. Daarnaast zijn geen andere cultuurhistorisch aspecten aan de orde.
Op basis van de Erfgoedwet geldt weliswaar de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
6.2.2 Conclusie archeologie & cultuurhistorie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering.
6.3 Kabels En Leidingen
6.3.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.3.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.4 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.4.1 Algemeen
Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een wijziging van de parkeerbehoefte ter plekke. De parkeerbehoefte van de woning en van de bedrijfsmatige activiteiten wordt op eigen terrein afgewikkeld. Ter plekke is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte dient te worden beoordeeld of de boogde planontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in- /uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Verder brengt onderhavige ontwikkeling geen verandering in het aantal of type verkeersbewegingen ter plekke.
Geconcludeerd mag worden dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen problemen in de verkeersdoorstroming, afwikkeling en/of veiligheid ontstaat.
6.4.2 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
6.5 Waterhuishouding
6.5.1 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.5.2 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.
6.5.3 Afvalwater en hemelwater
Voorliggende planontwikkeling impliceert geen toename van bebouwing of verhard oppervlakte. Er vinden ook geen veranderingen plaats in de waterhuishoudkundige situatie ter plekke. Derhalve zijn door voorliggend voornemen geen waterschapsbelangen in het geding. Wel wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het afkoppelen van hemelwater. Gelet op de aanwezige buitenruimte is hiervoor afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein.
6.5.4 Conclusie waterhuishouding
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
6.6 Natuurbescherming
6.6.1 Algemeen
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk en een Natura2000 gebied.
6.6.2 Flora en Fauna
Omdat bij planologische functiewijziging geen sprake is van bouw- of sloopactiviteiten of andere fysieke maatregelen hoeft, gelet op de aard van dit voornemen en de beperkte invloed die deze ontwikkeling heeft op flora en fauna, geen onderzoek te worden verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten flora en/of fauna.
6.6.3 Natura2000
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, zal moeten blijken of het planvoornemen zowel in aanlegfase als gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in bouwwerkzaamheden of wijzigingen in gebruik van de gronden en of bebouwing. Onderzoek naar stikstofemissie als gevolg van voorliggend planontwikkeling is derhalve niet aan de orde.
Gelet op de aard van dit voornemen, wordt vooropgesteld dat deze ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.
6.6.4 Conclusie natuurbescherming
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
Voorliggende planontwikkeling betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, waardoor het opstellen van een exploitatieplan of het aangaan van een anterieure overeenkomst niet noodzakelijk is.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Met de gemeente Eijsden-Margraten wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten waarmee het verhaal van planschade is geregeld en voor rekening en risico van de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planologisch nadeel zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het bestemmingsplan 'Heerderweg 7 te Cadier en Keer' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- I. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- a. Begrippen
- b. Wijze van meten
- II. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- a. Bestemmingen
- b. Voorlopige bestemmingen
- c. Uit te werken bestemmingen
- d. Dubbelbestemmingen
- III. Hoofdstuk 3: Algemene regels
- a. Anti-dubbeltelregel
- b. Algemene bouwregels
- c. Algemene gebruiksregels
- d. Algemene aanduidingsregels
- e. Algemene afwijkingssregels
- f. Algemene wijzigingsregels
- g. Verwezelijking in de naaste toekomst
- h. Algemene procedureregels
- i. Overige regels
- IV. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
- a. Overgangsrecht
- b. Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Cadier en Keer 2014' van de gemeente Eijsden-Margraten als uitgangspunt genomen.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Onderhavig plan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. Het waterschap heeft 31 maart 2023 een vooroverlegreactie gegeven en heeft geen opmerkingen. De provincie heeft 7 april 2023 een vooroverlegreactie gegeven en heeft geen opmerkingen.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening hoeft voor voorliggende planontwikkeling geen aanvullende inspraakprocedure te worden doorlopen. De formele procedure, waarin het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd, geeft voldoende waaborgen voor belanghebbenden om een reactie op de planontwikkeling te geven.
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 25 mei 2023 tot en met 5 juli 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bepalen Parkeerbehoefte
Bijlage 2 Bepalen parkeerbehoefte
Bijlage 1 Brief Bedrijfsmatige Activiteiten Gemeente Eijsden-margraten
Bijlage 1 Brief bedrijfsmatige activiteiten gemeente Eijsden-Margraten